34 457 Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en enkele andere wetten ter invoering van een vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het beroepsonderwijs

Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 2 maart 2016 en het nader rapport d.d. 20 april 2016, aangeboden aan de Koning door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 13 januari 2016, no. 2016000045, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en enkele andere wetten ter invoering van een vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het beroepsonderwijs, met memorie van toelichting.

Het doel van het wetsvoorstel is om de overstap van jongeren naar het mbo goed te laten verlopen en daarbij de positie van de student te versterken. Daartoe worden onder meer een vroege aanmelddatum en een toelatingsrecht tot de mbo-opleiding geïntroduceerd.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar heeft een opmerking over de motivering van het voorstel.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 13 januari 2016, nr. 2016000045, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 2 maart 2016, nr. W05.16.0004/I, bied ik U hierbij aan.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel naar de Tweede Kamer te zenden nadat aandacht is geschonken aan haar opmerking over de motivering van het voorstel.

1. Motivering toelatingsrecht

Het toelatingsrecht wordt gemotiveerd door erop te wijze dat het toelatingsbeleid van mbo-instellingen onduidelijk kan zijn. Zo komt het voor, aldus de toelichting, dat leerlingen in bezit van de juiste vooropleiding en met voldoende motivatie om voor hen onduidelijke redenen worden afgewezen.2 Deze problematiek wordt niet nader toegelicht. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk hoeveel leerlingen er jaarlijks over klagen dat zij door een mbo-instelling worden afgewezen op gronden die voor hen niet duidelijk zijn. Volgens onder meer de MBO-raad zou het slechts om 100 tot 200 gevallen gaan, waarbij de student stelt dat hij/zij ten onrechte is afgewezen.3 Om die reden stelt de MBO-raad vragen bij de proportionaliteit van het wetsvoorstel.

Evenmin wordt ingegaan op het feit dat het hier (voor een substantieel deel) gaat om kwalificatieplichtige leerlingen en een beperkt aantal mbo-instellingen. Tot slot ontbreekt een vergelijking met het reeds in het hoger onderwijs bestaande toelatingsrecht.

De Afdeling merkt op dat het, mede in het licht van de zelfstandige leesbaarheid van de toelichting, wenselijk is in de toelichting inzicht te geven in de aard van de problematiek en het aantal gevallen waarin studenten ten onrechte worden afgewezen of uitvallen. Zij adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen

1. Motivering toelatingsrecht

De Afdeling brengt naar voren dat de stelling dat het toelatingsbeleid van mbo-instellingen onduidelijk kan zijn en dat leerlingen met de juiste vooropleiding en met voldoende motivatie worden afgewezen om voor hen onduidelijke redenen, onvoldoende is toegelicht. De Afdeling verwijst naar de als bijlage bij dit nader rapport gevoegde brief van 2 februari 2016 van de MBO-raad, VNO-NCW en MKB Nederland, waarin vraagtekens worden gezet bij de proportionaliteit van het wetsvoorstel omdat volgens de schrijvers jaarlijks slechts 100 tot 200 studenten stellen dat ze ten onrechte zijn afgewezen. Het genoemde aantal van 100 tot 200 studenten betreft echter alleen de studenten die én formeel zijn afgewezen én daartegen actie hebben ondernomen. In de meeste gevallen komt het echter niet tot een formele afwijzing en wanneer het daar wel van komt, volgt daar meestal geen procedure op. Uit onderzoek en uit signalen is echter naar voren gekomen dat dit aanzienlijk meer gevallen betreft dan de genoemde 100 tot 200 per jaar. Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling dat het wenselijk is inzicht te geven in de aard van de problematiek en het aantal gevallen waarin studenten ten onrechte worden afgewezen of uitvallen, wordt hier in het algemeen deel van de memorie van toelichting meer uitgebreid op ingegaan.

Het algemeen deel van de memorie van toelichting wordt tevens aangevuld naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling dat het hier voor een substantieel deel om kwalificatieplichtige leerlingen gaat en het gegeven dat er een beperkt aantal mbo-instellingen is.

Naar aanleiding van de opmerking dat een vergelijking met het hoger onderwijs ontbreekt terwijl het toelatingsrecht daar al bestaat, wordt het algemeen deel van de memorie van toelichting aangevuld.

2. Redactionele bijlage

De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

2. Redactionele opmerkingen en ambtshalve wijziging

De redactionele opmerking is verwerkt.

Daarnaast zijn in het wetsvoorstel en in de memorie van toelichting nog enkele andere redactionele verbeteringen aangebracht en zijn de cijfers over voortijdige schooluitval geactualiseerd. Daarnaast wordt een wijziging gecorrigeerd die met de Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs (Stb. 2013, 288), onbedoeld in artikel 8.1.1 is ingeslopen. Vóór die wetswijziging bestond de mogelijkheid om deelnemers vanaf niveau drie te vragen de richting te onderschrijven. Bij genoemde wetswijziging zijn bepalingen over het toelatingsrecht (artikel 8.1.1) gewijzigd en anders geordend. Bij die niet-inhoudelijk bedoelde herordening is voor álle niveaus de eis van «respecteren van de grondslag en doelstellingen van de instelling» opgenomen. Daarbij is voorbijgegaan aan het feit dat er nog twee instellingen waren (de instellingen die per 1 augustus 1996 werden bekostigd als »laatste van een richting») die «onderschrijven» als toelatingscriterium hanteerden en daaraan gezien hun statutaire grondslag en doelstellingen hechten. Met de toevoeging van de nieuwe derde volzin in artikel 8.1.1, vierde lid, wordt deze mogelijkheid voor niveau drie en vier, hersteld.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De vice-president van de Raad van State,

J.P.H. Donner

Ik moge U, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken, verzoeken het gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W05.16.0004/I

  • Bij invoeging van nieuwe leden in een bestaand artikel, bestaande leden omnummeren en nieuwe leden nummeren in Arabische cijfers, zonder toevoeging van letters (zie bijvoorbeeld artikel I, onderdeel B, waar een lid 4a wordt toegevoegd in plaats van een lid 5).


X Noot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Paragraaf I.1 van de toelichting (Aanleiding en doelstelling).

X Noot
3

Brief van 2 februari 2016 van de MBO-raad, VNO-NCW en MKB Nederland, ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven