34 329 Wijziging van de Aanbestedingswet 2012 in verband met de implementatie van aanbestedingsrichtlijnen 2014/23/EU, 2014/24/EU en 2014/25/EU

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 7 december 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt een verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

         

I.

ALGEMEEN

2

 

1.

Inleiding

3

 

2.

Regelgevend kader

6

   

2.1

Voorgeschiedenis

6

   

2.4

Wijze van implementatie

7

 

3.

Belangrijkste wijzigingen in het wetsvoorstel

7

   

3.1

Meer ruimte voor innovatie en duurzaamheid

7

   

3.2

Meer flexibiliteit bij aanbestedingsprocedures

12

   

3.3

Verlaging van de administratieve lasten

12

   

3.4

Integriteit bij aanbesteden

13

   

3.5

Publiek-publieke samenwerking

13

   

3.6

Voorbehouden opdrachten

13

   

3.7

Opdrachten voor sociale en andere specifieke diensten

15

   

3.8

Concessieopdrachten

15

   

3.9

Speciale sectoren

15

   

3.10

Monitoring van toepassing aanbestedingsregels

16

   

3.11

Informatie en ondersteuning aan aanbestedende diensten en ondernemers

17

 

4.

Gevolgen van het wetsvoorstel voor de lasten

17

   

4.2

Overzicht van de lastenontwikkeling

17

   

4.3

Uniform Europees Aanbestedingsdocument

17

 

5.

Consultatie

18

   

5.2

Ingangsdatum verplichting tot elektronisch aanbesteden

18

   

5.5

Voorbehouden opdrachten

18

   

5.6

Voorbehouden opdrachten van specifieke diensten

19

   

5.7

Uitsluiten van ondernemers vanwege aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen

19

         

II.

ARTIKELEN

19

   

Artikel 1

19

   

Artikel 1.1 en 2.11

19

   

Artikel 2.10

19

   

Artikel 2.11

20

   

Artikel 2.52

20

   

Artikel 2.80

20

   

Artikel 2.82

20

   

Artikel 2.86

20

   

Artikel 2.87

21

   

Artikel 2.93

21

   

Artikel 2.115a

22

         

III.

TRANSPONERINGSTABELLEN

22

   

Richtlijn 2014/24/EU

22

     

Artikel 58, derde lid, tweede alinea, eerste zin, eerste zinsdeel

22

     

Artikel 71, derde lid

22

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met veel interesse kennis genomen van de wijziging van de Aanbestedingswet 2012 in verband met de implementatie van enkele aanbestedingsrichtlijnen. Zij kunnen zich geheel vinden in de achterliggende ambities zoals het verbeteren van de toegang voor ondernemers tot overheidsopdrachten en speciale-sectoropdrachten, het verminderen van lasten en het bieden van ruimte aan onder meer innovatie. Deze leden vinden een gelijk speelveld voor alle ondernemers en aandacht voor toegang van het mkb belangrijke aspecten.

Met interesse hebben de leden van de PvdA-fractie kennisgenomen van de wijziging van de Aanbestedingswet 2012 in verband met de implementatie van aanbestedingsrichtlijnen 2014/23/EU, 2014/24/EU en 2014/25/EU. Naar aanleiding van dit wetsvoorstel en het rondetafelgesprek over de mkb-problematiek van de vaste commissie voor Economische Zaken op woensdag 25 november 2015 hebben deze leden nog een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden hebben nog vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en willen de regering nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Aanbestedingswet 2012 in verband met de implementatie van aanbestedingsrichtlijnen 2014/23/EU, 2014/24/EU en 2014/25/EU. Deze leden hebben enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Aanbestedingswet 2012 in verband met de implementatie van aanbestedingsrichtlijnen 2014/23/EU, 2014/24/EU en 2014/25/EU. Deze leden hechten aan een eerlijke toegang van mkb-bedrijven tot aanbestedingen, minder administratieve lasten en voldoende mogelijkheden voor innovatie en duurzaamheid in het aanbestedingsproces. Zij stellen nog enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben naar aanleiding hiervan nog enkele vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie merken op dat deze aanbestedingsrichtlijnen in Brussel zijn uitonderhandeld, dat de regering heeft aangegeven dat zij tevreden is over de inhoud en dat het merendeel van de Nederlandse inzet is binnengehaald. Kan de regering op een rij zetten welke meest belangrijke punten niet zijn binnengehaald? Hoe maakt de regering er werk van om op termijn die punten bij de volgende herziening alsnog binnen te halen?

Een goede aanbestedingswet is één ding, het toepassen is een tweede. Recente voorbeelden hebben laten zien dat overheden soms graag de Aanbestedingswet 2012 omzeilen. Daarbij denken de leden van deze fractie bijvoorbeeld aan de inbesteding van boekscanners door het Nationaal Archief, waarover de Commissie van Aanbestedingsexperts oordeelde dat dit in strijd was met de Aanbestedingswet 2012. Deze leden zouden daarom graag voorkomen dat dergelijke inbestedingen in de toekomst plaatsvinden. Welke mogelijkheden ziet de regering daartoe? Zou in de Aanbestedingswet 2012 niet expliciet moeten staat dat wanneer overheden elkaar opdrachten geven, bijvoorbeeld tussen ministeries, er ook daarvoor een aanbestedingsplicht geldt?

Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat het mkb nog steeds ondervertegenwoordigd is wanneer wordt gekeken naar het totaal aantal gunningen. De regering realiseert zich dit ook, zo blijkt uit de stukken, maar deze leden zouden graag willen weten of de positie van het mkb door de nieuwe aanbestedingsrichtlijnen verbeterd gaat worden de komende periode. Heeft het mkb na deze wetswijziging meer kans van slagen dan ervoor? Daarnaast sprak mevrouw Manunza als genodigde tijdens het rondetafelgesprek over de mkb-problematiek over de Nederlandse aanbestedingsprocedure als «corrupt», doelend op de manier waarop gunningen worden verleend. De leden van deze fractie ervaren dit als onwenselijk en vragen dan ook hoe de regering hier naar kijkt.

Deze leden vragen op welke wijze de Aanbestedingswet 2012 kan of moet worden aangepast om lokaal aanbesteden bij onder andere asielzoekerscentra van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) mogelijk te maken, dan wel verplicht te stellen. Met het openstellen van die mogelijkheden krijgt de lokale economie en werkgelegenheid meer kansen en wordt het draagvlak voor de asielzoekerscentra (azc’s) vergroot. Op welke wijze biedt de wet handvatten om hier ruimte voor te maken, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de voorgestelde wijzigingen voortkomen uit de implementatie van twee herziende richtlijnen en een nieuwe richtlijn. De evaluatie van de aanbestedingswet heeft daarnaast geleid tot één voorstel tot wijziging van een wettelijke bepaling in de wet. Waarom heeft de regering ervoor gekozen slechts één wettelijke bepaling te veranderen naar aanleiding van de evaluatie van de aanbestedingswet? De gunning aan het midden- en kleinbedrijf (mkb) is nagenoeg gelijk gebleven, terwijl het hoofddoel van de wet was dit te verbeteren. Hoe kan het dat uit de evaluatie blijkt dat de gunning aan het mkb nagenoeg gelijk is gebleven? Waarom zijn er volgens de regering nauwelijks wettelijke wijzigingen nodig om de toegang van het mkb tot overheidsopdrachten te verbeteren? Heeft de regering nog andere wettelijke wijzigingen overwogen? Zo ja, welke wijzigingen waren dit en waarom is besloten hier niet voor te kiezen? Deze leden hebben ook andere vragen naar aanleiding van de evaluatie van de aanbestedingswet 2012. Uit de bovengenoemde evaluatie blijkt dat spanningen bestaan tussen bepalingen in de wet omtrent samenvoegen en opdelen in percelen op de toegang van het mkb en het streven naar efficiënte en samenwerking. Op welke wijze zouden deze bepalingen kunnen worden aangepast zodat deze spanning verdwijnt en de toegang van het mkb wordt verbeterd?

Voor deze leden is het onnodig samenvoegen van opdrachten een doorn in het oog. In artikel 1.5 van de Aanbestedingswet 2012 staat dat opdrachten niet onnodig mogen worden samengevoegd. Zij krijgen signalen binnen, onder andere bij het rondetafelgesprek van 25 november 2015 over dit onderwerp in de Kamer, dat met deze bepaling in de wet in de praktijk niet goed wordt omgegaan. De signalen zijn dat het samenvoegen niet altijd verband houdt met de opdracht en het uitvoeren van de opdracht. Hierbij worden organisatorische voordelen genoemd als reden voor de aanbestedende dienst om te gaan samenvoegen. De leden van deze fractie vragen of de regering vindt dat artikel 1.5 voldoende handvaten biedt om onnodige samenvoegingen te voorkomen. Is de wet op dit moment zo opgesteld dat het samenvoegen enkel mogelijk is als de aanbestedende dienst aantoont dat dit daadwerkelijk leidt tot meer efficiëntie voor de betrokken marktpartijen? Tijdens het rondetafelgesprek in de Kamer over mkb-problematiek waaronder aanbesteden kwam naar voren dat er partijen zijn die ontevreden zijn over het zogenoemde clusterverbod. Herkent de regering deze signalen en wat kan of wil de regering daar aan doen?

Uit de bovengenoemde evaluatie blijkt verder dat ondernemers problemen ervaren met het gebrek aan wederkerigheid bij de toepassing van contractvoorwaarden. In hoeverre is de regering van plan iets te doen aan het gebrek aan wederkerigheid en het eenzijdige karakter van contractvoorwaarden?

Deze leden vragen tevens of de regering een overzicht kan geven in hoeverre de tenderkosten in de afgelopen jaren zijn gestegen en of de regering kan aangeven wat de redenen hiervan zijn. Uit de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012 blijkt namelijk dat twee derde van de ondernemers de eisen bij aanbestedingsprocedures in het afgelopen jaar soms of regelmatig niet proportioneel vonden en dat dit bij het mkb meespeelde om niet in te schrijven op een overheidsopdracht. De aan het woord zijnde leden vragen daarom of de regering vindt dat de eisen in de aanbestedingsprocedures buitenproportioneel zijn voor het mkb. Ziet de regering mogelijkheden om de eisen in de aanbestedingsprocedures voor het mkb zo aan te passen dat zij er meer gebruik van kunnen maken? In het veld bestaan geluiden om een vergoeding voor de tenderkosten in te stellen. Bijvoorbeeld door een gedeeltelijke vergoeding in te stellen voor de kosten die het mkb in de voorfase maakt bij de inschrijving voor een bepaalde dienst of product, waarbij enkel de laatste vijf overgebleven partijen hierop aanspraak kunnen maken. Wat vindt de regering van het idee voor het instellen van een standaardvergoeding en, indien zij hier voorstander van is, welke maatstaf van vergoeding zou hierbij dan redelijk zijn? En zou dit volgens de regering het probleem op kunnen lossen of ligt de oplossing in het verlagen van de eisen zodat de tenderkosten gaan dalen?

Deze leden vragen verder hoe de regering aankijkt tegen inkoopcentrales. Een inkoopcentrale doet de aanbestedingen namens een aantal gemeenten. Doel van deze inkoop zou een verdere professionalisering kunnen zijn waarin kennis wordt gedeeld waardoor de kwaliteit van de aanbestedingen verder toeneemt. Deze leden krijgen echter signalen binnen dat inkoopcentrales nadelig zijn voor het mkb omdat zij massa vertegenwoordigt waardoor zij een relatief grote inkoopmacht heeft, afhankelijke relaties ontstaan en de nadruk teveel op prijs komt te liggen. Hoe wil de regering dit knelpunt wegnemen? Deze leden vragen of de regering bereid is om zich in Europa sterk te maken dat het plafond van Europees aanbesteden voor diensten en leveringen wordt verhoogd van € 207.000 naar € 1.000.000, zodat decentrale overheden meer ruimte krijgen om lokaal aan te besteden. Tot slot vragen deze leden of de regering de bevindingen en de aanbevelingen uit de het rapport «De reiziger in de kou» van de parlementaire enquêtecommissie Fyra (november 2015) op het punt van aanbestedingen en het aanbestedingsrecht heeft meegenomen in dit wetsvoorstel. Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PVV-fractie vinden het allereerst belachelijk dat deze omvangrijke wetgeving op dictaat van Brussel binnen een paar weken door de Tweede Kamer moet worden gejaagd. Kennelijk hecht de regering meer waarde aan Brusselse deadlines dan aan een ordentelijk wetgevingsproces en betere aanbestedingsregels voor ondernemers. Deze leden constateren immers dat de in 2013 inwerking getreden Aanbestedingswet 2012 nog niet naar wens functioneert. Er blijven veel klachten vanuit met name het mkb en de gewenste professionaliseringsslag is nog niet gemaakt. Deze leden vernemen dan ook graag op welke punten deze wetswijziging hier verbeteringen in aanbrengt. De regering stelt dat aanbestedende diensten meer flexibiliteit krijgen. In hoeverre is dat wenselijk, te meer disproportionele eisen en aanbestedingen op basis van het criterium van «economisch meest verantwoorde investering» (EMVI-aanbestedingen) tot de grootste ergernissen van het mkb behoren? Valt onder meer flexibiliteit ook meer ruimte tot inbestedingen? In het rondetafelgesprek over de mkb-problematiek kwam naar voren dat er jaarlijks 300.000 inbestedingen zijn en zo’n 5.000 aanbestedingen. Meerdere genodigden gaven aan dat er sprake is van een trend van inbesteden. Vindt de regering deze tendens tot inbesteden wenselijk en waarom? Verder gaf één van de aanwezigen tijdens het rondetafelgesprek aan dat uit een onderzoek van de Europese Commissie blijkt dat 64% van het Nederlandse bedrijfsleven denkt dat in huidige praktijk van aanbestedingen in Nederland corruptie voorkomt. Herkent de regering deze cijfers en wat is de reactie van de regering hierop? Deze leden vragen of de regering ook kan reflecteren op de onderbouwing van deze cijfers zoals die gegeven is door de deelnemers van het Flash onderzoek van Eurobarometer (Europese Commissie, Flash Eurobarometer 374, 2014). Welke maatregelen worden er in dit wetsvoorstel genomen om de door het Nederlandse bedrijfsleven gepercipieerde corruptie bij aanbestedingen aan te pakken? Samengevat lijkt het erop dat dit wetsvoorstel meer verplichtingen voor ondernemers bevat en meer ruimte biedt voor aanbestedende diensten, terwijl volgens deze leden juist een omgekeerde ontwikkeling gewenst is. Kan de regering zich vinden in deze samenvatting van dit wetsvoorstel? Zo niet, kan de regering aangeven op welke punten er verplichtingen voor ondernemers vervallen en de ruimte voor aanbestedende diensten verder wordt ingeperkt?

De leden van ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012. Uit de evaluatie komt een aantal positieve effecten naar voren, zoals de vermindering van administratieve lasten en de toegenomen uniformering. Tegelijkertijd blijkt ook dat de administratieve lasten als gevolg van de EMVI-criteria flink zijn gestegen. Ook geeft een meerderheid van de ondernemers aan dat ze de eisen aan de opdrachten regelmatig of soms niet proportioneel vinden. Dit heeft grote invloed op de toegang van het mkb tot overheidsopdrachten. Op welke manier wil de regering de positieve en negatieve uitkomsten van de evaluatie bij de uitvoering van de voorliggende wetgeving betrekken, zowel boven als onder de Europese drempelbedragen?

De leden van deze fractie hebben met instemming kennisgenomen van het blijvend wettelijk vastleggen van de Gids proportionaliteit in de Aanbestedingswet 2012, zoals is vastgelegd door de Kamer via het amendement van de leden Schouten en Ziengs (Kamerstuk 32 440, nr. 24). Ook blijft het Aanbestedingsreglement Werken (ARW) van toepassing voor werken beneden de drempel. Zij vragen of deze documenten moeten worden aangepast naar aanleiding van de implementatie van de nieuwe richtlijnen. Zo ja, op welke onderdelen en op welke manier? Wat hebben deze wijzigingen voor gevolgen, bijvoorbeeld voor de proportionaliteit en de toegang tot opdrachten?

Deze leden lezen in de evaluatie dat de Gids proportionaliteit door bijna de helft van de speciale sectorbedrijven wordt gehanteerd. Tegelijkertijd is de Gids proportionaliteit nog niet wettelijk verplicht voor alle speciale sectorbedrijven. Deze leden vragen of de regering bereid is deze wettelijke verplichting voor speciale sectorbedrijven nu wel door te voeren vanwege de wenselijkheid, de duidelijkheid en het gelijke speelveld.

2. Regelgevend kader

2.1 Voorgeschiedenis

De leden van de VVD-fractie lezen dat er slechts één wijziging in deze wetsherziening is meegenomen die voortvloeit uit de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012, waarover de regering de Kamer in juli 2015 per brief heeft geïnformeerd. De reden daarvoor is dat veel punten uit die evaluatie zich toespitsen op de uitvoering en minder op de wettelijke verplichtingen. De regering achtte daarom een verdere aanpassing van de wet niet nodig. Desondanks willen deze leden wel een aantal vragen stellen hierover, omdat uitvoering en wet met elkaar verbonden zijn.

Naar aanleiding van de evaluatie Aanbestedingswet 2012 vragen deze leden of de regering bereid is tot het doen van een onderzoek naar een vergoeding van tenderkosten. En kan de regering aangeven hoe zij aankijkt tegen laattijdig ingetrokken aanbestedingsprocedures, in relatie tot de kosten die inschrijvers maken en het belang van een hoge kwaliteit van aanbestedingsbestekken en professionaliteit bij overheidsinkopers? En is de regering bereid om het clusterverbod aan te scherpen, zodat enkel in overleg met marktpartijen clustering mogelijk is? En om een verhoging van de aanbestedingsdrempel naar € 1 miljoen voor Europese Aanbestedingen in Brussel te agenderen?

De leden van deze fractie willen verder vragen of de regering bereid is om de inkoopvoorwaarden van het Rijk (ARVODI) meer op basis van de pariteit en proportionaliteit te formuleren. Kan de regering daarbij ingaan op het maximeren van de aansprakelijkheid tot drie maal de opdrachtsom? Is de regering bereid in een vergoeding voor het eenzijdig opzeggen van een opdracht door het Rijk te voorzien als tegemoetkoming in de kosten en gederfde omzet?

De leden van de D66-fractie vragen de regering nader toe te lichten in hoeverre de aanbevelingen van de Commissie Elias over ICT-aanbestedingsprojecten bij de overheid zijn meegenomen in deze wijziging van de Aanbestedingswet 2012. Kan de regering met name ingaan op de aanbevelingen over verplichte consultatie met de markt, het meenemen van resultaten uit het verleden en het functioneel aanbesteden?

Deze leden vragen de regering nader in te gaan op artikel 1.5 van de Aanbestedingswet 2012 waarin staat dat opdrachten niet onnodig mogen worden samengevoegd. Is de regering van mening dat dit voldoende waarborgen biedt voor het voorkomen van clustering van opdrachten? Is de regering het eens dat een verbod op clustering meer kansen kan bieden voor zzp’ers, startups en het mkb?

2.4 Wijze van implementatie

De leden van de VVD-fractie merken op dat de nieuwe aanbestedingsrichtlijnen uiterlijk in april 2016 moeten zijn geïmplementeerd. Gezien de behandeling in beide Kamers die nog moet plaatsvinden is dat een vrij krappe termijn, terwijl beide richtlijnen al in april 2014 in werking zijn getreden. Waarom heeft het vervolgens anderhalf jaar geduurd tot 30 oktober 2015 voordat het onderhavige voorstel voor wijziging van de Aanbestedingswet 2012 aan de Kamer is gestuurd, zo vragen deze leden.

3. Belangrijkste wijzigingen in het wetsvoorstel

3.1 Meer ruimte voor innovatie en duurzaamheid

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat in de huidige praktijk de gebruikte gunningsmethodieken er toe leiden dat de laagste prijsaanbieder wordt bevoordeeld ten opzichte van andere inschrijvers. Gunningsformules kennen meer gewicht toe aan de laagste prijs dan aan de inschrijver die de beste kwaliteit biedt. Waar voor de laagste prijs altijd een maximaal aantal punten wordt toegekend, is dat voor de inschrijver die de beste kwaliteit biedt niet het geval. Deze leden zijn van mening dat ook de aanbieder met de kwalitatief beste aanbieding het maximale aantal kwaliteitspunten moet krijgen. Hoe kijkt de regering hier tegenaan?

De leden van de PvdA-fractie willen de regering een vraag stellen over de mogelijkheden tot innovatie en de Aanbestedingswet 2012. Tijdens het rondetafelgesprek over de mkb-problematiek sprak de heer Depla als genodigde over de plek waar de innovatie veel plaatsvond: in het proces. Door de snel veranderende techniek kan het zijn dat er gedurende het proces innovaties worden gedaan die het eindproduct kunnen verbeteren. De heer Depla gaf aan dat er nu te weinig ruimte wordt geboden aan de aanbestedende diensten om dit mogelijk te maken. De leden van deze fractie zouden dan ook graag willen weten of het nieuwe wetsvoorstel voldoende ruimte biedt voor deze innovaties die plaatsvinden gedurende het proces. In dat licht zouden zij ook meer informatie willen over de invulling van het innovatiepartnerschap waarover wordt gesproken in deze paragraaf.

In dezelfde paragraaf wordt gesproken over EMVI en de problemen die dat met zich meebrengt. De regering stelt dat dit vaak tot problemen leidt in de uitvoering en dat er niet altijd wordt gekozen voor de economisch meest voordelige investering, maar vaak voor de laagste prijs. Wanneer er toch voor de EMVI-oplossing wordt gekozen wordt dit niet altijd gewaardeerd. Zo kwam tijdens het rondetafelgesprek over de MKB-problematiek aan de orde dat de rechter besloten heeft dat Rijkswaterstaat een EMVI gunning moest verruilen voor de laagste prijs. De aan het woord zijnde leden zien dit als onwenselijk en zijn dan ook tevreden met het feit dat de regering dezelfde problemen signaleert, getuige de aanpassingen in de gunningscriteria in de wet. Toch vragen deze leden of de nieuwe wet voldoende garanties levert dat er niet louter wordt gegund op basis van het gunningscriterium van de laagste prijs. Ook vragen zij wat volgens de regering een goede verhouding zou zijn tussen de verschillende gunningscriteria en of een uitspraak van de rechter gedaan tegen de gunning van Rijkswaterstaat door deze wetswijziging in de toekomst vermeden gaat worden.

De leden van de SP-fractie lezen in het wetsvoorstel dat bij het gunningscriterium «beste prijs-kwaliteitverhouding», voorheen «economisch meest voordelige inschrijving», gekozen kan worden voor laagste kosten op basis van kosteneffectiviteit en laagste prijs. Deze leden zijn benieuwd waarom deze criteria volgens de regering duiden op de beste prijs-kwaliteitverhouding en verzoekt de regering toe te lichten in welke gevallen dat het geval is. Zij zijn tevens benieuwd of de regering met deze leden van mening is dat het criterium «laagste kosten op basis van kosteneffectiviteit» sterk overeen kan komen met de laagste prijs. Zij vragen de regering toe te lichten in welke gevallen dit criterium kan en moet worden gebruikt. Tevens zijn deze leden benieuwd waarom gunning op basis van «laagste kosten» niet gemotiveerd hoeft te worden en, in het geval dat dit overeenkomt met de laagste prijs, dit tot een onjuist gebruik zal leiden.

De leden van deze fractie zijn bovendien benieuwd hoe de regering verwacht bij het gunningscriterium «beste prijs-kwaliteitverhouding» ervoor te zorgen dat de kwaliteit ook daadwerkelijk afdoende wordt meegewogen. Deze leden vragen de regering toe te lichten in hoeverre op dit vlak maatregelen worden genomen of aanwijzingen zullen worden gegeven in bijvoorbeeld de Gids proportionaliteit.

De aan het woord zijnde leden vragen aandacht voor één van de nieuwe zaken in deze aanbestedingsrichtlijn, namelijk het innovatiepartnerschap. Deze leden zijn blij met de aandacht voor innovaties, maar zijn bezorgd over de proportionele inrichting van de procedure in de praktijk. Er is de laatste tijd behoorlijke ophef over de kosten voor deelname aan concurrentiegerichte dialogen. Deze leden zijn benieuwd of hiervoor een lichtere procedure kan worden bezien. Deze leden zijn van mening dat we ervoor moeten waken dat een nieuw innovatiepartnerschap zich niet ontpopt tot een verzwaarde concurrentiegerichte dialoog. Tevens zijn deze leden benieuwd aan wie het intellectuele eigendom op het product, dat op deze manier ontwikkeld wordt, toegekend wordt.

De leden van deze fractie hebben in het wetsvoorstel gelezen dat keurmerken kunnen worden geëist door aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven. Deze leden lezen tevens dat de regering hierbij enig voorbehoud heeft, gezien de kosten en de proportionaliteit. Deze leden zijn benieuwd of de regering heeft overwogen hieraan voorwaarden te stellen indien dit mogelijk is en, zo niet, of hiervoor in de Gids proportionaliteit een handreiking kan worden gedaan. Tevens zijn deze leden benieuwd of bij het beoordelen van de kwaliteit van de indienende partij de kwaliteiten die door een keurmerk worden vastgelegd niet ook tot uitdrukking komen.

De leden van de CDA-fractie lezen in de kabinetsreactie op de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012 dat een aanpassing van de wettelijke gunningscriteria niet nodig wordt geacht. Toch lezen deze leden in de memorie van toelichting dat een nieuw gunningscriterium wordt toegevoegd, namelijk laagste kosten op basis van kosteneffectiviteit. Is de reden hiervan dat uit de evaluatie van de aanbestedingswet blijkt dat innovatie en duurzaamheid relatief weinig worden gehanteerd als beoordelingscriterium? Zo ja, op welke wijze wordt dit door deze nieuwe gunningscriteria verbeterd? Wordt het voor de ondernemers niet onnodig lastig gemaakt door een derde gunningscriterium toe te voegen? En leidt de naamsverandering van «economisch meest voordelige inschrijving» (EMVI) naar «beste prijs-kwaliteitsverhouding» niet onnodig tot verwarring, doordat partijen net bekend zijn geraakt met de term EMVI? Deze leden vragen de regering verder of zij nader kunnen toelichten wat precies de gevolgen zijn van de procedure voor een innovatiepartnerschap. Deze leden vragen of de mogelijkheid voor aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven om een specifiek keurmerk te mogen eisen verstandig is, met name voor het mkb? De regering geeft in de memorie van toelichting zelf al aan dat met name voor het mkb de kosten van het hebben van een groot aantal keurmerken niet altijd op te brengen is. Bovendien kunnen keurmerken en certificaten innovatie belemmeren omdat nieuwe, innovatieve oplossingen (nog) niet zijn gecertificeerd. Wat zijn volgens de regering dan de zwaarwegende nadelen indien deze mogelijkheid voor het eisen van een specifiek keurmerk uit het wetsvoorstel zou worden gehaald? De leden van deze fractie vragen daarnaast of de regering een rol ziet voor het Expertisecentrum Aanbesteden PIANOo om het proces rond aanbesteden te professionaliseren? En zou de regering kunnen toelichten hoe het begrip kwaliteit volgens de huidige regels wordt gekwantificeerd? Ofwel, aan de hand van welke criteria wordt bepaald wat kwaliteit is?

De leden van de PVV-fractie vinden het onwenselijk om aanbestedingen meer aan te laten sluiten bij de Europa 2020-strategie. Deze leden zijn benieuwd welke verplichtingen dit met zich meebrengt voor aanbestedende diensten en ondernemers. In hoeverre zijn overheden en andere aanbestedende diensten vrij om geen rekening te houden met de genoemde strategische beleidsdoelstellingen zoals duurzaamheid en sociale criteria? Waarom moet er bij aanbestedingen überhaupt rekening gehouden worden met Europese politieke doelstellingen? Verder zijn deze leden benieuwd in hoeverre het rekening houden met strategische beleidsdoelstellingen niet haaks staat op de doelstelling tot verminderen van de regeldruk. Versterkt dit ook mogelijk de klacht tot het stellen van disproportionele eisen? Met name duurzaamheid is immers een relatief begrip dat moeilijk meetbaar is. In het rondetafelgesprek over de mkb-problematiek kwam naar voren dat in andere landen relatieve gunningsmethoden verboden zijn. Waarom kiest de regering ervoor om dit in Nederland niet te verbieden? Welke waarborgen bevat dit wetsvoorstel om ervoor te zorgen dat de gunningsmethodiek objectief is en hoe wordt dit getoetst? Voor wat betreft het innovatiepartnerschap zijn deze leden benieuwd wat de reden is van de gestelde voorwaarde dat alleen tot aankoop mag worden overgegaan indien de innovatieve producten, diensten of werken geleverd kunnen worden op het kwaliteits- en kostenniveau dat bij de start van het innovatiepartnerschap is afgesproken. Wat is er op tegen als de innovatie de vooraf afgesproken kwaliteits- of kostenniveaus overtreft? Verder stelt de regering dat staande praktijk nu wordt gecodificeerd voor wat betreft de levenscyclus, zodat bijvoorbeeld eisen gesteld kunnen worden de milieubelasting van de productiemethode, de mate van recycling of arbeidsomstandigheden van werknemers. Weliswaar geldt als voorwaarde dat deze eisen niet disproportioneel mogen zijn, maar dat is nu juist één van de meest gehoorde klachten. Deze leden zijn benieuwd op welke wijze de proportionaliteit van dergelijke eisen, voorwaarde en criteria getoetst worden, wie dat doet en wie daarop toeziet. Ligt het niet voor de hand om het aantal eisen dat gesteld kan worden verder in te perken om zodoende disproportionaliteitsklachten te verminderen? Zo niet, waarom niet? Verder benadrukt de regering in de memorie van toelichting hier dat er geen eisen, voorwaarden of criteria kunnen worden gesteld die verband houden met het algemene ondernemingsbeleid van een inschrijver. Echter bij hoofdstuk 3.6 over voorbehouden opdrachten wordt hier juist wel expliciet naar gekeken. Is deze stellingname daar dan niet voor van toepassing, hoe kan de regering dit rijmen?

Een andere opvallende wijziging is de mogelijkheid tot het eisen van een specifiek keurmerk. Deze leden zijn benieuwd wat de meerwaarde hiervan is. Te meer dit een kostenverhogende wijziging is die zoals de regering zelf stelt niet altijd op te brengen is voor het mkb. Bovendien werkt dit belemmerend voor de innovatie zoals de regering zelf aangeeft, omdat nieuwe innovatieve oplossingen nog niet zijn gecertificeerd. Daarbij wordt ook nog eens gesteld dat de aanbestedende dienst altijd een ander keurmerk of bewijsmiddel moet aanvaarden waaruit blijkt dat de inschrijver voldoet aan de eisen. Wordt hierdoor in feite de waarde van zo’n keurmerk niet meteen onderuit gehaald en is het hiermee dan niet een nodeloze kostenpost voor ondernemers?

Verder vernemen deze leden wisselende geluiden als het gaat om EMVI-aanbestedingen. Aan de ene kant wordt gesteld dat dit ondernemers voor meer werk en hogere kosten stelt waardoor met name de kleine ondernemers als eerste afhaken. Zo zouden dankzij EMVI de totale offertekosten met gemiddeld 63% gestegen zijn. Aan de andere kant wordt gesteld dat doordat er nu niet alleen gekeken wordt naar de laagste prijs maar ook de kwaliteit, dat dit juist gunstig is voor kleine ondernemers omdat zij doorgaans een hogere kwaliteit leveren. Kanttekening daarbij is dat zelfs indien er via de EMVI-methode wordt aanbesteed de laagste prijs bijna niet meer te overtreffen is door topkwaliteit vanwege het gehanteerde puntensysteem. Herkent de regering dit dilemma en welke wijzigingen brengt dit wetsvoorstel aan om ervoor te zorgen dat de toegangsdrempels voor het mkb lager zijn en kwaliteit een eerlijkere kans krijgt bij aanbestedingen? Indien dit wetsvoorstel geen wijzigingen aanbrengt om de kansen voor het mkb bij aanbestedingen te verbeteren, kan de regering dan aangeven welke wijzigingen overwogen zijn? Waarom is hier dan toch van afgezien? Verder vragen deze leden in hoeverre het nieuwe gunningscriterium laagste kosten op basis van kosteneffectiviteit strijdig is met het voornemen van de regering om meer ruimte bieden voor innovatie. Immers bij innovaties zijn levenscycluskosten niet altijd duidelijk, waarmee juist een keuze op de oude vertrouwde dienst of product volgens deze methode een streepje voor heeft. Verder scoren gestandaardiseerde diensten of producten qua kosteneffectiviteit doorgaans hoger, hetgeen natuurlijk ook niet voordelig is voor innovatie of het mkb. Wat is dus de reden geweest voor de regering om dit nieuwe gunningscriterium te introduceren?

De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten in hoeverre de nieuwe procedure van het innovatiepartnerschap aanbestedende diensten voldoende ruimte laat om samen met innovatieve ondernemers nieuwe producten en diensten te ontwikkelen. Artikel 2.126b, lid 3 en 4, verplicht aanbestedende diensten om bepaalde minimumeisen te stellen aan de inschrijvingen op een innovatiepartnerschap en om nauwkeurige informatie te verstekken over de aard en strekking van de gevraagde oplossing. Is de regering het eens met deze leden dat het stellen van eisen aan nog niet bestaande producten, diensten of werken innovatie belemmert? En is de regering het eens dat het verstrekken van informatie over het probleem of de uitdaging waarvoor innovatieve oplossingen gevonden moet worden zal leiden tot betere resultaten ten aanzien van innovatie?

Voorts vragen deze leden de regering nader toe te lichten in hoeverre de procedure van het innovatiepartnerschap verschilt van «Small Business Innovation Research»-oproepen. Is de regering van mening dat de mogelijkheid van SBIR-oproepen voldoende bekend zijn bij aanbestedende diensten? In hoeverre biedt dit wetsvoorstel mogelijkheden voor aanbestedende diensten om de innovatieve producten, diensten of werken die voortkomen uit SBIR-oproepen direct aan te kopen?

De leden van deze fractie vragen de regering nader in te gaan op de mogelijkheid om een specifiek keurmerk te eisen. Is het mogelijk om een keurmerk te eisen dat betrekking heeft op het algemene ondernemingsbeleid van een inschrijver, zoals het algemene milieubeleid van een bedrijf of de man-vrouwverhouding in de Raad van Bestuur? Waarom is er binnen de gunningscriteria geen ruimte voor duurzaamheidscriteria, bijvoorbeeld «meest duurzame product»?

Deze leden vragen de regering nader in te gaan op de problematiek rondom gunningsmethodieken waarin inschrijvers met de laagste prijs 100% van de «laagste-prijs-punten» krijgen, maar inschrijvers met de beste kwaliteit niet 100% van de kwaliteitspunten krijgen.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen met interesse over de mogelijkheid om een innovatiepartnerschap aan te gaan. Zij zien dit als een kans om innovatie in Nederland te stimuleren. Op welke manier wil de regering de mogelijkheid van het innovatiepartnerschap gebruiken om innovatie in Nederland aan te jagen? Geldt een maximumperiode voor het aangaan van een partnerschap, inclusief de ontwikkelfase? Welke voorbeelden van innovaties zijn er waarbij een partnerschap uitkomst kan bieden? Op welke manier wordt het aangaan van een innovatiepartnerschap vormgegeven? Is het verplicht om een dergelijke opdracht openbaar aan te besteden?

De leden van deze fractie lezen dat de term «economisch meest voordelige inschrijving» (EMVI) een andere betekenis zal krijgen. Deze leden vragen of de nieuwe gunningscriteria wel tot de gewenste duidelijkheid leiden. EMVI staat tot nu toe bekend als term waarbij niet op de laagste prijs wordt gegund, terwijl dit onder de nieuwe wetgeving wel zo kan worden verstaan. Waarom wordt gekozen voor het hanteren van de term EMVI, ook wanneer de «laagste prijs» wordt bedoeld? Wat betekenen deze wijziging van gunningscriteria en de naamswijzigingen voor de administratieve lasten?

Deze leden wijzen op het onderzoek «Monitor Nieuwe Aanbestedingswet» van USP Marketing Consultancy voor MKB INFRA (2013), waaruit blijkt dat de offertekosten voor EMVI met 46% zijn gestegen. EMVI leidt niet altijd tot de gewenste werkwijze en uitkomst en leidt in veel gevallen tot meer administratieve lasten en onheldere criteria. Dit is zeker bij kleinere opdrachten ongewenst, omdat de toegang tot opdrachten voor mkb-bedrijven wordt bemoeilijkt en de kosten oplopen. Op welke manier wil de regering deze ongewenste effecten van de toepassing van de «beste prijs-kwaliteitverhouding» terugdringen?

De leden van deze fractie vinden het positief dat meer ruimte wordt gegeven voor duurzaamheid in het aanbestedingsproces, bijvoorbeeld dat eisen worden gesteld aan de milieubelasting van de productiemethode en de mate van recycling. De regering vermeldt echter ook dat dit al staande praktijk is en dat de wet materieel niets wijzigt. Deze leden vragen op welke manier de wetgeving daadwerkelijk meer ruimte biedt en ook meer duurzaamheid vereist. Zij vragen ook waarom het gunningscriterium «beste prijs-kwaliteitverhouding» meer ruimte voor duurzaamheid biedt dan de huidige EMVI-criteria.

De leden van de SGP-fractie constateren dat in veel gevallen een aanbestedingsprocedure gestart wordt op basis van de «economisch meest voordelige investering», maar dat uiteindelijk de opdracht op basis van de laagste prijs gegund wordt. Het betekent voor de betrokken bedrijven een onnodige lastenverzwaring. Onderzoek van onder meer het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB, Transactiekosten aanbesteden, oktober 2014) laat immers zien dat de kosten bij EMVI-aanbestedingen substantieel hoger liggen dan bij aanbestedingen op de laagste prijs. De Kenniskring Aanbestedingen wijst erop dat in de praktijk gunningsmethodieken zo opgesteld zijn dat prijs bevoordeeld wordt ten opzichte van kwaliteit. Deze leden vinden dit een ongewenste gang van zaken. Zij horen graag hoe de regering deze ontwikkeling waardeert en wat zij hieraan gaat doen. De Kenniskring Aanbestedingen stelt bijvoorbeeld voor een bepaling aan de Aanbestedingswet toe te voegen die ervoor zorgt dat gunningsmethodieken zo opgesteld worden dat ongelijke behandeling voorkomen wordt. De leden van de SGP-fractie horen graag de reactie van de regering hierop.

3.2 Meer flexibiliteit bij aanbestedingsprocedures

De leden van de SP-fractie lezen in het wetsvoorstel dat de huidige elektronische marktplaatsen kunnen worden ingericht als dynamisch aankoopsysteem. Deze leden verzoeken de regering toe te lichten op basis van welke criteria deze marktplaatsen nu niet voldoen aan de voorwaarden voor een dynamisch aankoopsysteem en welke van deze criteria zullen worden aangepast. Tevens zijn deze leden benieuwd in hoeverre de effectiviteit van deze methode van inkopen zal worden geëvalueerd en of hierbij zal worden gekeken naar de mate waarin kwaliteitscriteria een voornamere positie zal krijgen binnen de dynamische aankoopsystemen.

3.3 Verlaging van de administratieve lasten

Met betrekking tot de verlaging van de administratieve lasten, merken de leden van de PvdA-fractie op dat vanuit het mkb wordt gesteld dat de aanbestedingsprocedure een doel op zich lijkt te zijn geworden. Deze leden vragen dan ook om te kijken naar een lastenverlichting. De regering heeft al eens aangegeven open te staan voor een tendervergoeding en deze leden zouden dan ook graag willen weten hoe de regering daar nu tegen aankijkt. Moet deze vergoeding de tenderkosten volledig dekken of alleen voor een bepaald percentage? En wat wil de regering gaan doen tegen misbruik van deze vergoeding voor tenderkosten?

De leden van de SP-fractie lezen in het wetsvoorstel dat aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven vrij zijn in de keuze voor een aanbestedingsplatform. Deze leden vragen de regering aan te geven hoeveel aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven nu gebruik maken van TenderNed en hoeveel van hen gebruik maken van een ander elektronisch aanbestedingsplatform. Deze leden zijn tevens benieuwd naar het verschil in kosten die aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven maken tussen TenderNed en andere elektronische aanbestedingsplatforms.

In het wetsvoorstel is een verplichting tot elektronisch aanbesteden te vinden, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Aan de lidstaten wordt de mogelijkheid geboden om deze verplichting uit te stellen tot uiterlijk 18 oktober 2018. De regering heeft naar aanleiding van de consultatieronde besloten de datum te verlengen van april 2016 naar 1 juli 2017. Dit heeft de regering gedaan omdat organisaties als MKB-Nederland, VNO-NCW, enkele adviesbureaus, advocaten en de Nederlandse Vereniging voor Aanbestedingsrecht hebben aangegeven dat kleinere organisaties, zowel aanbestedende diensten als ondernemingen, tijd nodig hebben om zich voor te bereiden op het volledig elektronisch aanbesteden. Heeft de regering overwogen om ervoor te kiezen het uit te stellen tot 18 oktober 2018? Wat zouden hier de nadelen van zijn? Ook vragen deze leden wat de zinsnede precies inhoudt dat vanaf 1 juli 2017 alle communicatie «in beginsel» elektronisch plaatsvindt. Daarnaast vragen deze leden welke internetsnelheid minimaal nodig is om op een normale wijze elektronisch te kunnen aanbesteden.

De leden van de PVV-fractie constateren dat de beoogde verlaging van administratieve lasten door de Aanbestedingswet 2012 onvoldoende gerealiseerd is. Kan de regering nader verklaren waarom dat zo is? Verder wordt er een verplichting ingesteld tot elektronisch aanbesteden. Deze leden zijn benieuwd in hoeverre er momenteel nog niet elektronisch wordt aanbesteed en wat de redenen daarvoor zijn. Verder wordt de Nederlandse uniforme eigen verklaring vervangen door het Uniform Europees Aanbestedingsdocument. Deze standaardisatie is uiteraard prettig voor multinationals, maar in hoeverre vormt dit ook een verbetering voor het mkb en waarom?

Een knelpunt waar inschrijvende bedrijven tegen aanlopen is dat het regelmatig voorkomt dat aanbestedende diensten vanwege verkeerde bestekken of gewijzigde (politieke) inzichten een aanbestedingsprocedure stopzetten, zo merken de leden van de SGP-fractie op. In veel gevallen worden de inschrijfkosten niet vergoed. Dat laatste zadelt het bedrijfsleven onnodig met soms hoge kosten op en stimuleert aanbestedende diensten niet om goede en haalbare bestekken te schrijven en koersvast te blijven. Deze leden vinden dit ongewenst. Welke mogelijkheden ziet de regering om voor een stok achter de deur te zorgen, bijvoorbeeld door het verplichten van een vergoeding van (een deel van) de inschrijfkosten?

3.4 Integriteit bij aanbesteden

De uitsluiting van de ondernemers van een aanbestedingsprocedure zien de leden van de PvdA-fractie als een uiterst noodmiddel. Zij vinden niet dat een ondernemer door één slechte ervaring tijdens een aanbesteding meteen een slechte naam moet krijgen, waardoor de ondernemer nooit meer een gunning kan krijgen. Deze leden willen dan ook weten hoe de regering aankijkt tegen deze opvatting.

De leden van de SP-fractie lezen dat uitsluiting van deelneming aan een opdracht kan worden opgelegd als ondernemers structureel tekort schieten bij de uitvoering. Deze leden zijn benieuwd welke criteria en maatstaven hiervoor bestaan en welke waarborgen worden ingebouwd om willekeur te voorkomen. Tevens zijn deze leden benieuwd of hierbij een verjaringstermijn is opgenomen.

De leden van de D66-fractie vragen de regering nader toe te lichten in hoeverre deze wetswijziging voldoende handvaten biedt om bedrijven die in eerdere ICT-aanbestedingsprojecten slechte producten hebben geleverd uit te sluiten van volgende opdrachten.

3.5 Publiek-publieke samenwerking

De leden van de PVV-fractie vinden dat de overheid zich zo min mogelijk moet mengen in concurrentie met marktpartijen. Toch komt het geregeld voor dat dit wel gebeurt, bijvoorbeeld op het gebied van de afvalophaaldiensten. Dit gebeurt in de ene gemeente door private partijen en in de andere gemeente door publieke partijen. In hoeverre vindt de regering dit wenselijk en blijft dit mogelijk onder de strikte voorwaarden die dit wetsvoorstel stelt? Er wordt gesteld dat er een uitzondering geldt voor zaken die van openbaar belang zijn, maar daarover zijn blijkbaar verschillende opvattingen tussen gemeenten. Zorgt de regering er hiermee niet voor dat gemeenten altijd kunnen kiezen voor inbesteding, omdat zij dit in het openbaar belang achten?

3.6 Voorbehouden opdrachten

Het Social Return on Investment (SROI) ziet de PvdA als een belangrijk middel voor een betere maatschappij. Daarom zouden zij ook willen dat de Aanbestedingswet 2012 ondernemers stimuleert om te komen tot gedegen sociale investeringen. Hierbij vragen zij naar de mening van de regering om breder te kijken dan alleen naar de opdracht zelf. Een aanbestedend bedrijf zou immers ook op een andere manier wat terug kunnen doen voor de maatschappij. Ook denken deze leden dat het SROI geen doel op zich moet zijn, wegens het risico op het «draaideureffect» zoals de heer Stuit als genodigde tijdens het rondetafelgesprek over de mkb-problematiek dat noemde. De leden van deze fractie zouden graag de reactie van de regering willen op de vraag om te kijken om leerlingen vanuit de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) te integreren in de bedrijven die meedingen naar de aanbesteding. Op deze manier zien deze leden mogelijkheden tot een constructievere opbouw van het SROI. Personeel is dan in opleiding, gemotiveerd voor het vak en werkgevers werken zo met gemotiveerd personeel dat zij verder kunnen bekwamen. Biedt de wet voldoende aanknopingspunten voor deze mogelijkheden, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie lezen in het wetsvoorstel dat sociale werkplaatsen als gevolg van het sluiten of het afstoten van taken moeten inkrimpen. Tegelijkertijd lezen zij dat ondernemingen die de integratie van mensen met een arbeidsbeperking tot doel hebben deze rol over kunnen nemen. Deze leden zijn benieuwd naar de omvang van het aantal bedrijven dat dit doel heeft en of de regering kan aangeven hoe groot het aantal mensen dat als het gevolg van het krimpen van de sociale werkvoorziening werkloos raakt en welk deel van hen bij dergelijke ondernemingen aan het werk kan.

De leden van de CDA-fractie vragen wat in dit wetsvoorstel de definitie is van kansarmen en waarom deze worden toegevoegd aan de doelgroep. Tevens vragen deze leden waarom er voor gekozen is om het percentage van de werknemers dat gehandicapt of kansarm moet zijn om een opdracht voor te behouden aan sociale voorzieningen te verlagen van 50 naar 30 procent. Welke gevolgen heeft dit voor het mkb? Tevens vragen deze leden op welke wijze wordt getoetst of ondernemingen de integratie van arbeidsbeperkten tot doel hebben. Gaat het hierbij om een hoofddoel van de organisatie of mag het ook één van de doelen van een organisatie zijn? En worden de doelen alleen op papier getoetst of wordt de werkelijke realisatie ook meegenomen in de toetsing? Ook lezen deze leden dat bepalingen in het wetsvoorstel worden opgenomen om te komen tot de participatiesamenleving die de regering voor ogen heeft. Deze leden vinden het stimuleren van de participatiesamenleving in zijn algemeenheid van groot belang, maar dan dient de wijze waarop dit gebeurt wel te kloppen. Zij zijn benieuwd wat voor participatiesamenleving de regering voor ogen heeft. Zou de regering dit uiteen kunnen zetten en hierbij kunnen aangeven op welke wijze paragraaf 3.6 hier invulling aan geeft?

De leden van de PVV-fractie constateren dat deze regering de sociale werkplaatsen gesloopt heeft en dat nu aanbestedende partijen worden opgezadeld met de problemen die de regering zelf veroorzaakt heeft. In het rondetafelgesprek over de mkb-problematiek werd gesproken over de draaideurproblematiek die dit veroorzaakt, omdat iedere gemeente aanstuurt op het legen van een eigen kaartenbak. Dit gaat ten koste van de kwaliteit en biedt ook geen structurele oplossing voor de arbeidsmarktproblematiek van gehandicapten en kansarmen. Deze leden zijn allereerst benieuwd naar wat er onder kansarmen wordt verstaan. Kan de regering hiervan een uitputtende lijst geven?

Ten tweede constateren deze leden dat de drempel nu verlaagd wordt van 50% naar 30%. Kan de regering aangeven wat het effect hiervan is? Heeft de regering een indicatie hoeveel opdrachten op deze wijze meer gegund zullen worden aan sociale werkvoorzieningen en ondernemingen die de integratie van kansarmen als hoofddoel hebben? Kan de regering overzichtelijk in een tabel aangeven hoeveel niet voorbehouden opdrachten er overblijven, als de wet op dit punt niet gewijzigd wordt, als alleen de definitie wordt uitgebreid met kansarmen, als alleen de drempel wordt verlaagd en als de voorgestelde verlaging en definitie uitbreiding wordt doorgezet? Voorts wordt er gesteld dat specifieke diensten op het gebied van gezondheid, sociale en culturele diensten voorbehouden worden aan bepaalde organisaties die een taak van algemeen belang als doel hebben, hun winsten opnieuw investeren in de organisatie en beschikken over beheers-of eigendomsstructuren die zijn gebaseerd op werknemersaandeelhouderschap of beginselen van participatie. Geldt deze uitzonderingsgrond alleen als aan al deze voorwaarden wordt voldaan of is één van de voorwaarden voldoende? Kan de regering nader motiveren waarom het nodig is om deze uitzonderingen in de wet op te nemen? Waarom kunnen deze opdrachten niet via reguliere aanbestedingen vervuld worden? Ook hier ontvangen deze leden graag een overzicht van hoeveel opdrachten er per jaar bij ieder van deze sectoren onder deze uitzonderingsgrond vallen en hoe dat zich verhoudt tot het totale aantal openbare aanbestedingen in deze sectoren.

3.7 Opdrachten voor sociale en andere specifieke diensten

De leden van de SP-fractie lezen dat vervoersondersteunende activiteiten met deze wetswijziging onder het reguliere regime zullen vallen. Deze leden vragen de regering toe te lichten welke (categorieën) diensten dit betreft en welke gevolgen dit voor deze diensten alsmede het vervoer en de reizigers heeft.

3.8 Concessieopdrachten

De leden van de PVV-fractie constateren dat de concessierichtlijn een nieuw regime introduceert voor concessieopdrachten. Er wordt gesteld dat de looptijd maximaal vijf jaar mag bedragen. In bepaalde sectoren zoals het openbaar vervoer worden doorgaans concessies verleend met een langere looptijd. Vallen deze concessies ook onder de reikwijdte van deze richtlijn en wat gebeurt er met de huidige concessies die voor langer dan vijf jaar zijn verstrekt? Verder wordt er gesteld dat er geen sprake meer is van een concessieopdracht, indien een concessiehouder failliet lijkt te gaan en deze wordt ondersteund door de concessieverlener. In hoeverre is dit een wijziging van de bestaande regelgeving en is dan de consequentie dat er alsnog op reguliere wijze moet worden aanbesteed?

De leden van de D66-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom gekozen is voor een looptijd van vijf jaar bij een gunning van een concessieopdracht zonder verdere uitleg of motivering.

3.9 Speciale sectoren

In paragraaf 3.9 wordt gesproken over de aanbestedingsplicht. De leden van de CDA-fractie merken op dat inbestedingen tussen verschillende onderdelen van de overheid voorkomen, bijvoorbeeld onlangs de inbesteding van de scandiensten. Het lijkt er op dat de overheid in toenemende mate een beroep doet op de uitzonderingsmogelijkheden op de aanbestedingsplicht om opdrachten in eigen beheer uit te voeren. Klopt dit volgens de regering? Is de regering het met de leden van deze fractie eens dat uitzonderingsmogelijkheden alleen van toepassing mogen zijn als hier een gefundeerde economische analyse ten grondslag ligt? Is de regering bereid om in de aanbestedingswet de aanbestedingsplicht te verduidelijken om onnodige inbestedingen tegen te gaan? Daarnaast vragen deze leden of de regering nader kan toelichten waarom de regering er van afziet om de Gids proportionaliteit ook verplicht te stellen voor speciale-sectorbedrijven.

3.10 Monitoring van toepassing aanbestedingsregels

In grote lijnen zijn de brancheorganisaties en ondernemers «gematigd positief» over de Aanbestedingswet 2012. Dit vinden de leden van de PvdA-fractie een mager resultaat. Op welke wijze denkt de regering de irritaties hierover te kunnen wegnemen bij ondernemers? Deze klagen ook over de onprofessionele houding van de aanbestedende diensten. De regering wil ingrijpen door betere informatie te verstrekken over de Aanbestedingswet 2012. De leden van deze fractie steunen dit voorstel, maar praten ook graag verder met de regering om te kijken naar andere voorstellen om de aanbestedende diensten verder te professionaliseren. Welke maatregelen zou de regering nog meer kunnen nemen voor een verdere professionalisering van de aanbestedende diensten?

Naast deze professionaliseringsslag zouden zij graag zien dat er ook een mogelijkheid komt om de ondernemers tegemoet te treden door voorfinanciering. Met name het mkb heeft vaak niet de financiële mogelijkheden om dure projecten voor te financieren en haakt daardoor vaak af. Daarom zouden deze leden graag zien dat de aanbestedende diensten mogelijkheden krijgen tot voorfinanciering. Zij horen hierover graag de reactie van de regering.

De leden van de CDA-fractie vragen of het toezicht op de aanbestedingsregels voldoende is. De vraag is of de huidige rechtsbescherming voldoende effectief is omdat niet alle aanbesteders een klachtmeldpunt hebben ingesteld, de adviezen van de Commissie van Aanbestedingsexperts (CvAE) niet bindend zijn, klachten bij de nationale of plaatselijke ombudsman enkel kunnen worden ingediend nadat andere klachtmogelijkheden zijn uitgeput en een klacht bij de ombudsman enkel een behoorlijkheidoordeel (en geen juridisch oordeel) tot gevolg heeft dat men naast zich neer kan leggen. Is de regering bereid om op te nemen in de wet dat de adviezen van de CvAE bindend zijn of een onafhankelijke toezichthouder aan te wijzen dan wel in te voeren met eigen onderzoeksmogelijkheden en bevoegdheden?

De leden van de PVV-fractie merken op dat er drempels zijn bij ondernemers om hun beklag te doen over aanbestedingsprocedures. Deelt de regering deze constatering en welke mogelijkheden ziet de regering om deze drempels zo veel mogelijk weg te nemen? Zijn er gegevens bekend van het aantal succesvolle klachten bij de Commissie van Aanbestedingsexperts, de Ombudsman en de rechter? In het rondetafelgesprek over de mkb-problematiek werd ook gesproken over een toets vooraf. Nu lijkt dat deze leden nogal omslachtig om dat bij iedere aanbesteding te doen, maar indien er bij aanvang reeds klachten zijn dan voorkomt dat mogelijk achteraf een hoop problemen. In hoeverre is het mogelijk om een snelle toets vooraf te doen, bijvoorbeeld als er klachten zijn over het bestek en de disproportionele eisen die daarin gesteld worden? Eveneens kwam in hetzelfde rondetafelgesprek naar voren dat het mogelijk wenselijk zou zijn om een onafhankelijk toezichthouder zoals de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in te stellen. Dit omdat aanbevelingen van de Commissie van Aanbestedingsexperts en de Ombudsman niet bindend zijn. Sterker nog, ze worden zelfs niet eens opgevolgd door de rijksoverheid (zie bijvoorbeeld de inbesteding van scandiensten door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap). Hoe staat de regering tegenover de instelling van een onafhankelijke toezichthouder met eigen onderzoeksbevoegdheden en doorzettingsmacht, die indien nodig ook de rijksoverheid op de vingers kan tikken? Weliswaar is er dan altijd nog de mogelijkheid om naar de rechter te stappen, maar dit is een stap die veel ondernemers vanwege potentiele kosten en het mislopen van toekomstige opdrachten niet durven te maken. Hoeveel aanbestedingen zijn er bij de rechter aangevochten door het mkb in het bijzonder en in hoeverre waren ondernemers daarin succesvol?

3.11 Informatie en ondersteuning aan aanbestedende diensten en ondernemers

De leden van de SP-fractie beseffen dat met deze wetwijziging een aantal verbeteringen op het gebied van aanbestedingen kan worden bereikt. Zij zijn echter wel benieuwd naar wat naar de mening van de regering nodig is om te komen tot echte professionalisering van de aanbestedende diensten op het vlak van aanbestedingen. Zoals uit onderzoek van de Algemene Rekenkamer (Resultaten verantwoordingsonderzoek 2014 Ministerie van Economische Zaken (XIII), 2015) bleek worden juist bij het Ministerie van Economische Zaken en met name RVO.nl fouten gemaakt bij aanbestedingsprocedures. Deze leden vragen daarom of de regering van mening is dat hierin forse verbeteringen moeten worden aangebracht. Van ondernemers wordt immers gevraagd om perfect te voldoen aan de eisen bij aanbestedingen. Deze leden zijn van mening dat hierbij hetzelfde mag worden gevraagd van aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven.

4. Gevolgen van het wetsvoorstel voor de lasten

4.2 Overzicht van de lastenontwikkeling

De leden van de VVD-fractie zijn een groot pleitbezorger van lagere lasten. Het stemt deze leden dan ook tevreden dat er met dit nieuwe wetsvoorstel een lastenreductie wordt bewerkstelligd. Met de uitwerking daarvan in de memorie van toelichting kunnen deze leden echter niet goed uit de voeten. Op basis van welke berekeningen komen de daarin genoemde bedragen van de lastenverlichting tot stand? Kan de regering meer inzicht daarin geven?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de implementatie leidt tot een lastenreductie van € 5.666.700. Welke berekening ligt hieraan ten grondslag? Daarnaast lezen deze leden dat de berekende lasteneffecten van het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA) niet zijn opgenomen in het overzicht. Waarom niet en wat zijn de lasteneffecten van het UEA?

De leden van de PVV-fractie vinden het een goede zaak dat dit voorstel resulteert in een lastenverlichting. Echter qua regeldruk lijkt er sprake te zijn van een verzwaring. Kan de regering aangeven hoeveel regels er met dit wetsvoorstel in totaal verdwijnen en bijkomen? Verder constateren deze leden dat de informatieverstrekking voor wat betreft onderaannemers resulteert in een lastenverzwaring. Kan de regering aangeven welk probleem hiermee wordt opgelost?

De leden van de D66-fractie vragen de regering nader toe te lichten hoe zij tot het cijfer van € 5.666.700 aan lastenreductie is gekomen.

4.3 Uniform Europees Aanbestedingsdocument

De regering schrijft verder dat het nog niet duidelijk is hoe het UEA er uit zal komen te zien, maar dat mede naar aanleiding van haar inzet er een aanpassing heeft plaatsgevonden om de lastenverzwaring te beperken. De leden van de VVD-fractie steunen de regering in haar inzet daarvoor. Tegelijkertijd vragen deze leden de regering of de administratieve-lastenvermindering die is bereikt met de huidige eigen verklaring niet te niet wordt gedaan door de invoering van de Europese Eigen Verklaring. Kan de regering dit nader toelichten? Deze leden roepen de regering op zich in te blijven zetten een vermindering van de administratieve lasten en zij vragen de regering de Kamer op de hoogte te houden van de ontwikkelingen.

In de inleiding van de memorie van toelichting is te lezen dat de wijzigingen alleen betrekking hebben op die onderdelen van de Aanbestedingswet 2012 die zien op opdrachten boven de Europese drempelwaarden. De leden van de CDA-fractie vragen of het toepassingsgebied van het UEA geldt tot opdrachten waarvan de waarde ligt boven de Europese drempelwaarden of dat het ook geldt voor opdrachten met een waarde beneden die drempelwaarden. Indien het laatst genoemde van toepassing is, waarom is hier dan voor gekozen? Wat is de lastenverzwaring in vergelijking met de situatie dat de Nederlandse versie zou worden gehandhaafd?

De leden van de PVV-fractie vinden het onacceptabel als het UEA zou resulteren in een lastenverzwaring. De conceptversie bracht zelfs een lastenverzwaring van 10 miljoen met zich mee, waarmee de lastenverlichting die dit wetsvoorstel met zich mee zou brengen in één klap te niet wordt gedaan. Kan de regering aangeven wat de definitieve lastenverzwaring is die door de UEA wordt veroorzaakt? Aangezien deze lastenverzwaring in potentie de lastenverlichting overstijgt willen deze leden benadrukken dat dit wetsvoorstel niet eerder behandeld kan worden voordat hier uitsluitsel over gegeven kan worden. Kan de regering daaraan voldoen en zo niet, waarom niet?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de Europese eigen verklaring geen ruimte biedt om de voordelen van de Nederlandse uniforme eigen verklaring toe te blijven passen, zoals de relatief lage administratieve lasten. Uit de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012 bleek de Nederlandse uniforme eigen verklaring juist zeer effectief. Met welke lastenverzwaring krijgen bedrijven te maken, na wijziging van het eerste concept van de richtlijn?

5. Consultatie

5.2 Ingangsdatum verplichting tot elektronisch aanbesteden

De leden van de VVD-fractie zijn groot voorstander van de verplichting om elektronisch aan te besteden. Zij begrijpen dat er onder gemeenten onduidelijkheid heerst over de reikwijdte van die verplichting, omdat bijvoorbeeld niet duidelijk is voor welke opdrachten dit geldt. Welke mogelijkheden ziet de regering om de informatie omtrent deze verplichting simpel en concreet toegankelijk te maken? Is dit mogelijk via TenderNed en PIANOo?

Gemeenten geven aan een informatie- en ondersteuningsbehoefte te hebben wat betreft de toepassing van het elektronisch aanbesteden. Voor het slagen van elektronisch aanbesteden is het van belang dat in die behoefte wordt voorzien. Welke mogelijkheden tot verdere ondersteuning daarin ziet de regering?

5.5 Voorbehouden opdrachten

De leden van de PVV-fractie constateren dat de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven terecht hun bezwaren uiten over de voorbehouden opdrachten. Kan de regering nader ingaan op hun voornaamste bezwaren? Waarom geeft de regering geen gehoor aan deze bezwaren?

5.6 Voorbehouden opdrachten van specifieke diensten

De leden van de PVV-fractie merken op dat hier geen reactie staat vermeld van de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Kan de regering aangeven hoe het bedrijfsleven tegenover deze voorbehouden opdrachten van specifieke diensten staat?

5.7 Uitsluiten van ondernemers vanwege aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen

De leden van de CDA-fractie lezen dat een ondernemer die op basis van prestaties uit het verleden blijk heeft gegeven van aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen kan worden uitgesloten van een deelneming aan een opdracht. Deze leden kunnen zich dit goed voorstellen bij moedwillige wanprakijken. Hoe denkt de regering over bedrijven waar het gaat om onbewuste tekortkomingen en/of niet volledige toerekenbaarheid? Deze leden zouden tevens specifiek willen horen op welke gronden het niet mogelijk zou zijn om de uitsluitingsgrond te beperken tot gevallen waarin sprake is van een wanprestatie of te beperken tot gevallen waarin sprake is van toerekenbaarheid.

II. ARTIKELEN

Artikel 1

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen nadere toelichting op het begrip aankoopcentrale. In de Aanbestedingswet 2012 is een verbod vastgelegd op onnodig clusteren van opdrachten. Het is in dit verband onwenselijk wanneer op grote schaal inkoopsamenwerking plaatsvindt inclusief het clusteren van opdrachten. Leidt de vorming van aankoopcentrales niet tot het onnodig clusteren van opdrachten en het uitsluiten van een deel van de markt?

Artikel 1.1 en 2.11

De leden van de SP-fractie lezen in het wetsvoorstel bij de toelichting op de wijziging van de artikelen 1.1 en 2.11 van de Aanbestedingswet 2012 dat aankoopcentrales sporadisch worden gebruikt. Deze leden horen graag van de regering hoe zij de opkomst van deze aankoopcentrales ziet, of zij haar eigen inkoopcentrales ook als dusdanig beschouwt en of zij deze aankoopcentrales ziet als een poging tot het vergaren van inkoopmacht ten opzichte van leveranciers. Tevens vernemen deze leden graag van de regering in hoeverre een aankoopcentrale die optreedt als groothandel nog als aanbestedende dienst kan worden beschouwd en of aanbestedende diensten die op deze manier inkopen niet aanbestedingsplichtig zijn ten opzichte van de aankoopcentrale en groothandel. Is de regering het met deze leden eens dat onnodige clustering van opdrachten zoveel mogelijk voorkomen moet worden?

Artikel 2.10

De leden van de PVV-fractie hebben vernomen dat in de huidige aanbestedingswet is opgenomen dat opdrachten niet onnodig samengevoegd mogen worden. In hoeverre is dit clusterverbod nog van kracht in de nieuwe wet en ondermijnt dit artikel niet dit verbod? Hoe staat de regering tegenover een verdere uitbreiding van het clusterverbod?

Artikel 2.11

De leden van de PVV-fractie constateren dat er bij het bedrijfsleven veel weerstand is tegen aankoopcentrales, omdat zij misbruik zouden maken van hun machtspositie waardoor met name kleine mkb’ers gedupeerd worden. De regering constateert dat dit vooral een Europees fenomeen is dat in Nederland slechts sporadisch voorkomt. Vanuit het bedrijfsleven is men echter bevreesd dat het slechts een kwestie van tijd is voordat ook in Nederland veelvuldig gebruik wordt gemaakt van inkoopcentrales. Deelt de regering de opvatting van het bedrijfsleven dat aankoopcentrales ongewenst zijn en zo niet, waarom niet? Welke mogelijkheden ziet de regering om de gewenste professionaliseringsslag te maken zonder aankoopcentrales? Waarom is er niet voor gekozen om de opkomst van aankoopcentrales aan banden te leggen en deze te verbieden?

Artikel 2.52

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in artikel 2.52, lid 6, onder bepaalde voorwaarden eisen mogen worden gesteld aan combinaties. Welke gevolgen heeft dit voor de Gids proportionaliteit, waarin hogere eisen aan combinaties niet mogen worden gesteld? Welke gevolgen heeft dit voor de aanbestedingspraktijk?

Artikel 2.80

De leden van de PVV-fractie zijn benieuwd in hoeverre dit wetsvoorstel iets verandert in de reikwijdte van de bijzondere voorwaarden. Kan de regering uitleggen waar de grens ligt tussen voorwaarden die betrekking hebben op het algemene ondernemingsbeleid en niet toegestaan zijn en bijzondere arbeidsgerelateerde of sociale voorwaarden die wel toegestaan zijn? Graag zien deze leden dit verduidelijkt met voorbeelden. Verder merken deze leden op dat het non-discriminatiebeginsel in de praktijk vaak eenzijdig wordt toegepast, bijvoorbeeld als het gaat om vacatures waar bij voorkeur om man/vrouw of allochtoon wordt gevraagd. In hoeverre kunnen onder deze bijzondere voorwaarden zaken opgenomen worden met betrekking tot geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid? Kan de regering aangeven wat de sanctie is indien dit non-discriminatiebeginsel bij aanbestedingen wordt overtreden? Heeft de regering indicaties dat dit beginsel bij aanbestedingen wordt overtreden?

Artikel 2.82

De leden van de PVV-fractie hebben hun bedenkingen over de term kansarmen. De niet limitatieve reikwijdte van het begrip baart de leden zorgen. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om deze groep kansarmen expliciet in de wet vast te leggen? In hoeverre kunnen op deze manier ook allochtonen, illegalen of asielzoekers onder het begrip kansarmen worden verstaan? Kan de regering uitsluiten dat allochtonen, illegalen of asielzoekers op enigerlei wijze in de praktijk onder een uitzonderingsgrond van deze aanbestedingswet kunnen worden geschaard? Zo niet, waarom niet?

Artikel 2.86

De leden van de PVV-fractie vinden het een goede zaak dat de uitsluitingsgronden worden uitgebreid. Al vinden zij de toevoeging van terroristische activiteiten merkwaardig. Het lijkt deze leden namelijk voor de hand te liggen dat mensen die zich bezig hebben gehouden met terroristische activiteiten in de gevangenis zitten of het land uitgezet zijn. Heeft de regering aanwijzingen dat in het verleden mensen met terroristische activiteiten hebben deelgenomen aan aanbestedingen? Zo ja, kan de regering daar voorbeelden van geven?

Artikel 2.87

De leden van de CDA-fractie vragen of het voorstel voor een register waarin de aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen van ondernemers kunnen worden geregistreerd verder gaat dan wat de richtlijn voorschrijft. Deze leden vragen verder of buitenlandse bedrijven zullen worden bevoordeeld ten opzichte van Nederlandse partijen, omdat in Nederland meestal niet bekend is hoe het gedrag in het verleden is geweest van een buitenlandse partij.

De leden van de PVV-fractie twijfelen of de uitbreiding van facultatieve uitsluitingsgronden een goede ontwikkeling is. Enerzijds snappen deze leden dat bedrijven die zich niet aan de regels houden uitgesloten dienen te worden. Anderzijds kan het door omstandigheden natuurlijk altijd voorkomen dat ondernemers tekortschieten in hun prestatie. Als dit dan ook nog wordt bijgehouden in een register van aanbestedende diensten, dan is het vrijwel uitgesloten dat de betreffende onderneming ooit nog een aanbestedingsopdracht binnenhaalt en dat zal meestal dus leiden tot sluiting van dat bedrijf. Deelt de regering deze analyse van deze leden en zo niet, waarom niet? Indien het eenmalig tekortkomen bij een aanbestedingsopdracht dankzij deze striktere uitsluitingsgronden vrijwel altijd resulteert in een faillissement, acht deze regering een dergelijke maatregel dan proportioneel en waarom? Kan de regering een indicatie geven bij hoeveel procent van de huidige aanbestedingen er sprake is van aanzienlijke tekortkomingen die onder deze uitsluitingsgrond zouden vallen? Heeft de regering praktijkvoorbeelden van dergelijke tekortkomingen?

Artikel 2.87, eerste lid, onderdeel g, geeft aanbestedende diensten de ruimte om inschrijvers met aanzienlijke en voortdurende tekortkomingen in de afgelopen jaren uit te sluiten. De leden van de SGP-fractie vragen de regering dit nader te duiden. In de considerans van richtlijn 2014/24/EU wordt aangegeven dat het gaat om «grove wanprestatie, bijvoorbeeld niet-levering of niet-uitvoering, levering of uitvoering met grote gebreken die het product of de dienst onbruikbaar maken voor het beoogde doel, en wangedrag dat ernstige twijfel doet rijzen aan de betrouwbaarheid van de ondernemer». Is het om oneigenlijk beroep op deze bepaling te voorkomen niet beter om bij de terminologie van de richtlijn aan te sluiten?

Artikel 2.93

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij bereid is om de referentietermijn voor diensten (architecten- en ingenieursbranche) te verlengen naar vijf jaar, gelijk aan de termijn voor werken. Graag een toelichting.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het feit dat binnen de wijziging van de Aanbestedingswet 2012, aan aanbestedende diensten de mogelijkheid wordt geboden om ook opdrachten in aanmerking te nemen over een langere periode dan drie jaar als er anders niet voldoende gegadigden zijn om een toereikend niveau van mededinging te waarborgen. Deze leden hebben hier begrip voor, maar vragen op welke wijze beginnende of startende architecten een plek in de «mededingings-carrousel» kunnen vergaren. Moeten deze leden het als een voldongen feit accepteren dat er voor ambitieuze startende architecten niet eerder plaats is dan na minstens tien tot vijftien jaar «buffelen»? Bouwprojecten hebben immers een ruime ontwikkelingstijd en vragen ook tijd voor werkelijke realisatie. Graag ontvangen deze leden hierop een toelichting.

Artikel 2.115a

De leden van de PVV-fractie vinden het ongepast dat ook in aankoopstrategieën duurzaamheidsdoelstellingen worden verweven. Deze leden vinden het tot daar aan toe dat rekening wordt gehouden met de levenscyclus van bepaalde producten, al is ook dat op voorhand niet altijd objectief vast te stellen. Het mee laten wegen van kosten van externe milieueffecten is helemaal lastig vast te stellen en nodigt bovendien uit tot fraude. Zeker als ondernemers zelf mogen rapporteren over deze effecten, dan liggen «Volkswagenachtige» taferelen op de loer. Deze leden zijn dan ook benieuwd wie controleert of de opgegeven externe milieueffecten overeenkomen met de werkelijkheid. Het lijkt deze leden immers voor een aanbestedende dienst niet eenvoudig na te gaan of bijvoorbeeld de in China geproduceerde zonnepanelen wel zo duurzaam zijn als wordt beweerd. Dit alles natuurlijk zou allemaal kunnen worden gecontroleerd, maar dat zou een enorme lastenverzwaring met zich meebrengen. Deze leden zijn dan ook benieuwd of dit niet strijdig is met het voornemen om minder disproportionele eisen te stellen. Zo niet, waarom niet?

III. TRANSPONERINGSTABELLEN

Richtlijn 2014/24/EU

Artikel 58, derde lid, tweede alinea, eerste zin, eerste zinsdeel

De leden van de SP-fractie lezen in het wetsvoorstel dat de omzeteisen uit de bestaande aanbestedingswet zijn gehandhaafd terwijl de te implementeren richtlijn bij hun weten deze omzeteis op tweemaal de opdrachtwaarde heeft gezet. Deze leden zijn benieuwd waarom de regering heeft gekozen om de hogere eis te handhaven en willen tevens graag van de regering horen hoe vaak deze eis wordt gehanteerd en hoe vaak dit ten onrechte wordt gedaan.

Artikel 71, derde lid

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de regering de keuze heeft gemaakt om geen ruimte te creëren om in specifieke gevallen en onder een aantal condities rechtstreekse betaling aan de onderaannemer mogelijk te maken. Dit zou het algemene contractenrecht doorkruisen. Is de regering niet van mening dat er gevallen kunnen zijn waarin het wel wenselijk kan zijn een dergelijke rechtstreekse betaling mogelijk te maken, bijvoorbeeld indien de hoofdaannemer en opdrachtgever het oneens zijn over onderdelen van de hoofdopdracht die volledig los staan van de betreffende onderaannemingsovereenkomst? In hoeverre is de regering bereid om in specifieke gevallen rechtstreekse betaling aan de onderaannemer mogelijk te maken?

De voorzitter van de commissie, Vermeij

De adjunct-griffier van de commissie, Kruithof

Naar boven