Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 januari 2017
Op 21 december 2016 heeft uw Kamer mij per brief verzocht geïnformeerd te worden over
de uitvoering van het amendement van het lid Geurts c.s. (Kamerstuk 34 532, nr. 85), dat op 6 december jl. is aangenomen (Handelingen II 2016/17, nr. 31, item 21). Met dit amendement is in het gewijzigd voorstel van wet (wijziging van de Meststoffenwet
in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten, Kamerstuk 34 532, C hierna: wetsvoorstel fosfaatrechten) een voorziening opgenomen waarmee de Minister
van Economische Zaken het op het bedrijf rustende fosfaatrecht kan verhogen, indien
kan worden vastgesteld dat het bedrijf behoort tot een bij algemene maatregel van
bestuur omschreven categorie van bedrijven. Ik informeer u met deze brief over de
wijze waarop ik uitvoering zal geven aan het amendement. Hierbij dient opgemerkt te
worden dat het wetsvoorstel nog behandeld dient te worden door de Eerste Kamer.
De indieners van het amendement willen dat de regering zich laat adviseren door een
adviescommissie. Deze commissie zou op basis van individuele casussen tot een advies
moeten komen of de knelgevallenvoorziening moet worden uitgebreid. Zoals gevraagd
in de toelichting bij het amendement zal ik de adviescommissie instellen conform de
Kaderwet adviescolleges. De commissie krijgt de opdracht om tot een eenmalig advies
te komen over de reikwijdte van de knelgevallenvoorziening.
In haar adviestaak dient de commissie met een drietal zaken in ieder geval rekening
te houden. Allereerst dient de commissie de consequenties voor andere melkveehouders
in haar advies mee te wegen. Een ruimere knelgevallenvoorziening betekent immers dat
alle melkveehouders een hogere generieke korting voor hun rekening moeten nemen. Ten
tweede dient de commissie oog te hebben voor de operationalisering van een eventuele
uitbreiding van de knelgevallenvoorziening, door heldere en voldoende onderscheidende
criteria te formuleren waar melkveehouders aan moeten voldoen om als knelgeval te
worden aangemerkt. In de derde plaats dient de commissie te bezien hoe het risico
op oneigenlijk gebruik van de regeling kan worden voorkomen dan wel beperkt.
Voor de samenstelling van de commissie en de nadere uitwerking van adviestaken ga
ik op korte termijn in overleg met vertegenwoordigers uit de sector. Conform de Kaderwet
adviescolleges kan een adviescollege voor een eenmalige advisering over een bepaald
vraagstuk ingesteld worden bij koninklijk besluit, voor de duur van de advisering.
Instelling kan plaatsvinden na behandeling in de ministerraad. De Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties dient het instellingsbesluit mede te ondertekenen. Ik
zal uw Kamer, voorafgaand aan behandeling in de ministerraad, nader informeren over
de adviestaak en samenstelling. Met inachtneming van de geschetste procedure streef
ik ernaar het instellingsbesluit uiterlijk in de eerste helft van april te publiceren
in de Staatscourant.
Het is aan de commissie om – al dan niet in overleg met de sector – te bepalen op
welke wijze casussen aangereikt kunnen worden. De sector zal hierover onder meer geïnformeerd
worden via de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Nadat
de commissie haar advies heeft uitgebracht zal ik een besluit nemen over een eventuele
aanvulling op de knelgevallenvoorziening zoals deze nu al is voorzien in het wetsvoorstel
fosfaatrechten. Een eventuele aanvulling op de knelgevallenvoorziening zal opgenomen
worden in een algemene maatregel van bestuur. Ik beoog de algemene maatregel van bestuur
gelijk met de wet in werking te laten treden per 1 januari 2018. Ondernemers kunnen
zich na inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur melden bij RVO.nl indien
de situatie op hun bedrijf past binnen de aan de knelgevallenvoorziening te verbinden
voorwaarden.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
M.H.P. van Dam