31 839 Jeugdzorg

Nr. 465 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 april 2015

Gemeenten zijn sinds 1 januari 2015 verantwoordelijk voor jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Met deze brief informeren wij u over de stand van zaken in de eerste maanden van het nieuwe jeugdstelsel en geven wij aan hoe de verdere vernieuwingsslag in het jeugdstelsel gemaakt wordt.

Wij hebben het eerste kwartaal van dit jaar nadrukkelijk zicht gehouden op de gevolgen van de stelselwijziging voor ouders en kinderen. De belangrijkste conclusie is, dat zorgcontinuïteit aan kinderen en ouders is geboden en dat zich geen grote problemen hebben voorgedaan als gevolg van de transitie in het jeugdstelsel. De wijze waarop gemeenten er met aanbieders voor zorgen dat een complexe operatie als deze in korte tijd tot een werkend nieuw stelsel leidt, verdient waardering.

Tegelijkertijd zijn er ook knelpunten zichtbaar geworden die moeten worden opgelost, zoals de administratieve lasten en zorgen rond privacy. Ook realiseren wij ons dat deze stelselwijziging voor individuen niet altijd geruisloos verloopt: jeugdhulpverleners die onzeker zijn over hun baan of deze zelfs verliezen, ouders die zich niet altijd goed gesteund voelen in hun zorg voor het vinden van de juiste hulp voor hun kind.

In deze brief informeren wij u over:

  • Het beeld van de eerste maanden van een gedecentraliseerd jeugdstelsel

  • De aanpak van geconstateerde knelpunten

  • Vernieuwing: naar een toekomstbestendig jeugdstelsel

1 Beeld eerste maanden gedecentraliseerd jeugdstelsel

1.1 Bevindingen Transitie Autoriteit Jeugd

Vanzelfsprekend hebben wij goed zicht willen houden op de gevolgen van de stelselwijziging voor ouders en kinderen. Wij hebben de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) gevraagd om de kennis en kunde van de TSJ te borgen en onderzoek uit te voeren naar de continuïteit van zorg voor kinderen1. In haar bij deze brief gevoegde jaarbericht2 doet de TAJ verslag van haar bevindingen: de wettelijke garantie voor continuïteit van zorg heeft gewerkt. De continuïteitsgarantie heeft beschermend gewerkt naar cliënten en dempend naar instellingen. Ook zijn essentiële functies van zorg voor nieuwe cliënten ingekocht en beschikbaar gebleven.

Uit het jaarbericht blijkt dat zich tot 1 maart 2015 in totaal 106 instellingen bij de TAJ hebben gemeld met een vraag voor bemiddeling dan wel advies over het inkoopproces of contractering. Het grootste deel van de aanmeldingen kwam binnen tussen september en november 2014 – de periode waarin het inkoopproces in volle gang was. Van de aanmeldingen waren er 6 van bureaus jeugdzorg, de overige van jeugdhulpaanbieders – het merendeel betrof GGZ-instellingen (42 procent) en specialistische bovenregionaal werkende instellingen (23 procent). Bemiddeling van de TAJ heeft bijgedragen aan het bereiken van overeenstemming.

De TAJ merkt in haar rapportage op dat aanbieders en cliënten aangeven zich zorgen te maken over onderdiagnose door de toegangsteams – overigens zonder dat concrete gevallen bij de TAJ bekend zijn. Ook enkele landelijke koepels van gespecialiseerde jeugdhulp hebben dat signaal aan ons afgegeven en de VNG maakt er een eerste notie van in de bij deze brief gevoegde rapportage3. Momenteel beschikken wij nog niet over cijfers over het jeugdhulpgebruik; voor een mogelijke afname in de vraag naar specialistische jeugdhulp is dan ook nog geen onderbouwde verklaring. Met gemeenten en aanbieders hebben wij hier de komende periode gerichte aandacht voor. Als er concrete signalen zijn dat het ergens niet goed gaat in de toegang, dan zullen wij contact leggen en als dat helpt ook de kennis en slagvaardigheid van het bestaande Rapid Response Team snel beschikbaar stellen. In het onderzoek naar de werking van de toegang tot de jeugdhulp dat wij uw Kamer dit najaar toesturen, zullen wij ook kijken of deze afname inderdaad aan de orde blijkt en wat mogelijke oorzaken hiervan zijn. Wij zullen daarbij onder meer gebruik maken van de CBS-cijfers over het jeugdhulpgebruik die deze zomer voor het eerst beschikbaar komen. Uiteindelijk is één van de doelen van het nieuwe jeugdstelsel om minder druk op zware zorg te realiseren. De verwachting is dat dit meerdere jaren in beslag zal nemen, waardoor ook wij nu geen onderbouwde verklaring hebben voor de signalen van afname in de vraag naar specialistische jeugdhulp.

In haar jaarbericht blikt de TAJ ook terug op het inkoopproces. Zij constateert dat de jeugdhulp is ingekocht. Tegelijkertijd ziet zij dat op veel plekken de inkoop relatief beleidsarm heeft plaatsgevonden. Hierin ziet zij een belangrijke verbeterslag voor de nieuw te maken inkoopafspraken. Daarbij merkt zij op dat vooral gemeenten en regio’s die gebruik maken van bestuurlijk contracteren in het inkoopproces ruimte hebben kunnen nemen voor het inhoudelijke gesprek tussen bestuur en zorgaanbieders. Ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) constateert dit in de rapportage Voortgang Transitie Jeugd 4. Contact tussen gemeenten en aanbieders tijdens de contracteringsfase is bij een (Europese) aanbesteding aan veel meer restricties gebonden.

De komende jaren blijft de TAJ een belangrijke rol houden om toe te zien dat in een veranderend zorglandschap essentiële functies van jeugdhulp beschikbaar blijven.

1.2 Voortgangsbeeld gemeenten

De bijgevoegde VNG-rapportage Voortgang Transitie Jeugd geeft een voortgangsbeeld op basis van een VNG-enquête onder de 42 jeugdregio’s. De gezamenlijke gemeenten geven in meerderheid aan de samenwerking tussen gemeenten onderling en de inmiddels opgebouwde relatie met zorgaanbieders als belangrijke succesfactoren van de transitie te zien. De samenwerking met Gecertificeerde Instellingen en met het onderwijs wordt als goed ervaren, de samenwerking met zorgverzekeraars en het CIZ vraagt nog aandacht.

De VNG-rapportage laat zien dat gemeenten op verschillende wijze invulling geven aan de toegang. Volgens de gemeenten komt de ontwikkeling van de toegang nu op gang, waarbij verdere structurering en deskundigheidsbevordering van belang blijven. Alle regio’s geven aan dat de crisisplaatsen geregeld zijn.

Gemeenten blikken ook terug op het inkoopproces van afgelopen jaar. Alle gemeenten zijn tijdig gekomen tot de inkoop van de benodigde jeugdhulp. Daarbij geven gemeenten aan niet altijd de kennis en informatie te hebben gehad die zij nodig achtten. In lijn met de constatering van de TAJ, geven ook gemeenten aan dat de cruciale koppeling tussen beleid en inkoop niet altijd is gemaakt. Ruim een kwart van de gemeenten heeft meerjarige afspraken gemaakt. De overige gemeenten zullen voor de zomer starten met het inkoopproces voor 2016 en het merendeel geeft daarbij aan op basis van de opgedane ervaringen een aantal zaken anders in te richten dan afgelopen jaar. De meeste gemeenten zien het belang om de regionale inkoop van gespecialiseerde jeugdhulp bovenregionaal af te stemmen.

1.3 Beeld vanuit de Cliëntmonitor

Een belangrijk instrument om voeling te houden met de gevolgen van het nieuwe jeugdstelsel voor ouders en kinderen, is de Monitor Transitie Jeugd. Ouders en kinderen kunnen zich bij dit initiatief van enkele grote cliëntenorganisaties melden op het moment dat zij zorgen of klachten hebben over het nieuwe stelsel. De eerste 3 maanden zijn 139 meldingen binnengekomen. Alhoewel de cliëntorganisaties in hun rapportage schrijven dat dit een relatief klein aantal meldingen betreft, hechten wij waarde aan het beeld dat eruit naar voren komt. Getallen mogen niet verhullen waar het hier om gaat: ouders die zorgen hebben over hun kinderen en het gevoel hebben dat ze daarin niet goed begeleid worden door overheid en hulpverleners.

In de bij deze brief gevoegde rapportage5 is in beeld gebracht waar de meldingen betrekking op hebben. Daaruit blijkt dat de meeste meldingen (82) gaan over informatievoorziening, regelmatig in combinatie met PGB. Op 24 maart jl. is uw Kamer per brief geïnformeerd over het herstelplan voor de problemen in de uitvoering van de PGB-uitbetalingen, ook voor het jeugddeel (Kamerstuk 25 657, nr. 146). De meldingen uit de monitor zijn vaak van ouders en kinderen die voor de transitie al hulp ontvingen, maar niet duidelijk kunnen krijgen wat de transitie voor hen betekent – bijvoorbeeld op het moment dat een indicatie in de loop van het jaar afloopt. Ook de TAJ constateert in haar jaarbericht dat de informatievoorziening voor ouders en kinderen beter kan. Hier is inmiddels actie op ondernomen. De cliëntenorganisaties zijn hierover in gesprek gegaan met de VNG en deze heeft alle gemeenten gewezen op het belang van goede informatievoorziening. De Staatssecretaris van VWS heeft deze maand in een brief aan alle wethouders Wmo en Jeugd ook het belang van goede informatievoorziening aan ouders en kinderen benadrukt.

2 Aanpak van geconstateerde knelpunten

Een stelselwijziging van deze omvang gaat niet vanzelf. In aanvulling op hetgeen wij hierboven aangaven, worden in deze startfase ook andere knelpunten zichtbaar. Hieronder gaan wij in op knelpunten die wij op dit moment zien op het terrein van de administratieve lasten, rechtmatigheid en privacy.

2.1 Voorkomen administratieve lasten

Een knelpunt dat nu zichtbaar wordt is, dat vooral op het terrein van administratieve processen nog veel werk moet worden verzet om ervoor te zorgen dat bureaucratie het boeken van goede resultaten in de uitvoering ondersteunt in plaats van in de weg te zitten. Dit blijkt ook uit de hierboven genoemde VNG-rapportage. Bij gemeenten die hebben gekozen voor een inkoopmodel met individuele betalingen blijkt in de praktijk een grote diversiteit aan productbeschrijvingen van jeugdhulp te zijn ontstaan op basis waarvan gemeenten verantwoording vragen van aanbieders bij de facturatie en declaratie. Dit levert een grote administratieve lastendruk op voor zowel aanbieders als gemeenten. Dat is ongewenst. Gemeenten en aanbieders hebben daarom een werkagenda opgesteld om de administratieve lasten in deze fase zo beperkt mogelijk te houden. De VNG zal de werkagenda actief verspreiden onder alle gemeenten.

Een oplossingsrichting die wat verder in de toekomst vruchten kan afwerpen is gelegen in andere manieren van inkopen en sturen op resultaten. Zo wordt er in sommige gemeenten geëxperimenteerd met populatiebekostiging of verantwoording middels een zeer beperkt aantal productcategorieën. Gemeenten moeten ook de ruimte en tijd krijgen om te ontdekken wat bij de inkoop wel en niet werkt en aanbieders moeten de tijd krijgen zicht te krijgen op de specifieke vraag van gemeenten en daarop hun aanbod ook gaandeweg aanpassen. Zonder nu al uitspraken te kunnen doen over de mate van succes, zien we al wel hoopgevende nieuwe vormen van inkopen ontstaan. Zo zijn er gemeenten die nu al zijn begonnen met vormen van populatiebekostiging voor de eerstelijnszorg in de jeugdhulp, zoals Capelle aan den IJssel, die de administratieve lasten in dat deel van de jeugdhulp aanzienlijk weten te beperken. In een recente publicatie van het Ministerie van BZK zijn andere goede voorbeelden over samenhang tussen de gewenste sturing en de keuzes in bekostiging in de gemeenten Rotterdam, Leeuwarden en Venlo beschreven.

2.2 Rechtmatigheid betalingen

De inkoopcontracten die gemeenten en jeugdhulpaanbieders eind vorig jaar onder grote tijdsdruk met elkaar hebben afgesloten, bevatten soms bepalingen die voor aanbieders praktisch onuitvoerbaar blijken omdat systemen hier nog niet op zijn toegerust. Dat heeft geleid tot vragen over de rechtmatigheid van de betalingen voor geleverde diensten. Hierop werken partijen samen aan een oplossing. Gemeenten en aanbieders formuleren gezamenlijk en in overleg met hun accountants welke minimale eisen en controles in 2015 nodig zijn om in dit transitiejaar de rechtmatigheid van betalingen door gemeenten aan aanbieders vast te kunnen stellen.

Het formuleren van minimale eisen beoogt de administratieve lasten voor betrokken partijen te beperken. Het betreft een technisch probleem en niet zozeer een probleem met de geleverde jeugdhulp. Met de uit te werken praktische oplossing zijn accountants naar verwachting voldoende in staat aan te tonen dat gemeenten en aanbieders rechtmatig hebben gehandeld.

2.3 Privacy

Dossiers voormalige bureaus jeugdzorg

In de Monitor Transitie Jeugd schrijven de cliëntenorganisaties dat cliënten zich zorgen maken over de privacy. Zij verwijzen daarbij naar de overdracht van gegevens van de bureaus jeugdzorg naar gemeenten. Inmiddels hebben gemeenten met Jeugdzorg Nederland goede afspraken gemaakt over deze dossieroverdracht. De dossiers in het gedwongen kader blijven, inclusief de toegang ertoe, bij de opvolger van de bureaus jeugdzorg, de Gecertificeerde Instellingen. De dossiers van het AMK verhuizen mee naar de Veilig Thuis-organisaties.

De dossiers van de vrijwillige toegang van de bureaus jeugdzorg blijven eveneens bij de Gecertificeerde Instellingen. Op het moment dat medewerkers van de gemeentelijke toegang een gezin gaan ondersteunen dat een dossier heeft bij bureau jeugdzorg, dan kan de gemeente het dossier van bureau jeugdzorg op dat moment bij de Gecertificeerde Instelling opvragen. De hier geschetste werkwijze wordt ook verwerkt in een aanpassing van de Jeugdwet, die wij uw Kamer binnenkort zullen doen toekomen. De gekozen oplossing doet zoveel mogelijk recht aan de bescherming van de privacy van kinderen (en hun ouders) en geeft ruimte aan het belang om de veiligheid van kinderen te dienen.

Brief College Bescherming Persoonsgegevens

Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft onlangs per brief laten weten dat er geen grondslag in de Jeugdwet zou zijn voor het gebruiken van persoonsgegevens zoals het Burger Service Nummer (BSN) op de factuur bij geïndividualiseerde betalingen inzake cliënten van jeugd-ggz6. Ook het Nederlands Instituut voor Psychologen (de beroepsvereniging van psychologen) heeft zich bij brief in deze termen uitgelaten.

Het is van groot belang dat de privacy van cliënten en het beroepsgeheim van jeugdhulpaanbieders is geborgd. In de schriftelijke behandeling van de Jeugdwet in de Eerste Kamer is daarom uitvoerig aangegeven welke bevoegdheden er voor het verwerken van persoonsgegevens zijn. Het is nadrukkelijk wel de bedoeling van de Jeugdwet dat die bevoegdheid er ook is voor wat betreft de verwerking van gegevens ten behoeve van de bekostiging van jeugdhulp.

Om misverstanden te voorkomen en duidelijkheid te verschaffen aan de bij de decentralisatie van de jeugdhulp betrokken partijen, stellen wij voor om de grondslag voor de gegevensverwerking in het kader van de Jeugdwet daarom verder te verduidelijken en voor de zomer middels een Veegwet aan uw Kamer aan te bieden. De verantwoordelijkheid om de daadwerkelijke uitwisseling van persoonsgegevens zorgvuldig en eenduidig binnen de kaders van wetgeving te laten verlopen ligt bij het veld. De VNG heeft aangegeven hier extra aandacht aan te besteden.

Privacy Impact Assessment beleidsinformatie en handreiking voor de praktijk

Om privacy te waarborgen bij het verwerken van persoonsgegevens voor beleidsinformatie in het kader van de Jeugdwet, is een uitgebreide Privacy Impact Assessment (PIA) uitgevoerd. De benchmark beleidsinformatie jeugd is ontwikkeld met «privacy by design», waarbij een privacyexpert vanaf het begin van het project de belangrijkste te nemen beslissingen heeft getoetst aan de mogelijkheden die privacywetgeving biedt. De publicatie van de PIA is het sluitstuk van dit proces. Het rapport van de PIA is bij deze brief gevoegd7. Om ervoor te zorgen dat dit ook wordt opgevolgd door een juiste werkwijze in de uitvoering, is dit vertaald in een handzame privacy-handreiking voor de praktijk, welke u ook aantreft bij deze brief8.

De voor beleidsinformatie Jeugd gekozen opzet heeft navolging gekregen in de monitor sociaal domein, waar de benchmark beleidsinformatie jeugd in zijn geheel onderdeel van uitmaakt. Door de verzameling van persoonsgegevens door het CBS te laten plaatsvinden, is niet alleen de privacy van cliënten optimaal gewaarborgd, maar kunnen door het CBS statistieken worden gemaakt die beleidsontwikkeling in het gehele brede sociale domein op regionaal en lokaal niveau kan ondersteunen.

3 Vernieuwing: naar een toekomstbestendig jeugdstelsel

In de eerste maanden van het gedecentraliseerde jeugdstelsel is – uiteraard – veel aandacht uitgegaan naar de uitvoering. Zorgcontinuïteit moest gerealiseerd worden, de nieuwe toegang tot jeugdhulp werd overal operationeel, nieuwe systemen traden in werking en in het gedwongen kader is met de nieuwe rol van gemeenten en de komst van gecertificeerde instellingen ook het nodige veranderd. De komende tijd zal nog de nodige energie gaan zitten in de operationalisering van uitvoeringsvraagstukken. De grote transitie heeft echter plaatsgevonden, waardoor nu ook tijd gaat ontstaan voor het verder werken aan de vernieuwingen bij de inrichting van het jeugdstelsel. Bij deze brief treft u daarvan een aantal belangrijke richting gevende documenten aan: de vernieuwingsagenda, de visie op de toekomst van het zorglandschap en het evaluatiekader voor de Jeugdwet9.

Veel van de vernieuwing moet lokaal en regionaal tot stand komen. Gemeenten en aanbieders staan aan het begin van dit vernieuwingsproces en moeten de komende jaren de ruimte krijgen om met elkaar en met ouders en jongeren en andere betrokkenen gaandeweg de vernieuwing vorm te geven. De ervaring met complexe operaties als deze leert dat het jaren in beslag zal nemen voordat we in de volle breedte kunnen spreken van een vernieuwde manier van werken in het jeugdstelsel. Om het vernieuwingsproces richting te geven, is een Vernieuwingsagenda opgesteld, evenals een daarbij aansluitende visie op het toekomstig zorglandschap «Ruimte voor Jeugdhulp», die door betrokken partijen is ontwikkeld.

3.1 Vernieuwingsagenda Jeugd

Bij deze brief treft u de Vernieuwingsagenda Jeugd 2015–201810 aan, waarmee richting wordt gegeven aan de noodzakelijke vernieuwing van het werken in het jeugdstelsel11. Uitgaande van de transformatiedoelen van de Jeugdwet geeft deze agenda een beeld van de inhoudelijke vernieuwingen die de komende jaren in het jeugdstelsel nodig zijn, hoe daar nu lokaal en regionaal aan wordt gewerkt en op welke wijze de landelijke partners de vernieuwingen faciliteren. De transformatie krijgt lokaal en regionaal invulling onder regie van gemeenten in het samenspel met ouders, jongeren, jeugdprofessionals, aanbieders, scholen, justitiële en andere maatschappelijke organisaties.

Deze vernieuwingsagenda is opgesteld met input van gemeenten (VNG, gemeentelijke netwerken G4 en G32), justitiepartners, beroeps- en brancheorganisaties, cliëntenorganisaties en kennisinstituten. De veranderopgaven zijn geformuleerd in lijn met de doelen van de Jeugdwet. Ze zijn:

  • 1. Kind centraal:

    Gericht op onder meer de inzet van eigen kracht en de sociale omgeving van gezinnen en het toepassen van het familiegroepsplan in het vrijwillig en het gedwongen kader12;

  • 2. Integrale hulp dichtbij kinderen en ouders:

    Gericht op onder meer vernieuwing van de toegang, tijdige inzet van specialistische hulp en de overgangsproblematiek rond het achttiende levensjaar;

  • 3. Kinderen veilig en beschermd:

    Gericht op een praktische aanpak van kindermishandeling, vernieuwing van de jeugdbescherming en jeugdreclassering en op re-integratie van kinderen na detentie;

  • 4. Elk kind naar school:

    Gericht op een betere verbinding tussen jeugdhulp en (passend) onderwijs;

  • 5. Nieuwe werken in de jeugdhulp:

    Gericht op het creëren van meer ruimte voor professionals, het terugdringen van de ervaren regeldruk en het gebruik van outcomecriteria.

De Vernieuwingsagenda komt nu in de fase van uitwerking naar concrete activiteiten om te komen tot kansrijke vernieuwingen in het jeugdstelsel. Per thema zal het verschillen hoe die uitwerking eruit zal zien en welke partijen ermee aan de slag gaan. Verschillende acties kunnen regionaal opgepakt worden, sommige thema’s vragen inzet op landelijk niveau. Afhankelijk van het onderwerp, zullen gemeenten, aanbieders, professionals, cliëntenorganisaties, partijen uit het justitiële kader en het rijk in wisselende samenstellingen aan de slag gaan om de vernieuwing in het jeugdstelsel de komende periode verder te brengen. Partijen hebben al uitgesproken de Vernieuwingsagenda als een levend document te zien waar onderwerpen bij zullen komen en onderwerpen af zullen gaan. Bij de uitwerking van de Vernieuwingsagenda wordt ook de verbinding met de kennisinfrastructuur gelegd, zodat vernieuwingen ook zo goed mogelijk kennis-gedreven kunnen zijn.

3.2 Vernieuwing in het brede sociale domein en het onderwijs

De vernieuwingen in het jeugdstelsel staan niet op zichzelf. Binnen de Vernieuwingsagenda is nadrukkelijk aandacht voor de verbinding tussen jeugdhulp en passend onderwijs. Hier valt veel winst te behalen. Eerder is met uw Kamer gesproken over de aansluiting tussen hulp en onderwijs en de knelpunten die we daar tegenkomen. De aansluiting tussen (passend) onderwijs en jeugdhulp zien wij als een wezenlijk onderdeel van de Vernieuwingsagenda Jeugd.

Een transformatie zoals binnen het jeugdstelsel plaatsvindt, is ook ingezet op het terrein van de Wmo, waarover u eind april bij gelegenheid van de voortgangsrapportage zult overleggen. Gemeenten zullen lokaal ook eigen verbindingen leggen tussen de verschillende domeinen. De Minister van BZK heeft uw Kamer recent geïnformeerd over de brede vernieuwingsopgave binnen het sociaal domein13. Een belangrijke opgave vanuit het jeugdstelsel is, om een goede aansluiting te vinden op de volwassenenzorg. Jongeren die bijvoorbeeld jeugd-ggz ontvangen, moeten ook na hun 18e op goede ggz-zorg kunnen rekenen die aansluit op hun behoefte.

3.3 Toekomstvisie zorglandschap

Een nieuwe manier van werken waarbij meer nadruk op «de voorkant» komt te liggen en minder beroep gedaan moet worden op de zwaardere vormen van jeugdhulp, leidt ook tot verschuivingen in het zogeheten zorglandschap – een belangrijk thema voor de hiervoor beschreven Vernieuwingsagenda. Dat vraagt een zorgvuldig proces. Verandering in de zorg mag er niet toe leiden dat belangrijke specialistische zorg voor kwetsbare kinderen verloren gaat. Vanuit deze ambitie heeft de werkgroep Toekomstvisie zorglandschap zichzelf de volgende vragen gesteld: welke ontwikkelopgave is er voor het jeugdstelsel, zodat kinderen beter kunnen worden ondersteund bij het opgroeien en opvoeden? En hoe kunnen de noodzakelijke veranderingen op een zorgvuldige en juiste manier plaatsvinden? Welk verandertraject past hier bij?

De werkgroep met deelnemers vanuit de gespecialiseerde jeugdbranches, de gemeenten en het Rijk is met deze vragen aan de slag gegaan. Bij deze brief treft u de rapportage van de werkgroep aan14 15. Wij zijn de werkgroepleden zeer erkentelijk voor de wijze waarop zij deze belangrijke opgave hebben vertaald in een aansprekende visie en een verantwoord veranderingsproces dat inhoudelijk uitstekend aansluit bij de doelstellingen die ons met de Jeugdwet voor ogen staan.

De werkgroep formuleert opgaven voor aanbieders en voor gemeenten. Van aanbieders wordt gevraagd om specialistische hulp en expertise op geïntegreerde wijze dichterbij gezinnen te brengen. Specialistische hulp dient aan te sluiten op de hulp die vanuit de wijkteams wordt geboden en omgekeerd. Dat vraagt van aanbieders dat zij hun organisatie veel meer gaan richten op de voorkant van het stelsel en dat zij samen met gemeenten bekijken op welke wijze de specialistische hulp en kennis ook voor de wijkteams kan worden ingezet. Enerzijds kan «de voorkant» zo meer problemen zelf oplossen. Anderzijds kan de «voorkant» zo beter beoordelen wanneer direct specialistische hulp nodig is.

De operatie die moet leiden tot minder beroep op zware jeugdhulp vraagt van gemeenten oog te houden voor het behoud van voldoende specialistische jeugdhulp. Dit vraagt ook om afstemming tussen regio’s. De VNG ontwikkelt, in samenwerking met de branches, een aanbod voor de regio’s om hen te ondersteunen bij deze omslag – waarbij nadrukkelijk ook aandacht is voor een gezamenlijke aanpak door aanbieders en gemeenten.

Alhoewel alle partijen zich zeer bewust zijn van het belang om deze operatie op een verantwoorde wijze te laten plaatsvinden, zal er waarschijnlijk ook sprake zijn van frictiekosten. Verantwoord inkopen kan frictiekosten beperken. Daarmee kunnen niet alle frictiekosten voorkomen worden. Tot eind 2017 is de regeling bijzondere transitiekosten jeugdhulp van kracht voor financiële ondersteuning door het Rijk van noodzakelijke frictiekosten voor aanbieders, met als doel zorgcontinuïteit en de beschikbaarheid van essentiële functies te kunnen garanderen. Waar nodig zullen wij bezien of deze regeling nog aanpassing verdient om dit proces goed te kunnen ondersteunen.

3.4 Toezichtkader samenwerkende inspecties

In het nieuwe jeugdstelsel is ook een belangrijke rol weggelegd voor het toezicht vanuit de vijf inspecties die samenwerken in het Samenwerkend Toezicht Jeugd (STJ). In het Toezichtkader Stelseltoezicht Jeugd dat bij deze brief is gevoegd16, geven de inspecties gezamenlijk aan hoe zij het toezicht in het nieuwe stelsel voor zich zien. Zij zien als kernopgave dat jeugdigen en gezinnen die zorg en ondersteuning nodig hebben door organisaties gezamenlijk effectief geholpen worden. Daarbij gaat het erom dat alle jeugdigen en gezinnen ten eerste in beeld zijn en ten tweede dat jeugdigen en gezinnen die zorg en ondersteuning nodig hebben ook passende zorg en ondersteuning krijgen. Veiligheid is hierbij altijd een belangrijk aspect. De samenwerkende inspecties doen onderzoek naar calamiteiten. Ook belichten zij via vooraf geprogrammeerd onderzoek relevante aspecten uit het jeugdstelsel. Hiermee geven de inspecties uitvoering aan het toezicht op de kwaliteit in algemene zin uit de Jeugdwet. Op korte termijn brengt het STJ een rapportage uit over de toegang van het nieuwe jeugdstelsel. Wij verwachten u deze rapportage nog voor het Algemeen Overleg met uw Kamer op 22 april toe te kunnen sturen.

3.5 Evaluatiekader Jeugdwet

In de Jeugdwet is bepaald dat de wet na drie jaar wordt geëvalueerd. Dat is snel. Hiervoor gaven wij al aan dat de noodzakelijke vernieuwing een proces is dat jaren in beslag zal nemen. Het is dan ook niet onze verwachting dat wij na drie jaar absolute uitspraken kunnen doen over al dan niet slagen van de Jeugdwet. Dat neemt niet weg dat evaluatie na drie jaar in de vorm van een tussenbalans zinvol is. Om te kunnen zien of de keuzes die gemaakt zijn ook leiden tot een ontwikkeling van het stelsel ten gunste van ouders en kinderen: zien we een beweging de goede kant op?

Deze evaluatie dient aanknopingspunten te bieden voor verbetering in de uitvoeringspraktijk, in de wet zelf of anderszins. Vanuit uw Kamer is het afgelopen jaar reeds een aantal specifieke thema’s meegegeven om te betrekken bij deze evaluatie. Deze onderwerpen zijn verwerkt in het evaluatiekader dat u aantreft bij deze brief17. Wij hebben de kennisinstituten ZonMw en WODC gevraagd om gezamenlijk het evaluatiekader voor de Jeugdwet uit te werken tot een onderzoeksprogramma. Bij de uitvoering van de evaluatie worden gemeenten, aanbieders, professionals, cliënten en andere relevante partijen betrokken.

4 Tot slot

De decentralisatie van de jeugdhulp is gerealiseerd. Gemeenten hebben met aanbieders zorgcontinuïteit kunnen garanderen voor alle kinderen waarvan de zorg die zij eind 2014 ontvingen doorliep na de transitiedatum van 1 januari 2015 en essentiële zorg voor nieuwe cliënten is ingekocht en beschikbaar gebleven. De eerste maanden laten een rustig beeld zien waarin hard wordt gewerkt aan de verdere uitwerking van het nieuwe jeugdhulpstelsel. Dat mag niet verhullen dat er nog veel moet gebeuren en er nu soms ook onduidelijkheid bestaat bij ouders die goed begeleid willen worden bij de zorgen die zij hebben over hun kinderen. Ook vraagt het verbeteren van de administratieve processen de nodige aandacht. Desondanks komen we nu in de fase waarin ook een start wordt gemaakt met de noodzakelijke vernieuwingsslag.

Gelet op de operatie die plaatsvindt in het jeugdstelsel vinden wij waardering voor de enorme inzet vanuit gemeenten, aanbieders en professionals hier zeer op zijn plek. Van professionals wordt veel gevraagd, terwijl zij niet altijd zekerheid hebben over hun baan. Des te groter is de waardering bij het zien van de energie waarmee zij bezig zijn en blijven om uiteindelijk met elkaar te komen tot een goed functionerend, bestendig stelsel van jeugdhulp.

Informatie richting uw Kamer over het jeugdstelsel dit jaar

Op 22 april aanstaande voeren wij een Algemeen Overleg met uw Kamer over het jeugdstelsel. Voor die tijd ontvangt u van ons nog de rapportages over de toegang van de Kinderombudsman en van het Samenwerkend Toezicht Jeugd.

Vóór de zomer ontvangt u vervolgens een brief over het objectieve verdeelmodel voor het gedecentraliseerde jeugdstelsel. De uitkomsten van het onderzoek naar de kosteneffectiviteit van de ouderbijdrage verwachten wij u in de zomer te kunnen toesturen. In het najaar ontvangt uw Kamer een voortgangsrapportage met daarin in elk geval het eerder aan uw Kamer toegezegde onderzoek naar de toegang en de informatie over de eerste CBS-cijfers over jeugdhulpgebruik.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff


X Noot
1

Zie hierover ook onze brief van 20 oktober 2014 (Kamerstuk 31 839, nr. 415)

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
5

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
6

De brief is gepubliceerd op www.cbpweb.nl

X Noot
7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
8

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
9

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
10

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
11

De Staatssecretaris van VWS heeft deze agenda aangekondigd in een Algemeen Overleg

met de Tweede Kamer op 22 januari 2015 (Kamerstuk 31 839, nr. 463).

X Noot
12

Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de toezegging om de Kamer te informeren

over de stand van zaken met betrekking tot het familiegroepsplan.

X Noot
13

Brief van de Minister van BZK over Transformatie in het sociaal domein, 2 april 2015 (Kamerstuk 34 000 VII, nr. 41)

X Noot
14

De toekomstvisie op het zorglandschap hebben wij bij brief van 20 oktober 2014 aan uw

Kamer aangekondigd (Kamerstuk 31 839, nr. 415)

X Noot
15

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
16

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
17

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven