34 456 Voorstel van wet van het lid Verhoeven tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES teneinde enkele bijzondere bepalingen inzake belediging van staatshoofden en andere publieke personen en instellingen te doen vervallen

E NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID1

Vastgesteld 12 november 2018

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie danken de initiatiefnemer voor de memorie van antwoord. Zij hebben nog een aantal (vervolg)vragen.

2. Nut en noodzaak

De memorie van antwoord bevestigt in de ogen van de leden van de CDA-fractie dat de initiatiefnemer met dit wetsvoorstel louter beoogt de positie van de Koning (en zijn directe familieleden) wat betreft de strafrechtelijke bescherming tegen belediging, symbolisch gelijk te stellen met de positie van «gewone» burgers. Aanvankelijk door een volledige gelijkstelling, maar naar aanleiding van kritiek uit de Tweede Kamer toch in ieder geval door schrapping van de afzonderlijke delictsomschrijving. Zo schrijft de initiatiefnemer: «Wat initiatiefnemer buitenproportioneel acht is het hanteren van een geheel op de Koning toegesneden beledigingsartikel.»2 en «[...] de kern van het wetsvoorstel, het schrappen van de bijzondere strafbepalingen over majesteitsschennis, [staat] nog ongewijzigd in het wetsvoorstel. Daarmee wordt bereikt dat de Koning, zijn familie en bevriende staatshoofden niet langer buiten de gewone, op eenieder toepasselijke wetgeving met betrekking tot belediging worden geplaatst.»3 Kan de initiatiefnemer onderbouwen waarom hem er zoveel aan gelegen is het geheel op de Koning toegesneden beledigingsartikel te schrappen? Waarom heeft hij er bijvoorbeeld niet voor gekozen de artikelen 111 tot en met 113 van het Wetboek van Strafrecht aan te passen?

Verder vragen de leden van de CDA-fractie de regering aan te geven hoe zij staat tegenover modernisering van de artikelen 111 tot en met 113 van het Wetboek van Strafrecht in plaats van onderbrenging van belediging van de Koning (en zijn directe familieleden) bij de commune beledigingsdelicten.

3. Vrijheid van meningsuiting

De leden van de CDA-fractie constateren dat de initiatiefnemer geen gehoor heeft gegeven aan hun verzoek om in te gaan op de wijze waarop de Nederlandse rechter met het verbod op majesteitsschennis omgaat, en om uiteen te zetten op welke wijze de beperking die het verbod op majesteitsschennis oplevert, verschilt met de beperking voor de uitingsvrijheid als gevolg van de commune beledigingsdelicten. Zij hebben hierom verzocht, omdat zij uit eerdere Kamerstukken hebben opgemaakt dat het volgens de initiatiefnemer noodzakelijk is het afzonderlijke verbod op majesteitsschennis te doen laten vervallen, omdat de vrijheid van meningsuiting en de mogelijkheden tot het voeren van een maatschappelijk debat anders onaanvaardbaar zouden worden beperkt. Voornoemde leden zouden graag zien dat de initiatiefnemer in zijn onderbouwing van die stelling ook ingaat op de huidige (rechts)praktijk. Kortom: hoe beperkend is het verbod op majesteitsschennis in de praktijk nu eigenlijk voor de vrijheid van meningsuiting en het voeren van maatschappelijk debat? Dit is van belang om te kunnen beoordelen of de door de initiatiefnemer gestelde noodzakelijkheid inderdaad aanwezig is. In reactie op dit verzoek, verwijst de initiatiefnemer slechts naar eerdere antwoorden, waaronder de beantwoording van vragen van de leden van de VVD-fractie over het zogenoemde «chilling effect». Volgens de initiatiefnemer houdt dit «chilling effect» in dat een persoon zich niet geheel vrij voelt gebruik te maken van zijn of haar rechten uit angst voor dreigende sancties. Daarom moet volgens de initiatiefnemer de wet duidelijk maken wanneer de grens van strafbare belediging wordt overschreden. Wil de initiatiefnemer daarmee zeggen dat zodra een grievende uiting aan het adres van de Koning wordt beoordeeld aan de hand van de commune beledigingsdelicten, uit de wet duidelijk volgt wanneer sprake is van strafbare belediging? Als de leden van de CDA-fractie het goed zien, komt het ook bij de beoordeling van de commune beledigingsdelicten aan op een rechterlijke weging van de uiting zelf, de context waarin die uiting is gedaan en de vraag of er in dat specifieke geval een rechtvaardigingsgrond voor de uiting bestond, bijvoorbeeld omdat deze is gedaan in het kader van het publieke debat. De wet biedt dus allerminst zelf duidelijkheid, ook niet als het gaat om de beoordeling van de commune beledigingsdelicten. Graag een reactie van de initiatiefnemer op dit punt. De voornoemde leden verzoeken de regering eveneens te reflecteren op het vorenstaande.

4. Strafbedreiging

De leden van de CDA-fractie zijn het met de initiatiefnemer eens dat de maximale strafbedreiging bij overtreding van het verbod op majesteitsschennis niet langer aansluit bij zowel de praktijk als de huidige maatstaven. De vraag die volgens deze leden echter centraal staat is of dit betekent dat de afzonderlijke delictsomschrijving zou moeten worden geschrapt, of dat deze zou moeten worden aangepast aan de huidige praktijk en maatstaven. Graag een reactie hierop.

5. Geabdiceerde Koning

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie de initiatiefnemer en de regering in te gaan op de positie van de geabdiceerde Koning. De geabdiceerde Koning valt niet onder de bescherming van het huidige artikel 112 van het Wetboek van Strafrecht en is ook niet opgenomen in het voorgestelde artikel 267, aanhef en onder 1°. Ziet de initiatiefnemer respectievelijk de regering aanleiding om ook de geabdiceerde Koning dezelfde bescherming te laten toekomen als de echtgenoot van de Koning, de vermoedelijke opvolger van de Koning, diens echtgenoot, en de Regent?

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien de reactie van de initiatiefnemer en de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Duthler

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Engels (D66), Kox (SP), Van Bijsterveld (CDA), (vice-voorzitter), Duthler (VVD), (voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Knip (VVD), Backer (D66), Schouwenaar (VVD), Van Strien (PVV), Kok (PVV), Gerkens (SP), Vlietstra (PvdA), Lokin-Sassen (CDA), Dercksen (PVV), D.J.H. van Dijk (SGP), Van Rij (CDA), Rombouts (CDA), Van de Ven (VVD), Wezel (SP), Bikker (CU), Baay-Timmerman (50PLUS) Van Zandbrink (PvdA), vacature (PVV), Fiers (PvdA), Andriessen (D66) en Vink (D66).

X Noot
2

Kamerstukken I 2018/19, 34 456, C, p. 6.

X Noot
3

Kamerstukken I 2018/19, 34 456, C, p. 2.

Naar boven