34 356 (R2064) Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid

Nr. 15 AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN TOORENBURG EN TELLEGEN

Ontvangen 13 mei 2016

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

In artikel I, onderdeel D, wordt artikel 22A als volgt gewijzigd:

1. In het zesde lid wordt «Er wordt door de griffier» vervangen door: Indien toepassing wordt gegeven aan het derde lid, wordt er door de griffier.

2. Na het zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 6a. Indien toepassing wordt gegeven aan het zesde lid, is belanghebbende bij beëindiging van de toevoeging, bedoeld in artikel 22B, vijfde lid, aan Onze Minister een bedrag verschuldigd gelijk aan het griffiegeld dat verschuldigd zou zijn geweest indien degene die het betreft zelf beroep zou hebben ingesteld.

Toelichting

De regering heeft ervoor gekozen in onderhavig wetsvoorstel om de kosten te vergoeden van het beroep dat kan worden ingesteld tegen een besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister) tot intrekking van het Nederlanderschap. Indieners vinden het een bijzonder te betwisten keuze om personen van wie de Minister oordeelt dat zij een gevaar voor de Staat vormen – bijvoorbeeld omdat zij zich hebben aangesloten bij IS – op kosten van diezelfde Staat te laten procederen tegen deze beslissing. Immers, deze personen hebben klaarblijkelijk – in tegenstelling tot de andere situaties waarbij beroep middels het bestuursrecht kan worden ingesteld – nadrukkelijk afstand genomen van de uitgangspunten van de Nederlandse rechtsstaat. Het procederen met belastinggeld is volgens indieners in die gevallen dan ook een totaal verkeerd signaal naar (potentiële) terroristen.

Daarom kiezen indieners er in dit amendement voor om personen die zelf of krachtens een vertegenwoordiger beroep hebben ingesteld, de griffiekosten te laten voldoen. Indien de betrokkene in het gelijk wordt gesteld in beroep, kunnen de gemaakte kosten krachtens het geldende bestuursrecht worden teruggevorderd door betrokkene.

Wanneer ambtshalve beroep wordt ingesteld, is er geen sprake van gemaakte griffiekosten. Wel lijkt het indiener denkbaar dat de Minister zelf op enigerlei wijze kosten (hetzij beperkt) heeft gemaakt om beroep in te stellen en voor te leggen aan de rechter. Daarom biedt dit amendement voorts een grond voor de Minister om indien in een later stadium, tijdens of na afloop van het beroep, de Minister ervan verzekerd is dat betrokkene kennis heeft genomen – al dan niet via zijn wettelijke vertegenwoordiger of echtgenoot of de meest gerede van zijn in het Koninkrijk verblijvende bloed- of aanverwanten, tot de vierde graad ingesloten – van het ambtshalve ingestelde beroep tegen een beslissing om zijn Nederlanderschap te ontnemen, een bedrag terug te vorderen van de betrokkene. Dit bedrag is gelijk aan het griffierecht dat verschuldigd zou zijn geweest als betrokkene zelf beroep zou hebben ingesteld. Op dien wijze neemt de betrokkene financieel toch de verantwoordelijkheid voor het beroep dat reeds is ingesteld voor hem door de Minister en hoeft de belastingbetaler hier niet voor op te draaien.

Tot slot: de ambtshalve toevoeging eindigt indien van laatstgenoemde situatie sprake is en de betrokkene – al dan niet via diens wettelijke vertegenwoordiger of de genoemde familieleden – zijn wil omtrent een raadsman doet blijken. Dit schort echter de lopende beroepsprocedure niet op noch beëindigt het deze. Het beroep wordt in dat geval overgenomen en naar eigen inzicht ingevuld door de betrokkene zelf of diens wettelijke vertegenwoordiger / de genoemde familieleden.

Van Toorenburg Tellegen

Naar boven