34 497 Wijziging van de Wet opslag duurzame energie in verband met de vaststelling van tarieven voor 2017

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Doel en aanleiding

Nederland streeft conform het in september 2013 gesloten Energieakkoord (Kamerstukken II 2013/2014, 30 196, nr. 202) en de Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140. Hierna: richtlijn duurzame energie) naar een aandeel duurzame energie van 14% in 2020. In het Energieakkoord is daarnaast afgesproken dat het aandeel in 2023 moet doorgroeien naar 16%. Omdat de kostprijs van duurzame energie op dit moment hoger ligt dan de kostprijs van conventionele vormen van energie, is stimulering van duurzame energie voor de totstandkoming daarvan in een overgangsfase noodzakelijk.

In 2011 is daartoe de SDE+ in het leven geroepen. De met de SDE+ samenhangende kasuitgaven worden sinds 2013 gefinancierd uit een heffing op het verbruik van elektriciteit en aardgas, de opslag voor duurzame energie. De opbrengsten van de opslag voor duurzame energie vloeien naar de algemene begrotingsmiddelen.

Aangezien de Wet opslag duurzame energie bij de introductie zag op de regeerperiode van het kabinet-Rutte I, zijn in de wet toentertijd de tarieven voor de jaren 2013 tot en met 2016 opgenomen. In dit wetsvoorstel worden de tarieven voor het jaar 2017 – het laatste regeringsjaar van het huidige kabinet – voorgesteld. Het wordt onderzocht of het mogelijk is om voor de periode na 2017 de opslag duurzame energie samen te voegen met de energiebelasting, bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag.

2. Uitgaven voor de SDE+ en tarieven voor de opslag duurzame energie.

De uitgaven en inkomsten samenhangend met de SDE+ worden op de begroting van de Minister van Economische Zaken verantwoord. Omdat het budget voor de SDE+ in de loop der jaren toeneemt ter realisering van het doel voor hernieuwbare energie conform het Energieakkoord en de richtlijn duurzame energie, zal de opslag duurzame energie ter dekking van dat toenemende budget jaarlijks worden verhoogd. Dit is ook voor het jaar 2017 het geval. Bij het afsluiten van het Energieakkoord in 2013 zijn voor 2017 ex ante kasuitgaven voor de SDE+ geraamd van € 678 miljoen per jaar. Dekking voor deze geraamde uitgaven is noodzakelijk.

In de loop van 2016 zal zowel een evaluatie van de SDE+ als van het Energieakkoord plaatsvinden. Aangezien de kasuitgaven voor 2017 samenhangen met reeds afgegeven beschikkingen, hebben beide evaluaties geen gevolgen voor de geplande kasuitgaven voor de SDE+ in 2017, maar mogelijk wel voor toekomstige jaren.

In artikel I, onderdelen A en B, van het wetsvoorstel worden de tarieven voor 2017 voorgesteld. Onderstaande tabel geeft inzicht in de tarieven voor de opslag duurzame energie vanaf 2013 tot en met 2017.

Tarieven opslag duurzame energie 2013 tot en met 2017
 

2013

2014

2015

2016

2017

Aardgas in kubieke meter

In centen per kubieke meter aardgas

0–170.000

0,23

0,46

0,74

1,13

1,59

170.000–1 miljoen

0,09

0,17

0,28

0,42

0,74

1 miljoen–10 miljoen

0,03

0,05

0,08

0,13

0,27

>= 10 miljoen

0,02

0,04

0,06

0,09

0,13

           

Aardgas in kubieke meter

         

verlaagd tarief glastuinbouw

In centen per kubieke meter aardgas

0–170.000

0,04

0,07

0,12

0,18

0,26

170.000–1 miljoen

0,04

0,09

0,14

0,21

0,25

1 miljoen–10 miljoen

0,03

0,05

0,08

0,13

0,27

>= 10 miljoen

0,02

0,04

0,06

0,09

0,13

           

Elektriciteit in kilowattuur

In centen per kilowattuur elektriciteit

0–10.000

0,11

0,23

0,36

0,56

0,74

10.000–50.000

0,14

0,27

0,46

0,70

1,23

50.000–10 miljoen

0,04

0,07

0,12

0,19

0,33

>= 10 miljoen zakelijk

0,0017

0,0034

0,0055

0,0084

0,0131

           

Geraamde opbrengst ODE in mln euro

100

200

320

490

678

De in dit wetsvoorstel voorgestelde tarieven voor 2017 geven dekking aan de uitgaven die voor dat jaar geraamd zijn en belasten huishoudens en bedrijven beide voor 50%.

Ten aanzien van huishoudens zijn de lasten in gelijke mate verdeeld over het gas- en het elektriciteitsverbruik en is aangesloten bij de schuif tussen aardgas en elektriciteit in de eerste schijf zoals vormgegeven in het Belastingplan 2016. Dit zal ten opzichte van 2016 een verhoging betekenen van € 16 per huishouden per jaar.

Ten aanzien van bedrijven wordt in afwijking van de jaren 2013 tot en met 2016 voorgesteld om de lasten niet langer gelijkelijk te verdelen over het aardgas- en elektriciteitsverbruik. Met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om aansluiting te zoeken bij de lastenverdeling waartoe in het Belastingplan 2016 is besloten. In het Belastingplan 2016 is gekeken naar een evenwichtige verdeling over de bedrijven die met name aardgas gebruiken en de bedrijven die met name elektriciteit gebruiken. Daarbij is ervoor gekozen de lasten voor het bedrijfsleven zodanig evenwichtig te verdelen dat de lastenstijging van een bedrijf dat met zijn verbruik de eerste drie belastingschijven voor aardgas doorloopt ongeveer gelijk is aan de lastenstijging van een bedrijf dat met zijn verbruik de eerste drie belastingschijven voor elektriciteit doorloopt. Eenzelfde evenwichtige verdeling van de lasten voor bedrijven wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld.

Bij de berekening van de tarieven voor 2017 is gebruik gemaakt van de door het CBS geactualiseerde grondslagcijfers voor aardgas en elektriciteit.

5. Europese aspecten

Op grond van artikel 25 van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (Pb EU 2003, L 283) dient telkens op 1 januari van elk jaar en na elke wijziging van de nationale regelgeving de Europese Commissie op de hoogte gesteld te worden over de hoogte van de belasting op elektriciteit en aardgas. Derhalve zal het wetsvoorstel ter informatie aan de Europese Commissie worden gezonden.

6. Administratieve lasten bedrijven/Uitvoering en uitvoeringskosten

Dit wetsvoorstel betreft louter de toevoeging van tarieven voor 2017. De administratieve lasten zullen uit hoofde van deze tariefaanpassingen van de opslag duurzame energie derhalve niet toenemen. Er worden geen informatieverplichtingen aan de overheid ingevoerd en er treden geen additionele inhoudelijke nalevingskosten op. Ook de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst zullen door deze wetswijziging niet toenemen.

7. Inwerkingtreding

De kasuitgaven voor de SDE+ worden sinds 2013 gefinancierd uit de opslag voor duurzame energie. Om de financiering van de uitgaven in 2017 zeker te stellen is het noodzakelijk dat onderhavige wijziging van de Wet opslag duurzame energie per 1 januari 2017 in werking treedt. De inwerkingtreding kan geen uitstel lijden omdat dit zou leiden tot het aanmerkelijke publieke nadeel van – uiteindelijk – het ontbreken van dekking voor de kasuitgaven die voor de SDE+ moeten worden verricht. Om deze reden is in het wetsvoorstel voorzien in de mogelijkheid om af te wijken van de Wet raadgevend referendum.

De afwijking van de inwerkingtredingstermijn die voor wetten geldt ingevolge de Wet raadgevend referendum laat de referendabiliteit van het wetsvoorstel na aanname door de Eerste Kamer onverlet.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven