34 477 Sociaal domein

Nr. 6 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 september 2016

Het kabinet heeft in 2014, op advies van de Algemene Rekenkamer, de Transitiecommissie Sociaal Domein (TSD) ingesteld. Inmiddels heeft de TSD haar vijfde en laatste rapportage opgeleverd. Op 30 september rondt de TSD haar werkzaamheden af met een slotbijeenkomst. Met deze brief bied ik de rapportage aan uw Kamer aan1, alsmede de kabinetsreactie op de door de TSD aangedragen aandachtspunten. Hierna wordt eerst ingegaan op de inhoudelijke thema’s, waarna aan de orde komt welke gezamenlijke activiteiten van Rijk en gemeenten nodig zijn om de transformatie in het sociaal domein een impuls te geven. De VNG kan zich vinden in de kabinetsreactie en partijen hebben afgesproken samen te blijven optrekken langs de lijnen die in de brief zijn uitgezet.

Inhoudelijke thema’s van de TSD

Algemeen

De TSD heeft de afgelopen twee jaar goede en stevige analyses en adviezen gegeven aan professionals, gemeenten en departementen. Adviezen gestaafd door praktijkvoorbeelden en lokale ervaringen van gemeenten. Het overzicht van haar werkzaamheden in de afgelopen jaren in bijlage 1 van de rapportage geeft een overtuigend beeld van de breedte en intensiteit van deze advisering.

De constatering van de TSD dat de transformatie in veel opzichten nog moet beginnen mag niet het zicht wegnemen op de belangrijke resultaten die al zijn geboekt: de decentralisaties per 1 januari 2015, nog geen twee jaar geleden, met zijn verschuiving van verantwoordelijkheden en geldstromen, is gepaard gegaan met een grote mate van zorgcontinuïteit. Dat is een compliment waard aan alle betrokkenen, overheden, zorgprofessionals en andere partijen. Vanuit die positieve basis kan verder worden gebouwd, en kan de slag naar werkelijke vernieuwing worden ingezet. Steeds moeten daarbij de oorspronkelijke doelen van de decentralisaties in het oog worden gehouden, zoals integraliteit: één gezin, één plan, één regisseur bijvoorbeeld. Op veel plaatsen is op dat punt met de vorming van wijkteams een eerste belangrijke stap gezet. Met de City deal Inclusieve Stad werken Rijk en gemeenten samen om de mogelijkheden, maar ook de belemmeringen en obstakels, voor een domeinoverstijgende aanpak in kaart te brengen. Signalen dat de systeemwereld en de leefwereld schuren en oplossingen in de weg staan moeten serieus worden genomen en nader worden geanalyseerd. De resultaten daarvan leveren nieuwe bouwstenen voor een verdere ontwikkeling. Het kabinet heeft op meerdere manieren een bijdrage geleverd om die integrale werkwijze verder te stimuleren, zoals met het Ondersteuningsteam Decentralisaties (OTD), door het ontschotten van de verschillende budgetten en door een integrale monitor.

Overigens wekt de TSD in deze vijfde rapportage de indruk dat Rijk en gemeenten «elkaars taal niet spreken» en eerder verder van elkaar verwijderen dan nader tot elkaar komen. Een indruk die het Rijk en de VNG niet herkennen. De afgelopen periode worden juist gekenschetst door meer verbinding tussen Rijk en gemeenten. Zoals ik ook heb verwoord in mijn speech op het VNG-jaarcongres zie ik onder andere door de decentralisaties een samenwerking ontstaan tussen Rijk en gemeenten die gebaseerd is op gelijkwaardigheid en horizontale samenwerking. Het is juist die samenwerking, overigens niet alleen zichtbaar in het sociaal domein maar bijvoorbeeld recent ook bij de aanpak van de verhoogde asielinstroom, die maakt dat Rijk en gemeenten elkaar beter verstaan, aanspreekbaar zijn voor elkaar en gezamenlijk opgaven adresseren.

De gemeenteraden

Het kabinet deelt het beeld van de TSD dat raadsleden in deze fase van de decentralisaties soms nog zoeken naar hun rol; specifiek ook in die gevallen waar er regionaal wordt samengewerkt. Het kabinet ondersteunt dan ook de oproep van de TSD om raadsleden proactief met elkaar te laten bespreken wat zij nodig hebben voor hun kaderstellende en controlerende rol binnen het sociaal domein. Ook op het gebied van gewenste ondersteuning is het belangrijk dat de behoeften hieromtrent door raadsleden gezamenlijk via verschillende kanalen geventileerd worden.

De rapportage van de TSD geeft een interessant overzicht van de uiteenlopende manieren waarop gemeenteraden zoeken hoe om te gaan met het sociaal domein. Raadsleden ondervinden bij het bepalen van hun rol hulp van het ondersteuningsaanbod voor raadsleden van de VNG en VNG Academie, van ProDemos en van de raadsledenvereniging Raadslid.nu. In 2015 heeft BZK samen met Raadslid.nu, de VNG en de Vereniging van Griffiers de handreiking «Grip op Regionale Samenwerking» geschreven. Deze handreiking besteedt aandacht aan de positie van gemeenteraden bij de oprichting en inrichting van verbonden partijen en biedt steun bij het verankeren van hun rol en keuzes bij de invulling van de democratische kaderstelling en controle. Via acht gouden lessen krijgen raadsleden instrumenten om met bestuurlijke samenwerking om te gaan en hier meer grip op te krijgen. Naast de handreiking zijn in een achttal regio’s bijeenkomsten georganiseerd over dit thema en is op basis van reeds bestaande samenwerkingsverbanden besproken hoe raadsleden meer grip kunnen verkrijgen. Dit aanbod is inmiddels geborgd bij de VNG Academie en daarmee beschikbaar voor raadsleden. BZK ondersteunt Raadslid.nu in hun professionaliseringsaanbod, zoals de regionale Raadsacademies die dit najaar als pilot worden aangeboden, met een workshop over dilemma’s in het sociaal domein. Daarnaast ontwikkelt BZK dit najaar trainingen voor raadsleden over casuïstiek en incidentmanagement in het sociaal domein. Dit is onderdeel van de uitvoering van het Actieplan versterking positie raadsleden2.

Perspectief van de burger

De TSD besteedt in haar rapportage aandacht aan het beeld van de burger door een beeld te schetsen van de ontwikkeling van de klachten in het sociaal domein. De TSD uit haar zorgen over haar bevinding dat een deel van de klachten gaat over onduidelijke of afwezige communicatie van de gemeente. Het kabinet vindt het net als de TSD belangrijk dat gemeenten zorgen voor duidelijke communicatie over de (juridische) spelregels om zo de kwaliteit van dienstverlening aan de burger zo veel mogelijk te verbeteren.

Om gemeenten te ondersteunen met dienstverlening in het sociaal domein en eventueel voorkomende klachten van burgers is een «handleiding geschilbeslechting sociaal domein» ontwikkeld3. Hierin wordt geadviseerd hoe gemeenten duidelijker informatie kunnen verlenen rondom bezwaar- en beroepsprocedures en hoe zij deze procedures meer geïntegreerd en oplossingsgericht kunnen maken. Daarnaast wordt onderzocht of in de Algemene wet bestuursrecht een integrale wijze van afhandelen – zowel in bezwaar als in beroep – van geschillen binnen het sociale domein kan worden opgenomen. In dat verband wordt ernaar gestreefd dat problemen en bezwaren van burgers met besluiten van de gemeente en handelingen van de gemeente en van uitvoerende instellingen zoveel mogelijk in een integrale procedure worden behandeld.

Er wordt op de ministeries van Veiligheid en Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onder leiding van de regeringscommissaris voor de algemene regels van bestuursrecht, prof. mr. M. Scheltema, gewerkt aan een andere inrichting van de geschillenbeslechting in het sociaal domein in het verlengde van de doelstelling van een laagdrempelige en integrale benadering op dat terrein. Dit met als doel de rechtsbescherming van cliënten te optimaliseren.

De TSD stelt terecht dat het I&O onderzoek relevante inzichten heeft opgeleverd. Met name in deze beginperiode vlak na de decentralisaties heeft het waarde gehad doordat in de eerste overall rapportage over 2015 nog geen gebruik kon worden gemaakt van cliëntervaringsonderzoeken en I&O beschikte over een meting in 2014. De belangrijkste resultaten van I&O zijn daarom opgenomen in de eerste overall rapportage sociaal domein. Met de beschikbare cliëntervaringsonderzoeken in 2016 en de tweede meting van de kwaliteit van leven index die zowel de objectieve en subjectieve kwaliteit in kaart brengt lijkt echter, met het oog op het terugdringen van de monitorlasten, het naast elkaar bestaan van twee onderzoeken die zich voor een groot deel op hetzelfde thema richten niet meer voor de hand te liggen.

Jeugdzorg

De TSD besteedt in haar rapportage terecht uitgebreid aandacht aan de innovatieopgaven in het nieuwe jeugdstelsel en hoe innovatie gestimuleerd kan worden. Het kabinet heeft de innovatieopgaven beschreven in de Vernieuwingsagenda Jeugd van april 2015.4 Het gaat om integraal werken, samenwerking met jeugdgezondheidszorg en (passend) onderwijs, inzet van preventie en eigen kracht, nieuwe toegang tot jeugdhulp, participatie van jeugdigen en ouders, vernieuwing jeugdbescherming, zorgvernieuwing en regionale inkoop van specialistische jeugdhulp.

De vernieuwing van de jeugdhulp krijgt lokaal en regionaal vorm onder regie van gemeenten samen met ouders, jeugdigen, professionals, aanbieders, scholen en justitiële en andere maatschappelijke organisaties. Het kabinet ondersteunt van harte de adviezen van de TSD:

  • Investeer in de samenwerking tussen wijkteams en gespecialiseerde instellingen. Aandacht voor en erkenning van ieders positie en stel gezamenlijk een toekomstvisie op.

  • Durf te innoveren door verbinding te leggen met andere partijen. Kijk breder dan innovaties binnen de zorg of wijkteams. Pak de innovatieopdracht gezamenlijk op om zo van elkaar te leren en te inspireren.

  • Pak regie op de herordening van het zorglandschap. Dit is nodig om de kennis en kunde van bovenregionaal specialistische jeugdhulpfuncties in stand te houden

Overal in het land is een omslag gaande van transitie naar transformatie, zo blijkt uit de vele netwerkbijeenkomsten Jeugd (maar ook sociaal domein breed) die in de verschillende regio’s worden georganiseerd voor en met wijkteams, gespecialiseerde professionals, huisartsen, professionals verbonden aan de scholen en andere partijen. Voorbeelden zijn de regio’s Gooi- en Vechtstreek, waar gemeentelijke en zorgprofessionals meerdere keren per jaar informeel bij elkaar komen om elkaar beter te leren kennen, en Twente, waar in 2016 drie meet-ups worden georganiseerd in het teken van de transformatie van het sociaal domein. Er zijn ook de regiobijeenkomsten in het kader van de «nieuwe jeugdbescherming» waarbij door gemeenten, gecertificeerde instellingen en justitiepartners gesproken is over de doorontwikkeling van de jeugdbescherming en jeugdreclassering binnen de nieuwe jeugdwet. Tijdens de Jeugdtop van 28 juni 2016 hebben bestuurders, professionals, het onderwijsveld, jongeren en ouders in een sfeer van vertrouwen besproken waar we nu staan en welke verdere stappen nodig zijn. Thema’s die zijn besproken: preventie, vakmanschap, de overgang naar volwassenheid en ouderbetrokkenheid.

Veel vernieuwingen zijn gaande, maar er zijn ook nog verbeteringen nodig en mogelijk: meer inzet op preventie, verbetering kwaliteit van de wijkteams, aandacht en deskundigheid voor de veiligheid van het kind, uitgaan van de eigen regie en participatie van ouders en kinderen, de doorlopende zorg bij 18 jaar, een betere match tussen vraag en aanbod (transparante wachttijden), ontkokering van de gespecialiseerde zorg en de vermindering van de administratieve lasten.

Kabinet en VNG ondersteunen gemeenten, zorgaanbieders, professionals en cliënten op verschillende manieren om de gewenste vernieuwing (transformatie) van de jeugdhulp te laten slagen:

  • a) Bovenregionale coördinatie om essentiële functies te behouden

    De VNG heeft in juni 2016 een kwartiermaker aangesteld voor een adequate regievoering op bovenregionaal werkende jeugdhulpinstellingen die essentiële functies vervullen. Om de problematiek scherp te krijgen worden in het hele land met de partijen (gemeenten, zorginstellingen, branches en cliëntvertegenwoordigers) gesprekken gevoerd die in september 2016 leiden tot een voorstel voor het vervolgproces. Ook is er afstemming met het onderwijs omdat er aan sommige bovenregionale zorginstellingen ook scholen zijn verbonden.

  • b) Transitieautoriteit Jeugd (TAJ) en transitiebudget

    De TAJ adviseert het Rijk over aanvragen voor een subsidie in de transitiekosten en borgt dat er geen essentiële functies van zorg verdwijnen. Daarnaast kan de TAJ bemiddelen tussen gemeenten en aanbieders. Op advies van de TAJ is de afgelopen periode voor een bedrag van circa € 35 miljoen toegekend aan elf jeugdhulpinstellingen en gecertificeerde instellingen.

  • c) Vernieuwing jeugdbescherming en -reclassering

    Voor de gecertificeerde instellingen is in het voorjaar van 2016 een traject gestart met als doel dat er altijd jeugdbescherming en -reclassering beschikbaar is als een maatregel wordt opgelegd. In dit traject wordt tevens bekeken welke randvoorwaarden en regie op bovenregionaal niveau noodzakelijk zijn om dit te realiseren. Dit traject wordt vanuit de gemeenten, in samenwerking met het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de sector, uitgevoerd.

  • d) Sectorplan Welzijn, Jeugdzorg, Kinderopvang (WJK)

    Dit sectorplan is in 2014 opgesteld om bij te dragen aan de mobiliteit en scholing van werknemers in de WJK-sector. Er is € 17 miljoen uitgetrokken om mensen bewust te maken van ontwikkelingen in de arbeidsmarkt, competenties te laten ontwikkelen en te ondersteunen bij het vinden van ander werk.

  • e) Professionaliseringsprogramma van de branches en beroepsorganisaties (€ 13,4 miljoen)

    Het gaat om het ontwikkelen van een gemeenschappelijke basis voor het handelen van jeugdprofessionals. Om stimuleren van een lerende sector waarbij veldpartijen gezamenlijk beoordelen hoe de kwaliteit van de beroepsbeoefenaar zich ontwikkelt. Het doel is dat alle professionals werkzaam in de jeugdhulp op een HBO- of WO-niveau of hoger, geregistreerde professionals worden.

  • f) De ZonMw-programma’s Effectief werken in de jeugdsector en Academische Werkplaatsen Transformatie Jeugd

  • g) Verspreiden van goede voorbeelden via de websites van Nji, VNG en de Nieuwe praktijk en het gezamenlijke programma van de kennisinstituten ter ondersteuning van het wijkgericht werken (Nji, Movisie, Trimbos, NCJ en Vilans)

  • h) Voor de Jeugddag 3 oktober 2016

    Op de Voor de Jeugddag van 3 oktober 2016 kunnen ruim 1.300 deelnemers goede voorbeelden met elkaar delen in ruim 80 workshops en 15 paviljoens: Hoe kunnen kwetsbare jonge kinderen goed ondersteund worden? Hoe krijgt de huisarts een goede rol in de samenwerking rondom jeugd? Wat is nodig om de overgang van jongere naar volwassene soepeler te laten verlopen? Regie op de transformatie, hoe doen gemeenten dat? Onderwijs en zorg: hoe versterken zij elkaar? Hoe kunnen cliënten, jongeren en ouders een volwaardige stem en zinvolle invloed krijgen?

Passend onderwijs

Het kabinet ziet mét de TSD het belang en de samenhang van de decentralisaties in de zorg en (passend) onderwijs. De decentralisatie van de jeugdhulp en invoering van passend onderwijs bieden kansen om onderwijsondersteuning en jeugdhulp in de wijk beter op elkaar af te stemmen en zorg en ondersteuning op maat te bieden zodat kinderen en jongeren naar hun beste vermogen kunnen participeren in het onderwijs. Naadloze verbindingen tussen de ondersteuningsstructuur op school en de jeugdhulp thuis zijn een voorwaarde voor succes. Er moeten hiertoe korte lijnen zijn tussen de jeugdhulpverlener en de leraar op school. Zij bepalen samen met ouders wat er nodig is aan zorg en ondersteuning in het onderwijs. Op deze wijze wordt maatwerk gerealiseerd.

Ook deelt het kabinet het beeld van de TSD dat de kaders staan en de bouwstenen aanwezig zijn, maar dat er ook nog veel moet gebeuren. De samenwerking tussen het onderwijs en de gemeenten op het terrein van de jeugdhulpverlening komt op gang, maar het komen tot een gezamenlijke aanpak kost tijd. Om deze samenwerking verder vorm te geven, voeren gemeenten en samenwerkingsverbanden passend onderwijs OOGO’s (op overeenstemming gerichte overleggen). Daarbij worden de ondersteuningsplannen vanuit het onderwijs en de jeugdplannen van gemeenten op elkaar afgestemd. OCW, VWS, de sectororganisaties in het onderwijs, het Nederlands Jeugdinstituut en de VNG ondersteunen gemeenten en samenwerkingsverbanden passend onderwijs met onder meer de monitor onderwijs en jeugd. Hiermee worden de regionale ontwikkelingen op de verbinding tussen beide domeinen in kaart gebracht. Op basis daarvan kunnen de partners hun gezamenlijke beleid verder ontwikkelen. Ook wordt er ondersteuning geboden rondom preventie, onderwijszorg-arrangementen en thuiszitterproblematiek. OCW en VWS stimuleren een goede betrokkenheid van ouders bij het opstellen van een onderwijszorgarrangement voor een kind. In de wetgeving passend onderwijs is bijvoorbeeld geregeld dat het ontwikkelingsperspectief van een kind opgesteld moet worden na op overeenstemming gericht overleg met ouders. Verder hebben OCW en VWS onafhankelijke ondersteuning voor ouders beschikbaar gesteld. Zo kunnen ouders voor informatie terecht bij Ouders & Onderwijs en bij Per Saldo, kunnen zij kosteloos een beroep doen op advies van een onderwijs(zorg)consulent en kunnen zij via de gemeente of het zorgkantoor cliëntondersteuning inzetten om bijvoorbeeld iemand mee te nemen naar het gesprek over het zorgplan van hun kind. Ook de samenwerkingsverbanden passend onderwijs kunnen ouders onafhankelijke ondersteuning bieden. OCW, SZW en VWS stimuleren een goede overgang van onderwijs naar arbeid en een integrale aanpak van maatregelen om jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen en voortijdig schoolverlaten en jeugdwerkloosheid te voorkomen. Ook scholen spelen hier een belangrijke rol in, bijvoorbeeld door bij het gesprek over het ontwikkelingsperspectief met ouders en leerling ook gemeenten en jeugdhulpverlening te betrekken en afspraken te maken over een goede overstap. Daarbij onderkent het kabinet dat het mbo nog niet altijd goed is aangesloten bij het overleg tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden over de aansluiting tussen jeugdhulp en passend onderwijs. De Minister van OCW heeft daarom aangekondigd de aansluiting van het mbo bij deze overlegstructuren bij wet te regelen. Met de mbo-instellingen en gemeenten wordt gekeken hoe dit concreet vorm gegeven kan worden. Het Ministerie van OCW heeft het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek de opdracht gegeven om de invoering van passend onderwijs, ook in het mbo, meerjarig te evalueren. Onder andere de samenwerking tussen mbo-instellingen en gemeenten en de (zorg)ondersteuning die mbo-studenten krijgen worden in deze periodieke evaluatie onderzocht. De Minister van OCW bespreekt met de MBO Raad en de organisaties voor ouders en studenten hoe de afspraken over extra ondersteuning die tijdens de intake worden gemaakt ook daadwerkelijk in de onderwijsteams landen. Dit moet er aan bijdragen dat een deelnemer de begeleiding krijgt binnen het onderwijs die hij/zij nodig heeft.

Thuisondersteuning

In lijn met de aanbevelingen van de TSD ligt het initiatief voor de vormgeving van nieuwe vormen van thuisondersteuning bij de direct betrokkenen als gemeenten, aanbieders en vakbonden. Over de opvolging van de toekomstvisie en de vertaling van de ideeën uit de werkagenda naar de dagelijkse praktijk heeft de Staatssecretaris van VWS op 4 februari 2016 overlegd met de FNV, het CNV en de VNG. Deze partijen hebben de Staatssecretaris desgevraagd bevestigd dat zij de aanjagende functie van de TSD overnemen. Concreet nemen werkgevers, werknemers en gemeenten in de Wmo-kamer de regie op de ideeën van de werkagenda en agenderen het advies van de TSD voor de Wmo-kamer.5 In deze Wmo-kamer overleggen de VNG en de Stichting van de Arbeid periodiek met elkaar over de ontwikkelingen en vernieuwing op het terrein van zorg, welzijn en persoonlijke ondersteuning. Als eerste stap hebben de VNG en de Stichting van de Arbeid op 16 maart 2016 de samenwerkingsverklaring ondertekend waarmee de oprichting van de Wmo-kamer formeel is geregeld. De aanjagende functie van de TSD wordt in deze samenwerkingsvorm niet overgenomen door één persoon, maar vormgegeven vanuit een gedeelde verantwoordelijkheid van gemeenten, werkgevers en werknemers voor de maatschappelijke opgave om het langer thuis wonen voor mensen mogelijk te maken, een inclusieve samenleving na te streven en de zorg en ondersteuning voor de toekomst financieel houdbaar te organiseren.

Schuldhulpverlening

Zoals de TSD terecht constateert werkt het kabinet onder andere naar aanleiding van de evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Kamerstuk 34 509, nr. 1) samen met betrokken partijen aan een groot aantal maatregelen ter verbetering van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Dat geldt ook voor de mogelijkheid om gegevens op structurele basis digitaal met andere overheidsorganisaties uit te wisselen (in individuele gevallen is dit al mogelijk). Om te voldoen aan privacykaders dient uitgewerkt te worden waar en met welk doel in het proces van schuldhulpverlening welke gegevens noodzakelijk zijn, rekening houdend met de pluriformiteit in de uitvoering van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Recent is een Taskforce gegevensuitwisseling bestaande uit de gemeenten Den Haag, Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en SZW van start gegaan om met elkaar een passend informatiearrangement op te stellen voor een aantal vraagstukken waaronder schuldhulpverlening. De uitkomsten moeten voor alle gemeenten toepasbaar zijn. Hiertoe is ook de VNG betrokken en stemt de G4 af met belangenorganisaties als DIVOSA en de NVVK. Doelstelling is om eind 2016 in beeld te hebben welke gegevens gemeenten nodig hebben voor de schuldhulpverlening.

De TSD roept het kabinet op alsnog op korte termijn met een concrete uitwerking te komen van het aansluiten van overheidsorganisaties op het beslagregister.

Het kabinet onderschrijft het belang van aansluiting van overheidsorganisaties op het beslagregister en bereidt deze verbreding dan ook voor. Door een breed vormgegeven beslagregister kunnen partijen immers – ook bij meervoudige incasso – beter de afstemming zoeken waardoor de beslagvrije voet beter wordt geborgd. Ook ontstaat een beter beeld van de aflosmogelijkheden van een schuldenaar. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer op 1 juli 2016 geïnformeerd over de stand van zaken van de concretisering van de Rijksincassovisie en de verbreding van het Beslagregister6.

Voordat overheidsorganisaties kunnen aansluiten op het beslagregister moet een aantal generieke vragen over aansluiting beantwoord worden. Tegelijkertijd verschilt het per overheidsorganisatie wat nodig is voor aansluiting op het beslagregister, wat de gevolgen zijn en welk tijdspad mogelijk is. Momenteel onderzoekt Atos Consulting de nadere concretisering van de Rijksincassovisie en de verbreding van het Beslagregister. Het eindrapport wordt in het najaar afgerond.

Zoals reeds toegezegd, informeert de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid u op basis van het eindrapport over de vervolgstappen om zo spoedig mogelijk tot verbreding van het Beslagregister te komen.

Een impuls voor de transformatie

Algemeen

Met het instellen van de TSD is door het kabinet de afgelopen jaren een bijdrage geleverd aan de gewenste integrale, samenhangende aanpak die bij Rijk en gemeenten tot stand dient te komen om de transformatie in het sociaal domein te doen slagen. Met haar vijf rapportages en de vele bijeenkomsten en gesprekken heeft de TSD een belangrijke bijdrage geleverd aan het denken en handelen over/naar een getransformeerd sociaal domein. Het kabinet is de TSD zeer erkentelijk voor de inzichten en de adviezen die zij de afgelopen jaren heeft gegeven. Zoals de TSD zelf stelde in de eerste rapportage is deze taak opgepakt zonder de pretentie om bestaande structuren en trajecten te doorkruisen dan wel te vervangen. Ook vanuit gemeenten is er waardering voor de rol die de TSD heeft vervuld om te komen van transitie naar transformatie. Of in gemeentelijke taal: in de beweging naar werken vanuit de bedoeling en sturen op de eenvoud.

De TSD ziet nog veel kansen en mogelijkheden om de gewenste transformatie in het sociaal domein verder te stimuleren. Het werk is nog niet af. De ambitie moet hoog blijven. Daarbij is de belangrijkste conclusie van de TSD: geef de mensen in de uitvoeringspraktijk de kans en de tijd om het goede te doen.

In de aanbevelingen voor een vervolg doet de TSD drie suggesties: een langdurige programmatische aanpak, een vervolgcommissie en de mogelijkheid tot een lerende omgeving. Drie aanbevelingen die alle gebaseerd zijn op het uitgangspunt dat de transformatie een ontwikkeling van de lange adem is en om aandacht blijft vragen. Hieronder ga ik op deze suggesties in. De kabinetsreactie op de overige onderdelen van de aanbevelingen van de TSD vindt u in de bijlage.

Gedeelde verantwoordelijkheid Rijk en gemeenten transformatie

Het kabinet en de gemeenten zijn het eens met de conclusie van de TSD dat de transformatie in het sociaal domein nog aan het begin staat. Dat is ook verklaarbaar: gemeenten hebben zich in de eerste jaren gericht op continuïteit van zorg en ondersteuning. Het zal nog een aantal jaren vergen om de transformatie te voltooien en daadwerkelijk op een andere manier te werken. Deze omslag moet niet alleen bij gemeenten worden gemaakt. Ook het Rijk, burgers, zorgaanbieders en zorgverleners zijn hier onderdeel van.

De transformatie is niet de exclusieve verantwoordelijkheid van één partij.

Rijk en gemeenten hebben een gedeelde verantwoordelijkheid voor goed functioneren van het sociaal domein, zonder dat er sprake is van een hiërarchische verhouding tussen Rijk en gemeenten. Van belang is het besef van de noodzaak tot voortdurend intensief samenspel tussen Rijk en gemeenten, waarbij het voorop stellen van de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de transformatie van het sociaal domein centraal staat. Om dit te bereiken is een integrale samenhangende inhoudelijke agenda nodig en een goede overlegstructuur (governance).

Gezamenlijk programma sociaal domein

Met de transformatie zijn de decentralisaties in het sociaal domein in een volgende fase aanbeland, die Rijk en gemeenten in een gezamenlijk programma willen oppakken, opdat in dit complexe proces tot een versnelling kan worden gekomen. Er is een bewuste, integrale en gezamenlijke aanpak van het veranderproces noodzakelijk, waarin zaken met durf en energie worden opgepakt. Daarmee moeten jarenlang ingesleten patronen, hardnekkige werkwijzen en allerlei institutionele belangen worden overstegen. Doel van het programma is om knellende vraagstukken samen op te pakken om van de transformatie een succes te maken, zodat betere zorg kan worden verleend en noodzakelijke nieuwe oplossingen versneld worden ontwikkeld. Dat leidt tot doorbraken op thema’s die het meest weerbarstig zijn. Een aparte commissie zoals de TSD voorstelt is daarbij niet het juiste middel om te komen tot een andere manier van werken. Het zijn Rijk en gemeenten zelf die gezamenlijk aan de slag moeten om de kansen op verbetering te verzilveren.

Het programma omvat in ieder geval de volgende onderdelen:

  • 1. Een integrale inhoudelijke agenda.

  • 2. De interbestuurlijke ondersteuningsstructuur voor gemeenten zal worden versterkt.

  • 3. Een governancestructuur om het gesprek tussen Rijk en lokale overheden te voeren.

  • 4. Voorstel om de rol als dwarskijker zoals door de TSD de afgelopen jaren ingevuld te borgen.

Integrale inhoudelijke agenda

Er zal in gezamenlijkheid een integrale agenda worden opgesteld. De volgende thema’s – die ook door de TSD zijn gesignaleerd – zullen in ieder geval onderdeel uitmaken van deze ambitieuze agenda:

  • In beeld brengen van mogelijkheden en het wegnemen van belemmeringen en obstakels die een domeinoverstijgende aanpak bij gemeenten in de weg staan (City deal Inclusieve Stad);

  • Beter integreren van schuldhulpverlening, passend onderwijs, publieke gezondheid en veiligheid in het sociaal domein;

  • Doorontwikkelen van een gemeenschappelijke taal in het sociaal domein;

  • Zorgen voor een soepele overgang tussen 18-/18+;

  • Samenhangende verantwoordingssystematiek ontwikkelen;

  • In beeld brengen van vragen en dilemma’s die gemeenten ervaren bij het organiseren van het gemeentelijk toezicht in het sociaal domein.

Nieuwe thema’s kunnen aan het programma worden toegevoegd als in de praktijk blijkt dat daaraan behoefte bestaat.

Interbestuurlijke ondersteuningsstructuur

In het programma zal ook aandacht zijn voor een interbestuurlijke ondersteuningsstructuur die gemeenten een luisterend oor biedt en hen vraaggericht ondersteunt. Een dergelijke ondersteuningsstructuur kan gemeenten voor de duur van de transformatie helpen bij organisatorische en inhoudelijke verandertrajecten binnen de gemeentelijke (of regionale) organisatie. Een dergelijke ondersteuningsstructuur staat of valt met het principe van gelijkwaardigheid en vertrouwen. Een vertrouwensrelatie die nodig is om met elkaar problemen en verbetermogelijkheden bespreekbaar te maken en aan te pakken en hier open met elkaar over te communiceren. Via deze weg wordt gewerkt aan wat de TSD een «lerende omgeving» noemt waarbinnen gemeenten bij elkaar en bij experts te rade kunnen gaan en zich «kunnen spiegelen zonder dat dit tot een oordeel leidt». De ondersteuningsstructuur helpt het Rijk bij het signaleren van knelpunten. Het Rijk moet hiermee aan de slag, onder meer ook om te leren over de kolommen heen en over de ministeries heen te werken.

Governancestructuur

De focus bij de overlegstructuur ligt op het organiseren van het proces van het overleg waarin betrokkenen in de tijd tot inhoudelijke overeenstemming kunnen komen over het benoemen van knellende vraagstukken, de wijze waarop deze vraagstukken moeten worden aangepakt en de rol van een ieder daarin. Van belang daarbij is de erkenning dat zich ondanks goede inhoudelijke afspraken altijd nieuwe ontwikkelingen zullen voordoen. Daarover zal dan het gesprek moeten worden gevoerd en zo nodig zal er ook worden bijgestuurd. De ontwikkeling van het programma zal plaatsvinden via de bestaande overleg- en ondersteuningsstructuren, aan rijkskant de ACD en MCD, en met de gemeenten de ACD+ en de brede regietafel sociaal domein. Ook de reguliere contacten met de VNG en het NDSD zullen ten volle worden benut. Bij de ontwikkeling van het programma krijgt de relatie van deze structuren met bestaande andere trajecten een nadere invulling.

Functie van dwarskijker

De TSD heeft de afgelopen twee jaar ook de rol van dwarskijker vervuld, die zowel het Rijk als de gemeenten wees op zaken die anders en beter zouden kunnen. Deze functie hebben gemeenten en Rijk erg gewaardeerd. Ook de komende jaren is er behoefte aan een tegengeluid en aan kritische meekijkers. Er zal daartoe ook een onafhankelijke derde worden aangezocht, om via reflectie of via een kritische beschouwing die functie te vervullen. In het programma zal worden ingevuld hoe deze functie geborgd kan worden.

Tot slot

De TSD heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het denken en handelen over/naar een getransformeerd sociaal domein. Een ontwikkeling die, zoals de TSD zelf ook stelt, nog niet af is maar nog volop in beweging is en dat ook de komende jaren nog zal zijn. Het Rijk en gemeenten pakken samen de handschoen op om de transformatie een extra impuls te geven en zullen daarvoor een gezamenlijk programma starten.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven