Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 december 2022
De commissie voor Binnenlandse Zaken heeft mij verzocht gevolg te geven aan het aanbod
dat mijn ambtsvoorganger in 2019 heeft gedaan in een brief aan uw Kamer over het eindrapport
van de staatscommissie parlementair stelsel (Kamerstuk 34 430, nr. 13). Het aanbod hield in om in goed overleg met uw Kamer een nadere studie te doen naar
de kabinetsformatie in een breder perspectief.
De commissie voor Binnenlandse Zaken verzoekt mij om gevolg te geven aan dit aanbod
en om hierbij in ieder geval in te gaan op de gekozen formateur, de voor- en nadelen
van de codificatie van de vertrouwensregel, een internationaal vergelijkend perspectief,
de vraag of de vertrouwensregel zou moeten gelden in relatie tot de Eerste Kamer en
de constructieve motie van wantrouwen. De commissie verzoekt aan te geven of ik aan
dit verzoek tegemoet kan komen en zo ja, op welke termijn de Kamer over de uitkomsten
kan worden geïnformeerd.
In de brief van mijn ambtsvoorganger uit 2019 memoreerde zij dat in het kabinetstandpunt
op het eindrapport van de staatscommissie (Kamerstuk 34 430, nr. 10, bijlage, p. 24–25) de conclusie van de staatscommissie werd gedeeld dat de kiezer
geringe invloed heeft op het proces van kabinetsformatie. In dat verband zou het wenselijk
zijn om de kabinetsformatie in een breder verband nog eens goed tegen het licht te
houden, waarbij ook alternatieven voor de oplossing van het probleem van de te geringe
kiezersinvloed op de kabinetsformatie in ogenschouw genomen moeten worden. Dit bredere
perspectief zou nadere studie vergen en het kabinet bood aan om dit in goed overleg
met de Tweede Kamer uit te voeren.
Als denkbare vorm werd gewezen op een werkconferentie waarop preadviezen van onafhankelijke
wetenschappers worden behandeld. Naast wetenschappers zouden ook Kamerleden en ambtenaren
hieraan kunnen deelnemen. Een dergelijke vorm – of een andere vorm waarbij betrokkenheid
vanuit de Kamer gewaarborgd is – lag voor de hand omdat de Kamer zelf een belangrijke
rol heeft bij de onderwerpen. Dit is des te meer het geval bij de onderwerpen die
de commissie nu in haar brief noemt. Een eigenstandige studie door of in opdracht
van het kabinet lijkt mij voor deze onderwerpen niet de juiste vorm.
Met betrekking tot twee andere onderwerpen die de commissie voor Binnenlandse Zaken
in haar verzoek noemt, wil ik opmerken dat de staatscommissie parlementair stelsel
diepgravend onderzoek heeft gedaan naar de gekozen formateur en de positie van de
Eerste Kamer. Hierbij heeft de staatscommissie zich onder meer gebaseerd op een internationale
vergelijking van tweekamerstelsels die in 2014, naar aanleiding van verzoeken uit
uw Kamer en de Eerste Kamer, aan de Kamers is aangeboden. In deze studie is onder
meer aandacht besteed aan het (al dan niet) bestaan van een vertrouwensregel in relatie
tot de senaat in andere tweekamerstelsels (Kamerstuk 34 000 VII, nr. 4/C, bijlage, p. 20–21). De staatscommissie heeft zich daarnaast ook gebogen over het
idee van de constructieve motie van wantrouwen.
In het kabinetsstandpunt is gereageerd op de aanbevelingen die betrekking hadden op
de gekozen formateur en de Eerste Kamer, voor zover de aanbevelingen aan het kabinet
waren gericht. De aanbeveling om een gekozen formateur in te voeren werd niet overgenomen.
Hierbij woog voor het kabinet zwaar mee dat de rol van de Tweede Kamer in de kabinetsformatie
nog maar kort geleden was veranderd. Mijn ambtsvoorganger heeft naar aanleiding van
het eindrapport van de staatscommissie wel drie voorstellen tot wijziging van de Grondwet
in procedure gebracht die verband houden met de positie van de Eerste Kamer. In het
Coalitieakkoord is opgenomen dat deze voorstellen (verder) in behandeling worden genomen.
Onder deze omstandigheden ligt het mijns inziens niet voor de hand om op dit moment
nadere studie te doen naar de gekozen formateur en de positie van de Eerste Kamer.
Tot slot is nog van belang dat de kabinetsformatie van 2021 op dit moment in opdracht
van uw Kamer wordt geëvalueerd door een team van wetenschappelijk onderzoekers. Ik
kan mij voorstellen dat de uitkomst van deze evaluatie aanleiding vormt voor uw Kamer
om nader te bezien waar zich nog kennisbehoeften bevinden op het terrein van de kabinetsformatie
in een breder perspectief. Ik ben graag bereid om in overleg te treden over de rol
die ik in het vervolg zou kunnen spelen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot