34 431 Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Republiek Indonesië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, en het Protocol daarbij; Jakarta, 29 januari 2002; Jakarta, 30 juli 2015

Nr. 2 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 april 2016

De vaste commissie voor Financiën heeft op 4 april 2016 een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over het ter stilzwijgende goedkeuring overgelegde wijzigingsprotocol van het belastingverdrag met Indonesië (Kamerstuk 34 431, nr. 1).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 april 2016. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De griffier van de commissie, Berck

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wijzigingsprotocol in het belastingverdrag met Indonesië. De leden hebben nog enkele vragen.

Wat betekent de uitwerking deze wijziging en specifiek de bronheffing van 5% in de praktijk? Wat zijn de gevolgen van het drieledig tarief voor dividenden? Gaan de meeste bedrijven voor wie deze deelnemingsvrijstelling relevant is per saldo meer of minder belasting betalen en in welk land? Wat betekent dit wijzigingsprotocol concreet voor verdeling van de huidige belastinginkomsten tussen Nederland en Indonesië? Waarom wilde Indonesië geen anti-misbruikbepaling opnemen? Hebben de eenzijdig opgelegde uitvoeringsvoorschriften door Indonesië uit 2009 nog andere effecten op bedrijven die zowel in Indonesië als Nederland actief zijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wijzigingsprotocol bij het belastingverdrag met Indonesië. De leden van de PvdA-fractie begrijpen de wens van Indonesië om te komen tot een voor hen robuust verdrag. Deze wens komt voort uit het beeld dat Nederland met zijn verdragennetwerk een doorsluisland is. Maar de wens van Indonesië om tot deze wijzigingen te komen kan volgens de leden van de PvdA-fractie ook voor een groot deel voortkomen uit de erg soepele Nederlandse uitvoeringspraktijk. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris deze stelling? Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie om na totstandkoming van deze wijzigingen vaart te maken achter het opnemen van een anti-misbruikbepaling in het verdrag, conform het fiscaal verdragsbeleid met betrekking tot ontwikkelingslanden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wijzigingsprotocol. Dit wijzigingsprotocol geeft deze leden aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

Nederland is voornemens anti-misbruikbepalingen op te nemen in belastingverdragen met ontwikkelingslanden. Zo ook met Indonesië. De leden van de SP-fractie lezen in de toelichtende nota dat hierover contact is geweest tussen beide partijen en dat Indonesië er de voorkeur aan geeft om eerst het wijzigingsprotocol af te ronden. Staat Indonesië positief tegenover het opnemen van een anti-misbruikbepaling in het verdrag? Zo nee, is bekend waarom niet? Zo ja, welke soort van anti-misbruikbepaling zou Indonesië het liefst zien? Waarom wil Indonesië eerst het wijzigingsprotocol afronden zonder de gelegenheid aan te grijpen om een anti-misbruikbepaling op te nemen?

De leden van de SP-fractie vernemen uit de toelichtende nota dat discussie is ontstaan over het begrip uiteindelijk gerechtigde. Kan de Staatssecretaris aangeven in hoeverre de definitie van uiteindelijk gerechtigde zoals Indonesië die toepast, afwijkt van de Nederlandse definitie van uiteindelijk gerechtigde? Wat houden de nationale uitvoeringsvoorschriften van Indonesië op dit punt precies in? Waarom heeft Nederland erop aangedrongen dat deze unilaterale voorschriften niet zouden gelden in relatie tot het verdrag? Kan uitvoerig worden uiteengezet waarom Nederland deze voorschriften niet ziet zitten in relatie tot het verdrag en welke van deze voorschriften Nederland niet wenselijk acht?

Is het de Staatssecretaris bekend of de genoemde additionele voorwaarden die Indonesië stelt ook in verdragen met andere landen niet van toepassing worden verklaard? Of is Nederland het enige land dat wenst dat deze voorwaarden niet van toepassing worden verklaard in relatie tot het verdrag?

De leden van de SP-fractie vinden dat Indonesië als ontwikkelingsland enige ruimte moet worden geboden om verdragsmisbruik te voorkomen en om zich te verzekeren van voldoende belastinginkomsten. Hoe ziet de Staatssecretaris dit? Waarom gaat hij niet akkoord met maatregelen van Indonesische zijde die verdragsmisbruik beogen te voorkomen?

Het algemene bronheffing tarief voor dividenden van 10% wordt vervangen door een drieledig tarief, zo lezen de leden van de SP-fractie. Zij zien dat het tarief voor dividenden op deelnemingen van ten minste 25% naar 5% wordt gebracht. Heeft Nederland aangedrongen op een hogere bronbelasting? Is het logisch volgens de Staatssecretaris om 5% bronheffing te rekenen op deelnemingen van minstens 25% en 10% op dividenden ontvangen door pensioenfondsen? Is het verlagen van het bronbelastingtarief voor deelnemingen naar 5% in lijn met de door de Staatssecretaris genoemde bereidheid om «af te wijken van de verdragsinzet die wordt gevolgd in de onderhandelingen met economisch meer ontwikkelde landen»?

Op wiens initiatief is het algemene tarief vervangen door een drieledig tarief, vragen de leden van de SP-fractie? In wiens voordeel is deze verlaging?

Kan de Staatssecretaris ingaan op de belanghebbenden die opmerkingen hebben gemaakt die zijn gebruikt bij de onderhandelingen, vragen de leden van de SP-fractie?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van dit voorstel. Deze leden hebben de volgende vragen, aan- en/of opmerkingen.

I.2. Aanleiding en verloop van de onderhandelingen

Vrij kort na de inwerkingtreding van het belastingverdrag, 2014, liet Indonesië weten dat zij wilde komen tot een aanpassing van de vrijstelling op de rente bronheffing van artikel 11 lid 4 van het verdrag. Hoe is deze oneindigheid feitelijk opgelost? Op welke wijze is artikel 11 lid 4 toegepast?

I.4. Inhoud van het Wijzigingsprotocol

Klopt het dat met de wijziging in artikel 11 lid 4 de vrijstelling omgezet is in een bronheffing van 5%?

Klopt het dat met de wijziging in artikel 10 lid 2 de uniforme bronheffing is omgezet is in een gedifferentieerde bronheffing van 5%, 10% respectievelijk 15%?

Kan nog eens worden uitgelegd waarom er hier nu afgeweken wordt van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011?

I.5. Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

Hier wordt gesteld dat de budgettaire gevolgen en de administratieve lasten neutraal tot zeer beperkt zullen zijn.

Kan de Staatssecretaris een overzicht geven van de financiële consequenties van de wijzigingen van artikel 11 lid 4 en artikel 10 lid 2?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het op 30 juli 2015 te Jakarta tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Republiek Indonesië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, en het Protocol daarbij; Jakarta, 29 januari 2002 (Trb. 2015, 121). Deze leden hebben enkele vragen omtrent het opnemen van anti-misbruikbepalingen. Deze leden lezen in de toelichting dat Nederland aan Indonesië het voorstel heeft gedaan om in het voorliggende wijzigingsprotocol een anti-misbruikbepaling op te nemen, maar dat Indonesië de voorkeur heeft om eerst het wijzigingsprotocol af te ronden, zonder opneming van een anti-misbruikbepaling en dat Indonesië zich nog buigt over het eventueel daarna opnemen van anti-misbruikbepalingen in het Verdrag. De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering deze reactie van Indonesië verklaart. Wat zijn de overwegingen voor Indonesië en andere landen, zoals de Filippijnen en Vietnam om terughoudend te reageren op het Nederlandse voorstel? Deze leden vragen of er naast Ethiopië, Zambia, Ghana, Kenia en Malawi met nog meer van de 23 geselecteerde ontwikkelingslanden overeenstemming is bereikt over het opnemen van een anti-misbruikbepaling. Deze leden vragen of de regering nader in kan gaan op de vormgeving van het voorstel dat Nederland doet richting deze landen. Betreft dit een zogenoemde limitations on benefits-bepaling of een principal purpose test en welke keuzemogelijkheden heeft het land hierin?

II Reactie van de Staatssecretaris

Inleiding

De vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft op 4 april 2016 een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over het voorstel van wet tot stilzwijgende goedkeuring van het Protocol tot wijziging (Trb. 2015, 121; hierna aangeduid als: «het wijzigingsprotocol») van het op 29 januari 2002 tot stand gekomen Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Republiek Indonesië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol (Trb. 2002, 33; hierna aangeduid als: «het Verdrag»).

De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, PvdA, SP, PVV en D66. De regering dankt deze leden voor hun inbreng op het voorliggende wetsvoorstel.

In deze nota gaat de regering in op de vragen die zijn voorgelegd. De vragen worden thematisch behandeld waarbij de volgorde van het verslag zoveel mogelijk is gevolgd. Vragen die door verschillende leden over hetzelfde onderwerp zijn gesteld zijn samengenomen.

De tarieven van bronbelastingen

De leden van de fractie van de VVD vragen naar de praktische gevolgen van de nieuw afgesproken tarieven voor bronheffingen op dividenden, met name voor de deelnemingsvrijstelling, en voor de verdeling van de belastingopbrengsten tussen Nederland en Indonesië. Ook de leden van de fractie van de PVV vragen hiernaar.

In het Verdrag is afgesproken dat beide Staten op uitgaande dividenden een bronheffing van 10% mogen inhouden. Met het wijzigingsprotocol wordt een gedifferentieerd tarief ingevoerd. Op dividenden betaald aan vennootschappen met een belang van ten minste 25% in de uitbetalende vennootschap mag slechts 5% ingehouden worden, op betalingen aan pensioenfondsen 10% en op alle andere betalingen 15%.

Onder de Nederlandse vennootschapsbelasting geldt de deelnemingsvrijstelling bij een belang van ten minste 5%. Ook de uit Indonesië ontvangen dividenden zijn dan onbelast voor de vennootschapsbelasting, maar de in Indonesië ingehouden dividendbelasting is dan ook niet verrekenbaar. In de praktijk betekenen de nieuwe tarieven dat Nederlandse bedrijven bij wie de deelnemingsvrijstelling van toepassing is (en dus een belang van ten minste 5% in een Indonesische dochtervennootschap hebben) met een onverrekenbare dividendbelasting van 5% (in plaats van de oude 10%) worden geconfronteerd wanneer zij ten minste 25% van de aandelen houden en met 15% (in plaats van de oude 10%) indien zij ten minste 5% maar minder dan 25% van de aandelen houden. Door de verlaging van de bronheffing neemt in een aantal gevallen (deelnemingen van 25% of meer) de niet te verrekenen belasting op dividenden dus af en bij kleinere belangen neemt dat toe. Voor pensioenfondsen verandert er niets.

Voor alle overige gevallen mag Indonesië na inwerkingtreding van het wijzigingsprotocol 15% inhouden in plaats van 10%. Voor zover deze bronbelasting door inwoners van Nederland verrekend kan worden met hun Nederlandse inkomstenbelasting verandert de belastingdruk voor deze inwoners niet. Wel verschuift een deel van het heffingsrecht van Nederland naar Indonesië.

Op betalingen van dividend door Nederlandse bedrijven aan inwoners van Indonesië gebeurt het omgekeerde. Per saldo zijn de budgettaire effecten op nihil geschat.

Ook de leden van de fractie van de SP hebben enkele vragen over de nieuwe tarieven voor bronheffingen op dividenden. Zij vragen of het logisch is om 5% te rekenen bij belangen van ten minste 25% en 10% voor pensioenfondsen, of deze afspraken passen bij de bereidheid in relatie met ontwikkelingslanden af te wijken van onze gebruikelijke verdragsinzet en of Nederland heeft aangedrongen op hogere tarieven. Ook de leden van de fractie van de PVV vragen waarom hier wordt afgeweken van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 20111 (hierna: NFV 2011).

Het is vaste Nederlandse verdragsinzet te streven naar een vrijstelling voor dividendbelasting in ondernemingsstructuren om daarmee dubbele belasting over winsten binnen een concern te voorkomen. Voor pensioenfondsen zet Nederland ook in op een vrijstelling om het Nederlandse beleid inzake pensioenfondsen, – vrijgestelde opbouw, belaste uitkeringen –, niet te doorkruisen. In de NFV 2011 is wel opgemerkt dat Nederland bereid is aan ontwikkelingslanden meer ruimte te geven voor het inhouden van bronbelastingen. Het bereikte resultaat past binnen die kaders. Met de reductie van het bronheffingstarief op deelnemingsdividenden van 10% naar 5% is de dubbele belasting op winsten binnen een ondernemingsstructuur beperkt. Daar staat tegenover dat in alle andere gevallen het heffingsrecht van de bronstaat is toegenomen en er tegen een tarief van 15% in plaats van 10% ingehouden mag worden.

Tot slot hebben de leden van de fractie van de PVV gevraagd of de wijziging in het vierde lid van artikel 11 van het Verdrag (interest) behelst dat de vrijstelling van inhouding van bronbelasting is omgezet in een bronheffing van 5%. Ik beantwoord deze vraag bevestigend. In dat vierde lid was, in afwijking van het tweede lid dat een bronheffing van 10% op uitbetaalde interest toestaat, een vrijstelling opgenomen voor rente op leningen met langere looptijd dan twee jaar en voor interest betaald ter zake van verkoop op afbetaling van enkele specifieke zaken. Op verzoek van Indonesië is deze vrijstelling nu vervangen door een tarief van 5%.

Anti-misbruikbepaling Indonesië

De leden van de fracties van de VVD, SP, PVV en D66 hebben een aantal vragen gesteld over het feit dat Indonesië de voorkeur heeft uitgesproken om in het onderhavige wijzigingsprotocol nog geen door Nederland voorgestelde anti-misbruikbepaling op te nemen.

Nadat de onderhandelingen over het Wijzigingsprotocol waren afgerond in 2011, heeft Nederland, naar aanleiding van de kabinetsreactie van 30 augustus 2013 op het SEO-rapport «Uit de schaduw van het bankwezen»2 en het onderzoek van het IBFD naar de Nederlandse belastingverdragen met ontwikkelingslanden, 23 ontwikkelingslanden, waaronder Indonesië, benaderd met een voorstel voor anti-misbruikbepalingen. Het wijzigingsprotocol was al in een ver gevorderd stadium en het openbreken daarvan zou in Indonesië mogelijk tot onduidelijkheid en complicaties kunnen leiden. Om dit te voorkomen, heeft Indonesië de voorkeur uitgesproken het opnemen van een anti-misbruikbepaling in een separaat traject te regelen.

Daarnaast hebben de leden van de fracties van de SP en D66 enkele vragen gesteld over anti-misbruikbepalingen met ontwikkelingslanden en Indonesië. De leden van de fractie van de SP vragen hoe Indonesië tegenover het opnemen van een anti-misbruikbepaling staat en welke soort anti-misbruikbepaling Indonesië het liefst ziet.

De leden van de fractie van D66 vragen of de regering nader in kan gaan op de vormgeving van het voorstel dat Nederland doet richting de 23 ontwikkelingslanden.

Op 5 oktober 2015 zijn de definitieve actierapporten van het G20/OESO Base Erosion & Profit Shifting-project (hierna: BEPS-project) openbaar gemaakt. In het rapport van Actiepunt 6 worden een aantal minimumstandaarden voorgesteld om verdragsmisbruik te bestrijden. Eveneens op 5 oktober 2015 is de regering in brieven aan de voorzitter van de Tweede Kamer3 en de voorzitter van de Eerste Kamer4 ingegaan op deze definitieve actierapporten en heeft de regering aangegeven dat Nederland zich aan deze minimumstandaarden commiteert. Dit betekent dat Nederland expliciet in de titel en preambule van het verdrag wil vermelden dat de verdragsluitende staten belastingontwijking wensen tegen te gaan en in het bijzonder het creëren van mogelijkheden tot treaty shopping wil vermijden. Daarnaast hecht Nederland in overeenstemming met de minimum standaardvoorwaarden van Actiepunt 6 er belang aan dat de belastingverdragen met de ontwikkelingslanden een Principal Purpose Test bevatten, of een Limitation On Benefits bepaling aangevuld met een Principal Purpose Test of een bepaling tegen doorstroomarrangementen. Welke anti-misbruikbepaling uiteindelijk zal worden opgenomen in een belastingverdrag is mede afhankelijk van de verdragspartner. Met Indonesië is op dit moment regelmatig contact over het opnemen van een anti-misbruikbepaling in het belastingverdrag en Indonesië heeft aangegeven hier welwillend tegenover te staan. Indonesië heeft nog geen voorkeur voor een bepaalde vorm van een anti-misbruikbepaling uitgesproken. Indonesië heeft te kennen gegeven aan te willen sluiten bij de uitkomsten van het BEPS-project op dit punt. Daarbij is geen sprake van een bijzondere positie in relatie tot Nederland. De stelling van de leden van de PvdA dat er sprake zou zijn van een soepele Nederlandse uitvoeringspraktijk en een reactie daarop van Indonesische zijde kan ik niet onderschrijven.

De verwachting is dat binnen een afzienbare periode gesprekken plaats zullen vinden met Indonesië over een additioneel wijzigingsprotocol waarin een anti-misbruikbepaling zal worden opgenomen.

De toepassing van de Indonesische circulaire over beneficial ownerschip

De leden van de fracties van de VVD en van de SP hebben gevraagd naar de werking van de Indonesische uitvoeringsvoorschriften uit 2009. Met deze eenzijdige uitvoeringsvoorschriften hebben de Indonesische belastingautoriteiten beoogd misbruik van belastingverdragen in het algemeen te bestrijden. Vanzelfsprekend ondersteunt de Nederlandse regering de doelstelling van de Indonesische autoriteiten.

In de ogen van de Nederland gaven de voorschriften echter een invulling aan het begrip misbruik die niet strookt met een aantal criteria die daarvoor worden gebruikt in het commentaar bij het OESO Modelverdrag, waarnaar ook verwezen wordt in het commentaar bij het VN Modelverdrag. Deze modelverdragen zijn mede als uitgangspunt gehanteerd bij de totstandkoming van het verdrag met Indonesië. Met name ziet dat op de invulling van het begrip «beneficial owner». Om in aanmerking te komen voor de verdragsvoordelen van de artikelen 10 (dividenden), 11 (rente) en 12 (royalty’s) dient de ontvanger de «beneficial owner» van de betreffende betalingen te zijn. In de hier bedoelde uitvoeringsvoorschriften werd het begrip beperkter ingevuld dan de bedoelde commentaren doen. Daardoor dreigden inwoners van Nederland die betalingen uit Indonesië krijgen, in elk geval naar het oordeel van Nederland, onbedoeld de verdragsvoordelen niet te krijgen. Naar ik heb begrepen hebben ook andere landen bij de Indonesische autoriteiten aandacht gevraagd voor wat de facto een «treaty override» is. Om het hiervóór bedoelde risico af te wenden is nu uitdrukkelijk afgesproken dat beide landen het begrip «beneficial owner» invullen zoals het commentaar bij het OESO Modelverdrag dat doet.

Verdragsbeleid ontwikkelingslanden

De leden van de fractie van de SP vragen of Indonesië als ontwikkelingsland enige ruimte moet worden geboden om verdragsmisbruik te voorkomen en om zich te verzekeren van voldoende belastinginkomsten.

Nederland streeft in zijn algemeenheid in verdragsonderhandelingen richting alle verdragspartners naar het voorkomen van verdragsmisbruik (zie paragraaf 1.3.4. van de NFV 2011).

In de NFV 2011 is verder vastgelegd dat Nederland in relatie met ontwikkelingslanden eerder bereid is onderdelen van het VN-modelverdrag te accepteren, waaronder uitbreiding van het begrip «vaste inrichting» of relatief hoge bronbelastingen in ogenschouw nemend dat belangen van Nederlandse belastingplichtigen niet onevenredig worden geschaad. Daarnaast heeft Nederland 23 ontwikkelingslanden actief benaderd voor het opnemen van anti-misbruikbepalingen in de met die landen gesloten of af te sluiten belastingverdragen. Anti-misbruikmaatregelen zijn een belangrijk instrument om te voorkomen dat belastingverdragen oneigenlijk gebruikt worden en zijn in belang van zowel Nederland als ontwikkelingslanden waaronder Indonesië. Nederland loopt met deze actieve benadering ten aanzien van belastingverdragen met ontwikkelingslanden voorop.

Status anti-misbruikbepalingen 23 ontwikkelingslanden

De leden van de fractie van D66 vragen met welke ontwikkelingslanden overeenstemming is bereikt over het opnemen van een anti-misbruikbepaling. Ook vragen deze leden waarom nog niet alle ontwikkelingslanden hebben gereageerd op het voorstel van Nederland om een anti-misbruikbepaling in het gesloten of af te sluiten belastingverdrag op te nemen.

Hierover merk ik op dat Nederland groot belang hecht aan opnemen van anti-misbruikbepaling in relatie tot de 23 ontwikkelingslanden en hier hard aan werkt. Hieronder treft u de laatste stand van zaken aan met betrekking tot het (her)onderhandelen van de belastingverdragen met de 23 ontwikkelingslanden.

Overeenstemming bereikt over het opnemen van anti-misbruikbepalingen

Landen die gereageerd hebben en waarmee we in gesprek zijn

Restcategorie: nog geen reactie en overig

1. Ethiopië

2. Ghana

3. Kenia

4. Malawi

5. Zambia

6. Zimbabwe

1. Bangladesh

2. Egypte

3. Indonesië

4. Kirgizië

5. Marokko

6. Moldavië

7. Oeganda

8. Oekraïne

9. Oezbekistan

10. Pakistan

11. Sri Lanka

12. Vietnam

1. Filippijnen

2. Georgië

3. India

4. Nigeria

5. Mongolië

De landen waarmee op dit moment (ambtelijk) overeenstemming is bereikt over het opnemen van een anti-misbruikbepaling zijn Ethiopië, Ghana, Kenia, Malawi, Zambia en Zimbabwe. Daarnaast is Nederland met het merendeel van de 23 ontwikkelingslanden in gesprek over het opnemen van een anti-misbruikbepaling in het belastingverdrag. Hierbij wordt opgemerkt dat als reactie op voorgestelde wijzigingsprotocollen diverse landen hebben uitgesproken het verdrag ook op andere punten te willen aanpassen of het gehele verdrag integraal te willen heronderhandelen. Dit heeft tot gevolg dat een anti-misbruikbepaling in het desbetreffende verdrag niet op korte termijn kan worden opgenomen. Daarnaast is het antwoord op de vraag in hoeverre de inspanningen daadwerkelijk zullen leiden tot concrete resultaten voor een groot deel uiteraard ook afhankelijk van de medewerking van de desbetreffende landen en van de vraag of beide partijen bij (her)onderhandeling overeenstemming bereiken.

De ontwikkelingslanden waarvan we op dit moment nog geen (officiële) reactie hebben ontvangen, zijn begin dit jaar voor een derde maal formeel benaderd. Daarnaast wordt er regelmatig op ambtelijk niveau contact gezocht met deze landen. Een aantal van deze landen heeft (op ambtelijk niveau) aangegeven momenteel nog aan een reactie te werken. Enkele landen hebben nog in het geheel niet gereageerd. Hierbij wordt volledigheidshalve opgemerkt dat tot nu toe deze landen dus ook niet het voorstel voor een anti-misbruikbepaling hebben afgewezen.

Tot slot nemen naast Nederland ook diverse ontwikkelingslanden deel aan de ad-hocgroep van de OESO om het multilaterale instrument in het kader van actiepunt 15 van het BEPS project verder te ontwikkelen om de verdragsrechtelijke aspecten van het BEPS project gezamenlijk door te voeren. Het doel van deze ad-hocgroep is tegen het eind van 2016 een multilateraal verdrag voor te bereiden waarmee bestaande belastingverdragen op onderdelen, zoals het opnemen van anti-misbruikbepalingen, kunnen worden gewijzigd. Het multilaterale instrument biedt op termijn dus een mogelijke andere route om het beoogde resultaat te bereiken met de ontwikkelingslanden waarvan een reactie nu uitblijft.

Overige

De leden van de fractie van de SP vragen naar de opmerkingen die van belanghebbenden zijn ontvangen.

Een aantal Nederlandse bedrijven heeft de aandacht gevestigd op de uitvoeringsvoorschriften die de Indonesische autoriteiten hebben gepubliceerd en op de tarieven van de bronbelastingen.


X Noot
1

Kamerstukken II 2010/11, 25 087, bijlage bij nr. 7.

X Noot
2

Kamerstukken II 2013/14, 25 087, nr. 60.

X Noot
3

Kamerstukken II 2015/16, 25 087, nr. 112.

X Noot
4

Kamerstukken I 2015/16, 25 087, nr. K.

Naar boven