34 447 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de concentratie van scheepvaartzaken bij de rechtbank Rotterdam

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING1

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)

ALGEMEEN

Inleiding

Dit wetsvoorstel strekt ertoe om scheepvaartzaken te concentreren bij de rechtbank Rotterdam. Verwacht wordt dat dit zal bijdragen aan de kwaliteit van de rechtspraak en aan de efficiëntie van de rechtsgang in die zaken, en aan het behoud en de verdere opbouw van kennis en expertise bij de rechtbank Rotterdam. Dit wetsvoorstel geeft uitvoering aan een in gerechtelijke kringen en ook daar buiten al langer bestaande wens. Naast de toekenning van een exclusieve bevoegdheid aan de rechtbank Rotterdam wordt deze in een aantal gevallen medebevoegd verklaard.

Concentratie rechtbank Rotterdam

De rechterlijke indeling is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd door de Wet Herziening Gerechtelijke Kaart (HGK). Als gevolg daarvan zijn er nu nog 11 rechtbanken (voorheen 19) en 4 gerechtshoven (voorheen 5). Met deze schaalvergroting is beoogd dat de gerechten in beginsel over voldoende zaken, mensen en middelen zullen beschikken om de kwaliteit van de rechtspraak voor de toekomst te borgen en meer maatwerk mogelijk te maken. Ook kan op specialistische gebieden meer expertise worden opgebouwd en behouden.

Dit laatste betekent dat er, in vergelijking tot voorheen, minder behoefte is aan wettelijke concentratie van zaken bij gespecialiseerde rechtbanken. Op een beperkt aantal gebieden is de behoefte aan concentratie er nog wel. Dat is volgens het Toetsingskader Wettelijke Concentratie van de Raad voor de rechtspraak2 het geval als een bepaalde categorie zaken bijzondere rechterlijke expertise vereist en daarnaast sprake is van ten minste een van de volgende omstandigheden:

  • er is jaarlijks een beperkt aantal zaken van die categorie;

  • aanwezigheid van omgevingspartners op een bepaalde locatie maakt concentratie op die locatie wenselijk;

  • concentratie draagt bij aan de efficiency van de procesgang.

Tot de gebieden waar wettelijke concentratie wenselijk wordt geacht, behoort een deel van het scheepvaartrecht. Het gaat bij deze zaken – die ook wel «natte zaken» worden genoemd – om een zeer specialistisch rechtsgebied met veelal een complexe onderliggende materie. Het gaat hier onder meer om het vervoer van goederen over zee of over de binnenwateren, de exploitatie van een zee- of binnenschip en aanvaring.

De rechtbank Rotterdam beschikt over juridische en inhoudelijke deskundigheid op het terrein van de scheepvaart en geniet een goede reputatie op dit gebied. Zo wordt in handelscontracten gesloten tussen Nederlandse partijen de Rotterdamse rechtbank vanwege haar expertise regelmatig als forum opgenomen.3 De indruk bestaat dat door de rechtbank Rotterdam in verhouding tot de overige rechtbanken reeds een groot deel van de natte zaken wordt behandeld.

De inschatting van de Raad voor de rechtspraak is dat de concentratie jaarlijks een beperkt aantal zaken – tussen de 50 en 60 van de in dit wetsvoorstel opgenomen scheepvaartzaken – zal betreffen.

Daarnaast vormt de aanwezigheid van reders, stuwadoors, cargadoors, scheepsbouwers en gespecialiseerde advocatenkantoren een argument ten gunste van concentratie bij de rechtbank Rotterdam. De verwachting is dat behandeling door gespecialiseerde rechters zal bijdragen aan de efficiency van de procesgang. De uitbreiding van de omvang van het pakket scheepvaartzaken zal de rechtbank Rotterdam nog beter in staat stellen kwalitatief hoogwaardige rechtspraak te verlenen. Naar verwachting is dan ook aan de voorwaarden voor concentratie voldaan.

Door de Nederlandse Vereniging voor Zee- en Vervoersrecht (NVZV) is gevraagd waarom de concentratie is beperkt tot scheepvaartzaken en niet ook voor andere delen van de vervoerspraktijk (met name goederenvervoer) concentratie wordt voorgesteld.

Dat voor deze afbakening gekozen is en de kring van te concentreren zaken niet ruimer wordt getrokken, vloeit voort uit de hierboven genoemde criteria. Van belang wordt geacht dat zich jaarlijks een beperkt aantal zaken van de desbetreffende categorie zaken voordoet. Andere categorieën zaken op het gebied van het vervoersrecht zijn wel specialistisch van aard, maar het aantal van zulke zaken bevindt zich niet in de bandbreedte waarbij concentratie aangewezen is.

Verhouding tot nationale wetgeving: systeem Rv en aanpassing Rv

Het gaat er in dit wetsvoorstel om welke rechter geografisch gezien een zaak dient te behandelen, derhalve om de vraag welke rechter relatief bevoegd is.

De relatieve competentie van de rechtbanken is in algemene zin geregeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Voor dagvaardingszaken bevatten de artikelen 99–110 Rv algemene regels, voor verzoekschriftenzaken gelden de artikelen 262–270 Rv. In het wetsvoorstel tot Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Kamerstukken I 2014/15, 34 059, A) blijven deze algemene regels vrijwel gelijk. In dit wetsvoorstel wordt niet langer van dagvaardingprocedures en verzoekschriftprocedures, maar van vorderingsprocedures en verzoekprocedures gesproken. Er wordt één procesinleiding voorgesteld voor zowel een verzoek als een vordering. Ook kan in één procesinleiding zowel een vordering als een verzoek worden gedaan. Rv bevat specifieke bepalingen over procedures over schepen. Het betreft de bepalingen in de eerste afdeling van de Vierde Titel van het Tweede Boek over het executoriaal beslag op en executie van schepen en de eerste afdeling (algemene bepalingen) van de Eerste Titel van het Derde Boek over rechtspleging in zaken van verkeersmiddelen en vervoer. Een aantal van deze bepalingen dient in verband met de beoogde concentratie bij de rechtbank Rotterdam te worden aangepast. De in dit wetsvoorstel opgenomen (wijzigings)bepalingen inzake de relatieve bevoegdheid zijn te beschouwen als lex specialis ten opzichte van de hiervoor genoemde algemene (gewone) competentieregels.

Ingevolge artikel 10 Rv, dat ongewijzigd blijft in het hierboven genoemde wetsvoorstel vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, heeft de Nederlandse rechter ook rechtsmacht als dit voortvloeit uit andere wettelijke bepalingen tot aanwijzing van een bevoegde rechter dan die vervat in de derde afdeling van de tweede titel (art. 99–110 Rv) en van de tweede afdeling van de derde titel (art. 262–270 Rv). De bevoegdheidsbepalingen op het terrein van de scheepvaart kunnen in bepaalde gevallen derhalve ook van belang zijn voor de rechtsmacht in zaken met een internationaal karakter.

Verhouding tot hoger recht

De artikelen 1 tot en met 10 Rv bevatten regels aangaande de rechtsmacht in internationale gevallen van de Nederlandse rechter, onverminderd het bepaalde in verdragen en EG-verordeningen. De EEX-verordening (Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken) is een verordening die ook op dit terrein een rol speelt. Deze verordening bevat naast bepalingen over rechtsmacht ook relatieve bevoegdheidsbepalingen die regelen welke rechter van een lidstaat voor bepaalde zaken bevoegd is. De bepalingen van de verordening hebben voorrang boven de regels van Rv. Ook op grond van verdragen kan een andere rechter aangewezen zijn. Zo zijn op grond van de Herziene Rijnvaartakte (Akte van Mannheim van 17 oktober 1868 met het slotprotocol van 17 oktober 1868 en Protocol 43 van 14 december 1922, Trb. 1955, 161/93) zogenaamde Rijnvaartrechtbanken aangewezen als relatief bevoegde rechter voor bepaalde scheepvaartgeschillen. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) heeft gevraagd in hoeverre de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam voor scheepvaartzaken (zie nieuw artikel 625, eerste lid, Rv) te verenigen is met de regeling van de bevoegdheid van de Rijnvaartrechtbanken. De Raad voor de rechtspraak (Rvdr), die aangeeft dat de Rijnvaartrechtbanken een bevoegdheid hebben die door het huidige wetsvoorstel niet wordt gewijzigd, heeft in overweging gegeven dit in de toelichting te verduidelijken.

Op grond van de Herziene Rijnvaartakte stellen de Rijnoeverstaten in daarvoor geschikte plaatsen, gelegen aan of in nabijheid van de Rijn, de rechtbanken in en geven de regeringen elkaar wederzijdig kennis van de instelling en van de veranderingen die in het aantal, de zetel en het rechtsgebied mochten worden ingebracht. De bevoegdheid tot kennisneming berust in burgerlijke zaken bij de rechtbank van het rechtsgebied waarin de betaling (van o.a. loods- en havengelden) had moeten geschieden of een bepaalde schade is veroorzaakt. Deze rechtbanken worden ingesteld op grond van een specifieke verdragsregeling met een eigen bevoegdheidsregeling die voorgaat op de algemene en specifieke regels van Rv. Deze opvatting over de voorrang van de Herziene Rijnvaartakte op de voorgestelde concentratieregeling wordt ook door de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht gedeeld.

De nationale relatieve bevoegdheidsbepalingen gelden derhalve voor nationale zaken en voor internationale zaken waarvoor geen relatieve bevoegdheidsbepalingen van verordeningen of verdragen gelden.

Rechtbank Rotterdam bij uitsluiting (exclusief) bevoegd en medebevoegd

De beoogde concentratie bij de rechtbank Rotterdam wordt in de eerste plaats geregeld in het eerste lid van een nieuw artikel 625 Rv. Aan de reeds genoemde categorie scheepshuurkoopzaken wordt een aantal categorieën toegevoegd. Dit zijn onder meer de hiervoor reeds genoemde vervoers- en exploitatiezaken en aanvaringen, maar ook het slepen en duwen van schepen, de hulpverlening aan in gevaar verkerende schepen, bepaalde schadezaken en avarij-grosse. In dit artikel is voor de duidelijkheid aangegeven dat de rechtbank Rotterdam bij uitsluiting bevoegd is. Mede naar aanleiding van de aanbeveling van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht om zo eenduidig mogelijk te zijn in de terminologie, wordt hieronder gesproken van een exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam naast een medebevoegdheid (zie hieronder).

Van de rechtbank maakt de kantonrechter deel uit. Voor het behandelen en beslissen van kantonzaken worden enkelvoudige kamers gevormd (art. 47 Wet op de rechterlijke organisatie). De kantonrechter behandelt onder meer zaken met een beloop van ten hoogste € 25.000 en zaken van onbepaalde waarde die geen hogere waarde dan € 25.000 vertegenwoordigen, de zogenaamde waardevorderingen (onderdelen a en b van art. 93 Rv).

Daarnaast kennen de rechtbanken enkelvoudige kamers voor het behandelen en beslissen van zaken waarvoor in verband met onverwijlde spoed een voorziening (voorzieningenrechter) wordt gevraagd (kort gedingen). Deze kamers kunnen ook andere bij de wet aan hen toebedeelde zaken behandelen en beslissen. In de bevoegdheidsbepalingen voor scheepvaartzaken is in bepaalde gevallen de voorzieningenrechter van een bepaalde rechtbank als (enige) bevoegde rechter aangewezen (zie art. 50 Wet op de Rechterlijke Organisatie). In verband met de beoogde concentratie bij de rechtbank Rotterdam wordt in deze gevallen de aangewezen voorzieningenrechter vervangen door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam.

In kort geding wordt de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam voor de in het wetsvoorstel genoemde scheepvaartzaken als medebevoegde rechter aangewezen. In verband met de specialisatie kan worden gekozen voor Rotterdam, maar in verband met grote spoed blijft het mogelijk te kiezen voor een meer nabije rechter.

Ook in zaken betreffende het beslag op en de executie van schepen wordt de rechtbank Rotterdam mede bevoegd. Voor deze zaken geldt hetzelfde als voor de kortgedingzaken. Uitzondering hierop is de executieverkoop van buitenlandse zeeschepen, die van wege de complexiteit van de materie steeds de deskundigheid van de Rotterdamse rechter vereist. Voor deze zaken is de rechtbank Rotterdam exclusief bevoegd.

Daarnaast is bepaald dat de rechtbank Rotterdam medebevoegd is in de gevallen waarin geen enkel bedrijfsmatig binnenschip betrokken is, zoals bij een aanvaring tussen plezierjachtjes, en voor de gevallen van gecombineerd vervoer (vervoer geregeld in een overeenkomst die zowel ziet op het vervoer over zee of binnenwater, als op ander vervoer).

Consultatie

Over het wetsvoorstel is overleg gevoerd met de rechtbank Rotterdam.

Adviezen zijn verkregen van de Rvdr, de NVvR, de NVZV en de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht4.

Deze adviezen zijn positief van aard en bevatten voorstellen voor enkele verduidelijkingen en verbeteringen.

Daarnaast zijn enkele reacties ontvangen naar aanleiding van de plaatsing van het voorontwerp voor publieke consultatie op internet.

De Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie hebben aangegeven niet te adviseren over dit wetsvoorstel. De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders heeft gemeld geen bezwaren tegen het wetsvoorstel te hebben.

Op de gemaakte opmerkingen zal, waar nodig, bij de betreffende onderdelen van het wetsvoorstel nader worden ingegaan.

Financiële consequenties

Door de Rvdr is aangegeven dat de wijzingen in verband met de concentratie leiden tot een verschuiving van scheepvaartzaken, waarin thans alle gerechten bevoegd zijn, naar de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag. De Rvdr heeft aangegeven de financiële consequenties van deze verschuiving binnen de Rechtspraak te kunnen opvangen.

Artikelen

Artikel I

Onderdeel A (artikel 562b)

In een nieuw artikel 562b is opgenomen dat scheepsexecutiegeschillen, behalve voor de in artikel 438, eerste lid, aangewezen rechtbank, ook voor de rechtbank Rotterdam kunnen worden gebracht. De rechtbank Rotterdam wordt medebevoegd verklaard.

Ingevolge artikel 438 worden geschillen die in verband met een executie rijzen, gebracht voor de rechtbank die naar de gewone regels bevoegd zou zijn, of voor de rechtbank in het rechtsgebied waarbinnen de inbeslagneming plaatsvindt, zich een of meer van de betrokken zaken bevinden of de executie zal geschieden. Aan deze bevoegdheidsregeling wordt de rechtbank Rotterdam in artikel 562b in de afdeling over executoriaal beslag op schepen toegevoegd. De rechtzoekende wordt hiermee de mogelijkheid geboden desgewenst in ingewikkelde zaken gebruik te maken van de expertise in scheepvaartzaken van de rechtbank Rotterdam.

Onderdeel B (artikel 563)

Ingevolge artikel 563, eerste lid, moet het beslag op schepen worden voorafgegaan door een aan de eigenaar van het schip of boekhouder van de rederij te betekenen exploot van een deurwaarder houdende een bevel om binnen vierentwintig uur aan de executoriale titel te voldoen.

In artikel 563, tweede lid, is geregeld dat indien er vrees bestaat dat het schip spoedig naar een andere plaats zal vertrekken de voorzieningenrechter van de rechtbank, ook op mondeling verzoek van de deurwaarder, kan bepalen dat deze ook zonder voorafgaand bevel tot de inbeslagneming kan overgaan. De voorzieningenrechter is niet nader aangeduid. Er kan van worden uitgegaan dat bedoeld wordt de voorzieningenrechter van de rechtbank in het rechtsgebied waarbinnen het schip zich bevind en het beslag moet worden gelegd (zie ook Jongbloed, 2008 (T&C Rv) art. 563, aant. 4 en Burgerlijke Rechtsvordering, Van Mierlo, artikel 563, aantekening 3). Dit wordt in dit lid verduidelijkt en tevens wordt toegevoegd dat voor deze verzoeken mede de rechtbank Rotterdam bevoegd is. Met het oog op de aanwezige deskundigheid kan voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam worden gekozen. In verband met bijvoorbeeld de spoedeisendheid van deze zaken kan ook de plaatselijke voorzieningenrechter worden geadieerd.

Onderdeel C (artikel 569)

Ingevolge het tweede lid van artikel 569 kan de voorzieningenrechter van de rechtbank van het rechtsgebied waarbinnen de verkoop zal plaatsvinden, op verzoek van een schuldeiser die later beslag heeft gelegd, bepalen dat deze de executie zal overnemen, als de executant de executie niet met redelijke spoed voortzet. Ook hier wordt de rechtbank Rotterdam als medebevoegde rechtbank toegevoegd, zodat in complexe zaken van de kennis van de rechtbank Rotterdam gebruik kan worden gemaakt. Tevens is een redactionele wijziging doorgevoerd.

Onderdelen D en E (artikel 571, tweede lid, en artikel 575)

Artikel 575 regelt de verkoop van een buitenlands schip ter openbare zitting van de rechtbank.

In het eerste lid is thans bepaald dat het verzoek voor de bepaling van dag en uur van de verkoop door executant moet worden gedaan aan de rechtbank voor welke hij voornemens is de executie te doen plaatsvinden. Voorgesteld wordt deze bevoegdheid inzake de verkoop van een buitenlands schip exclusief aan de rechtbank Rotterdam toe te kennen. De verkoop van een buitenlands schip is vaak zeer complex en vergt een specifieke deskundigheid.

In artikel 571, tweede lid, is bepaald dat in het geval van verkoop van een buitenlands schip, de verkoop, naast de in het eerste lid voorgeschreven bekendmaking (aanplakking volgens plaatselijk gebruik en aankondiging in een ter plaatse waar het schip zich bevindt verspreid dagblad), zo mogelijk bekend moet worden gemaakt door plaatsing van een kennisgeving in een of meer door de voorzieningenrechter van de rechtbank van het rechtsgebied waarbinnen de verkoop zal plaatsvinden, aan te wijzen nieuwsbladen van het land waartoe het schip behoort. In het geval van verkoop van een binnenschip dat in een buitenlands register te boek staat, wordt zo mogelijk een kennisgeving geplaatst in een of meer door de voorzieningenrechter van de rechtbank aan te wijzen nieuwsbladen van het land waar het register wordt gehouden.

De hier genoemde voorzieningenrechter wordt in aansluiting op de in artikel 575 gewijzigde bevoegdheid vervangen door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam.

Onderdeel F (artikel 580)

In het huidige artikel 580 zijn op de verdeling van de opbrengst na executie de artikelen 551–552 van overeenkomstige toepassing verklaard. Wanneer het kleine zeeschepen betreft en ongeregistreerde binnenschepen (zie artikel 576 Rv) geschiedt de verkoop als die van andere roerende zaken en zijn de artikelen 480–490a, 490c en 490d van toepassing.

Artikel 551a bepaalt dat na de betaling van de koopprijs ieder van de belanghebbenden genoemd in artikel 551, derde lid, (de schuldeisers die op de zaak of op de koopprijs beslag hebben gelegd, de beperkt gerechtigden wier recht door de executie vervalt en de geëxecuteerde) bevoegd is een gerechtelijke rangregeling te verzoeken. Deze regeling wordt verzocht door aan de voorzieningenrechter van de rechtbank van het rechtsgebied waarbinnen zich de geëxecuteerde zaken geheel of grotendeels bevinden, de benoeming van een rechter-commissaris te vragen tegen over wie de verdeling zal plaatsvinden. Omdat deze zaken over rangregelingen vaak ingewikkeld zijn, wordt gekozen voor de exclusieve bevoegdheid van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam.

Onderdelen G en H (artikel 621 en 622)

In deze artikelen is voor enkele specifieke aangelegenheden de rederij betreffende (betwisting van de rekening en verantwoording over het beheer van de rederij en de verkoop van (een aandeel in) de rederij) geregeld dat de rechtbank Rotterdam (621) en de voorzieningenrechter van deze rechtbank (622) exclusief bevoegd zijn. Deze zaken betreffen, zoals door de NVZV ook opgemerkt, zeldzame procedures waarvoor rechterlijke expertise vereist is.

Onderdeel I (artikel 624)

In het eerste lid van artikel 624 is geregeld dat verzoeken tot goedkeuring door de rechter van de verklaring dat naar beste weten het luchtvaartuig voor teboekstelling vatbaar is en verzoeken tot machtiging tot doorhaling van een teboekstelling van zeeschepen (art. 8:195), van binnenschepen (art. 8:786) en van luchtvaartuigen (art. 8:1304) worden gedaan aan de rechter van rechtbank van de woonplaats die is gekozen bij de aanvraag tot teboekstelling (art. 8:194, zesde lid, 8:784, zevende lid en art. 8:1303, zesde lid) of aan de rechtbank waar de betreffende registers worden gehouden (art. 8:193, 783 en 1302).

De machtiging van de rechter strekt ertoe derden met bepaalde rechten te beschermen tegen het vervallen van hun rechten. Doorhaling kan ook alleen plaatsvinden wanneer derden ten gunste van wie ten aanzien van het schip inschrijvingen of voorlopige aantekeningen bestaan, zich niet tegen de doorhaling verzetten. Voor de verzoeken met betrekking tot zeeschepen en binnenschepen wordt in verband met de door het merendeel van de praktijk aangegeven complexiteit van de materie voor exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam gekozen. Hierbij zij ook aangetekend dat het kantoor van de scheepsregistratie zich ook in Rotterdam bevindt. Het is daarom nodig om in artikel 624 onderscheid te maken tussen teboekstelling van schepen enerzijds en van luchtvaartuigen anderzijds. Het huidige eerste lid wordt in verband hiermee gesplitst in een eerste lid dat ziet op de bevoegdheid voor verzoeken inzake schepen en een tweede lid dat ziet op de bevoegdheid voor verzoeken aangaande luchtvaartuigen.

Onderdeel J (artikel 625)

In artikel 625, eerste lid, wordt de competentie van de rechtbank Rotterdam voor een aantal scheepvaartzaken geregeld.

Onder deze zaken vallen de in het huidige artikel 625 genoemde scheepshuurkoopzaken, maar ook vele andere typisch natte zaken waarvan de praktijk heeft aangegeven dat exclusieve competentie voor deze zaken wenselijk is.

Bij de omschrijving van zaken is rekening gehouden met de in Boek 8 gebruikte begrippen, maar ook met begrippen in verdragen, zoals het Hulpverleningsverdrag 1989 (Internationaal Verdrag inzake Hulpverlening, 28 april 1989, Trb. 1990, 109) en het Beslagverdrag (Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regels betreffende het conservatoir beslag op zeeschepen, Brussel, 10 mei 1952, Trb. 1981, 165). In de omschrijvingen wordt niet met zoveel woorden verwezen naar de bepalingen in Boek 8 BW om de bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam in internationale zaken betreffende deze onderwerpen niet uit te sluiten. Regelmatig dienen bepalingen van buitenlands recht te worden toegepast.

De NVZV heeft gevraagd of met de woorden «bij uitsluiting bevoegd» de forumkeuze van 108 en van 629 lid 2 opzij wordt gezet.

Artikel 108 Rv is een regel uit de algemene relatieve bevoegdheidsbepalingen (art. 99–110 Rv) die door het specifieke artikel 625 Rv opzij wordt gezet. De woorden bij uitsluiting bevoegd verduidelijken de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam. Op grond van het huidige artikel 629, tweede lid, is de aanwijzing van een andere Nederlandse rechter mogelijk dan die van de rechtbank genoemd in het eerste lid (ingevolge dit wetsvoorstel rechtbank Rotterdam). Het tweede lid is daarom zo aangepast dat de forumkeuze alleen mogelijk is voor een buitenlandse rechter (zie onderdeel N). De internationale forumkeuzeregelingen gaan voor de nationale regeling en worden hierdoor dan ook niet beperkt.

In onderdeel a gaat het om het vervoer over zee of over de binnenwateren. Deze zaken vormen een belangrijke categorie binnen de scheepvaartzaken. Zie voor het vervoer per zeeschip artikel 8:370 en voor het vervoer per binnenschip artikel 8:890 BW.

Onderdeel b betreft de exploitatie van een zee-of binnenschip. Onder exploitatie-overeenkomsten worden in Boek 8 BW verstaan: de bevrachtingen van het schip en de overeenkomsten tot vervoer van zaken of personen met het schip (art. 361, eerste lid, Boek 8 BW). In dit onderdeel wordt het goederenvervoer en vervoer van reizigers met hun bagage uitgesloten. Het goederenvervoer valt onder het hiervoor genoemde onderdeel. Het vervoer van reizigers valt niet onder de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam. Het personenvervoer is niet van dien aard dat de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam aangewezen is.

In onderdeel c wordt het slepen en duwen van schepen genoemd. Sleep en duwovereenkomsten vallen op grond van Boek 8 niet onder de hierboven genoemde vervoersovereenkomsten omdat ingevolge deze laatste overeenkomsten het vervoer moet geschieden aan boord van het schip. Deze overeenkomsten vallen, voor zover zij vervoer beogen op grond van het BW, onder afdeling 1 van titel 2 de artikelen 8:20–32 BW.

Opgemerkt zij dat bij de in dit artikel genoemde overeenkomsten ook sprake zou kunnen zijn van consumentenovereenkomsten. In artikel 625 wordt artikel 101 Rv niet uitgezonderd en consumenten hebben derhalve niet de mogelijkheid om voor de rechter van hun woonplaats te kiezen. De verwachting is dat bij deze overeenkomsten slechts zelden van een consumentenzaak sprake zal zijn. In een dergelijke mogelijke zaak zal de inzet van de deskundigheid van de rechtbank Rotterdam eveneens wenselijk zijn. De concentratie in Rv kan dan ook voor eventuele consumenten aanvaardbaar worden geacht. Dit laat onverlet dat op grond van hogere regelingen, zoals de EEX-verordening, andere regels gelden. Ook door de Advies commissie voor het burgerlijk procesrecht is hierop gewezen.

Op grond van de EEX-verordening kan een consument zijn vordering instellen bij de gerechten van de lidstaat waarin de wederpartij woonplaats heeft of voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft. Deze specifieke regels zijn overigens niet van toepassing op vervoersovereenkomsten, behalve de overeenkomsten waarbij voor een enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden geboden (pakketreizen).

In onderdeel d is de hulpverlening opgenomen. Hulpverlening is in Boek 8 BW omschreven als iedere daad of werkzaamheid, verricht om hulp te verlenen aan een in bevaarbaar water of in welk ander water dan ook in gevaar verkerend schip of andere zaak. Deze omschrijving is ontleend aan die van het Hulpverleningsverdrag. Er wordt in dit verdrag en het BW geen onderscheid meer gemaakt tussen hulpverlening en berging.

Onderdeel e betreft zaken van aanvaring of schade veroorzaakt zonder dat een aanvaring heeft plaats gehad. In artikel 540 en 1001 van Boek 8 BW wordt onder «aanvaring verstaan de aanraking van schepen met elkaar». Artikel 8:541 BW verruimt het bereik van de aanvaringsbepalingen tot schade die door een zeeschip is veroorzaakt zonder dat een aanvaring heeft plaats gehad. Zie voor binnenschepen de verruiming in artikel 1002. Het gaat in de eerste plaats om het geval dat een schip aan een ander schip en/of zaken en personen aan boord van dat andere schip schade heeft veroorzaakt zonder dat beide schepen met elkaar in aanraking zijn gekomen. De toepassing van de aanvaringsbepalingen wordt ook uitgebreid tot het geval dat een schip schade toebrengt aan een andere zaak dan een schip, ongeacht of het schip met die andere zaak in aanraking is geweest. Schade veroorzaakt door een schip zonder aanvaring is bijvoorbeeld schade ten gevolge van het overslaan van brand van het ene schip op het andere schip, schade doordat bij het lossen een container van het dek van het ene schip op het dek van het andere schip is gevallen of schade die is ontstaan aan de lading door de gebrekkige staat van onderhoud van het schip.

Artikel 8:541 BW maakt met betrekking tot zeeschepen een voorbehoud voor de Wet aansprakelijkheid olietankschepen. Artikel 8a van die wet voorziet echter al in een bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam.

De NVvR heeft met betrekking tot onderdeel e aandacht gevraagd voor procedures tegen de staat, zoals die betreffende het aan de ketting leggen van een schip.

Bij het aan de ketting leggen gaat het om beslagprocedures. In artikel 562b is voorgesteld dat geschillen die in verband met een executie rijzen behalve voor de reeds in artikel 438 lid 1 Rv aangewezen rechter (o.a. de rechter die volgens de gewone regels bevoegd is) kunnen worden gebracht voor de rechtbank Rotterdam (medebevoegdheid).

Zo kan bij een verzoek tot opheffing van het door de Staat gelegde beslag gekozen worden voor Rotterdam. Als een (gewone) procedure tegen de Staat wordt aangespannen, geldt op grond van de gewone bevoegdheidsregels dat een vordering wordt ingesteld bij de rechtbank Den Haag. De Staat heeft rechtspersoonlijkheid en heeft zijn woonplaats waar zijn zetel is. Als een zaak echter onder de hier bedoelde vorderingen valt, geldt eveneens de specifieke bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam.

In onderdeel f zijn onder meer opgenomen schade veroorzaakt aan boord van het schip of veroorzaakt door zaken afkomstig van een schip. Hieronder valt bijvoorbeeld schade veroorzaakt door olie of andere schadelijke stoffen die na een ongeval uit het schip zijn gestroomd.

In onderdeel g zijn de hierboven reeds genoemde huurkoopzaken genoemd.

Onderdeel h ziet op de avarij-grosse. Avarij-grossehandelingen zijn kort gezegd de opofferingen of uitgaven redelijkerwijs verricht voor de gemeenschappelijke veiligheid van een zeeschip of binnenvaartschip en de hiermee vervoerde goederen (zie voor de beschrijving in het BW voor zeeschepen art. 8:610 BW en voor binnenschepen art. 8:1020 BW). Deze zaken betreffen een specifieke categorie van natte zaken. Rv bevat een aantal bepalingen voor specifieke averij-grosse gevallen waarin de rechtbank Rotterdam als bevoegde rechtbank is opgenomen (art. 640, 641 en 641a). Zie ook onderdeel U waarin de rechtbank Rotterdam als bevoegde rechtbank wordt aangewezen inzake de aanwijzing van een dispacheur ter berekening van averij-grosse.

Op grond van het tweede lid is in de rechtbank Rotterdam medebevoegd in zaken waarbij een of meerdere binnenschepen zijn betrokken en geen van deze schepen worden gebruikt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Voor zeeschepen wordt steeds de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam aangewezen geacht. Wanneer enkel niet professionele binnenschepen zijn betrokken, zoals plezierjachten, kunnen rechtzoekenden kiezen voor de rechtbank Rotterdam. Niet steeds zal dan de deskundigheid van de rechtbank Rotterdam nodig zijn. Wanneer een van de binnenschepen of meerdere binnenschepen worden gebruikt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, geldt de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam.

Ingevolge het derde lid is de rechtbank Rotterdam medebevoegd in geval van gecombineerd vervoer. Het gaat hier om het vervoer geregeld in een overeenkomst die zowel ziet op het vervoer over zee of binnenwater, als op ander vervoer. Dit andere vervoer kan zijn vervoer over de weg, over het spoor en door de lucht. Zie voor omschrijvingen in Boek 8 BW onder meer artikel 8:40 BW. Wanneer van een dergelijke overeenkomst sprake is kan gekozen worden voor de rechtbank Rotterdam. Hiertoe zal aanleiding kunnen zijn wanneer de vordering of het verzoek juist het vervoer over zee of binnenwater betreft.

In het vierde lid is een medebevoegdheid opgenomen voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam voor kortgedingzaken. In kortgeding wordt de eiser volgens het huidig recht de keuze gelaten om op te roepen voor de voorzieningenrechter van het arrondissement waar de voorziening moet worden getroffen of voor de voorzieningenrechter die volgens de gewone regels bevoegd is. Op grond van deze regel kan eveneens steeds gebruik gemaakt worden van de deskundigheid van de rechtbank Rotterdam, maar bestaat ook de mogelijkheid om in verband met grote spoed naar een dichterbij zijnde voorzieningenrechter te gaan.

In het vijfde lid wordt rekening gehouden met zaken waarin verschillende vorderingen of verzoeken aan de orde zijn, maar slechts één daarvan een vordering of verzoek betreft waarvoor exclusieve bevoegdheid van de Rotterdamse rechtbank bestaat. Een met het vijfde lid vergelijkbare regeling is in het zesde lid opgenomen voor het geval er naast een vordering in conventie ook een vordering in reconventie is ingesteld. In het zevende lid wordt een regeling bij vrijwaring gegeven.

De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven deze leden te ondersteunen.

Door de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht is erop gewezen dat het gezien het doel van de concentratie – een optimaal gebruik van de expertise van de gespecialiseerde rechter – het minder voor de hand ligt een rechtsgang bij die gespecialiseerde rechter te belasten met vorderingen en verzoeken die in overwegende mate geen betrekking hebben op het te concentreren rechtsgebied. De Adviescommissie heeft daarnaast met betrekking tot het criterium van samenhang gewezen op andere bepalingen over samenhang, waaronder artikel 30b in het hiervoor genoemde wetsvoorstel vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (34 059) dat spreekt over «voldoende samenhang», en heeft gevraagd een afwijking van het criterium van artikel 30b te motiveren.

Hierover kan het volgende worden opgemerkt. Uitgangspunt is dat samenhangende vorderingen en verzoeken vanuit een oogpunt van doelmatigheid van rechtspleging zoveel mogelijk door één en dezelfde rechter worden behandeld en beslist. De proceseconomie is hiermee gebaat, waarmee ook rekening gehouden wordt met het specialisme van de rechter. Dit is ook hier aan de orde. De rechtbank Rotterdam behandelt als specialistische rechter alleen ook andere gelijktijdig gedane vorderingen of verzoeken wanneer er samenhang bestaat met scheepvaarvorderingen of -verzoeken. Ontbreekt deze samenhang, dan zal verwijzing dienen plaats te vinden naar de relatieve bevoegde rechter. Worden bij een andere rechter verschillende vorderingen of verzoeken ingesteld, waaronder een scheepvaartvordering of -verzoek, dan zal, wanneer sprake is van samenhang, verwijzing van al deze vorderingen of verzoeken naar de rechtbank Rotterdam moeten plaatsvinden. Ontbreekt deze samenhang, dan zal alleen de scheepvaartvordering of het scheepvaartverzoek moeten worden verwezen naar de rechtbank Rotterdam.

De algemene regeling betreffende de mogelijkheid voor de gedaagde om een eis in reconventie in te stellen in artikel 136 Rv vereist niet dat er samenhang bestaat tussen de conventionele vordering van de eiser en de vordering in reconventie van de gedaagde. Op grond van het zesde lid zal, wanneer de vordering in conventie een scheepvaartvordering betreft, de rechtbank Rotterdam alleen bij samenhang ook de vordering in reconventie behandelen. Bij het ontbreken van voldoende samenhang zal splitsing dienen plaats te vinden en zal de vordering in reconventie verwezen dienen te worden naar de relatief bevoegde rechter. Dit betekent verder dat wanneer in reconventie een scheepvaartvordering wordt ingesteld en er samenhang bestaat met de (gewone) vordering in conventie, verwijzing van beide vorderingen naar de rechtbank Rotterdam dient plaats te vinden.

Hier is gekozen voor aansluiting bij het in de artikelen 94 en 1019l Rv gebruikte criterium. In deze artikelen gaat het om een gespecialiseerde rechter (kantonrechter en pachtrechter) die samenhangende vorderingen of verzoeken behandeld. De vraag of er sprake is van een samenhang die zich verzet tegen verwijzing, staat ter beoordeling van de rechter, die daarbij een eigen beoordelingsruimte heeft (Kamerstukken II 27 824, 2001/01, nr. 3, blz. 37–38.) De artikelen 94 en 1019l Rv zien weliswaar op verwijzingen tussen rechters binnen eenzelfde gerecht (tussen de kantonrechter en de civiele rechter respectievelijk de pachtrechter en de civiele rechter), maar ik meen dat genoemd criterium ook goed gehanteerd kan worden bij verwijzingen tussen rechters.

Enerzijds wordt het vanuit doelmatigheidsoogpunt mogelijk gemaakt dat hetgeen samenhangt door één en dezelfde rechter wordt behandeld en dat zoveel mogelijk gebruikt wordt gemaakt van de expertise van de rechtbank Rotterdam. Anderzijds is bepaald dat, wanneer de samenhang zich niet tegen een afzonderlijke behandeling verzet, de vorderingen of verzoeken door verschillende rechters kunnen worden behandeld en wordt de gespecialiseerde rechter niet onnodig belast.

De verzoeken en de in een verweerschrift opgenomen zelfstandige verzoeken worden in dit artikel niet genoemd aangezien artikel 282 Rv de eis stelt dat een zelfstandig verzoek op het onderwerp van het oorspronkelijk verzoek betrekking moet hebben. In het wetsvoorstel vereenvoudiging en digitalisering procesrecht wordt een zelfde regeling voor tegenvorderingen en tegenverzoeken gegeven (art. 30i) en wordt op dit punt geen onderscheid meer gemaakt.

Het zevende lid geeft een regel voor het geval van een hoofdzaak en een zaak in vrijwaring. De vrijwaring is een incident in de hoofdzaak en wordt op grond van artikel 216 Rv behandeld door dezelfde rechter als de hoofdzaak. Wanneer een hoofdzaak een scheepvaartzaak is, is de rechtbank Rotterdam bevoegd en zal deze ook de zaak in vrijwaring behandelen. Wanneer de hoofdzaak niet onder de exclusieve competentie van de rechtbank Rotterdam valt en de vordering in vrijwaring een scheepvaartvordering mocht zijn, dan is ook deze andere rechter bevoegd de vrijwaring te behandelen. In het zevende lid wordt nu voorgesteld dat in dit laatste geval verwijzing naar de rechtbank Rotterdam kan plaatsvinden. Het is aan het oordeel van de rechter of verwijzing naar de rechtbank Rotterdam plaatsvindt. De Adviescommissie burgerlijk procesrecht heeft aanbevolen in een dergelijke regeling de rechter een discretionaire bevoegdheid te geven. Volgens de Adviescommissie kan de verwijzing van de hoofdzaak naar een ander gerecht voor partijen een reële belasting betekenen en komt het met enige regelmaat voor dat de vrijwaring een verstek zaak is. Hier is niet met zoveel woorden de eis van samenhang gesteld, omdat deze samenhang op grond van artikel 210 Rv per definitie steeds aanwezig dient te zijn.

Met betrekking tot de procedurestappen die volgen wanneer besloten wordt tot verwijzing naar de bevoegde rechter, wordt in het achtste lid verwezen naar de artikelen 110 Rv, tweede lid en derde lid en artikel 270 Rv, eerste lid, eerste en tweede volzin en derde lid. Dit zijn bepalingen over relatieve bevoegdheid voor dagvaardingsprocedures (vorderingsprocedures) en verzoekschriftprocedures (verzoekprocedures).

In artikel 110, tweede lid, is in de eerste zin geregeld dat indien de rechter beslist dat niet hij, maar een andere rechter relatief bevoegd is, hij de zaak naar deze rechter verwijst. Ingevolge de tweede zin is artikel 74, eerste lid (oproeping na verwijzing) en derde lid, eerste zin (voortzetting procedure in stand waarin deze zich bij verwijzing bevindt) van toepassing. Het derde lid sluit een hogere voorziening uit tegen de verwijzingsbeslissing en regelt de gebondenheid aan de verwijzingsbeslissing.

Artikel 270, eerste lid, eerste en tweede zin, zien op de verwijzing van een zaak naar een andere rechter van gelijke bevoegdheid in stand waarin deze zich bevindt en op het verzenden van een afschrift door de griffier naar deze andere rechter. Het derde lid bevat een met het derde lid van artikel 110 vergelijkbare inhoud.

Onderdeel K (artikel 626)

In artikel 626 wordt geregeld dat een vervoerder beslag kan laten leggen op onder de vervoersovereenkomst aan boord van een schip vervoerde zaken, gedurende een maand na aanvang van de dag dat deze zaken niet meer aan boord zijn, zolang niet een derde te goeder trouw en anders dan om niet daarop enig recht heeft gekregen. Het beslag wordt, behoudens een enkele uitzondering, gelegd met toepassing van de regels betreffende conservatoir beslag op roerende zaken in handen van de schuldenaar (art. 700 e.v.).

Op grond van het artikel 700, eerste lid, is voor het leggen van conservatoir beslag verlof vereist van de voorzieningenrechter van de rechtbank van het rechtsgebied waarbinnen zich een of meer van de betrokken zaken bevinden.

In het tweede lid is een zin toegevoegd op grond waarvan de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam aanvullend bevoegd wordt gemaakt het verlof voor het leggen van het beslag in deze specifieke zaken te verlenen. Zoals in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven is in beslagzaken voor een medebevoegdheid gekozen.

Onderdeel L (artikel 627)

In artikel 627 is bepaald dat de aanwijzing van een derde, als bedoeld in artikel 8:481, tweede lid, BW (zeeschepen) en artikel 8:946, tweede lid, BW (binnenschepen) geschiedt ten verzoeke van de meest gerede partij door de voorzieningenrechter van de rechtbank van de plaats waar het daar bedoelde cognossement aan de vervoerder moet worden afgegeven.

Het cognossement is een waardepapier. Uitsluitend de houder van het cognossement heeft het recht op aflevering van de in het cognossement vermelde goederen te vorderen van de vervoerder; deze cognossementhouder moet daartoe het cognossement bij de vervoerder afgeven en voor kwijting aftekenen. De cognossementhouder is gerechtigd het cognossement, in afwachting van de aflevering van de lading, aan een derde in bewaring te geven, zulks tot zekerheid voor de afgifte van het cognossement aan de vervoerder. In deze leden gaat het om het door de rechter aanwijzen van een derde aan wie het cognossement in bewaring kan worden gegeven totdat de zaken zijn afgeleverd. De beantwoording van de vragen of er sprake is van een cognossement en van aflevering vereist specialistische kennis. Ook hier wordt de rechtbank Rotterdam in verband met de benodigde deskundigheid exclusief bevoegd verklaard.

Onderdeel M (artikel 628)

Ingevolge artikel 628 kan de vervoerder de voorzieningenrechter van de rechtbank, binnen het rechtsgebied waarbinnen de zaken zich bevinden, verzoeken om toestemming om ten vervoer ontvangen zaken op te slaan, onder zichzelf te houden of daarvoor andere maatregelen te treffen.

De wet noemt een aantal gevallen waarin de vervoerder de lading kan opslaan bij een derde (8:490/955 lid 1 BW). Opslag is mogelijk als degene die recht heeft op aflevering van de vervoerde zaken niet opkomt, weigert de zaken te ontvangen of de zaken niet met de vereiste spoed in ontvangst neemt, er beslag is gelegd op de zaken of de vervoerder gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de cognossementhouder die als ontvanger opkomt desalniettemin niet tot aflevering gerechtigd is.

De geschillen kunnen groot en complex zijn en kunnen grote bedragen op het spel staan. Ook hier is de exclusieve bevoegdheid van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam wenselijk.

Onderdeel N (artikel 629)

Artikel 629 geeft een specifieke regeling voor geschillen tussen een vervoerder en een derde ontvanger, die niet de afzender was, inzake overeenkomsten tot vervoer geheel of gedeeltelijk per schip van een buiten Nederland gelegen plaats naar een in Nederland gelegen eindbestemming. Bevoegd tot kennisneming van deze geschillen is thans de rechter binnen wiens rechtsgebied die plaats in Nederland ligt. Ook heeft in verband met de complexiteit van de zaken de rechtbank Rotterdam de voorkeur boven de rechter van de plaats van eindbestemming. Dit volgt reeds uit ook artikel 625.

Het belang van dit artikel is gelegen in het tweede lid. Op grond van dit lid is een beding waarbij van de bevoegdheidsregeling van het eerste lid wordt afgeweken nietig, tenzij van een van de twee in dat lid genoemde situaties sprake is (aanwijzing van rechter van plaats van grondgebied van staat waarin hetzij de vervoerder, hetzij de ontvanger woonplaats heeft of neerlegging in een afzonderlijk, niet naar algemene voorwaarden verwijzend, geschrift). Op grond van deze bepaling is de aanwijzing van een andere Nederlandse rechter mogelijk dan die van de rechtbank Rotterdam. Het is niet de bedoeling dat in Nederland op grond van onze nationale bepalingen voor een andere rechter dan de rechtbank Rotterdam worden gekozen. Het tweede lid is daarom zo aangepast dat de forumkeuze alleen mogelijk is voor een buitenlandse rechter.

Onderdeel O (artikel 631)

In artikel 631 is een bevoegdheidsregeling opgenomen voor de kennisneming van geschillen naar aanleiding van het stellen, aanvullen of vervangen van zekerheid als bedoeld in de artikelen 30, 96, 489, 954 en 1131 van Boek 8 BW. De artikelen 489 en 954 zien op het vervoer over zee respectievelijk het vervoer in de binnenvaart. De vervoerder kan een retentierecht uitoefenen op zaken die hij in verband met de vervoersovereenkomst onder zich heeft voor hetgeen hem door de afzender of geadresseerde verschuldigd is. Dit retentierecht vervalt zodra aan de vervoerder het bedrag is betaald waarover geen geschil bestaat en voldoende zekerheid is gesteld voor de betaling van die bedragen, waarover wel geschil bestaat of waarvan de hoogte nog niet kan worden vastgesteld. Denkbaar is dat tussen de vervoerder en schuldenaar geschillen ontstaan verband houdende met de zekerheidstelling ter opheffing van het retentierecht. Voor zekerheidsgeschillen op grond van deze artikelen is de voorzieningenrechter van de rechtbank exclusief Rotterdam bevoegd verklaard in plaats van de rechtbank van het rechtsgebied waarbinnen de aflevering plaatsvindt of moet plaatsvinden. De geschillen kunnen groot en complex zijn en het kan om grote bedragen gaan. Derhalve is behoefte aan de deskundigheid van de Rotterdamse rechtbank.

Onderdeel P (artikel 632)

Op grond van artikel 632 kan aan de voorzieningenrechter van de rechtbank van het rechtsgebied waarbinnen de zaken zich bevinden, machtiging worden gevraagd om ten vervoer ontvangen zaken te verkopen. Het kan bijvoorbeeld om bederfelijke waren gaan. Ook hier geldt dat de geschillen groot kunnen zijn en grote bedragen op het spel kunnen staan. In verband met deskundigheid van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam wordt deze ook hier exclusief bevoegd voor scheepvaartzaken.

In de toegevoegde zin worden de artikelen met betrekking tot vervoer over zee en de binnenvaart daarom afzonderlijk genoemd.

Onderdeel Q (artikel 633)

Het in artikel 8:494 BW met betrekking tot het zeevervoer en in artikel 8:959 BW met betrekking tot het vervoer in de binnenvaart bedoelde onderzoek betreft een onderzoek naar de toestand van de zaken waarin zij worden afgeleverd. Wanneer verliezen of schaden van zaken worden vermoed kan de rechter gevraagd worden voor, bij of terstond na de aflevering daarvan en desgewenst aan boord van een schip een gerechtelijk onderzoek te doen naar de oorzaak daarvan (art. 8:495 en 960 BW). Deze verzoeken worden thans nog gericht aan de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied de zaken zich bevinden, maar ook hier wordt in verband met de benodigde deskundigheid voortaan exclusief de rechtbank Rotterdam ingeschakeld. Tevens is een redactionele wijziging doorgevoerd.

Onderdeel R (artikel 635)

Artikel 635 regelt de bevoegdheid van de rechter in zaken van aanvaring of van een voorval als bedoeld in artikel 8:541 BW, zijnde schade veroorzaakt door een zeeschip zonder dat een aanvaring plaatshad.

Deze zaken zijn in dit voorstel opgenomen in de bevoegdheidsregeling van artikel 625, in onderdeel f. Artikel 635 kan dan ook vervallen.

Onderdeel S (artikel 636)

Dit artikel geeft een hulpverlener de bevoegdheid om voor hetgeen hem uit hoofde van hulpverlening is verschuldigd conservatoir beslag te leggen op zaken, waaraan hulp is verleend maar die niet meer aan boord zijn, zolang niet een derde te goeder trouw en anders dan om niet daarop enig recht heeft verkregen.

Het conservatoir beslag wordt, tenzij het een schip betreft dat niet in Nederland teboekgesteld staat, behoudens een enkele uitzondering gelegd met toepassing van de regels met betrekking tot conservatoir beslag op roerende zaken in handen van de schuldenaar (art. 700 e.v). Voor het leggen van conservatoir beslag is verlof vereist van de voorzieningenrechter van de rechtbank van het rechtsgebied waarbinnen zich een of meer van de betrokken zaken bevinden (art. 700, eerste lid).

Aan het derde lid is een zin toegevoegd die, in aansluiting op artikel 626, de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam mede bevoegd maakt het verlof voor het leggen van het beslag in deze specifieke zaken te verlenen.

Onderdeel T (artikel 637)

In artikel 637, eerste lid, is thans bepaald dat in zaken van hulpverlening artikel 635 van overeenkomstige toepassing is en dat voorts bevoegd is de rechter binnen het rechtsgebied van wie de hulp is verleend. Ingevolge het tweede lid geldt dat wanneer het gaat om zaken met betrekking tot een verzoek als bedoeld in afdeling 2 van titel 6 van Boek 8 en met betrekking tot een zekerheidsgeschil als bedoeld in artikel 8:568 BW de voorzieningenrechter van de bevoegde rechtbank bevoegd is. Het eerste lid kan vervallen. De exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam in hulpverleningszaken is geregeld in artikel 625 (onderdeel e). Artikel 635 is voorts hiervoor in onderdeel P geschrapt, omdat de daar bedoelde bevoegdheid reeds in artikel 625 is geregeld. De inhoud van het huidige tweede lid wordt gehandhaafd, met dien verstande dat de verwijzing naar artikel 8:568 BW vervangen wordt door de verwijzing naar artikel 8:571. Artikel 568 is bij wet van 2 juli 1997, Stb. 1997, 325 vervangen door artikel 571. Daarnaast wordt de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam exclusief bevoegd.

Onderdeel U (artikel 638)

Op grond van het eerste lid is de eigenaar van het schip of de rompbevrachter verplicht binnen redelijke tijd na einde van de onderneming een persoon (dispacheur) aan te wijzen om onder meer de avarij-grosse te berekenen. Als deze verplichting niet wordt nagekomen is op grond van het tweede lid ieder die van mening is recht te hebben op een vergoeding in avarij-grosse dan wel in avarij-grosse te zullen moeten bijdragen, bevoegd de voorzieningenrechter van de rechtbank van het rechtsgebied waarbinnen de onderneming eindigde, te verzoeken de dispacheur te benoemen.

De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam wordt ook hier in verband met specifieke deskundigheid exclusief bevoegd verklaard.

Onderdeel V (artikel 642)

In het voorgestelde vierde lid van artikel 625 is een aanvullende bevoegdheid opgenomen voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam voor kortgedingzaken. Volgens het huidig recht de keuze gelaten om op te roepen voor de voorzieningenrechter van het arrondissement waar de voorziening moet worden getroffen of voor de voorzieningenrechter die volgens de gewone regels bevoegd is. Op grond van de voorgestelde regel kan eveneens steeds gebruik gemaakt worden van de deskundigheid van de rechtbank Rotterdam. Op grond van artikel 642 staat tegen een beslissing van de rechtbank, gegeven in de gevallen van de artikelen 621 tot en met 641d geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet. Het is niet de bedoeling, ook de NVZV heeft hierop gewezen, om in deze zaken het hoger beroep te beperken. In artikel 642 wordt daarom artikel 625, vierde lid, uitgezonderd.

Onderdeel W (artikel 642a)

De aansprakelijkheid voor schade kan worden beperkt door het stellen van een of meer fondsen. Het verzoek inzake de beperking van de aansprakelijkheid waarbij de rechter wordt gevraagd het bedrag of de bedragen vast te stellen waartoe de aansprakelijkheid is beperkt en te bevelen dat tot een procedure van verdeling zal worden overgegaan. Voor schepen die niet teboekstaan in een Nederlands openbaar register is thans reeds bepaald dat het verzoekschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Voor in een Nederlands register teboekstaande schepen dient het verzoekschrift te worden ingediend bij de rechtbank van de plaats waar het schip teboekstaat. Deze zaken vergen een zekere deskundigheid. Het gewijzigde eerste lid van artikel 642a bepaalt nu dat voor alle schepen het verzoekschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Rotterdam.

Onderdeel X (artikel 728)

In artikel 728 gaat het om het geven van verlof tot het leggen van conservatoir beslag op schepen. Mede bevoegd, naast de voorzieningenrechter van de rechtbank van het rechtsgebied waarbinnen zich een of meer van de betrokken zaken bevinden (zie art. 700, eerste lid), is de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied het schip wordt verwacht. Hieraan wordt de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van de Rotterdamse rechtbank toegevoegd. Tevens wordt de tekst van de eerste zin redactioneel iets aangepast.

Verzekerd wordt met de aanvulling dat het verzoek mede gedaan kan worden aan de voorzieningenrechter in Rotterdam. Niet gekozen is voor exclusieve bevoegdheid. Niet alle zaken zullen ingewikkeld zijn. Ook in spoedeisende zaken kan het wenselijk zijn om voor een andere rechter te kiezen.

Artikel II

Dit artikel regelt het overgangsrecht. De voorgestelde concentratie geldt alleen voor procedures (in eerste aanleg) die na de datum van inwerkingtreding aanhangig worden gemaakt. Met de overgangsregeling wordt beoogd duidelijkheid te geven en te voorkomen dat ten tijde van de inwerkingtreding van de wet bij een rechtbank reeds aanhangige zaken, die onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel vallen en op grond van de reeds bestaande bevoegdheidsregels door een andere rechtbank dan de rechtbank Rotterdam worden behandeld, na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel aan de rechtbank Rotterdam moeten worden overgedragen.

Dit betekent dat verzet ingesteld tegen een voor de inwerkingtreding gegeven verstekvonnis volgens het huidige recht wordt behandeld. Ook voor een na inwerkingtreding ingesteld hoger beroep blijft het huidige recht gelden. Ten aanzien van de datum van inwerkingtreding zal rekening gehouden worden met de vaste verandermomenten (174 Aanwijzingen voor de regelgeving).

Artikel III

In het wetsvoorstel vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (34 059) wordt, zoals ook in het algemeen deel is aangegeven, de terminologie in Rv aangepast. Vorderingen in conventie en reconventie worden vorderingen en tegenvorderingen genoemd. Daarnaast wordt in dit wetsvoorstel van tegenverzoeken gesproken (art. 30i) die op dezelfde wijze worden behandeld als de tegenvorderingen. Hiermee wordt rekening gehouden.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Te vinden op www.rechtspraak.nl.

X Noot
3

Rapport «Specialisatie loont?!», in opdracht van de Raad voor de rechtspraak verricht door onderzoekers van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Radboud Universiteit Nijmegen, Research Memoranda, nummer 1/ 2010, jaargang 6, blz. 68.

X Noot
4

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven