De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Na artikel I wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IA
Aan artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt een onderdeel
toegevoegd, luidende:
-
d. een misdrijf omschreven in artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover
de verdenking betrekking heeft op een ongewenstverklaring op grond van artikel 67,
eerste lid, onderdeel c, van de Vreemdelingenwet 2000.
Toelichting
Dit amendement regelt dat een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven ingeval
van een verdenking van een vreemdeling die in Nederland verblijft van het feit dat
hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat hij tot ongewenste vreemdeling is
verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, onderdeel c, van de Vreemdelingenwet
2000.
Ter nadere toelichting moge het volgende dienen:
Met onderhavig wetsvoorstel kan de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de
Minister), indien hij besluit tot intrekking van het Nederlanderschap van een persoon
die zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie, betrokkene ook tot
ongewenst vreemdeling verklaren. Het wetsvoorstel bevat derhalve een preventieve maatregel,
gericht op het voorkomen van terugkeer van uitgereisde jihadstrijders.
Het valt echter niet uit te sluiten dat betrokkene toch in staat is terug te keren
naar Nederland. In dat geval is hij vanwege de ongewenstverklaring strafbaar op grond
van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het onrechtmatig verblijf
en het belang van de nationale veiligheid ligt vreemdelingenbewaring conform artikel
59 van de Vreemdelingenwet 2000 voor de hand; hierbij geldt echter wel de eis dat
zicht is op uitzetting. Het is evenwel niet ondenkbaar dat uitzetting naar het land
van de (overgebleven) nationaliteit in de praktijk voor problemen zal zorgen. Gelet
op de strenge toets die ook de bestuursrechter hanteert bij toepassing van vreemdelingenbewaring
loopt de samenleving aldus het risico dat deze vreemdelingenbewaring moet worden opgeheven.
Indieners willen vermijden dat teruggekeerde jihadstrijders, zonder de Nederlandse
nationaliteit en ongewenst verklaard, zich vrijelijk in Nederland kunnen bewegen,
gelet op de gepleegde handelingen op basis waarvan de betrokkenen hun Nederlandse
nationaliteit is afgenomen en de dreiging die van hen uitgaat voor de nationale veiligheid.
Daarom regelen indieners in dit amendement dat voorlopige hechtenis mogelijk wordt
gemaakt bij verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 197 van het Wetboek
van Strafrecht. Zodoende ontstaat bij teruggekeerde jihadstrijders wier nationaliteit
is ontnomen een grond om hen in voorlopige hechtenis te nemen en de samenleving op
dien wijze te beschermen.
De Minister heeft tijdens de plenaire behandeling onomwonden gesteld dat bij een eventuele
terugkomst van een jihadstrijder (zonder Nederlandse nationaliteit) is voldaan aan
de delictsomschrijving van het lidmaatschap van een terroristische organisatie en
zodoende hechtenis zou kunnen worden toegepast bij vervolging voor dit delict (artikel
140a van het Wetboek van Strafrecht). Dit omdat intrekking van de nationaliteit alleen
maar kan plaatsvinden als iemand zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie
en dit reeds door de rechter is vastgesteld. Indieners zijn hier niet zonder meer
van overtuigd. Het zal in de praktijk immers nog moeten blijken of een dergelijke
bewijsconstructie, gestoeld op de beoordeling van de bestuursrechter (van maanden
of wellicht jaren terug), door de strafrechter zal worden aanvaard bij het vorderen
van voorlopige hechtenis.
Bovendien vergt deze route, gelet op de complexiteit van het ten laste gelegde strafbare
feit, veel tijd en inspanning van het OM, zeker in vergelijking met het vorderen van
voorlopige hechtenis op grond van (het eenvoudiger te bewijzen) artikel 197 van het
Wetboek van Strafrecht.
Indieners zijn van oordeel dat tegen een jihadstrijder die onverwacht is teruggekeerd,
onverwijld moet worden opgetreden. Dan kan de route van voorlopige hechtenis op grond
van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht uitkomst bieden. Evident is immers
dat betrokkene op grond van de ongewenstverklaring dan onrechtmatig het grondgebied
van Nederland heeft betreden.
Van Toorenburg Van der Staaij Tellegen