34 493 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten met het oog op het moderniseren van de regeling van internationale samenwerking in strafzaken (herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 21 september 2016

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

 

I

Algemeen

1

1.

Inleiding

1

2.

Ontwikkelingen in de internationale samenwerking

2

3.

Inwilliging van verzoeken om rechtshulp

3

4.

Uitvoering van verzoeken om rechtshulp

4

5.

Overdracht van vergaarde informatie

5

6.

Rechtsmiddelen

7

7.

Verzoeken om rechtshulp aan het buitenland

8

I Algemeen

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het wetsvoorstel heeft als doel de herziening van de regeling van internationale samenwerking in strafzaken. De oude regeling, opgenomen in titel X van Boek 4 Sv, zou in meerdere opzichten aan herziening toe zijn. Het wetsvoorstel is een onderdeel de modernisering van het Wetboek van Strafvordering(Sv), waarbij het hier gaat om de eerste tranche die in de loop van 2016 in procedure wordt gebracht. Daarnaast kent de context van de internationale samenwerking in strafzaken veel ontwikkelingen, met elk een verschillende dimensie. Een aantal van deze ontwikkelingen zou een plaats moeten krijgen in de nieuwe regeling. Bij deze leden leeft nog wel de vraag wat nu de exacte meerwaarde van het wetsvoorstel is ten opzichte van de huidige regelgeving. Welke bijdrage levert het voorstel in het actiever en effectiever kunnen oppakken en berechten van misdadigers?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij steunen het wetsvoorstel voor wat betreft het beter opschrijven en verhelderen van bestaande regels. Ten aanzien van enkele inhoudelijke voorstellen hebben zij meer bezwaren of plaatsen zij tenminste vraagtekens. Vooral met betrekking tot de versoepeling van de regels ten aanzien van samenwerking met landen waar geen verdragsgrond mee bestaat, zijn meer waarborgen bij het verlenen van rechtshulp op zijn plaats dan waar het wetsvoorstel nu in voorziet, aldus deze leden.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog wel enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Op de voorgestelde regeling omtrent de beklagregeling na, kunnen zij zich goed vinden in de voorgestelde maatregelen. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Naar aanleiding van het wetsvoorstel hebben zij de volgende vragen.

2. Ontwikkelingen in de internationale samenwerking

2.1 Inleiding

De leden van de PvdA-fractie lezen dat in Nederland Internationale Rechtshulpcentra (IRC) zijn ingesteld om de deskundigheid voor de behandeling van rechtshulpverzoeken te waarborgen. Worden deze centra ook ingeschakeld bij verzoeken van Nederland om rechtshulp aan het buitenland, waar dit wetsvoorstel ook in voorziet? Dit komt deze leden als wenselijk over omdat, zoals de regering terecht stelt, de Nederlandse uitvaardigende autoriteit terughoudend moet zijn met het doen van rechtshulpverzoeken aan landen waar de rechtsstaat de facto niet of nauwelijks bestaat, de rechten van verdachten niet gewaarborgd zijn of zelfs de doodstraf kan worden opgelegd. De aan het woord zijnde leden verwijzen naar de zaak van de heer Van Laarhoven die ogenschijnlijk mede ten gevolge van een Nederlands rechtshulpverzoek – naar deze leden aannemen onbedoeld – nu onder onmenselijke omstandigheden in een Thaise cel zit. Zijn de autoriteiten in Nederland, zoals een opsporingsambtenaar of een officier van Justitie, voldoende op de hoogte welke ongewenste gevolgen een rechtshulpverzoek aan landen die bekend staan om grootschalige schending van mensenrechten kan hebben? Kan een IRC daarin een rol spelen, bijvoorbeeld om te voorkomen dat in de drang om iemand te vervolgen de risico's voor de betrokkene over het hoofd gezien worden?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat er bij elke regionale eenheid van de politie en bij de landelijke eenheid Teams rechtshulp zullen worden ingesteld. Wat is de stand van zaken ten aanzien van deze teams?

Ook de leden van de CDA-fractie vragen de regering naar de stand van zaken ten aanzien van de Teams rechtshulp, die bij elke regionale eenheid en de landelijke eenheid van de Nationale Politie zullen worden ingesteld.

2.2 Het internationale en nationale instrumentarium voor samenwerking in strafzaken

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op de rechtshulpuitwisseling met Turkije, gelet op de toezeggingen die door de regering zijn gedaan tijdens en voorafgaand aan het debat over de aanslagen in Brussel op 29 maart 2016. Door de Minister van Veiligheid en Justitie is toegezegd dat afspraken gemaakt zullen worden met de Turkse autoriteiten over standaard rechtstreeks contact en het eerder en beter delen van contextinformatie van elke uitzetting uit Turkije naar Nederland, als ook van elke uitzetting van een persoon met een Nederlandse nationaliteit (Kamerstuk 29 754, nr. 366). Van belang hierbij is met name dat informatie afkomstig van het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet alleen diplomatiek gedeeld wordt, maar ook met de betreffende politieliaison (Kamerstuk 29 754, nr. 365). Wat is de stand van zaken omtrent de realisatie van deze afspraken?

Ook in het kader van de voorgestelde bepaling over flagrante schendingen van mensenrechten als weigeringsgrond voor rechtshulpverzoeken, achten de leden van de CDA-fractie het wenselijk dat de regering nader ingaat op de huidige strafrechtelijke rechtshulpuitwisseling met Turkije. Kan de regering aangeven hoeveel negatieve adviezen vanuit de rechtspraak de Minister van Veiligheid en Justitie heeft ontvangen omtrent uitlevering naar Turkije sedert de mislukte staatsgreep en de daaropvolgende ingrepen van de Turkse president? Kan de regering ingaan op de beslissingen die in deze dossiers zijn genomen, wat de gronden voor wel of niet uitleveren waren en de daartoe geraadpleegde bronnen/informatie?

2.3 Aandachtspunten als gevolg van en veranderde context

De leden van de VVD-fractie leze dat een dreigende flagrante schending van mensenrechten een weigeringsgrond voor rechtshulpverzoeken oplevert. Kan toch meer specifiek geduid worden wanneer hier sprake van kan zijn?

De leden van de SP-fractie lezen dat modernisering ook nodig is nu bedrijven gegevens tegenwoordig opslaan in datacentra in andere landen dan waarin die bedrijven hun diensten aanbieden. In een aantal gevallen bieden grote software- en telecombedrijven de mogelijkheid aan de opsporing om informatie die zij buiten Nederland hebben opgeslagen, via een contactpunt in Nederland of ergens anders, op te vragen. In welke gevallen wel en in welke gevallen dan niet? Ondanks dat deze leden de noodzaak hiervan inzien, vragen zij ook naar de wijze waarop bij de gegevensverzameling rekening wordt gehouden met privacy van niet-verdachten. Welke concrete waarborgen gelden daarbij?

3. Inwilliging van verzoeken om rechtshulp

3.1 Algemeen

Is in een toepasselijk verdrag of EU-instrument een verdergaande mogelijkheid tot rechtshulpverlening geregeld, dan vormt die de basis voor uitvoering van een verzoek om rechtshulp, zo lezen de leden van de SP-fractie. Begrijpen zij het goed dat deze wettelijke regeling in dat opzicht een soort ondergrens biedt? Wat gebeurt er als een verdrag of EU-instrument een striktere mogelijkheid tot rechtshulpverlening heeft opgenomen?

3.2 Voorwaarden voor inwilliging

Verdragloze verzoeken

De leden van de SP-fractie delen de mening van de regering dat strengere waarborgen moeten komen wanneer er sprake is van een rechtshulpverzoek van een land waarmee geen verdrag is gesloten. Een gebrek aan vertrouwen in de rechtsgang in de verzoekende staat kan een reden zijn om een verdragloos verzoek te weigeren. Hoe en door wie wordt hierop getoetst? In hoeverre is hier een rol weggelegd voor de rechter via een rechterlijke toetsing?

De leden van de PVV-fractie lezen dat de huidige regeling voor internationale rechtshulp soms in de weg staat aan de wens om samen te werken met (verre) landen met een minder ontwikkeld rechtssysteem, in voorkomende gevallen zonder een verdragsrelatie. De toepassing van dwangmiddelen en bijzondere opsporingsbevoegdheden is bij een verzoek zonder een verdragsrelatie onmogelijk. Deze leden vragen wat de reden was om dit onmogelijk te maken.

In dit voorstel wordt ervoor gekozen het verdragsvereiste voor verzoeken om toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen los te laten. Waarom is de reden – waar deze leden in de voorgaande vraag naar vragen – nu ineens niet meer van belang?

3.3 Weigeringsgronden

De leden van de PvdA-fractie vragen waaruit de mogelijkheden bestaan waarover de Minister van Veiligheid en Justitie beschikt om verzoeken om rechtshulp die niet op een verdrag zijn gebaseerd, af te wijzen of daar voorwaarden aan verbinden. Hoe kan de Minister in de praktijk concreet van die mogelijkheden gebruik maken voor wat betreft rechtshulpverzoeken van landen die bekend zijn om mensenrechtenschendingen? Komen rechtshulpverzoeken zonder een verdragsgrond dan standaard onder ogen van de Minister?

De leden van de CDA-fractie vragen of het een omissie is dat de opsporingsambtenaar niet genoemd wordt als een bevoegd persoon die een rechtshulpverzoek kan inwilligen (en dus ook kan weigeren) en uitvoeren. Conform het voorgestelde artikel 5.1.7 is de opsporingsambtenaar namelijk wel bevoegd inzake beslissingen omtrent rechtshulp waarbij uitsluitend om inlichtingen wordt gevraagd en voor het verkrijgen daarvan geen dwangmiddelen of bevoegdheden nodig zijn.

De leden van de PVV-fractie lezen dat voor de weigeringsgronden inzake politieke delicten en fiscale en douaneaangelegenheden duidelijker tot uitdrukking wordt gebracht dat een groeiend aantal rechtshulpverdragen de toepassing van deze weigeringsgronden uitsluit. Deze leden vragen of in plaats van een toenemend aantal rechtshulpverdragen een toenemend aantal (anti-terrorisme)verdragen wordt bedoeld.

4. Uitvoering van verzoeken om rechtshulp

4.1 Criterium voor toepassing van bevoegdheden

De leden van de PvdA-fractie lezen dat bij rechtshulpverzoeken die gebaseerd zijn op een verdrag zoveel mogelijk tegemoet moet worden gekomen. De verzoekende autoriteiten bepalen in dat geval of een rechtshulpverzoek in het belang van het onderzoek is. Een Nederlandse rechter komt in het geval van een rechtshulpverzoek van een verdragsland dan ook niet toe aan een toetsing van subsidiariteit of proportionaliteit van een dergelijk verzoek. Maar hoe is die situatie in het geval het een rechtshulpverzoek is dat gedaan wordt door een land waarbij geen verdragsgrondslag bestaat?

4.2 Videoconferentie

De leden van de CDA-fractie vragen waarom het verhoor van een verdachte ter berechting is uitgezonderd. Bestaat daartoe geen behoefte in de praktijk? Is het niet verstandig wettelijk hiertoe de ruimte te laten voor eventuele toekomstige ontwikkelingen?

De leden van de PVV-fractie vragen waarom bij de inzet van videoconferentie voor het horen van getuigen en deskundigen het verdragsvereiste wordt losgelaten, maar is voor het verhoor van een verdachte per videoconferentie wel een voorwaarde dat een daartoe strekkende verdragsgrondslag bestaat. Ook vragen zij waarom de videoconferentie voor het verhoor van een verdachte ter berechting is uitgezonderd, terwijl dit ter opsporing en vervolging wel is toegestaan.

5. Overdracht van vergaarde informatie

5.1 Rechterlijke controle op uitvoering van rechtshulpverzoeken

De leden van de PvdA-fractie zien de voorgestelde afschaffing van het grootste deel van de verlofprocedure niet als een verbetering. Deze leden begrijpen wel dat die regeling binnen de EU niet meer nodig is omdat in het kader van wederzijds erkenning tussen de lidstaten die overbodig wordt, hoewel zij vinden ook binnen de EU het niveau van rechtsbescherming niet overal op peil is.

Na de invoering van het Europees Onderzoeksbevel wordt de verlofprocedure binnen de EU afgeschaft. Dat betekent dat er voor 95% van de kleine rechtshulpverzoeken geen verlof meer nodig is. Echter, juist voor de 5% van de rechtshulpverzoeken van landen van buiten de EU is een extra waarborg op zijn plaats, temeer de regering in dit wetsvoorstel ook voorstelt om meer rechtshulp te gaan verlenen aan landen waarmee geen verdrag is gesloten. De leden van de PvdA-fractie achten het risico aanwezig dat rechtshulp wordt verleend aan landen waar op zijn best andere normen ten aanzien van het begrip rechtstaat gelden en waar de rechten van de verdachten minder sterk zijn. Het is deze leden niet duidelijk waarom de rechterlijke toets vooraf, die de verlofprocedure biedt, zou moeten komen te vervallen nu die slechts voor 5% van de rechtshulpverzoeken nodig is. Zij vragen of de facultatieve beklagprocedure met een toets van de rechter achteraf wel dezelfde rechtsbescherming biedt als het verplichte verlof vooraf.

Het voorgestelde alternatief voor de verlofprocedure, de beklagregeling, vinden de leden van de PvdA-fractie op voorhand niet afdoende indien het een verzoek betreft van een niet EU-lidstaten of van een staat waarmee geen verdrag is gesloten. De aan het woord zijnde leden lichten dit als volgt toe. Zij lezen dat de verlofprocedure wel in stand blijft wanneer er sprake is van verzoeken om rechtshulp die vanwege het onderzoek geheim moeten blijven. In het geval dat er sprake is van verzoeken om rechtshulp die niet geheim moeten blijven, moet de betrokkene expliciet gewezen worden op de mogelijkheid van beklag (notificatieplicht). Uiteraard kan betrokkene geen beklagprocedure beginnen indien het onderzoek geheim moet blijven, eenvoudigweg omdat hij niet weet dat er een dergelijk rechtshulpverzoek is gedaan. Er zijn echter ook niet-heimelijke dwangmiddelen, zo stelt de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), waar geen sprake zou zijn van een notificatieplicht en waarbij het risico bestaat dat er een verlof- noch beklagprocedure gebruikt wordt. De NOvA heeft het over doorzoeking ter vastlegging van gegevens. Kan hierop worden ingegaan?

Verder begrijpen de leden van de PvdA-fractie dat de notificatieplicht aan de kant kan worden geschoven als de verzoekende staat met succes een verzoek tot geheimhouding doet. De NOvA wijst in haar advies bij het voorliggende wetsvoorstel op een voorbeeld waarbij Zimbabwe zonder enige rechterlijke toets gegevens over een Nederlandse verdachte in Zimbabwe zou kunnen krijgen. Kan de regering op dit voorbeeld ingaan? Kan het daar genoemde voorbeeld zich concreet voordoen? Zo ja, deelt de regering de mening dat dit voorbeeld aangeeft dat het vooraf geven van verlof toch behouden zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?

De aan het woord zijnde leden merken op dat de NOvA ook wijst op een mogelijke andere lacune in het wetsvoorstel, namelijk dat bij een aantal heimelijke bevoegdheden, waarbij de klachtprocedure dus onmogelijk is, ook geen andere rechterlijke toets is voorzien. Zijn er inderdaad heimelijke bevoegdheden waar de verlofprocedure niet van toepassing is? Zo ja, welke zijn dit en waarom is de verlofprocedure niet van toepassing?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering ervan op de hoogte is dat zelfs met landen waarmee wel (multilaterale) verdragen zijn gesloten er toch ernstige twijfel over het niveau van de rechtsstaat kan bestaan? Deze leden wijzen op het feit dat Wit-Rusland en Iran verdragspartner zijn bij het VN-verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dan ook niet waarom er in het geval van een rechtshulpverzoek vanuit een land waar Nederland geen verdrag mee heeft niet per se een rechterlijk verlof voor overdracht van gegevens wordt vereist. Deelt de regering de mening dat als er zelfs al twijfel kan bestaan ten aanzien van verdragslanden, die twijfel er zeker dient te zijn ten aanzien van landen waar mee geen verdragsgrond bestaat. Deelt de regering de mening dat de conclusie dient te worden getrokken dat de verlofprocedure in stand moet blijven in het geval er geen verdragsgrondslag bestaat?

De leden van de SP-fractie constateren dat de verlofprocedure en dus automatische controle door de rechter op de uitvoering van rechtshulpverzoeken wordt afgeschaft, omdat de beklagprocedure al voldoende zou voorzien in die controle. De beklagregeling moet dan wel actiever onder de aandacht worden gebracht van direct belanghebbenden. Hoe gaat dat in zijn werk?

Is er sprake van geheimhouding, dan kan wel een verlofprocedure plaatsvinden. Begrijpen deze leden het goed dat een rechter naar aanleiding van een beklag van een belanghebbende aan dezelfde waarborgen en voorwaarden toetst als onder een verlofprocedure? Wordt bovendien het hele rechtshulpverzoek getoetst of alleen het onderdeel waarover beklag is ingediend? Kan het antwoord worden toegelicht?

De NOvA wijst erop dat de verlofprocedure nog maar in een heel beperkt aantal gevallen aan de orde zal zijn en het praktische argument ten behoeve van afschaffing van de baan is. Kan hierop worden gereageerd?

Tevens delen de aan het woord zijnde leden de kritiek van de NOvA voor wat betreft het afschaffen van de verlofprocedure bij rechtshulp aan landen buiten de EU. Op dit moment is het namelijk niet eens mogelijk om een verzoek tot rechtshulp te doen als daar geen verdrag aan ten grondslag ligt. Kan uitgebreid worden ingegaan op de door de NOvA geuite kritiek? Op welke manier zal de voorgestelde wijziging leiden tot bescherming van de mensenrechten en de waarborging van de zorgvuldigheid van de procedures?

De leden van de SP-fractie vragen of het grotendeels afschaffen van een verlofprocedure betekent dat de kosten die nu normaal voor deze procedure worden gemaakt straks bij de direct belanghebbende wordt gelegd als deze via een beklagprocedure alsnog een rechterlijke controle wil. Zo nee, waarom niet? In hoeverre is gefinancierde rechtsbijstand mogelijk? Welke kosten zijn gemiddeld verbonden aan een beklagprocedure?

6. Rechtsmiddelen

6.1 Beklagregeling

De leden van de CDA-fractie hebben met enige verbazing kennisgenomen van de keuze van de regering om de verlofprocedure grotendeels af te schaffen maar tegelijkertijd het bereik van kennisgevingen, door middel van een nieuw in te stellen klachtenprocedure, uit te breiden.

Is de regering allereerst niet bevreesd dat verdachten en betrokkenen, in tegenstelling tot de huidige situatie, volop gebruik zullen maken van de mogelijkheid tot beklag, dit gelet op het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) hen actief op deze beklagmogelijkheid zal moeten wijzen?

Deze leden merken op dat de Raad voor de Rechtspraak in zijn advies terecht aandacht vraagt voor het grote belang deze procedure administratief goed te borgen, gelet op het belang van tijdige en correcte verzending van kennisgevingen. Kan de regering deze additionele inspanning concretiseren en daarbij aangeven hoe het OM deze extra werklasten gaat opvangen zonder dat het daartoe extra middelen ter beschikking krijgt.

De aan het woord zijnde leden constateren dat het OM zelf in zijn advies meer principieel aangeeft waarom de kennisgeving en klaagschriftprocedure geen goed idee is. Geheimhouding vormt een van de pijlers waarop een opsporingsonderzoek rust. De voorgestelde regeling vraagt van buitenlandse autoriteiten dat zij expliciet vragen om geheimhouding, zodat geen kennisgeving behoeft te worden gegeven maar de verlofprocedure geldt. Met het OM zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat dit een binnen het internationaal rechtshulpverkeer ongebruikelijke methode zou zijn en onvermijdelijk tot problemen gaat leiden. Immers, als door buitenlandse autoriteiten om wat voor reden dan ook niet wordt aangegeven dat de inzet van rechtshulp geheim dient te blijven, zal dus een kennisgeving moeten worden verstrekt aan de verdachte of betrokkene. Onderkent de regering de risico’s hiervan voor de effectiviteit van de opsporing? Terecht wordt in het advies gesteld dat buitenlandse autoriteiten erop mogen vertrouwen dat Nederland bij alle rechtshulpverzoeken de geheimhouding in acht zal nemen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering voorts aan te geven waarom deze regeling voor internationale rechtshulpverzoeken noodzakelijk is, terwijl in de nationale regelgeving een dergelijke kennisgeving niet wordt vereist.

De leden van de CDA-fractie vragen of het wel noodzakelijk is voldoende waarborgen te bieden bij inbeslaggenomen goederen of vergaarde gegevens. Een bestaand alternatief is namelijk, zoals de regering zelf al aangeeft, dat op grond van art. 552a Sv een klaagschrift kan worden ingediend. Van burgers wordt verwacht dat zij de wet kennen en dus ook dit artikel. Waarom zou dat voor verdachten en betrokkenen inzake een (opsporings)onderzoek niet gelden?

Voor de gevallen waarin sprake is van heimelijke inzet van opsporingsbevoegdheden zou wel alsnog de verlofprocedure in stand kunnen worden gehouden. De verlofprocedure kan daarmee wel worden ingeperkt, zij is alleen van toepassing op gevallen waarin de verdachte geen weet heeft gehad van de inzet van bevoegdheden, zoals bij het heimelijk vergaren van gegevens (tappen). Bij andere gevallen, bijvoorbeeld bij inbeslaggenomen voorwerpen, zal de verdachte of een andere betrokkene er logischerwijs van op de hoogte raken dat er sprake is van de inzet van internationale rechtshulp. Om dan bezwaar aan te tekenen, kan aldus gebruik worden gemaakt van art. 552a Sv om een klaagschrift in te dienen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of bovengenoemd alternatief niet verstandiger is dan wat nu wordt voorgesteld.

Deze leden vragen in hoeverre de regering denkt dat de nieuwe kennisgeving omtrent inbeslagname een oplossing zou kunnen vormen voor het door de Nationale ombudsman geconstateerde probleem dat veel inbeslaggenomen goederen nadien onvindbaar blijken te zijn en hierover niet goed gecommuniceerd zou worden door politie en justitie. Indien de in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde kennisgeving een toereikende oplossing zou zijn of een deel daarvan, is het dan niet verstandig om deze kennisgeving, behalve bij internationale rechtshulpverzoeken, ook voor de nationale strafrechtelijke procedures in te stellen?

6.2 Verkorting beslissingstermijnen

De leden van de CDA-fractie vragen wat de maximale termijnen zijn waarbinnen een eventuele beklag of verlofprocedure behandeld moet worden.

7. Verzoeken om rechtshulp aan het buitenland

De leden van de VVD vragen hoe het rekening houden met de mogelijkheid dat buitenlandse autoriteiten naar aanleiding van een rechtshulpverzoek vanuit Nederland zelf rechtsvervolging instellen, moet worden geduid. Is dat ter afweging aan de specifieke officier van justitie? Hoe wordt voorkomen dat bij een negatieve afweging betrokkene feitelijk aan rechtsvervolging ontsnapt?

De leden van de CDA-fractie vragen of opsporingsambtenaren zelfstandig om een rechtshulpverzoek kunnen verzoeken, op gelijke wijze als zij zelfstandig beslissen – en daarbij onder het gezag van een officier van justitie staan – op een inkomend verzoek zoals omschreven in het voorgestelde artikel 5.1.7.

Deze leden vragen de regering toe te lichten waarom de verkregen informatie dan mogelijk niet zonder aanvullende toestemming van de buitenlandse autoriteiten gebruikt zou mogen worden. Een dergelijke beperking geldt toch immers ook niet voor buitenlandse autoriteiten als Nederland medewerking verleent aan een (inkomend) rechtshulpverzoek?

De voorzitter van de commissie, Ypma

De griffier van de commissie, Nava

Naar boven