34 458 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de invoering van het lerarenregister en het registervoorportaal

D NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP1

Vastgesteld 22 december 2016

De memorie van antwoord2 inzake dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de D66-fractie danken de regering voor de beantwoording van de gestelde vragen in de memorie van antwoord. De antwoorden roepen echter een aantal vervolgvragen bij deze leden op.

De leden van de PvdA-fractie danken de regering voor de antwoorden op hun vragen. Graag maken zij gebruik van de gelegenheid de regering enkele aanvullende vragen te stellen.

De leden van de fractie van de SGP hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord over de invoering van het lerarenregister en het registervoorportaal. Zij hebben enkele aanvullende vragen.

D66

Kan de regering de leden van de fractie van D66 informeren over de actuele stand van het aantal ingeschrevenen in het registervoorportaal en in het lerarenregister? Hoeveel leraren hebben zich daarbij gedwongen in moeten schrijven in verband met het verkrijgen van een lerarenbeurs, zo vragen deze leden? Kan de regering aangeven hoeveel van de ingeschrevenen behoren tot het PO, VO en MBO?

Terecht merkt de regering op dat het bij- en nascholingsbeleid voor leraren een onderdeel dient te zijn van het HR-beleid van het bevoegd gezag van de scholen, zo stellen deze leden. Wanneer het register is ingevoerd en na een noodzakelijke overgangsperiode volledig inwerking treedt is het de bedoeling dat leraren, die geen bevoegdheid hebben, niet meer les kunnen geven. In feite betekent dit dat het bevoegd gezag van de scholen dan afscheid van hen moeten nemen. Tegelijkertijd zijn schoolbesturen eigen risico dragers en is het ontslagrecht niet aangepast aan het lerarenregister. Kan de regering toelichten hoe zij denkt hiermee om te gaan?

Over de herregistratie van leraren bestaat nog veel onduidelijkheid, merken deze leden op. Zij horen graag van de regering of zij bereid is zich over dit onderwerp te laten adviseren door een adviescommissie bestaande uit stakeholders.

PvdA

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering in de memorie van antwoord stelt dat met het wetsvoorstel wordt beoogd de positie van leraren en hun beroepsgroep te versterken. Dit roept bij deze leden vragen op aangaande het draagvlak voor het voorliggende wetsvoorstel. Hoe kan het dat een wetsvoorstel dat beoogt de positie van leraren en hun beroepsgroep te versterken op zoveel kritiek van die leraren en beroepsgroep stuit? De regering doet voorkomen dat het voorliggende wetsvoorstel juist wel voldoet aan de wensen van de ondertekenaars van de petitie «Stop dit lerarenregister»3. Deze leden vragen aan de regering om aan te geven hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot elk van de benoemde punten van kritiek uit voornoemde petitie.

In de memorie van antwoord stelt de regering dat landelijke registratie als element in de professionele keten dient te gaan functioneren. Scholen zijn een belangrijke schakel in die keten, merken deze leden op. Zij constateren eveneens dat de sectorraden zich zeer kritisch hebben uitgelaten over het voorliggende wetsvoorstel, juist vanwege het ontbreken van een school- en werkgeversperspectief. Meer in het bijzonder hebben zij de volgende lijst met inhoudelijke en procedurele randvoorwaarden opgesteld voor een goed werkend lerarenregister:

  • Transparante procedures van opneming, herregistratie en doorhaling in het register inclusief de arbeidsrechtelijke en financiële gevolgen daarvan;

  • Transparante procedures voor een zorgvuldige aanlevering en invoering van gegevens met beperkte administratieve lasten en kosten voor de schoolorganisatie en leraar/docent zelf;

  • Een beroepsstandaard met groot draagvlak onder leraren/docenten en hun leidinggevenden;

  • Herregistratiecriteria die zijn vastgesteld door de beroepsgroep in samenspraak met de scholen en sectororganisaties;

  • Beschikbaarheid voldoende en adequaat nascholingsaanbod, afgestemd op de opleidings- en bijscholingsvraag van leraren, scholen en besturen;

  • Transparante en voor alle aanbieders toegankelijke procedures voor de validering van nascholingsaanbod;

  • Inzicht in de kosten die gemoeid zijn met de te volgen nascholing voor de herregistratie, wie deze kosten moet dragen en welke middelen daarvoor beschikbaar zijn;

  • Heldere wetgeving met betrekking tot een professioneel statuut is afgestemd op de (mogelijkheden die) bestaande medezeggenschapsregelingen (bieden);

  • Werken in het onderwijs moet ook aantrekkelijk blijven voor professionals die op een later moment in hun carrière de overstap willen maken naar het onderwijs, waaronder zij- instromers.

De leden van de PvdA-fractie vragen aan de regering om aan te geven hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot elk van de hierboven benoemde randvoorwaarden.

De regering stelt in de memorie van antwoord doordrongen te zijn van het belang van een zorgvuldige invoering van het register en de omvang van de invoering van deze wetgeving. Het gevolg is dat de regering voorziet in een omvangrijk proces van invoering met AMvB’s, afstemmingsoverleg en richtlijnen. Hoe meent de regering op dit moment voldoende duidelijkheid aan deze leden te kunnen verschaffen om de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel adequaat te kunnen beoordelen? En welke mogelijkheden biedt de regering de leden van de Eerste Kamer om zich uit te spreken tegen de invoering als later zorgen ontstaan aangaande de uitvoering?

In de memorie van antwoord trekt de regering regelmatig parallellen tussen de zorg en het onderwijs. In de zorg kan een tuchtcollege de volgende maatregelen opleggen: Waarschuwing, Berisping, Geldboete, Schorsing inschrijving BIG-register, Gedeeltelijke ontzegging beroepsuitoefening en Schrapping uit het BIG-register. De Wet BIG kent naast de tuchtcolleges een College van Medisch Toezicht (CMT) gevestigd in Den Haag. Dit college beoordeelt op voordracht van de Inspecteur voor de Gezondheidszorg of een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar geschikt is om zijn beroep uit te oefenen. Het CMT kan de volgende maatregelen opleggen: Binding van bijzondere voorwaarden aan de beroepsuitoefening en/of gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid om het beroep uit te oefenen, Schrapping van de BIG-registratie en in dat geval bij wijze van voorlopige voorziening een schorsing die direct van kracht wordt. Tegen uitspraken van het CMT is beroep mogelijk bij het Centraal Tuchtcollege. Daarnaast bestaat er een Klachtenregeling Tuchtcolleges. De leden van de PvdA-fractie vragen aan de regering om een gedetailleerde, puntsgewijze uiteenzetting te geven aangaande de verschillen en overeenkomsten tussen het voorliggende wetsvoorstel en de bovenstaande elementen uit de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

Met de regering achten deze leden het zeer belangrijk dat leraren hun vakbekwaamheid onderhouden. Eén manier om dit te bewerkstelligen is de leraren die dit niet doen te straffen. Een alternatief instrument is, volgens deze leden, het stimuleren van leraren om hun bekwaamheid te onderhouden. Welke mogelijkheden ziet de regering om gewenst gedrag te stimuleren en te bekrachtigen vanuit het perspectief van beloning in plaats van bestraffing?

In dit kader merken deze leden voorts op dat het wetsvoorstel alleen betrekking heeft op de professionalisering van leraren en niet op de kwaliteit in brede zin. Is de regering het met deze leden eens dat het voorliggende wetsvoorstel betrekking heeft op slechts een dunne interpretatie van kwaliteit? Daarnaast, meer fundamenteel, vragen deze leden of het statusverhogend werkt. Zou het ook eerder kunnen leiden tot meer administratie en controle? En kan het mogelijk leiden tot een enorm aanbod van twijfelachtige professionalisering, wat weer zal leiden tot controle over en een kwaliteitscheck van dit aanbod? Deelt de regering deze zorgen? Zo nee, dan ontvangen zij graag een dragende motivering.

De leden van de fractie van de PvdA lezen met instemming dat het bestrijden van het kwalitatieve en kwantitatieve lerarentekort de aandacht van de regering heeft. Zij kijken uit naar het plan van aanpak specifiek gericht op het bestrijden van het lerarentekort. Immers, nog nooit is het lerarentekort zo groot geweest. Waarom heeft de regering er in die context niet voor gekozen om allereerst dat lerarentekort te bestrijden alvorens het voorliggende wetsvoorstel met potentiële negatieve gevolgen voor het aantal beschikbare leraren aan te bieden?

Ten slotte, begrijpen deze leden het nu goed dat het niet voldoen aan de nascholingsplicht leidt tot het niet langer mogen uitoefenen van het vak, terwijl onbevoegde leraren het vak wel mogen gaan uitoefenen? Zo ja, dan ontvangen zij graag een appreciatie van de regering aangaande de proportionaliteit hiervan.

SGP

Ten aanzien van de problematiek van de niet (meer) bevoegde leraar en de arbeidsrechtelijke verhouding blijft bij de leden van de SGP-fractie de vraag klemmen waarom de regering dit naar de cao-tafel verwijst. Als de regering het lerarenregister bij wet verplicht stelt, dan dient zij ook de consequenties daarvan voor rekening te nemen, zo stellen deze leden. Bij andere beroepsgroepen komen niet-geregistreerde werknemers niet eens meer in aanmerking voor benoeming. Kan de regering uitleggen waarom hier niet voor gekozen wordt? Kan de regering aangeven waarom de onderwijssector in arbeidsrechtelijke zin een uitzonderingspositie zou moeten toekomen? En kan de regering een inschatting maken van de consequenties voor het onderwijs als de regering zelf, dan wel cao-partijen, kiezen voor het verbieden van benoeming dan wel uitoefening van het vak door niet-geregistreerde leraren?

Ten aanzien van het voordragen voor algemeen verbindend verklaring van de cao’s geeft de regering aan dat dit tot op heden niet gebruikelijk is, merken deze leden op. Dit heeft met name te maken met het feit dat personeel in het openbaar onderwijs beschikt over een ambtelijke aanstelling. Kan de regering ingaan op dit punt nu de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren4 is aangenomen, waardoor de ambtelijke aanstelling ook voor onderwijspersoneel zal komen te vervallen?

Deze leden constateren dat de regering in de beantwoording van de vragen over het zogenoemde lerarenberaad verwijst5 naar het professioneel statuut waar dan een en ander in zou worden opgenomen. Kan de regering aangeven in welke vormen van onderwijs een professioneel statuut is ingevoerd, en wat de juridische reikwijdte daarvan is? Wat is de status van het professioneel statuut in het licht van deze wet die over meerdere vormen van onderwijs gaat?

De leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk vrijdag 20 januari 2017.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Vries-Leggedoor

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Boer


X Noot
1

Samenstelling: Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), De Vries-Leggedoor (CDA), (voorzitter), Ganzevoort (GL), Martens (CDA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Bruijn (VVD), Gerkens (SP), Kops (PVV), Van Apeldoorn (SP), Atsma (CDA), Bikker (CU), Van Hattem (PVV), Köhler (SP), Krikke (VVD), Nooren (PvdA), Pijlman (D66), Rinnooy Kan (D66), Schalk (SGP), Schnabel (D66), (vicevoorzitter), Jorritsma-Lebbink (VVD), Klip-Martin (VVD) en Sini (PvdA).

X Noot
2

Kamerstukken I, 2016–2017, 34 458, C.

X Noot
4

Kamerstukken I, 2013–2014, 32 550, A.

X Noot
5

Kamerstukken I, 2016–2017, 34 458, C, pagina 4.

Naar boven