34 533 (R2072) Protocol tot wijziging van de Marrakesh Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie; Genève, 27 november 2014

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 8 september 2016.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 8 oktober 2016.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 augustus 2016

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 27 november 2014 te Genève tot stand gekomen Protocol tot wijziging van de Marrakesh Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (Trb. 2015, nr. 198 en Trb. 2016, nr. 115).

Een toelichtende nota bij dit Protocol treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 9 september 2016 over te leggen aan de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten.

De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

TOELICHTENDE NOTA

I. Algemeen

Tijdens de 9e Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in Bali, Indonesië, gehouden van 2-7 december 2013 is er een overeenkomst bereikt over handelsfacilitatie: de vereenvoudiging en harmonisatie van internationale handelsprocedures. Op 27 november 2014, heeft de Algemene Raad van de WTO een wijzigingsprotocol aangenomen, opdat de aan het Protocol gehechte «Overeenkomst inzake handelsfacilitatie» (hierna: «de Overeenkomst») kan worden opgenomen in annex 1A van de op 15 april 1994 tot stand gekomen Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (Trb. 1994, 235). Annex 1A bevat de Multilaterale Overeenkomsten inzake Handel in Goederen waartoe de GATT 1994 behoort.

Het Protocol – inclusief de Overeenkomst – zal, zodra het ingevolge punt 4 van het Protocol juncto artikel X, derde lid, van de WTO-oprichtingsovereenkomst van 1994 na aanvaarding door twee derden van de leden in werking is getreden, onderdeel uitmaken van het WTO-acquis. De WTO-leden die het Protocol nog niet hebben aanvaard op het moment van inwerkingtreding, worden daarom geacht zich alsnog te binden. Wanneer die WTO-leden het Protocol niet aanvaarden kan hun positie binnen de WTO, conform hetzelfde artikel van de WTO-oprichtingsovereenkomst, aan de orde worden gesteld. Tot nu hebben 90 leden (waaronder de Europese Unie, namens de 28 EU-lidstaten) het Protocol aanvaard.

De Overeenkomst heeft als doel om de bestaande artikelen V, VIII en X van het GATT 1994 te verbeteren en te verduidelijken. Dit zijn de bepalingen in de GATT-overeenkomst die toezien op de vrijheid van doorvoer (art V), de vergoedingen die door grensautoriteiten worden gevraagd, de kosten die gemoeid zijn met grensformaliteiten, de strafmaat voor overtredingen in grensprocedures (art VIII) en bepalingen die toezien op transparantie en voorspelbaarheid van handelsprocedures (art X). Daarnaast worden er afspraken gemaakt over samenwerking tussen douaneautoriteiten via onder meer gegevensuitwisseling en fraudebestrijding.

De Overeenkomst bevat drie delen. Deel I bevat de inhoudelijke bepalingen over handelsfacilitatie. Deze worden in paragraaf II.2 van deze nota nader toegelicht. Deel II bevat bepalingen over speciale en gedifferentieerde behandeling van ontwikkelingslanden. Deze landen krijgen in de Overeenkomst meer tijd of hebben recht op technische assistentie voordat zij gebonden zijn aan de inhoudelijke bepalingen uit deel I. Deel III bevat de institutionele bepalingen waarin een handelsfacilitatiecomité bij het WTO wordt opgericht met als taak om toe te zien op de werking en de implementatie van de Overeenkomst.

De WTO oprichtingsovereenkomst is in 1995 aanvaard voor het gehele Koninkrijk.

Voor het Europese deel van het Koninkrijk is een Europese goedkeuringsprocedure doorlopen. De Overeenkomst valt onder het gemeenschappelijke handelsbeleid en is daarmee exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie o.b.v. artikel 2017(4) jo artikel 218(6) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Europees Nederland zal dus aan de Overeenkomst worden gebonden via de EU. De Overeenkomst wordt daarom alleen ter parlementaire goedkeuring voorgelegd voor Caribisch Nederland en voor Aruba, Curaçao en Sint-Maarten.

II.1 De wijziging van het WTO-acquis

De Overeenkomst maakt deel uit van de huidige WTO onderhandelingsronde die in november 2001 van start is gegaan. Deze ronde wordt ook wel de Doha ontwikkelingsronde genoemd. De traditionele focus van WTO-onderhandelingen ligt op de invoertarieven. Naast invoerrechten, zijn veel kosten in het internationale handelsverkeer gemoeid met de procedures en regelgeving. Deze Overeenkomst probeert deze procedures en regelgeving internationaal te harmoniseren en te stroomlijnen om deze kosten te verkleinen. Aangezien de knelpunten op dit terrein het grootste zijn in ontwikkelingslanden, blijkt uit berekeningen van de OESO dat twee derde van de baten van deze Overeenkomst ten goede komen aan ontwikkelingslanden. Voor de implementatie van de Overeenkomst hebben juist ontwikkelingslanden echter tijd en technische assistentie nodig. Daarom zijn bijzondere bepalingen in de Overeenkomst opgenomen waarmee ontwikkelingslanden zelf het tempo kunnen bepalen waarin de Overeenkomst voor hen bindend wordt. De WTO-overeenkomst is niet de eerste overeenkomst over handelsfacilitatie; zo is Nederland in het kader van de Werelddouaneorganisatie ook gebonden aan de herziene Kyoto Conventie over handelsfacilitatie. Het verschil met dat verdrag is dat de WTO-overeenkomst toeziet op alle andere grensautoriteiten naast de douane, zoals de NVWA en de Inspectie Leefomgeving en Transport en dat de Overeenkomst kan worden afgedwongen via het WTO geschillenbeslechtingsmechanisme.

II.2 Artikelsgewijze toelichting

Hieronder volgt een artikelsgewijze toelichting op de Overeenkomst. Deel I bevat de inhoudelijke bepalingen. Deel II en III bevatten respectievelijk de bijzondere voorwaarden voor ontwikkelingslanden en de institutionele bepalingen ten aanzien van de werking van de Overeenkomst.

Deel I

Artikel 1 Publicatie en beschikbaarheid van informatie

Alle procedures, wetgeving, informatie over tarieven, quota’s, vergoedingen, beperkingen, verboden, bezwaar- en beroepsprocedures en andere informatie gerelateerd aan in-, uit- of doorvoer dienen (mede via internet) beschikbaar te worden gesteld aan de handel. Er dient een nationaal contactpunt in het leven te worden geroepen voor vragen vanuit de handel.

Artikel 2 Gelegenheid te reageren, informatie vóór inwerkintreding en overleg

Nieuwe wet- en regelgeving op dit terrein zal zo snel mogelijk bekend worden gemaakt en waar mogelijk krijgen handelaren en andere belanghebbenden voor de inwerkingtreding de mogelijkheid om commentaar te leveren. Er dient een regulier overleg plaats te vinden tussen grensagentschappen, handelaren en overige belanghebbenden.

Artikel 3 Voorafgaande besluiten

Handelaren kunnen voorafgaande besluiten ten aanzien van douanetarief en oorsprong aanvragen. Dit geeft handelaren meer zekerheid over de tarieven die zij bij invoer moeten betalen.

Artikel 4 Beroeps- of toetsingprocedures

Tegen beschikkingen van de douane staat voor de betrokkene administratief of rechterlijk beroep of toetsing open. Leden kunnen besluiten dat dit artikel ook van toepassing zal zijn op beschikkingen van andere grensagentschappen (zesde lid).

Artikel 5 Andere maatregelen ter verbetering van onpartijdigheid, non-discriminatie en transparantie

Het is mogelijk om de controle-intensiteit tijdelijk te verhogen, maar dat dient op een transparante en onderbouwde wijze plaats te vinden. Op het moment dat goederen worden vastgehouden, wordt de importeur daarvan tijdig op de hoogte gesteld. Wanneer onderzoeken aan de goederen zijn vereist voor de invoer, heeft de importeur recht op een second opinion.

Artikel 6 Voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer alsmede sancties

De inning van retributies en heffingen gerelateerd aan in- en uitvoer – anders dan invoerrechten – vindt op transparante wijze plaats. De vergoedingen staan in verhouding met de kosten van de geleverde dienst. Opgelegde sancties worden opgelegd aan de overtreder en staan in verhouding tot de zwaarte van het vergrijp.

Artikel 7 Vrijgave en inklaring van goederen

De afhandeling van de douaneformaliteiten kan al voor de fysieke aankomst van de goederen plaatsvinden op basis van documenten en bescheiden. Elektronische betaling moet mogelijk worden gemaakt. Vrijmaking van de goederen kan onafhankelijk van de vaststelling van de definitieve douaneschuld plaatsvinden. Er kan een zekerheid worden gevraagd, maar deze dient in verhouding te staan tot de definitieve douaneschuld. Bij de controle gaat de douane zo veel mogelijk uit van risicomanagement. De mogelijkheid om de bij de goederen behorende bescheiden en documenten na vrijgave van de goederen te controleren bespoedigt de vrijgave. Ieder lid dient gemiddelde vrijgavetermijnen te publiceren waarbinnen goederen worden vrijgegeven. Geautoriseerde marktdeelnemers hebben recht op vereenvoudigde en versnelde afwikkeling van douaneprocedures. Ten slotte voorziet het artikel in versnelde afhandeling voor bepaalde goederenstromen (bv. luchttransport) en bederfelijke goederen.

Artikel 8 Samenwerking tussen grensagentschappen

Verschillende grensagentschappen zullen samenwerken en hun activiteiten coördineren. Grensagentschappen aan weerszijde van dezelfde landsgrens zullen zo veel mogelijk samenwerken om dubbele procedures bij dezelfde grenspost te voorkomen.

Artikel 9 Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

Goederen die bestemd zijn voor invoer mogen onder douanetoezicht worden vervoerd van een douanekantoor aan de grens naar een douanekantoor in het achterland zodat de douaneformaliteiten daar kunnen worden uitgevoerd.

Artikel 10 Formaliteiten in verband met invoer, uitvoer en doorvoer

Procedures en documentatievereisten gerelateerd aan invoer, uitvoer en doorvoer – zullen met in achtneming van beleidsdoelen – regelmatig worden herzien met als doel de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te verlichten. Kopieën van documenten worden geaccepteerd en het gebruik van internationale standaarden wordt gestimuleerd. Er wordt gestreefd naar een loket via welke de handel met alle grensautoriteiten zaken kan doen. Inspecties voor verzending worden afgeschaft en het verplichte gebruik van douane tussenpersonen wordt zo veel mogelijk beperkt. Douaneprocedures zullen worden geharmoniseerd binnen een douanegebied. Wanneer goederen worden geweigerd, wordt de importeur de mogelijkheid geboden deze terug te sturen naar de exporteur. Leden zullen de mogelijkheid bieden van tijdelijke invoer, actieve en passieve veredeling.

Artikel 11 Vrijheid van doorvoer

Als uitgangspunt geldt vrijheid van doorvoer. Beperkingen aan de doorvoer die niet langer bijdragen aan hun oorspronkelijke doel of waarvoor minder beperkende alternatieven bestaan worden niet langer gehandhaafd. Eventuele maatregelen mogen geen verkapte beperking zijn op doorvoer.

Artikel 12 Douanesamenwerking

De verdragspartijen streven ernaar de kennis van handelaren over douaneformaliteiten te vergroten en zullen vrijwillige naleving ervan aanmoedigen. Douaneautoriteiten zullen informatie uitwisselen en samenwerken om de naleving van douanevoorschriften te vergroten. Deze samenwerking vindt plaats onder duidelijke voorwaarden, bijvoorbeeld ten aanzien van de geheimhouding van de informatie en de doeleinden waarvoor de informatie wordt gebruikt.

Deel II Bepalingen inzake bijzondere en gedifferentieerde behandeling voor leden die ontwikkelingslanden zijn en leden die minst ontwikkelde landen zijn

Artikel 13 Algemene beginselen

De minst ontwikkelde landen kunnen alleen aan de afspraken uit de Overeenkomst worden gebonden als zij voldoende financiële, administratieve en institutionele capaciteit hebben om de verplichtingen uit te kunnen voeren. Er dient assistentie en bijstand te worden gegeven voor capaciteitsopbouw aan ontwikkelingslanden om hen in staat te stellen aan de verplichtingen van de Overeenkomst te voldoen. De implementatieperiode van de Overeenkomst is voor ontwikkelingslanden gebonden aan de implementatiecapaciteit.

Artikel 14 Categorieën bepalingen

De bepalingen uit deel I van de Overeenkomst worden ingedeeld in drie categorieën: categorie A bepalingen dienen meteen vanaf inwerkingtreding van de Overeenkomst te worden geïmplementeerd. Voor categorie B bepalingen gelden overgangstermijnen en voor categorie C bepalingen geldt dat ontwikkelingslanden zowel een overgangstermijn als technische assistentie krijgen voordat zij de bepaling dienen te implementeren.

Artikel 15–19 Kennisgeving, uitvoer van de categorieën

Zo moeten artikelen 15–19 als eenheid worden gelezen. Ontwikkelingslanden kunnen zelf aangeven welke bepalingen zij indelen in categorie A, B en C. Zij dienen deze onderverdeling bij de WTO te notificeren (art. 15–16). Hiervoor gelden verschillende termijnen voor ontwikkelingslanden en de minst ontwikkelde landen. Ten aanzien van categorie B bepalingen dienen deze landen aan te geven hoeveel tijd zij extra nodig zullen hebben om de bepalingen te implementeren. Voor categorie C bepalingen dienen de landen aan te geven welke technische assistentie zij behoeven en op welke manier en op welke termijn zij de benodigde capaciteit zullen opbouwen om aan de verplichtingen te kunnen voldoen. Het is mogelijk om deze termijnen te verlengen met toestemming van het op te richten WTO handelsfacilitatiecomité (art. 17). Ook is het mogelijk om te wisselen tussen categorie B en C (art. 19). Dit dient te worden onderbouwd en genotificeerd aan het WTO handelsfacilitatiecomité. Art.17 voorziet in een waarschuwingsmechanisme wanneer ontwikkelingslanden deze termijnen dreigen te overschrijden of niet de benodigde technische assistentie ontvangen. Als ontwikkelingslanden de termijnen overschrijden, wordt dit voorgelegd aan een expertgroep welke aanbevelingen doet om de situatie zo goed mogelijk te adresseren.

Artikel 20 Respijtperiode voor het geschillenbeslechtingsmechanisme

Ontwikkelingslanden en minst ontwikkelde landen kunnen gedurende een beperkte termijn niet voor het WTO geschillenbeslechtingsmechanisme worden gedaagd als zij de bepalingen van de Overeenkomst niet of niet juist implementeren. De termijnen verschillen tussen ontwikkelingslanden en de minst ontwikkelde landen en tussen de categorieën A/B/C.

Artikel 21 Verstrekking van bijstand en ondersteuning voor capaciteitsopbouw

De verdragspartijen uit donorlanden en ontwikkelingslanden die daartoe in staat zijn, zullen de verstrekking van bijstand en ondersteuning voor capaciteitsopbouw faciliteren ofwel op bilaterale basis danwel via de geschikte internationale organisaties. De donorlanden volgen hierbij de OESO Parijs Principes1 ten aanzien van effectieve hulp. Het op te richten WTO handelsfacilitatiecomité zal ten minste eenmaal per jaar bijeen komen om het niveau en de voortgang van capaciteitsopbouw te bespreken.

Artikel 22 Bij comité in te dienen informatie over bijstand en ondersteuning voor capaciteitsopbouw

Donorlanden zullen zo transparant mogelijk zijn ten aanzien van de technische assistentie en bijstand die zij leveren ten behoeve van de implementatie van de Overeenkomst. Zij rapporteren hierover jaarlijks aan het op te richten WTO handelsfacilitatiecomité. Ook internationale (hulp-)organisaties zoals de Wereldbank, OESO, UNCTAD, Werelddouaneorganisatie, IMF en andere relevante organisaties.

Deel III Institutionele regelingen

Artikel 23 Institutionele regelingen

Bij de WTO wordt een comité opgericht dat toezicht houdt op de implementatie en naleving van de Overeenkomst. Lidstaten verbinden zich ertoe ook een nationaal comité op te richten met hetzelfde doel. In Nederland wordt het overleg douane-bedrijfsleven aangewezen als het nationale handelsfacilitatiecomité. Het nationale handelsfacilitatiecomité kan ook door de BES-eilanden worden gebruikt. Er komt in de BES-eilanden dan ook geen specifiek comité.

Artikel 24 Slotbepalingen

Alle landen zijn gebonden aan de Overeenkomst vanaf het moment van inwerkingtreding, met uitzondering van de speciale voorwaarden voor ontwikkelingslanden (zie deel II). Douane-unies en regionale samenwerkingsverbanden mogen kiezen voor een gezamenlijke implementatie van de Overeenkomst. De Overeenkomst doet geen afbreuk aan bestaande WTO-verplichtingen, zoals de verplichtingen onder GATT1994 of de SPS-overeenkomst.

III. Bijlage

De bijlage vormt een integrerend onderdeel van de Overeenkomst en is aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. De Overeenkomst bevat één bijlage, met onder verwijzing naar artikel 22 een model inzake kennisgeving krachtens paragraaf 1 van artikel 22. De wijziging van deze bijlage behoeft op grond van artikel op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking de Overeenkomsten geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.

IV. Uitvoering van de Overeenkomst

Voor Europees en Caribisch Nederland geldt dat de bestaande wetgeving reeds voldoet aan de vereisten van de Overeenkomst. Hieronder wordt ten aanzien van enkele aspecten en per onderwerp een beschrijving gegeven van de wijze waarop door de douane uitvoering wordt gegeven aan de verplichtingen van de Overeenkomst voor Caribisch Nederland.

  • Publicatie en beschikbaarheid van informatie:

    Naast de informatie die de Douane verstrekt op haar website heeft een ieder op grond van artikel 2.8 van de Douane- en Accijnswet BES het recht aan de inspecteur informatie te vragen over de toepassing van de douanewetgeving. De informatie dient binnen een redelijke termijn te worden verstrekt.

  • Gelegenheid te reageren, informatie vóór inwerkingtreding en overleg:

    Het is reeds bestaande praktijk dat belanghebbenden al in de voorbereidingsfase van nieuwe wettelijke regelingen worden betrokken, onder meer om zodoende draagvlak te creëren voor de nieuwe regelgeving.

  • Voorafgaande besluiten:

    Op grond van artikel 2.9 van de Douane- en Accijnswet BES en nader uitgewerkt in artikel 2.7 van de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES kunnen belanghebbenden aan de inspecteur verzoeken om voorafgaande besluiten ten aanzien van het douanetarief en de oorsprong van goederen aan hen te verstrekken.

  • Bezwaar en toetsing:

    Tegen beschikkingen van de inspecteur is na een bezwaarprocedure bij de inspecteur of de ontvanger beroep bij het Gerecht in Eerste Aanleg mogelijk. Dit is bepaald in de artikelen 2.86 en 2.87, van de Douane- en Accijnswet BES.

  • Andere maatregelen om onpartijdigheid, non-discriminatie en transparantie te verbeteren:

    Controle door de douane vindt doorgaans plaats door middel van risico-analyse. Alleen in risicovolle (bijv.drugs- gerelateerde) gevallen wordt 100% controle toegepast. Voor wat betreft het recht van de importeur op een second opinion dient te worden vermeld dat dit recht voor wat betreft het nemen van monsters van goederen is opgenomen in artikel 2.36 van de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES.

  • Voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met de in- en uitvoer en boetes:

    In artikel 2.3 van de Douane- en Accijnswet BES is opgenomen dat de verschuldigde kosten de werkelijke kosten zoveel mogelijk benaderen. Het tarief van de kosten is uitgewerkt in artikel 2.1 van de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES. De inning van kosten vindt plaats op transparante wijze. Een en ander is opgenomen in de artikelen 2.78 tot en met 2.83 van de Douane- en Accijnswet BES.

    Bij de oplegging van bestuurlijke boetes wordt onderscheid gemaakt tussen lichte overtredingen (verzuim) en zwaardere overtredingen waarbij recidive of opzet in het spel is.

  • Vrijgave en inklaring van goederen

    Het inklaren van goederen kan plaatsvinden voordat de goederen zijn binnengebracht. Dit is opgenomen in artikel 2.46 van de Douane- en Accijnswet BES en nader uitgewerkt in artikel 2.64 van de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES. De voorwaarden voor de toekenning van de status van geautoriseerde marktdeelnemer is opgenomen in artikel 2.48 van de Douane- en Accijnswet BES.

  • Samenwerking tussen grensagentschappen:

    Deze bepaling is op Caribisch Nederland niet van toepassing, aangezien de douane momenteel de enige grensautoriteit is. Mocht dit in de toekomst veranderen, zal er uiteraard zorg worden gedragen voor een goede afstemming en samenwerking.

  • Transport van goederen bestemd voor invoer onder douanetoezicht:

    Vervoer onder zekerheidsstelling is toegestaan.

  • Formaliteiten in verband met invoer, uitvoer en doorvoer:

    In de Douane- en Accijnswet BES wordt beoogd de administratieve lasten voor het bedrijfsleven zo veel mogelijk te verlichten. Kopieën van bescheiden worden geaccepteerd tenzij er gegronde twijfels zijn ten aanzien van hun juistheid en volledigheid. De douanebestemmingen tijdelijke invoer, actieve en passieve veredeling zijn op grond van artikel 2.15 van de Douane- en Accijnswet BES toegestaan.

  • Vrijheid van doorvoer:

    Doorvoer van goederen is in de Douane- en Accijnswet BES geen belastbaar feit.

  • Douanesamenwerking:

    De Douane- en Accijnswet BES voorziet in artikel 2.63 in het uitwisselen van informatie met de Douane in het Europese deel van het Koninkrijk. Met toepassing van de Rijkswet administratieve bijstand douane (Stb. 1999, 299) kunnen de douaneautoriteiten in het Koninkrijk der Nederlanden met elkaar informatie uitwisselen met de vereiste waarborgen ten aanzien van de geheimhouding.

Voor Aruba, Curaçao en Sint-Maarten is naar verwachting uitvoeringswetgeving vereist. Indien Aruba en Sint-Maarten medegelding wenselijk achten, dient de Landsverordening in-, uit- en doorvoer gewijzigd te worden.

V. Koninkrijkspositie

Het Protocol is door de EU aanvaard namens Europees Nederland, zie paragraaf I van deze toelichting. Het Koninkrijk zal het Protocol voor Caribisch Nederland aanvaarden, zie hiervoor ook paragraaf IV van deze toelichting.

De regering van Curaçao heeft aangegeven dat medegelding van het Protocol voor Curaçao wenselijk wordt geacht. En dat, ter uitvoering van het Protocol, thans de inwerkingtreding wordt bewerkstelligd van de Algemene landsverordening Douane en Accijnzen. Zodra de Landsverordening in werking zal zijn getreden, zal het Protocol voor Curaçao kunnen worden aanvaard. De regeringen van Aruba en Sint Maarten beraden zich nog over de wenselijkheid van medegelding van de Overeenkomst voor hun respectieve landen. Het Protocol zal voor die landen kunnen worden aanvaard, zodra is aangegeven dat medegelding voor die landen wenselijk is en de interne regelgeving in overeenstemming met het Verdrag (cf. paragraaf IV).

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Naar boven