34 348 Wijziging van de Mijnbouwwet (versterking veiligheidsbelang mijnbouw en regie opsporings-, winnings- en opslagvergunningen)

Nr. 53 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID SMALING TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 45

Ontvangen 5 juli 2016

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In het opschrift wordt na «Wijziging van» ingevoegd: onder meer.

II

In de beweegreden wordt «en de wet» vervangen door: en onder meer deze wet.

III

Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIa

Artikel 310 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt de zinsnede: dan wel van beweging van de bodem als bedoeld in artikel 177, eerste lid, onder b, van Boek 6.

2. Na het derde lid wordt onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Is de schade een gevolg van beweging van de bodem als bedoeld in artikel 177, eerste lid, onder b, van Boek 6, dan verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van schade, in afwijking van het aan het slot van lid 1 bepaalde, uitsluitend door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.

3. In het zesde lid (nieuw) wordt «leden 1 en 2» vervangen door: leden 1, 2 en 4.

IV

Na artikel III wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIIa

In de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek wordt na artikel 119b een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 119c

  • 1. In afwijking van artikel 73 is artikel 310 lid 4 van Boek 3 van toepassing vanaf het tijdstip waarop het in werking treedt.

  • 2. Artikel 310 lid 4 van Boek 3 geldt, voor zover nodig in afwijking van het bepaalde in artikel 73a, ook indien de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt is aangevangen of voorgevallen vóór het tijdstip waarop dat lid in werking treedt.

Toelichting

Indiener meent dat de rechtspositie van natuurlijke personen die worden geconfronteerd met schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten moet worden versterkt.

Schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten komt vaak pas aan het licht lang nadat de betreffende mijnbouwactiviteiten zijn beëindigd. In de huidige regeling verjaart een vordering tot vergoeding van schade in ieder geval binnen dertig jaren nadat de laatste mijnbouwactiviteiten hebben plaatsgevonden. Er bestaan steeds meer aanwijzingen dat de eerste schade ook op (veel) langere termijn dan dertig jaren nadat de laatste mijnbouwactiviteiten hebben plaatsgevonden optreedt. In die gevallen brengt de huidige regeling met zich mee dat de vordering tot verhaal van schade reeds is verjaard voordat de schade is opgetreden. De burger blijft in die gevallen met lege handen staan.

Indachtig de op 6 maart 2014 voorgestelde en aangenomen motie van de leden De Rouwe en Agnes Mulder (Kamerstukken II 2013/14, 29 023, nr. 157) luidende als volgt:

  • overwegende dat schade ten gevolge van mijnbouw, of dat nu door gaswinning of door steenkoolwinning komt, nog vele jaren later door verzakkingen kan ontstaan;

  • overwegende dat inwoners erop moeten kunnen vertrouwen dat, als zij schade ondervinden ten gevolge van mijnbouwactiviteiten, deze schade vergoed moet worden;

  • overwegende dat de rechtsvordering tot vergoeding van schade die een gevolg is van beweging van de bodem door mijnbouwactiviteiten verjaart na verloop van 30 jaar na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt;

  • verzoekt de regering om, de voor- en nadelen te onderzoeken van het eventueel verlengen of opheffen van deze verjaringstermijn en daarover de Kamer voor 1 juni 2014 te informeren,

strekt dit amendement ertoe de generieke verjaringstermijn van 30 jaren die in de weg kan komen te staan aan het succesvol claimen van mijnbouwschade, te schrappen. De specifieke verjaringstermijn van 5 jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, blijft gehandhaafd.

Smaling

Naar boven