De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
In hoofdstuk V wordt na artikel 18a een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 18b
Aan artikel 668a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek worden twee leden, waarvan
de nummering aansluit op het laatste lid van dat artikel, toegevoegd, luidende:
-
#. Lid 1 is niet van toepassing op functies voor het geven van onderwijs, bij instellingen
als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 1 van de Wet
op de expertisecentra, voor zover het tijdelijk bedoelde arbeidsovereenkomsten betreft,
ter voorziening in een tijdelijke vacature dan wel bij vervanging van een tijdelijk
afwezige werknemer. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere
regels worden gesteld over onder andere de aantallen en de duur van de deze tijdelijk
bedoelde arbeidsovereenkomsten.
-
##. De voordracht voor het krachtens het #-de lid vast te stellen algemene maatregel
van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers
der Staten-Generaal is voorgelegd.
Toelichting
Dit amendement regelt dat invalmeesters en -juffen in het primair onderwijs en het
speciaal onderwijs worden uitgezonderd van de ketenbepaling (art. 7:668a lid 1 BW)
uit de Wet Werk en Zekerheid.
Met de tweede nota van wijziging bij dit wetsvoorstel is een extra uitzonderingsgrond
geformuleerd, zodat seizoenarbeiders van de ketenbepaling kunnen worden uitgezonderd
onder bepaalde voorwaarden. Omdat ook rond invalkrachten veel problemen worden verwacht
met de ketenbepaling, vindt de indiener het voor de hand liggen het wetsvoorstel ook
met een bepaling over invalkrachten aan te vullen.
In Boek 7:668a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt geregeld dat arbeidsovereenkomsten
voor bepaalde tijd die elkaar binnen zes maanden opvolgen na 24 maanden gelden als
aangegaan voor onbepaalde tijd. Lid 8 maakt een uitzondering mogelijk voor bij ministeriële
regeling aangewezen groepen via collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door een
bevoegd bestuursorgaan. Het is de indiener van het amendement gebleken dat in het
primair en speciaal onderwijs invalkrachten behoefte hebben aan een uitzondering van
de ketenbepaling. De indieners menen echter dat deze uitzondering niet bij ministeriële
regeling zou moeten plaatsvinden en evenmin afhankelijk zou moeten zijn van afspraken
tussen sociale partners, zoals wel het geval is bij de uitzonderingsmogelijkheid in
lid 8, omdat de problemen raken aan het functioneren van het bijzonder primair onderwijs
en speciaal onderwijs. Eerder is overwogen dat scholen voor invalkrachten zouden kunnen
werken met pools van leerkrachten in vaste dienst die voor een regio invalwerk zouden
kunnen doen. Maar voor met name basisscholen van een betrekkelijk kleine richting
en voor het speciaal onderwijs zijn de kosten van zo’n pool moeilijk te dragen. Het
is bovendien onwenselijk dat op dit punt een verschil ontstaat met het openbaar onderwijs,
dat niet onder de strekking van de Wet Werk en Zekerheid valt. Dat rechtvaardigt volgens
de indiener een uitzondering in de wet, in plaats van een uitzondering bij ministeriële
regeling en via een collectieve arbeidsovereenkomst.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, indien wenselijk in overleg met de sociale
partners, nadere voorwaarden worden gesteld aan de uitzondering voor invalkrachten
om misbruik van de bepaling te voorkomen.
Mocht initiatiefvoorstel 32.550, wet normalisering rechtspositie ambtenaren, door
de Eerste Kamer worden aangenomen en in werking treden, dan vallen ook invalkrachten
in het openbaar onderwijs onder de in dit amendement beoogde uitzondering.
Schouten Pieter Heerma Van Weyenberg