34 494 Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden in verband met de bevoegdheden van de ondernemingsraad inzake de beloningen van bestuurders

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 20 maart 2018

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden in verband met de bevoegdheden van de ondernemingsraad inzake de beloningen van bestuurders. Deze leden hebben hierover enkele vragen.

De leden van de fractie van het CDA hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben naar aanleiding hiervan nog enkele vragen aan de regering.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat beoogt de bevoegdheden van de ondernemingsraad aan te scherpen inzake de beloningen van bestuurders. Naar aanleiding van het wetsvoorstel hebben deze leden nog enkele opmerkingen en vragen aan de regering.

De leden van de fractie van de SP hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en willen ten aanzien hiervan de onderstaande vragen aan de regering voorleggen.

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel Uitbreiding bevoegdheden ondernemingsraad inzake de beloningen van bestuurders van grote ondernemingen. Graag maken zij gebruik van de gelegenheid de regering hierover enkele vragen te stellen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat de bevoegdheden van de ondernemingsraad inzake beloningen van bestuurders van grote ondernemingen (iets) verruimt. Zij hebben daarbij nog enkele vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben daarover nog een aantal vragen.

Bevoegdheden OR inzake beloningen van bestuurders van grote ondernemingen

De leden van de VVD-fractie vragen zich af welk doel deze voorgestelde wetgeving dient. Deze leden laten weten voorstander te zijn van een continu maatschappelijk debat over beloningsverschillen tussen medewerkers en bestuurders van een onderneming. Om die reden vragen zij de regering of het opportuun is om die maatschappelijk wenselijke discussie in de beslotenheid van de ondernemingsraad (OR) te voeren. Deze leden vragen de regering om te reflecteren over de vraag of het voorliggende wetsvoorstel er mogelijk toe leidt dat het maatschappelijke debat over het onderwerp bestuurdersbeloningen wordt gesmoord. In hoeverre wordt dit onverhoopte gevolg van het wetsvoorstel voor het maatschappelijke debat over beloningsstructuren versterkt door privacywetgeving en geldende geheimhoudingsverplichtingen over hetgeen wordt besproken in de OR, zo vragen deze leden.

De leden van de fractie van de VVD constateren dat de Raad van State in haar advies van 15 juli 20152 kritisch was over het wetsvoorstel. De Raad van State had vragen over de toegevoegde waarde gelet op artikel 31d van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Dit artikel geeft de verplichting voor de ondernemer om, mede ten behoeve van de bespreking van de gang van zaken in de onderneming, jaarlijks schriftelijke informatie te verstrekken aan de OR over de hoogte en de inhoud van de arbeidsrechtelijke voorwaarden, ook wat betreft de beloningen van het bestuur en het totaal van de vergoedingen dat wordt verstrekt aan het toezichthoudend lichaam. Het wetsvoorstel breidt deze regeling uit met de verplichting om die informatie over bestuurdersbeloningen voor de OR ten minste éénmaal per jaar aan de orde te stellen in de overlegvergadering. De leden van de VVD-fractie vragen de regering in hoeverre het wetsvoorstel deze al bestaande verplichtingen verbetert. Deze leden vernemen graag van de regering hoe vaak de OR over de periode 2011 tot en met 2017 gebruik heeft gemaakt van zijn wettelijke recht op grond van de WOR om een standpunt in te nemen en zich uit te spreken over het beloningsbeleid voor bestuurders.

Naar het oordeel van deze leden geeft het wetsvoorstel terecht geen adviesrecht of instemmingsrecht aan de OR wat betreft de omvang van beloningen voor bestuurders. Het bestuur zelf, de Raad van Commissarissen en de aandeelhouders gaan immers over die beloningen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoe zij zich voorstelt hoe dit debat over het onderwerp bestuurdersbeloningen in de OR verloopt. Hoe verbetert naar het oordeel van de regering dit debat in de OR de effectiviteit van de vaststelling van de omvang van bestuurdersbeloningen?

De Monitoring Commissie Corporate Governance Code3 heeft op 8 december 2016 een herziene Code4 uitgebracht voor de governance van beursgenoteerde ondernemingen. De herziene Code geeft richtsnoeren voor effectieve samenwerking en bestuur, ook tussen bestuurders en medewerkers. In onderdeel 3.4.1 van de Code 2016 over het Remuneratierapport wordt onder meer opgemerkt dat in dit rapport, naast hetgeen de wet al vereist op grond van de artikelen 2:383c tot en met 2:383e BW, op inzichtelijke wijze verslag wordt gedaan van de beloningsverhoudingen binnen de onderneming en de beloningscomponenten van bestuurders. In een artikel van Menno Tamminga in het NRC Handelsblad van 22 februari 20185, wordt ingegaan op het voor het eerst rapporteren door grote ondernemingen van beloningsverschillen tussen werknemers en bestuurders naar aanleiding van de Code 2016. De leden van de VVD-fractie constateren dat ondernemingen sedert de datum van de indiening van het wetsvoorstel op grond van eigen initiatieven beloningsverschillen tussen bestuurders en werknemers al inzichtelijk maken. Naar aanleiding van deze ontwikkelingen vragen deze leden de regering of er aanleiding bestaat om het wetsvoorstel in te trekken omdat het achterhaald lijkt.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering tevens om een analyse van overeenkomstige wetgeving omtrent de betrokkenheid van ondernemingsraden bij de bepaling van de omvang van bestuurdersbeloningen in de ons omringende landen Duitsland, België, Frankrijk en Engeland. Zij vragen de regering om daarbij in te gaan op de vraag of, en zo ja, hoe aldaar bestaande wetgeving het maatschappelijke debat over beloningsverschillen tussen medewerkers en bestuurders stimuleert. Tevens verzoeken deze leden de regering om informatie over de geldende EU-rechtelijke regels op het terrein van de invloed van werknemers op de omvang van de beloningen van bestuurders. Zij verzoeken de regering om daarbij aan te geven of die EU-regels verdergaande bevoegdheden aan de OR geven voor de bepaling van de omvang van die beloningen dan de regels die in Nederland van toepassing zijn.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering met deze nieuwe regeling nadere invulling lijkt te geven aan het reeds bestaande informatie- en overlegrecht van de OR. Zij stellen echter vast dat de OR thans reeds wettelijk de bevoegdheid heeft om beloningen aan de orde te stellen tijdens vergaderingen met het bestuur. Hoewel de WOR de ondernemer en de OR als gelijkwaardige partners laat overleggen over het belang van de onderneming – inclusief de belangen van de medewerkers daarin – zijn ondernemer en de ondernemingsraadsleden hiërarchisch niet gelijk. Deze leden wijzen erop dat daar waar het de vaststelling van beloningen betreft, de OR geen beslissingsbevoegdheid noch een instemmingsrecht toekomt. Deze is immers voorbehouden aan de algemene vergadering van aandeelhouders, aan de Raad van Commissarissen en/of aan het bestuur van de onderneming. De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering erkent dat deze spanning in dit voorstel niet wordt opgeheven. Wat de regering daarom voorstelt is de overlegagenda uit te breiden met een verplicht gesprek over de ontwikkeling van de beloningsverhoudingen binnen de onderneming. De regering wil juist die discussie stimuleren, zo lezen deze leden. Kan de regering aan deze leden duidelijk maken wat de toegevoegde waarde is van dit wetsvoorstel boven de reeds in de wet vastgelegde bevoegdheden van de ondernemingsraad?

De leden van de CDA-fractie zouden ook graag vernemen hoe de regering de betekenis van voorliggend wetsontwerp beoordeelt in die gevallen waar de beloning van de top van de onderneming geen zaak van de Nederlandse OR is, omdat het om het bestuur van een multinationale onderneming gaat.

De leden van de fractie van het CDA zijn tegen excessieve en buitenproportionele beloningen van topbestuurders. Het vraagstuk van het tegengaan van excessieve beloningen, maar ook dat van beloningsverhoudingen in algemene zin aan de top van organisaties, zou naar hun oordeel echter niet alleen op nationaal, maar vooral ook op het niveau van de Europese Unie moeten worden aangepakt. Daarom vragen zij de regering welke initiatieven er binnen de EU op dit gebied aanhangig zijn. Neemt de Nederlandse regering zelf ook initiatieven om deze problematiek op Europees niveau aan te pakken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? En op welke wijze draagt volgens de regering dit wetsvoorstel effectief bij aan het tegengaan van excessieve beloningen?

De leden van de fractie van D66 delen het oordeel van de Raad van State dat het voorstel in de praktijk weinig zal toevoegen aan de reeds bestaande mogelijkheid voor de ondernemingsraad (OR) om over dit maatschappelijk gevoelige thema het gesprek aan te gaan, zonder dat daaraan nu advies- of instemmingsbevoegdheden zijn verbonden. De Tweede Kamer heeft bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel – tot genoegen van deze leden – een amendement6 aangenomen dat bewerkstelligt dat de toezichthouder (die immers de beloning van de bestuurders vaststelt) bij dat gesprek vertegenwoordigd zal moeten zijn. Maar ook deze toevoeging had zonder de wetwijziging al bestaande praktijk kunnen zijn. De leden van de fractie van D66 vrezen dat, wanneer de interne verhoudingen zo liggen dat de OR dit nieuwe wettelijke steuntje in de rug echt nodig heeft om tot het gewenste gesprek te komen, er bij voorbaat al aan de effectiviteit van dat gesprek getwijfeld mag worden. Deze leden vragen de regering waaraan deze het vertrouwen ontleent dat de – ook in de ogen van deze leden potentieel zinnige – informatieuitwisseling wel zal varen bij dit initiatief?

De leden van de D66-fractie gunnen de regering vooralsnog het voordeel van de twijfel. Maar juist omdat de huidige praktijk blijkens de discussie in de Tweede Kamer op dit punt7 zo zorgelijk tekort lijkt te schieten, is het extra belangrijk om op niet al te lange termijn te bezien of de wetswijziging wellicht toch nog een positief effect heeft gehad. De leden van de D66-fractie onderschrijven dan ook de noodzaak van een voortvarende evaluatie en vragen de regering te zijner tijd de Eerste Kamer over de uitkomsten van deze evaluatie te informeren.

De leden van de fractie van de SP lezen in de memorie van toelichting8 dat de terugkerende maatschappelijke en politieke ophef over de beloningen van bestuurders voor de regering de motivatie voor het indienen van het voorliggende wetsvoorstel is. De regering ziet, zoals beschreven in de memorie van toelichting, dit wetsontwerp als stap in het proces van bewustwording omtrent deze materie. De regering schrijft over een mogelijke overweging voor het invoeren van verstrekkendere maatregelen, zoals de openbaarheid van beloningsverhoudingen, maar stelt, gezien de lopende onderhandelingen over het richtlijnvoorstel bevordering aandeelhoudersbetrokkenheid,9 deze invoering niet passend te vinden. De leden van de fractie van de SP constateren dat de memorie van toelichting dateert uit 2015. Zij vragen of de regering kan aangeven tot welke afspraken de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel bevordering aandeelhoudersbetrokkenheid hebben geleid. Vormt deze uitkomst nu wel een aanleiding tot het nemen van verstrekkendere maatregelen? Aan welke maatregelen denkt de regering in dit verband?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het wetsvoorstel de bespreekbaarheid van de verschillen in salarissen in grote bedrijven verbetert. Echter, een advies- of instemmingsrecht van ondernemingsraden is hier niet aan de orde, omdat het bepalen van de hoogte van de beloning van bestuurders in beginsel is voorbehouden aan de eigenaren/aandeelhouders. Hoe moeten de aan het woord zijnde leden die verbeterde bespreekbaarheid zonder advies- of instemmingsrecht begrijpen? Waarom kiest de regering er niet voor dit advies- of instemmingsrecht uit te breiden?

Het beloningsbeleid wordt vastgesteld door de algemene vergadering van aandeelhouders, zo stellen de leden van de PvdA-fractie vast. Bij grote ondernemingen is de bevoegdheid om individuele beloningen toe te kennen aan bestuursleden doorgaans gedelegeerd aan de Raad van Commissarissen. Welke mogelijkheden ziet de regering om deze organen te behoeden voor het goedkeuren van als onevenredig ervaren stijgingen van de beloningen van bestuurders, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de ondernemingsraad spreekrecht heeft bij de algemene vergadering van aandeelhouders. In welke mate maken ondernemingsraden gebruik van dit spreekrecht? En in welke zin geven zij hier invulling aan? Graag vernemen deze leden van de regering welke ruimte zij ziet om ondernemingsraden te ondersteunen in het uitoefenen van het spreekrecht.

Deze leden memoreren dat volgens Xavier Baeten, hoogleraar Reward management & Sustainability bij de Vlerick Business School uit België, de best presterende bedrijven niet alleen minder vast salaris betalen, maar ook dat de bonussen hier een minder prominente rol spelen in het beloningspakket.10 Verder is bij succesvolle bedrijven de afstand tussen de topinkomens en het gemiddelde werknemerssalaris naar verhouding kleiner. Welke afstand tussen de topinkomens en het gemiddelde werknemerssalaris acht de regering gemiddeld genomen wenselijk?

De leden van de fractie van de PvdA verwijzen voorts naar de Corporate Governance Code 201611. Volgens deze Code moeten beursfondsen in het jaarverslag melding maken van interne beloningsverhoudingen. Het gevolg zou volgens de aan het woord zijnde leden een haasje-over-effect kunnen zijn. Immers, verhogingen lokken nieuwe verhoging uit, als achterblijvers zien dat hun concurrenten wel stijgen. Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdA eens dat dit een ongewenst neveneffect is van transparantie? Acht de regering dit wenselijk? Zo nee, welke mogelijkheden ziet zij om dit tegen te gaan, zo vragen deze leden.

De leden van de fractie van GroenLinks stellen vast dat het wetsvoorstel een kleine stap is om iets te doen aan het maatschappelijk onbehagen over de groeiende kloof tussen beloningen aan de top en de medewerkers van ondernemingen. Dit wetsvoorstel richt zich vooral op meer bewustwording via de lijn van de ondernemingsraden, zo lezen deze leden. Zij zouden graag de proportionaliteit en effectiviteit van dit wetsvoorstel kunnen wegen ten opzichte van andere mogelijke maatregelen die de ongelijkheid in beloningen kunnen aanpakken. Om die reden vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de regering andere (wettelijke) maatregelen, bijvoorbeeld – maar niet uitsluitend – in de fiscale sfeer, voor ogen heeft om exorbitante beloningsverschillen binnen ondernemingen tegen te gaan.

De regering kiest ervoor de verplichting om met de bestuurder en OR in gesprek te gaan over het beloningsbeleid te laten gelden voor ondernemingen met meer dan 100 medewerkers, zo lezen de leden van de fractie van GroenLinks. Op zich kunnen deze leden zich een grens voorstellen, maar deze zou ook bij 50 medewerkers of misschien bij 200 medewerkers kunnen liggen. Zijn er cijfers bekend over de beloningsverschillen tussen top en medewerkers afgezet tegen de grootte van de onderneming? Zo ja, kan de regering die delen? Zo nee, is de regering bereid daar onderzoek naar te laten doen? Op die manier kan er volgens de leden van de leden van de GroenLinks-fractie meer inzicht komen in de aard en omvang van de uiteenlopende beloningsverschillen en er een meer kwantitatief argument ontstaan om de grens bij 50, 100 of meer medewerkers te leggen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie stellen vast dat de memorie van toelichting betrekkelijk cryptisch is in de (kwantitatieve) onderbouwing van de kernveronderstelling van het wetsvoorstel, namelijk dat de beloningsontwikkeling tussen bestuurders van grote ondernemingen en de gemiddelde werknemer schever is geworden. Kan de evidentie beter worden gestaafd, zo vragen deze leden aan de regering. En zijn daarbij verschillen tussen en binnen sectoren? En tussen beurs- en niet-beursgenoteerde bedrijven? Is er in de ogen van de regering sprake van een structureel probleem in het schever worden van de beloningsontwikkeling in ons land? Weerspiegelt het een hardnekkig fenomeen in de cultuur van grote ondernemingen, zo vragen de aan het woord zijnde leden aan de regering.

De memorie van toelichting spreekt van «evenwichtige beloningsverhoudingen binnen ondernemingen»12, zo lezen de leden van de ChristenUnie-fractie. Kan hiervan een nadere (operationele) definitie worden aangereikt? Het gaat daarbij kennelijk alleen om commerciële ondernemingen. Waarom, zo vragen deze leden, strekt het wetsvoorstel zich niet uit tot ook publieke en semi-publieke organisaties? Het maatschappelijk debat over bezoldiging van topbestuurders richt zich immers ook op de publieke sector, zo constateren zij. Moet de overheid hier zelf niet het goede voorbeeld geven?

Tevens vragen deze leden of de regering kan aangeven wat de precieze meerwaarde van het wetsvoorstel is, gegeven de regeling die artikel 31d van de WOR voorschrijft inzake arbeidsvoorwaarden en beloningsafspraken. De facto betreft het wetsvoorstel niet veel meer dan een jaarlijks verplicht gesprek tussen bestuurders en ondernemingsraad over bezoldigingen binnen het bedrijf. Een betrekkelijk karige, bijna administratieve insteek, zijn de leden van de fractie van de ChristenUnie van mening. Zij vragen of de regering daarvoor doelbewust heeft gekozen. Is ook doelbewust afgezien van adviesrecht rond bezoldiging van topbestuurders? Zo ja, wat waren daarbij de overwegingen?

Deze leden constateren dat het wetsvoorstel een stevig maatschappelijk vraagstuk aan de orde stelt, dat gepaard gaat met de nodige commotie indien de bezoldiging van bestuurders fors verhoogd wordt (zoals laatstelijk rond de exorbitante salarisverhoging van de bestuursvoorzitter van ING), maar een tamelijk lichte oplossing hiervoor introduceert. Hoe voorkomen we, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie, dat het blijft bij een jaarlijkse rituele dans? Wat zal nu het eigenlijke effect zijn op het doel om tot een meer evenwichtig beloningsbeleid te komen? Zijn daar niet veel steviger instrumenten voor nodig? Het wetsvoorstel zal immers de bestaande hiërarchische verhoudingen in een bedrijf niet doorbreken en dit is juist het kernprobleem dat de opmaat tot het wetsvoorstel vormt. In een open bedrijfscultuur en egalitaire bedrijfsstructuur is beloningsbeleid beter bespreekbaar en transparanter.

Het wetsontwerp heeft mede tot doel dat bestuurders verantwoording afleggen over de bezoldiging van topbestuurders en het loongebouw als zodanig, zo lezen deze leden in de memorie van toelichting. Heeft de regering een beeld van de argumenten die bij deze verantwoording aan de orde zouden moeten komen of wordt dat volledig vrijgelaten?

Is de regering van zins, gelet op de maatschappelijke discussie, om iets te doen met de collectieve uitkomsten van de bezoldigingsgesprekken tussen bestuurders en OR die via dit wetsvoorstel worden beoogd of gaat het primair om het belang van het gesprek tussen bestuurders en OR als zodanig? De leden van de fractie van de ChristenUnie vernemen ook graag van de regering of een evaluatie van het wetsvoorstel is voorzien.

Daarnaast vragen zij of de regering naar haar oordeel met dit wetsvoorstel heeft voldaan aan de in de Tweede Kamer aangenomen motie-Nijboer en Schouten.13

Effecten van de regeldruk: naleving en handhaving

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de al geldende rapportageverplichtingen over beloningsbeleid in maar een beperkt deel van de ondernemingen worden nageleefd. Op welke wijze wil de regering toezien op de naleving en handhaving van het voorliggende wetsvoorstel?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de regering gaat toezien op de implementatie van het wetsvoorstel. Hoe wordt naleving gecontroleerd? Hoe wordt de handhaafbaarheid praktisch geregeld? Ook op deze onderdelen is het wetsvoorstel weinig informatief, zo stellen deze leden vast.

Overig

Waar het voorliggende wetsvoorstel beoogt de bevoegdheden van ondernemingsraden uit te breiden, vragen de leden van de fractie van de PvdA graag aandacht voor de rol van vakbonden. Kan de regering duidelijk maken welke rol zij ziet voor de vakbonden bij beloningen van bestuurders binnen ondernemingen? Graag vernemen deze leden van de regering of er met de vakbonden is gesproken over hun interventiemogelijkheden inzake de beloningen van bestuurders.


X Noot
1

Samenstelling:

Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Ester (CU) (vicevoorzitter), De Grave (VVD), Postema (PvdA),Sent (PvdA), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Lokin-Sassen (CDA), Don (SP), Van Hattem (PVV), N.J.J. van Kesteren (CDA), Köhler (SP), Lintmeijer (GL), Meijer (SP), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Prast (D66), Rinnooy Kan (D66) (voorzitter), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), vac. (PvdA), A.J.M. van Kesteren (PVV)

X Noot
2

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 494, nr. 4.

X Noot
4

Monitoring Commissie Corporate Governance Code, Herziene Corporate Governance Code, december 2016, te raadplegen via: https://www.mccg.nl/?page=5178

X Noot
5

M. Tamminga, «Kan het bedrijf de beloning van de topman ook uitleggen?», NRC Handelsblad 22 februari 2018.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 494, nr. 9.

X Noot
7

Zie onder meer Kamerstukken II, 2016–2017, 34 494, nr. 5, nr. 6, Handelingen TK 2017/2018, nr. 40, item 4.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 494, nr. 3, p. 2.

X Noot
9

Shareholder Rights Directive (2007/36/EC).

X Noot
10

J. Woudt, «Goed presterende bedrijven betalen de baas juist minder», het Financieele Dagblad, 20 december 2017.

X Noot
11

Monitoring Commissie Corporate Governance Code, Herziene Corporate Governance Code, december 2016, te raadplegen via: https://www.mccg.nl/?page=5178

X Noot
12

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 494, nr. 3, p.1.

X Noot
13

Kamerstukken II 2014–2015, 31 789, nr. 55.

Naar boven