34 372 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit (computercriminaliteit III)

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 8 november 2016

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel II, onderdeel G, wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 126nba, eerste lid, onderdeel d, wordt het woord «verwerkt» telkens vervangen door : opgeslagen.

2. In artikel 126nba, zesde lid, wordt «artikel 126bb» vervangen door: artikel 126cc.

3. In artikel 126nba wordt, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot respectievelijk het achtste en negende lid, een nieuw zevende lid ingevoegd, luidende:

7. Het toezicht op de uitvoering van het bevel, bedoeld in het eerste lid, door de ambtenaren, bedoeld in artikel 141, onderdeel d, en de personen, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onderdeel b, wordt uitgeoefend door de inspectie, bedoeld in artikel 65 van de Politiewet 2012, overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 6 van de Politiewet 2012.

B

Artikel II, onderdeel L, wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 126uba, eerste lid, onderdeel d, wordt het woord «verwerkt» telkens vervangen door : opgeslagen.

2. Artikel 126uba, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. een omschrijving van het georganiseerd verband en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de persoon ten aanzien van wie uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat deze betrokken is bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven;

3. Artikel 126uba, derde lid, komt te luiden:

3. Artikel 126nba, derde tot en met negende lid, is van overeenkomstige toepassing.

C

Artikel II, onderdeel Q, wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 126zpa, derde lid, komt te luiden:

3. Artikel 126nba, derde tot en met negende lid, is van overeenkomstige toepassing.

D

Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIa

Aan artikel 7 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

4. Het bepaalde in het eerste lid laat het bepaalde in artikel 126nba, achtste lid, van het Wetboek van Strafvordering onverlet.

E

Artikel IV wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onder a, wordt «artikel 6:4:11» vervangen door: artikel 6:4:12;

2. In het derde lid, onder b, wordt «artikel 6:4:14» vervangen door: artikel 6:4:15;

3. In het derde lid, onder c, wordt «artikel 6:4:15» vervangen door: artikel 6:4:16.

Toelichting

A

Artikel 126nba

Eerste lid

Dit betreft een wijziging van redactionele aard. In de memorie van toelichting zijn de verschillende onderzoekshandelingen uitgewerkt, aan de hand van het onderscheid tussen vaste en stromende gegevens. Bij het overnemen van gegevens gaat het om vaste gegevens, namelijk gegevens die zijn of worden opgeslagen. De term «opgeslagen» wordt in neutrale zin gebruikt, en brengt tot uitdrukking dat de (vaste) gegevens in het geautomatiseerde werk aanwezig zijn (Kamerstukken II 2015/16, 34 372, nr. 3, blz. 20).

In dit lid wordt abusievelijk gerefereerd aan gegevens die in het geautomatiseerde werk zijn verwerkt, of die eerst na het tijdstip van afgifte van het bevel worden verwerkt. In plaats van «verwerkt» dient te worden gelezen: opgeslagen. Met de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.

Zesde lid

In dit lid wordt abusievelijk verwezen naar artikel 125bb Sv in plaats van artikel 125cc Sv. Met de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld. Laatstgenoemde bepaling betreft de verplichting voor de officie van justitie om gegevens, die zijn verkregen door observatie met behulp van een technisch hulpmiddel dat signalen registreert, het opnemen van vertrouwelijke communicatie of het opnemen van telecommunicatie ter beschikking te houden van het onderzoek. Er gelden specifieke regels voor de bewaring en vernietiging van deze gegevens en voor het gebruik van de gegevens voor ander onderzoek (art. 126dd Sv). Deze regels zijn onverkort van toepassing in het geval deze bevoegdheden worden toegepast in het kader van een onderzoek in een geautomatiseerd werk.

Zevende lid

In dit lid wordt geregeld dat het toezicht van de Inspectie Veiligheid en Justitie op de uitvoering van een bevel tot het onderzoek in een geautomatiseerd werk ook de uitvoering van een dergelijk bevel door andere opsporingsambtenaren dan die van de politie en de Koninklijke marechaussee omvat.

Het onderzoek in een geautomatiseerd werk betreft de uitvoering van een bevel van de officier van justitie aan een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar tot het heimelijk binnen dringen in een geautomatiseerd werk en, al dan niet met een technisch hulpmiddel, onderzoek te doen met het oog op het verrichten van bepaalde onderzoekshandelingen. De opsporingsambtenaren die kunnen worden aangewezen voor het doen van onderzoek in een geautomatiseerd werk zijn de opsporingsambtenaren van de politie, de Koninklijke marechaussee en de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, evenals de buitengewone opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 142 van dat wetboek.

De politie heeft behoefte aan de bevoegdheid tot het onderzoek in een geautomatiseerd werk met het oog op de uitvoering van de politietaak, bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 2012. Bij de Koninklijke marechaussee bestaat de behoefte aan deze bevoegdheid met het oog op de uitvoering van de politietaak op de luchthaven Schiphol en op en nabij de daartoe aangewezen grensdoorlaatposten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen c en f, van de Politiewet 2012. Bij de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) bestaat behoefte aan deze bevoegdheid met het oog op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op bepaalde beleidsterreinen, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten. Tenslotte kunnen, vanwege de behoefte aan specifieke expertise op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie, personen die niet beschikken over algemene opsporingsbevoegdheid als buitengewoon opsporingsambtenaar worden ingezet. Dit betreft de opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering. Het opsporingsonderzoek door de opsporingsambtenaren, bedoeld in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering, vindt plaats onder het gezag van de officier van justitie.

Voor het onderzoek in een geautomatiseerd werk is, naast een bevel van de officier van justitie, een machtiging vereist van de rechter-commissaris. Op het onderzoek in een geautomatiseerd werk wordt tevens toezicht uitgeoefend door de Inspectie Veiligheid en Justitie (VenJ), bedoeld in artikel 57 van de Wet veiligheidsregio’s. Tot de wettelijke taak van de inspectie behoort het, met het oog op een goede taakuitvoering door de politie en onverminderd het gezag van de burgemeester en de officier van justitie, houden van toezicht op de taakuitvoering van de politie. Deze taak omvat het toezicht op de uitvoering van een bevel van de officier van justitie tot het onderzoek in een geautomatiseerd werk door de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 2012. Hieronder valt tevens het toezicht op de taakuitvoering van de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee, voor wat betreft de uitvoering van de politietaak.

Met het voorgestelde nieuwe lid wordt geregeld dat het toezicht van de Inspectie Veiligheid en Justitie ook de uitvoering van het bevel, bedoeld in het voorgestelde artikel 126nba, eerste lid, Sv door de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 141, onderdeel d, Sv en de buitengewone opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onderdeel b, Sv omvat.

De organisatie van het toezicht door de Inspectie Veiligheid en Justitie is vastgelegd in hoofdstuk 6 van de Politiewet 2012 (art. 65 tot en met 67 PW 2012). De inspecteurs beschikken over de nodige wettelijke bevoegdheden ter handhaving, op grond van de Algemene wet bestuursrecht (art. 57, derde lid, Wet veiligheidsregio’s). Deze bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing op het toezicht door de Inspectie Veiligheid en Justitie op de andere opsporingsambtenaren dan die van de politie en de Koninklijke marechaussee.

B

Artikel 126uba

Eerste lid

Voor de toelichting op de voorgestelde wijziging kan worden verwezen naar de toelichting op onderdeel A, punt 1.

Tweede lid

Voor het op afstand binnendringen is vereist dat het geautomatiseerde werk bij de verdachte (art. 126nba Sv), dan wel de persoon jegens wie de bevoegdheid wordt toegepast (art. 126uba/zpa Sv), in gebruik is. In het geval het een onderzoek betreft naar georganiseerde criminaliteit dan kunnen de bevoegdheden van Titel V van het Wetboek van Strafvordering worden toegepast. Vereist is dat het bevel een omschrijving van het georganiseerd verband vermeldt, dit is vastgelegd in het voorgestelde artikel 126uba, tweede lid, onderdeel a, Sv. Gelet op de systematiek van de wet ligt het in de rede dat in het bevel tevens wordt vermeld, indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de persoon ten aanzien van wie uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat deze betrokken is bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven. Dit vereiste geldt eveneens bij de toepassing van andere bijzondere opsporingsbevoegdheden op grond van deze titel, hiervoor kan worden gewezen op de regeling van de stelselmatige observatie (art. 126o, vierde lid, onderdeel c, Sv), de stelselmatige inwinning van informatie (art. 126qa, derde lid, onderdeel c, Sv), het opnemen van vertrouwelijke communicatie (art. 126s, derde lid, onderdeel c, Sv) en het aftappen van telecommunicatie (art. 126t, tweede lid, onderdeel c, Sv). Naar analogie van deze bepalingen wordt voorgesteld de tekst van het voorgestelde artikel 126nba, tweede lid, onderdeel a, aan te passen zodat in het bevel tevens wordt opgenomen indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de persoon ten aanzien van wie uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat deze betrokken is bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven.

C

Derde lid

De voorgestelde wijziging vloeit voort uit de vernummering van artikel 126nba vanwege de invoeging van een nieuw zevende lid. Hiervoor kan worden verwezen naar de toelichting op onderdeel A. punt 3.

D

Artikel IIa

In artikel 7 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten (BOD’en) is vastgelegd dat het College van procureurs-generaal erop toeziet dat de bijzondere opsporingsdiensten hun wettelijke taken naar behoren uitvoeren. Deze taken betreffen de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op de beleidsterreinen waarvoor Onze betrokken Minister, dan wel een andere Minister, verantwoordelijkheid draagt, opsporingshandelingen in verband met strafbare feiten die zijn geconstateerd in het kader van die taak en de opsporing van andere strafbare feiten, indien de bijzondere opsporingsdienst daarmee is belast door de officier van justitie (artikel 3, Wet op de BOD’en). Hierboven, bij de toelichting op onderdeel A, punt 4, is aan de orde gekomen dat bij de FIOD behoefte bestaat aan de bevoegdheid tot het onderzoek in een geautomatiseerd werk met het oog op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op de beleidsterreinen, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten. Om te voorzien in toezicht van de Inspectie Veiligheid en Justitie op de uitvoering van een bevel van de officier van justitie tot het onderzoek in een geautomatiseerd werk door opsporingsambtenaren van de FIOD, wordt voorgesteld een nieuw zevende lid op te nemen in het voorgestelde artikel 126nba van het Wetboek van Strafvordering. Het toezicht op de uitvoering van het bevel tot het onderzoek in een geautomatiseerd werk door de Inspectie Veiligheid en Justitie doet echter op geen enkele wijze afbreuk aan het toezicht op de uitvoering van de wettelijke taken door het College van procureurs-generaal. Dit wordt met de voorgestelde wijziging van dit lid verhelderd. Overigens kan voor de toelichting op de voorgestelde wijziging worden verwezen naar de toelichting op onderdeel A, punt 4.

E

Artikel IV

Dit betreft een technische wijziging van de samenloopbepaling, vanwege een gewijzigde nummering in het wetsvoorstel herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (34 086).

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

Naar boven