34 313 Initiatiefnota van de leden Van Gerven, Grashoff en Koşer Kaya over wei voor de koe

Nr. 7 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 oktober 2016

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de initiatiefnemers van de initiatiefnota van de leden Van Gerven, Grashoff en Koşer Kaya over wei voor de koe (Kamerstuk 34 313, nr. 2).

De vragen en opmerkingen zijn op 15 juli 2016 aan de initiatiefnemers voorgelegd. Bij brief van 10 oktober 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

Adjunct-griffier van de commissie, De Vos

Inhoudsopgave

 
     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

17

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

20

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

25

     

II

Antwoord / Reactie van de initiatiefnemers

26

     

III

Volledige agenda

26

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de initiatiefnota van de leden Van Gerven, Grashoff en Koşer Kaya. Hoewel deze leden het oneens zijn met de initiatiefnemers om tot een wettelijke verplichting van weidegang te komen waarderen zij de moeite die er is genomen om een initiatiefnota op te stellen. Het zal de initiatiefnemers niet verbazen dat de leden van de VVD-fractie zeer kritisch staan tegenover de initiatiefnota en hebben derhalve nog heel wat vragen bij deze nota.

De leden van de VVD-fractie willen allereerst de initiatiefnemers vragen of zij bereid zijn de initiatiefnota in te trekken aangezien de Staatssecretaris aangeeft dat een wettelijke verplichting eerder een negatieve dan een positieve uitwerking zal hebben op reeds bestaande initiatieven en inspanningen door verschillende organisaties afgesproken in het Convenant Weidegang?

De indieners danken de leden van de VVD fractie voor de uitgesproken waardering. De door de Staatssecretaris aangedragen argumenten achten zij niet voldoende grond om de nota in te trekken. Zij verschillen met de Staatssecretaris van mening over de effectiviteit van verplichte weidegang en zullen ook in beantwoording beargumenteren waarom. De feiten spreken voor zich: het Convenant Weidegang brengt in onvoldoende mate weidegang tot stand. Indieners staan open voor argumenten en initiatieven. Voor de indieners staat het doel voorop en niet het middel. Echter het aantal weidende koeien is ondanks de inspanningen van het Convenant Weidegang, volgens de meest recente CBS cijfers in 1 jaar teruggelopen van 69% tot 65%.

Inleiding

De leden van de VVD-fractie willen van de initiatiefnemers weten welke motivatie er ten grondslag ligt aan de verplichte weidegang voor koeien?

De indieners verwijzen hiertoe primair naar de motivatie in de initiatiefnota, maar zijn gaarne bereid dit ook bij deze gelegenheid toe te lichten.

Verschillende wetenschappelijke rapporten hebben aangetoond dat weidegang vele voordelen biedt boven opstallen: het is economisch voordeliger voor de boer, beter voor het dierenwelzijn en de diergezondheid, gunstiger qua arbeidsinzet, beter voor het imago en beter voor de weidevogels. Wageningen University and Research Centre (WUR) concludeert zelfs dat weidegang onder vrijwel alle omstandigheden de boer economische voordelen biedt. Dit wordt bevestigd door Agrifirm en andere organisaties. De totale emissie van broeikasgassen is in bijna alle gevallen met weidegang gunstiger, aldus het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM). Opstallen kan voorts leiden tot 25 procent meer ammoniakemissie dan bij weidegang. Weidegang leidt tot minder sterfte, minder uierproblemen, minder vruchtbaarheidsproblemen en minder pootproblemen, aldus dierenartsen en de Wageningse Animal Science Group. Nederlandse burgers, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en boerenorganisaties onderschrijven het belang van weidegang.

Wat hebben de initiatiefnemers uiteindelijk voor ogen?

Initiatiefnemers willen dat weidegang tot norm wordt verheven. Om de achteruitgang in het percentage weidende koeien te stoppen en te transformeren naar een groeiend aantal koeien met weidegang, willen de initiatiefnemers weidegang tot voorwaarde stellen voor uitbreiding van melkveehouderijen.

Zijn de initiatiefnemers zich ervan bewust dat met een dergelijke wettelijke bepaling bedrijven gedwongen kunnen worden in te krimpen? Wat is de reactie van de initiatiefnemers op de mogelijkheid dat bedrijven verplicht moeten inkrimpen vanwege de voorgestelde wettelijke bepaling?

In tegenstelling tot wat de leden van de VVD-fractie veronderstellen worden bedrijven niet verplicht tot krimp. De indieners nemen dat misverstand graag weg. De indieners willen weidegang als voorwaarde stellen voor uitbreidingen. Melkveehouders kunnen uitbreiden indien met de uitbreiding weidegang mogelijk wordt gemaakt voor alle koeien. Voor bestaande gevallen waar helemaal geen weidegang mogelijk is, kan ontheffing verleend worden van de verplichte weidegang. Met deze ontheffing is er sprake van een stand-still, niet van krimp. Wel zijn de mogelijkheden tot uitbreiding gebonden aan de eis van weidegang.

Hebben de initiatiefnemers inzicht in de financiële gevolgen voor bedrijven bij een wettelijke verplichting tot weidegang? Zo ja, kunnen de initiatiefnemers deze met de Kamer delen en aangeven hoe deze in de belangenafweging worden meegenomen? Zo nee, kunnen de initiatiefnemers aangeven hoe er dan sprake kan zijn van een goede belangenafweging?

De indieners verwijzen hiertoe naar de economische onderbouwing in de initiatiefnota.

Weidemelk levert de boer een hogere prijs op bij de melkfabriek dan melk van stalkoeien. Maar los van deze meerprijs blijkt uit verschillende rapporten1 dat weidegang onder bijna alle omstandigheden meer inkomen oplevert voor de boer. Lagere loonkosten, minder aankoop van krachtvoer en minder mestafzetkosten zorgen ervoor dat weidegang een gunstig financieel plaatje oplevert. In 2005 constateerde de Animal Science Group al dat weidegang economisch gunstig is. Aanvullend onderzoek in 2008 richtte zich op weidegang onder moeilijke omstandigheden: een kleine huiskavel, een hoge melkproductie per koe, een melkrobot en/of veel dieren. Maar ook onder deze uitdagende omstandigheden levert beweiding bijna altijd een gunstiger financieel plaatje op. Dit kan oplopen tot twee euro per honderd kilo melk. Onderzoek van Wageningen University2 onderschrijft het beeld: «Weidegang blijkt in veel gevallen economisch perspectief te hebben, ook bij grotere en geautomatiseerde bedrijven» en «Op veel bedrijven is het inkomen door optimalisatie van de beweiding met € 10.000 te verhogen». Dit is exclusief weidemelkpremie. Een ander Wagenings rapport3 concludeert aan de hand van praktijkonderzoek dat weidegang zorgt voor meer inkomen. Daarbij is meer dagen per jaar en meer uren per dag weiden gunstiger: de kostprijs van 1 kilo melk kan hierdoor 1 cent dalen ten opzichte van korter beweiden. Vergeleken met permanent opstallen is beweiden 1,75 cent per liter goedkoper.

Het Louis Bolk instituut heeft aangegeven dat het te vroeg is om weidegang te verplichten. Zij pleit om de huidige inspanning voor een periode van 10 jaar af te wachten. Waarom kiezen initiatiefnemers toch voor een verplichte weidegang? Wat zijn de argumenten om hiervoor te kiezen?

De initiatiefnemers hebben kennis genomen van deze conclusie van het Louis Bolk Instituut. Dat heeft echter niet geleid tot andere opvattingen bij de initiatiefnemers. Zij hebben geconstateerd dat er sinds het begin van dit millennium vele initiatieven geweest zijn om weidegang te stimuleren. Zij juichen alle initiatieven toe, maar constateren dat geen van deze initiatieven heeft kunnen voorkomen dat het percentage weidende koeien terug is gelopen van 90% in 2001 naar 68,6% (afgerond 69%) in 2014, aldus het CBS4. Uit de nieuwste CBS cijfers, gepubliceerd op 4 oktober 2016, blijkt dat in 2015 het percentage weidende koeien fors is teruggelopen naar 65%. Om deze redenen achten de indieners niet-vrijblijvende maatregelen nodig. In onderstaande tabel is het historisch verloop van het percentage weidende koeien te zien5. Het laatste jaar 2015 is helaas bij publicatie van deze antwoorden nog niet in het betreffende CBS tabel verwerkt.

Kunnen de initiatiefnemers een reactie geven op de opmerkingen in de kabinetsreactie (Kamerstuk 34 313, nr. 4) bij de nota dat er een einde lijkt te zijn gekomen aan de dalende trend van weidegang en dat het aantal bedrijven dat aan weidegang doet in 2015 licht is toegenomen? Vooral in relatie tot de opmerking in de initiatiefnota dat de weidegang verder zal teruglopen.

De indieners wijzen deze leden graag op de meest recente CBS cijfers. Uit de op 4 oktober 2016 gepubliceerde cijfers blijkt dat het percentage weidende koeien fors is teruggelopen van afgerond 69% in 2014 naar 65% in 2015.

Ten tijde van het schrijven van de nota waren alleen de CBS cijfers van 2014 bekend. Die lieten destijds al een daling zien ten opzichte van het jaar ervoor van 1%. De Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) kijkt naar het percentage weidende bedrijven. De indieners vinden dat een minder goed criterium, omdat het hen om het aantal weidende koeien gaat. De NZO heeft aangegeven dat het percentage weidende bedrijven in 2015 is gegroeid naar 78,3% ten opzichte van 77,8% in 2014. Het betreft hier bedrijven die een vorm van weidegang toepassen, hoe minimaal ook. Het percentage bedrijven met volledige weidegang (120 dagen 6 uur) is in de NZO cijfers echter gekrompen: van 70,1% in 2014 naar 69,8% in 2015. In 2012 was het NZO percentage weidegang nog 81,3%, waarbij 73,6% van de bedrijven volledige weidegang had.

NZO, percentage weidende bedrijven

Jaar

2012

2013

2014

2015

Weiden 120 dagen x 6 uur

73,6

72,2

70,1

69,8

Deelweiden (minder dan de norm)

7,7

7,8

7,7

8,4

Alle weiders

81,3

80

77,8

78,3

Daarnaast hebben de indieners geconstateerd uit de antwoorden van de Staatssecretaris, dat het CBS percentage weidende koeien eigenlijk nog beduidend lager ligt, als de minimum norm van 120 dagen en 6 uur per dag wordt toegepast. Van de CBS cijfers voldoet 6% niet aan de norm van 120 dagen per jaar en minimaal 6 uur per dag. Daarmee bedraagt het CBS percentage weidende koeien voor 2014 eigenlijk 62,6%.

Daarnaast wijzen de initiatiefnemers op de verwachting in de wetenschappelijke wereld dat het percentage weidegang met ongewijzigd beleid zal afnemen. Het WUR rapport «Impact groei melkveehouderij op weidegang en landschap» voorspelt dat in 2020 het aantal melkkoeien dat volgens de norm weidegang heeft, nog slechts 57% zal bedragen en dat het aantal koeien dat permanent op stal staat toeneemt tot 37%.6

Verder verwijzen de initiatiefnemers naar de verwachting de dat het percentage beweidbaar oppervlakte afneemt. Van den Pol-van Dasselaar schrijft hierover in juni 2016: «In 2013 was op 85% van de bedrijven voldoende gras per koe beschikbaar om te voldoen aan de normen van het Convenant Weidegang (minimaal 120 dagen per jaar weiden en minimaal 6 uur per dag) bij een vuistregel van 1 kg droge stofopname uit weidegras per uur beweiding per koe. Slechts 1–2% van de bedrijven heeft helemaal geen huiskavel, waardoor beweiding op die bedrijven onmogelijk is. Het percentage bedrijven waarop in de toekomst geweid kan worden zal met name afhangen van de schaalgrootte van bedrijven en de mate waarin groei van het aantal dieren gecombineerd kan worden met groei van de huiskavel. Naar verwachting is in 2020 het percentage bedrijven waar geweid kan worden volgens de normen van het Convenant 69–84% van het totaal aantal bedrijven.7

Bron: Kamerstuk 34 313, nr. 5, bijlage

De leden van de VVD-fractie willen de initiatiefnemers vragen waar zij op doelen met de zinsnede in de initiatiefnota; «Met de deur voor schaalvergroting wagenwijd open.»? Op welke manier staat de schaalvergroting wagenwijd open? Is het niet zo dat juist voor de veehouderij, en dus ook de melkveehouderij, er reeds uitgebreide wet- en regelgeving op het gebied van zowel omgeving, milieu als dierenwelzijn bestaat en er geen sprake is van een figuurlijke deur voor schaalvergroting die wagenwijd open zou staan? Zijn de initiatiefnemers het met deze leden eens dat een dergelijke zinsnede een verkeerde voorstelling van zaken geeft voor de huidige stand van zaken binnen de veehouderij?

De initiatiefnemers erkennen met de leden van de VVD-fractie dat de melkveehouderij omgeven worden door regels op de genoemde gebieden, maar dat doet niets af aan de feitelijke constatering dat zowel de melkveestapel als de jaarlijkse melktoevoer de afgelopen jaren, na afschaffing van de melkquotering en met de nieuwe mestwetgeving, flink gestegen zijn8.

Bron: Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM), F. van der Schans, 2015, op basis van CBS-data.

Deze groei heeft deels niet-grondgebonden plaats gevonden. Dat betekent dat boeren wel nieuwe koeien hebben genomen en nieuwe stallen hebben gebouwd, maar niet nieuwe weilanden er bij hebben gekocht.

De groei van de melkveestapel wordt een halt toe geroepen als fosfaatrechten worden ingevoerd (de wet daartoe wordt naar verwachting in de herfst van 2016 in de Kamer behandeld). De intensivering die op een aantal bedrijven heeft plaatsgevonden is slechts voor een deel een halt toegeroepen met de wet «verantwoorde groei melkveehouderij». Dezelfde wet laat echter ook ruimte voor bedrijven om verder te gaan met intensiveren. De wet vraagt immers slechts gedeeltelijke grondgebondenheid en biedt ruimte voor groei bij niet-grondgebonden bedrijven. Groei van de melkveestapel en intensivering hebben reeds plaat gevonden. De groei van de melkveestapel gaat gestopt worden met de invoering van fosfaatrechten. De intensivering kan in bepaalde mate doorgaan.

De cijfers van de afgelopen jaren laten heel duidelijk zien dat de trend is: meer dieren, minder boeren en dus een hoger gemiddeld aantal dieren per bedrijf. De intensivering van de afgelopen jaren is dus ook in de cijfers van het CBS in bijgevoegde grafiek aantoonbaar9.

Hoe zien de initiatiefnemers de rol van de consument? Zijn initiatiefnemers met de leden van de VVD-fractie van mening dat weidemelk of weidekaas een eigen keuze is en als men daar voor kiest de consument een hogere bijdrage mag vragen voor het product wat men koopt? Zo nee waarom niet? Graag een uitgebreide toelichting.

De initiatiefnemers zien een belangrijke rol voor de consument. De overheid heeft echter ook een rol, namelijk om een minimumstandaard vast te stellen. Weidegang is wat betreft de initiatiefnemers de bodem die de overheid in de markt moet leggen. Weidegang is immers van groot belang voor dierenwelzijn, diergezondheid en het milieu en levert bovendien een economische meerwaarde voor de boer. Door de invoertermijn en de ontheffingsmogelijkheid in voorliggend voorstel voor melkveehouders waar helemaal geen weidegang mogelijk is, zal het nog enige tijd duren voordat stalmelk helemaal uit het assortiment verdwenen is. Daarmee blijft weidemelk voorlopig een onderscheidend marktconcept. Op de wat langere termijn verwachten de initiatiefnemers dat bestaande onderscheidende marktconcepten meer kansen en een betere positie in de markt zullen krijgen en dat de sector aanvullende onderscheidende marktconcepten zal ontwikkelen. Daarbij denken wij bijvoorbeeld aan melk waarbij de koeien maximaal weiden, kalf-bij-de-koe-melk of weidevogelmelk. Dit laatste concept is reeds ontwikkeld en recent gelanceerd. Als weidemelk in de toekomst de standaard is, zullen dergelijke nieuwe concepten makkelijker van de grond komen en makkelijker een meerprijs in de markt kunnen vinden. Daarmee is niet alleen de minimumnorm omhoog gekrikt, maar zullen ook de beste van de klas, hun producten beter in de markt kunnen zetten of nieuwe concepten ontwikkelen. Daarmee blijft er ook voor consumenten genoeg te kiezen en kunnen melkveehouders zichzelf blijven onderscheiden.

Waarom hebben de initiatiefnemers zich bij het opstellen van het voorstel gebaseerd op oude cijfers met betrekking tot weidegang? Zijn de initiatiefnemers met de leden van de VVD-fractie eens dat de oude cijfers een vertekend beeld geven? De cijfers over de voortgang van het Convenant Weidegang over 2016 zijn pas in 2018 gereed. Waarom geven de initiatiefnemers het huidige convenant niet een kans om zich op basis van cijfers van het CBS te verantwoorden?

De initiatiefnemers zien het CBS als hét gezaghebbende instituut betreffende statistiek. Daarom baseren de initiatiefnemers zich in eerste instantie op de cijfers van het CBS. Daarnaast meet het CBS het aantal weidende koeien. De NZO meet het aantal bedrijven dat weidegang toepast. Initiatiefnemers vinden dat het aantal weidende koeien het te meten criterium is. Kleinere bedrijven passen vaker weidegang toe dan grotere bedrijven. Daarom is het percentage weidende bedrijven hoger dan het percentage weidende koeien. De initiatiefnemers hebben de meest recente cijfers van het CBS genomen.

Voorts verwijzen de indieners naar de hierboven gegeven antwoorden betreffende het percentage weidegang.

In de initiatiefnota wordt vier keer verwezen naar een artikel uit 2013 en de overige verwijzingen gaan uit naar documenten van 2005 tot en met 2009. Waarom hebben de initiatiefnemers gekozen om op basis van oude documenten deze nota te schrijven en niet de actuele rapporten hierbij betrokken?

Tijdens het rondetafelgesprek op 29 juni 2016 hebben diverse deelnemers aan het blok wetenschap aangegeven dat de initiatiefnemers en de maatschappelijke organisaties zich baseren op oude onderzoeken. Waarom hebben de initiatiefnemers zich gebaseerd op oude onderzoeken? Realiseren de initiatiefnemers zich dat geciteerd wordt uit onderzoeken die de basis hebben in de bedrijfsvoering van de jaren «90 en er in de afgelopen 10 jaar veel veranderd is in de bedrijfsvoering en bedrijfsmanagement? Waarom hebben initiatiefnemers zich niet gebaseerd op de actuele onderzoeken? En indien deze onderzoeken in onvoldoende mate aanwezig zijn, waarom is er niet gekozen om aanvullend onderzoek te doen? Zijn de initiatiefnemers zich bewust dat beleid maken op oude onderzoeken ongewenste neveneffecten kan hebben?

Recentere literatuur die voorhanden is, is met name onderstaande. Hier zijn interessante bevindingen in opgeschreven die in lijn liggen met eerdere door indieners beschreven literatuur. Indieners hebben geen belangrijke bevindingen geconstateerd die hun stellingnamen ondergraven, wel veel bevindingen die hun stellingnamen onderbouwen. Zij zien geen aanleiding voor wijzigingen.

Van den Pol-van Dasselaar, A., P.W. Blokland, T.J.A. Gies, G. Holshof, M.H.A. de Haan, H.S.D. Naeff, A.P. Philipsen, 2015. Beweidbare oppervlakte en weidegang op melkveebedrijven in Nederland (bijlage bij Kamerstuk 34 313, nr. 4 ). Wageningen, Wageningen UR (University & Research centre) Livestock Research, Livestock Research Rapport 917. Zie p. 47–48. http://edepot.wur.nl/362949

Van den Pol-Dasselaar, 2016 «Kijken met een weide blik» http://www.kcagro.nl/~/media/Files/Aeres-KennisCentra/KC-Agro/Publicaties/Publicatie%20Kijken%20met%20een%20weide%20blik%20LR.ashx

Reijs, J.W., C.H.G. Daatselaar, J.F.M. Helming, J. Jager & A.C.G. Beldman, 2013 LEI Wageningen UR «Grazing dairy cows in North-West Europe: economic farm performance and future developments with emphasis on the Dutch situation.»

T.J.A. Gies, H.J. Agricola en L.L. de Rooij, Alterra Wageningen UR 2014 «Impact groei melkveehouderij op weidegang en landschap» HTTP://EDEPOT.WUR.NL/326605

Marijke Meul & Steven Van Passel & Dirk Fremaut & Geert Haesaert, HAL 2012 «Higher sustainability performance of intensive grazing versus zero-grazing dairy systems»

https://hal.archives-ouvertes.fr/hal-00930551/file/hal-00930551.pdf

Carin Rougoor en Frits van der Schans, CLM okt 2014 «Opties voor een grondgebonden melkveehouderij» https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2014/11/06/clm-rapport-opties-voor-een-grondgebonden-melkveehouderij

Er zijn enkele kleinere verschillen relevant.

uit «Beweidbare oppervlakte en weidegang op melkveebedrijven in Nederland»

Nitraat:

«Uit recente metingen van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid blijkt geen effect van beweiding op nitraatuitspoeling (LMM, 2015). Eerdere studies toonden echter aan dat bij beweiding de nitraatuitspoeling toeneemt. Met name op (droogtegevoelige) zandgronden zal meer beweiding gedurende het groeiseizoen en met name in de herfst (een langer groeiseizoen) een hogere nitraatuitspoeling tot gevolg hebben. Op andere grondsoorten is dit effect beperkt.

Biodiversiteit:

Bij meer beweiding zullen er meer mestflatten in het land komen. Enerzijds geeft dat kans op een matige stikstof- en fosfaatbenutting, anderzijds neemt het aantal regenwormen onder koeienvlaaien toe. Ook trekken mestflatten extra vliegen en mestkevers aan: allemaal voedselbronnen voor weidevogels en hun kuikens. Weidegang speelt dus een belangrijke rol in de voedselvoorziening van weidevogels (Van Eekeren, 2013). Daarnaast is weidegang minder bedreigend voor kuikens van weidevogels dan maaibeheer (Melman et al., 2013). Dus beweiding heeft een positieve bijdrage aan biodiversiteit. Wel dienen er voor succesvol weidevogelbeheer ook andere factoren, zoals de grondwaterstand, bemesting van het grasland en de grasmengselsamenstelling, in ogenschouw te worden genomen.»

In de nota was de betere biodiversiteit en het verbeterde bodemleven niet benoemd. Ook was in de nota niet meegenomen dat uit nieuwe metingen bleek dat er geen effect is op nitraatuitspoeling bij beweiding. De recentere literatuur hier dus nog iets positiever voor weidegang.

De leden van de VVD-fractie hechten veel waarde aan de inspanningen die door 66 partijen worden geleverd in het Convenant Weidegang. Kunnen de initiatiefnemers een reactie geven op de stelling dat voorliggende initiatiefnota de inspanningen van de 66 aangesloten partijen doorkruist, en het Convenant Weidegang in de wielen rijdt?

De initiatiefnemers hebben veel waardering voor de partijen van het Convenant Weidegang. Initiatiefnemers hebben geconstateerd dat er sinds het begin van dit millennium meerdere initiatieven geweest zijn om weidegang te stimuleren. Zij juichen alle initiatieven toe, maar constateren dat geen van deze initiatieven heeft kunnen voorkomen dat het percentage weidende koeien terug is gelopen van 90% in 2001 naar 68,6% (afgerond 69%) in 2014, en in 2015 gedaald is naar 65% aldus het CBS. Daarom achten zij niet-vrijblijvende maatregelen nodig.

Beleidsmatige onderbouwing

Kunnen de indieners aangeven welk belang zij bij wei voor de koe prefereren? Is dit het belang voor de koe of voor de mens? En indien zij voor het belang van de koe gaan speelt diergezondheid en dierwelzijn dan parten of wordt de menselijke maat op de grote huisdieren toegepast?

Verschillende wetenschappelijke rapporten hebben aangetoond dat weidegang vele voordelen biedt boven opstallen: het is economisch voordeliger voor de boer, beter voor het dierenwelzijn en de diergezondheid, gunstiger qua arbeidsinzet, beter voor het imago en beter voor de weidevogels. Wageningen University and Research Centre (WUR) concludeert zelfs dat weidegang onder vrijwel alle omstandigheden de boer economische voordelen biedt. Op alle deze fronten biedt weidegang voordelen. Bij weidegang voor de koe gaan belang voor de koe en voor de mens dus samen.

Steeds meer publicaties schrijven over een besmetting van koeien die vers gras eten met leverbot. Een besmetting kan leiden tot verminderende weerstand, lagere melkproductie, slechter groeiende kalfjes en jongvee en afgekeurde levers van geslachte dieren. Dit probleem wordt door vernatting steeds groter. Hoe kijken indieners tegen een verplichte wei voor de koe en een besmetting van leverbot? Hebben de indieners onderzoek gedaan naar andere ziekten of besmettingen, zoals salmonella, die op koeien overgedragen kan worden of waarmee koeien worden besmet welke een risico voor dier en/of mens zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren hiervan de uitkomsten?

Het bieden van weidegang heeft meer voordelen voor de gezondheid van de koe dan het opstallen van koeien. Daarvoor verwijzen de initiatiefnemers naar onderzoek van dierenartsen en de Wageningse Animal Science Group, die stellen dat weidegang leidt tot minder sterfte, minder uierproblemen, minder vruchtbaarheidsproblemen en minder pootproblemen.

Desalniettemin blijven er gezondheidsrisico’s bestaan, ook al staat de koe in de wei. Zo kan besmetting met leverbot leiden tot verminderde weerstand en bijvoorbeeld lagere melkopbrengst. Het Louis Bolk Instituut heeft in 2014 een instrument ontwikkeld dat veehouders helpt om risicofactoren in kaart te brengen en geeft veehouders inzicht in preventieve maatregelen die ze kunnen nemen om besmetting te voorkomen.

De leden van de VVD-fractie willen de initiatiefnemers vragen nader in te gaan op de negatieve effecten van de verplichting tot weidegang. De initiatiefnemers geven een korte opsomming van de negatieve effecten, maar gaan hier verder nauwelijks op in. Graag zien de leden van de VVD-fractie een uitgebreide uitleg bij de negatieve effecten. Kunnen de initiatiefnemers deze geven?

Weidegang geeft bovenal voordelen voor de boer, het milieu en de koe. Deze zijn al eerder genoemd. Toch heeft weidegang ook enkel nadelen, welke al uiteen zijn gezet in de initiatiefnota. De boeren die willen uitbreiden en nog geen weidegang toepassen, zullen aanpassingen moeten doen in hun bedrijfsvoering en zullen mogelijk extra grond moeten verwerven. Voor het milieu zijn bij weidegang het verlies van nutriënten, zoals fosfaat, lachgas en stikstof vaak iets groter dan bij opstallen. Eerdere studies toonden aan dat bij beweiding de nitraatuitspoeling toeneemt, vooral in het najaar. Dit is afhankelijk van bodemtype en weersomstandigheden. Dit komt doordat de urine bij weidegang niet gelijkmatig verdeeld wordt over het land, maar geconcentreerd op urineplekken. Uit recente metingen van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid blijkt echter geen effect van beweiding op nitraatuitspoeling (LMM, 2015).

Verder kunnen koeien hittestress krijgen bij temperatuur boven de 25 graden. Het is daarom belangrijk dat bij weidegang er voldoende beschutting is, zodat de koeien bij hitte de schaduw op kunnen zoeken en voldoende drinkwater hebben. Ook kan de melkveehouder zijn tijden voor beweiding aanpassen.

Weidegang in de wet

De leden van de VVD-fractie willen de initiatiefnemers vragen hoe weidegang in andere landen is geregeld. Kunnen de initiatiefnemers een overzicht geven hoe dit andere lidstaten van de EU is geregeld? Hebben de indieners een internationale vergelijking gemaakt? Wat is de stand van zaken weidegang internationaal gezien?

De leden van de VVD fractie kunnen voor een vergelijking met andere Noord-West-Europese landen bijvoorbeeld het rapport «Grazing dairy cows in North-West Europe» uit 2013 van het LEI bekijken. Dergelijke cijfers zijn echter niet per se relevant voor een keuze omtrent weidegang in Nederland. Verschillende landen kennen verschillende opvattingen over dierenwelzijn en het grasgroeiseizoen kan ook sterk uiteenlopen. Bovendien verschilt de bedrijfsvoering en de marktpositionering van melkveehouders. Nederland levert kwalitatief hoogwaardige melk en melkproducten waarbij afnemers grote waarde hechten aan het beeld van de buiten in het weiland lopende koe.

Voor zover de vraag zag op een indicatie over het toepassing van beweiding in verschillende Europese regio’s kunnen de indieners als volgt antwoorden:

  • In de regio Noord (Zweden, Finland, Noorwegen) wordt veel beweiding toegepast door de wettelijke verplichting dat alle koeien naar buiten moeten.

  • In de regio West (Ierland, Engeland) is veel beweiding, vooral vanuit kostprijsoverwegingen

  • In de regio Midden-West (Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Zwitserland) is sprake van een afname van beweiding in de afgelopen jaren. Er is nog wel sprake van meer dan 50% beweiding.

  • In de regio Midden-Oost (Denemarken, Duitsland) is er een sterke afname van beweiding in de laatste jaren. Er is sprake van minder dan 50% beweiding.

  • In de regio Oost (Oostenrijk, Tsjechië, Hongarije, Bosnië-Herzegovina, Slovenië) en Zuid (Spanje en Griekenland) wordt weinig weidegang toegepast.10

De grafiek over de verwachte ontwikkeling van het beweidingspercentage tussen 2012 en 2025 is raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Deze leden constateren dat de initiatiefnemers kiezen voor één norm met betrekking tot weidegang. Hierbij wordt geen rekening gehouden met specifieke bedrijfskenmerken. Door de deelnemers bij het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer gehouden op 29 juni 2016, is er gewaarschuwd voor het ontstaan van één norm en één systeem. Het huidige gemiddelde aantal dagen weidegang ligt hoger dan deze norm. Waarom leggen de initiatiefnemers deze kritiek ter zijde? In hoeverre hebben zij de situatie in bijvoorbeeld Zweden of Denemarken geanalyseerd?

De norm voor weidegang van minimaal 120 dagen en minimaal 6 uur per dag, hebben de initiatiefnemers overgenomen van de NZO en is de gangbare norm. Wat de indieners betreft is dit het minimum. Meer weidegang wordt aangeraden. Het huidige gemiddelde aantal dagen weidegang ligt hoger dan deze norm en dat pleit voor de boeren die nu weidegang toepassen. Dit doet echter niets af aan de wens van de indieners iedere koe weidegang te bieden in verband met de vele voordelen voor dierenwelzijn, diergezondheid, milieu en de economische positie van de boer.

De leden van de VVD-fractie willen de initiatiefnemers vragen uitgebreid in te gaan op de definitie van wei voor de koe? Waar zou een verplichte weidegang volgens de indieners uit moeten bestaan? Wordt er onderscheidt gemaakt tussen de verschillende leeftijden? Zo ja hoe ziet het onderscheidt er uit zo nee waarom niet?

Onder weidegang wordt verstaan dat het melkvee in de periode van 1 april tot 1 oktober ten minste 120 dagen, minimaal zes uren per dag buiten in de wei is. Deze omschrijving volgt de gangbare definitie van weidegang en wordt gebruikt door de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO). Daarbij wordt het aantal koeien per hectare weidekavel gemaximeerd op 8. Er wordt geen nader onderscheid gemaakt tussen leeftijdscategorieën. Er is aangesloten bij de gangbare definitie. Indieners zien 120 dagen 6 uur als de minimale vorm van weidegang.

De Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) stelt dat de bedrijfsomstandigheden geschikt moeten zijn en het bedrijfsmanagement moet aansluiten bij de hoogproductieve koeien. Op welke manier geven de initiatiefnemers ruimte aan de ondernemers om de bedrijfsomstandigheden aan te passen? Op welke wijze worden de ondernemers gecompenseerd voor de kosten om deze maatschappelijke wensen te verwezenlijken?

Indieners zien geen reden om hoogproductieve koeien weidegang te ontzeggen. Weidegang leidt tot minder sterfte, minder uierproblemen, minder vruchtbaarheidsproblemen en minder pootproblemen. Opstallen is een belangrijke oorzaak van pootproblemen zoals zoolbloedingen en stinkpoten bij koeien. Door de harde en bevuilde vloeren ontstaan wondjes en infecties. Weidegang vermindert pootproblemen in hoge mate en de EFSA adviseert in haar rapport dan ook om weidegang toe te passen. Uierontsteking (mastitis) is niet alleen zeer pijnlijk voor de koe, maar zorgt ook voor productieverlies voor de boer. De Animal Science Group constateert dat bij weidegang aanzienlijk minder uierontsteking voorkomt, waardoor minder antibiotica ter bestrijding van uierontsteking nodig zijn. De EFSA11 constateert dat koeien die langdurig op stal blijven een verhoogd risico hebben op kreupelheid, klauwproblemen en uierontsteking. Ondernemers worden niet gecompenseerd. Weidegang levert onder bijna alle omstandigheden meer inkomen op voor de boer.

De initiatiefnemers stellen voor weidegang in de wet te verankeren. De indieners grijpen naar Richtlijn 98/58/EG inzake de bescherming van voor landbouwdoelen gehouden dieren. Kunnen de initiatiefnemers aangeven op basis van welke feiten de bewegingsvrijheid wordt beperkt waarbij het dier onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht? Welke feiten onderbouwen dit standpunt?

Koeien die langdurig op stal blijven hebben een verhoogd risico op kreupelheid, klauwproblemen en uierontsteking. Koeien in de wei hebben meer mogelijkheden om hun natuurlijk gedrag te uiten, weidegang komt beter tegemoet aan de biologische behoeften van de koe. De Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) concludeert dat angst en pijn door huisvesting het grootst is in ligboxstallen en het laagst bij weidegang. Bij ontzegging van weidegang is er dus zowel sprake van lijden (doordat het dier natuurlijk gedrag niet kan uiten) als van onnodig letsel (kreupelheid, klauwproblemen en uierontsteking). Een extra argument is dat het lijden geen redelijk doel dient; economisch is het niet voordeliger. Er is dus onnodig lijden. Dat de bewegingsvrijheid van het dier wordt beperkt door haar toegang tot de wei te ontzeggen is evident. Geheel in lijn met het Besluit houders van dieren (artikel 1.6) en Richtlijn 98/58/EG is het voorstel van de initiatiefnemers om natuurlijk gedrag van koeien niet te beperken door het onthouden van de mogelijkheid tot weidegang.

Kunnen de initiatiefnemers aangeven wat de waarde is van een ontheffing wanneer het bedrijf in feite op slot staat? De initiatiefnemers geven aan dat een ontheffing alleen verleend kan worden wanneer er helemaal geen weidegang mogelijk is. Toch stellen de initiatiefnemers de eis dat deze ontheffingshouders alleen maar in aanmerking voor nieuwe vergunningen voor uitbreiding of verbouwingen wanneer weidegang mogelijk wordt gemaakt. De leden van de VVD-fractie willen de initiatiefnemers vragen hoe deze voorwaarde aan de ontheffing te rijmen is met de grondslag van de ontheffing, namelijk dat er helemaal geen weidegang mogelijk is? Hoe realistisch is het om van ontheffingshouders te verwachten dat zij bij de aanvraag voor een uitbreiding of verbouwing, zonder grote financiële gevolgen, aan de wettelijke eis kunnen voldoen? Zetten de initiatiefnemers bedrijven hiermee niet op slot?

De indieners voorzien de leden van de VVD-fractie hierin graag van nadere toelichting. De waarde van een ontheffing is dat de betreffende melkveehouder zijn bedrijf kan voortzetten ondanks het feit dat hij niet voldoet aan de voorwaarde van de wet (indien de initiatiefnota tot wet wordt verheven). De betreffende melkveehouder krijgt echter alleen een vergunning voor uitbreiding, als hij wel aan de wet gaat voldoen. De betreffende melkveehouder kan weer uitbreiden als hij op een manier stallen bouwt of grond aankoopt waarmee weidegang voor zijn koeien mogelijk wordt. Hoe dat vorm moet krijgen, hangt af van de specifieke situatie van de betreffende melkveehouder. Ruilen van grond is uiteraard ook een optie.

Uit een rapport van Wageningen Universiteit blijkt dat slechts 1–2% van de bedrijven in het geheel geen huis(bedrijfs)kavel heeft, waardoor beweiding op de huis(bedrijfs)kavel zeker onmogelijk is. Uitgaande van 20% bedrijven met een automatisch melksysteem is volgens het criterium van minimaal 1 kg droge stofopname per dag voor alle melkkoeien en minder dan 12 melkkoeien per ha beweidbare oppervlakte, weidegang technisch niet mogelijk bij 6% van de bedrijven. De resultaten van BIN en Landbouwtelling laten echter zien dat ook bedrijven met meer dan 12 melkkoeien per ha beweidbare oppervlakte (deel)weidegang toepassen, mogelijk op de veldkavel, hoewel droge stofopname en aantal uren weidegang per dag dan wel beperkt zijn.12

De initiatiefnemers geven aan dat er te zijner tijd in overleg met de Kamer overwogen kan worden om vrijstelling te verlenen mits zo’n concept qua dierenwelzijn en milieuprestaties gelijkwaardig scoort. Deze leden willen vragen hoe dergelijke vrijstelling in het voorstel is verzekerd. Het enkel doorverwijzen naar de Kamer is naar het idee van de leden van de VVD-fractie niet voldoende.

Indieners geven in de initiatiefnota slechts aan dat een dergelijke vrijstelling een mogelijkheid is die de Kamer te zijner tijd kan overwegen ten bate van vrijloopstallen of andere innovatieve concepten. Indieners willen niet onnodig uitsluiten, maar ook niet vooruitlopen op zaken. Er wordt dus niks verzekerd. De ontwikkeling van innovatieve concepten is aan de markt en de wetenschap. Te zijner tijd kan gekeken worden hoe deze concepten in de maatschappij geaccepteerd worden, hoe zij beoordeeld worden op dierenwelzijn, gezondheid en op milieu effecten door maatschappelijke organisaties en wetenschap. Tevens zal blijken hoe zij in bedrijfseconomisch opzicht scoren.

Deze leden willen de initiatiefnemers vragen op basis van welke wetenschappelijke onderbouwing is gekozen voor de maximering van 8 koeien per hectare? Waarom zijn initiatiefnemers van mening dat een groter aantal koeien per hectare niet volwaardig is? Willen de indieners uitgebreid ingaan op de hoeveelheid grote grazers in bijvoorbeeld de Oostvaardersplassen waar duizenden dieren in een afgeschermd gebied lopen?

Indieners willen graag in hun voorstel borgen dat weidegang, serieuze weidegang betreft, en niet slechts een klein modderig overbevolkt excuus veldje. Daarom hebben zij gemeend dat een minimum norm onvermijdelijk is. Uit het rapport «Beweidbare oppervlakte en weidegang op melkveebedrijven in Nederland» blijkt dat voor de norm van 120 dagen 6 uur beweiden, 6 koeien per hectare de norm is (bij 200% maaien). Ook voor een wijze van beweiden die economisch rendabel is, vormt 6 koeien per hectare het richtsnoer. Indieners willen echter niet te streng zijn, hoe strenger de norm immers, hoe meer bedrijven buiten de boot vallen. Ook willen indieners melkveehouders de ruimte geven om naar eigen inzicht de bedrijfsvoering in te richten naar de gestelde minimum norm van 120 dagen 6 uur. Zo kan de melkveehouder er bijvoorbeeld voor kiezen om minder te maaien op de betreffende kavel, en geen 6, maar 8 koeien per hectare te houden. Indieners zouden dus eerder een lager aantal koeien per hectare aanraden, mede met het oog op de mestproblematiek, maar laten de ruimte tot 8 koeien per hectare.

De indieners zien geen verband met de door de leden van de VVD-fractie aangehaalde grote grazers op de Oostvaardersplassen. Dat betreft een natuurbeheerkwestie die los staat van het voorliggende voorstel dat toeziet op landbouw. De indieners wijzen er bovendien op dat de provincie inmiddels de verantwoordelijke bestuurslaag is inzake de Oostvaardersplassen.

Hebben de indieners een analyse gemaakt van de Kringloopwijzer waaruit blijkt dat de Kringloopwijzer weidegang niet stimuleert? Wat denken de indieners hiermee te doen?

De Kringloopwijzer valt niet binnen het initiatiefvoorstel van de indieners. De Kringloopwijzer is een privaat initiatief vanuit de sector waar de indieners kennis van nemen. Er zijn verschillende geluiden te horen over de kringloopwijzer; sommigen zijn kritisch en van mening dat de kringloopwijzer weidegang niet stimuleert, anderen zijn enthousiast. De indieners zien de Kringloopwijzer als een separate kwestie van de wettelijke verplichting tot weidegang. Wel constateren zij dat uit een onderzoek van de WUR en PPP-Agro, waar 700 Kringloopwijzers zijn geanalyseerd, blijkt dat ook met weidegang goede resultaten zijn te behalen in de Kringloopwijzer, zelfs nog beter dan bij opstallen.13

Financiële paragraaf

De leden van de VVD-fractie zijn bezorgd over de zeer beperkte financiële onderbouwing van de gevolgen van de initiatiefnota. In één zin geven de initiatiefnemers aan dat er geen financiële consequenties zijn voor de overheidsfinanciën door het voorstel. De Staatssecretaris geeft in de kabinetsreactie (Kamerstuk 34 313, nr. 4) aan dat het voorstel uit de initiatiefnota zal leiden tot een forse verhoging van de regeldruk en tot grote uitvoerings- en controlelasten voor de overheid. Waarom zijn de initiatiefnemers van mening dat het voorstel geen financiële gevolgen zal hebben voor de overheidsfinanciën? De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers hier uitgebreider op in te gaan en dit nader te onderbouwen.

De indieners zien in de brief van de Staatssecretaris geen inhoudelijke onderbouwing van de stelling dat uitvoerings- en controlelasten voor de overheid fors zouden stijgen. De initiatiefnemers zijn van mening dat controle van weidegang niet ingewikkeld is. Reeds nu is bekend bij de melk-coöperaties welke toeleveranciers weidemelk leveren en welke niet. Daarbij is het voor een kenner goed te zien of een grasland deels wordt beweid of permanent wordt gemaaid. De NVWA kan controle hierop meenemen in reguliere controles.

Deze leden willen de initiatiefnemers daarnaast vragen om naast de overheidsfinanciën ook aandacht te besteden aan de financiële gevolgen voor bedrijven door het voorstel. Kunnen de initiatiefnemers ingaan op gevolgen van dit voorstel voor bedrijven met betrekking tot regeldruk? Kunnen de initiatiefnemers tevens aangeven welke financiële gevolgen dit voorstel voor bedrijven kan hebben? En waarom deze financiële gevolgen voor bedrijven gerechtvaardigd zijn?

Indieners zijn van mening dat het door hen gedane voorstel eigenlijk tamelijk simpel is, en daarmee weinig regeldruk veroorzaakt. Zeker in vergelijking met de ingewikkelde wetgeving omtrent mest, gedeeltelijke grondgebondenheid en fosfaatrechten is voorliggend voorstel een mooi voorbeeld van eenvoud in regelgeving. De meeste melkveehouders- degene die al weiden volgens de norm- zullen nauwelijks regeldruk ondervinden. Melkveehouders die niet weiden, zullen hun bedrijfsvoering moeten aanpassen en kunnen – indien zij geen kennis hebben over weiden- zich hierin scholen. Hiervoor zijn cursussen en coaches die hun diensten aanbieden. Zij zullen moeten wennen aan een andere manier van bedrijfsvoering. Deze manier van bedrijfsvoering – met beweiding – is echter in bijna alle gevallen economisch voordeliger. Daarmee is het een investering die goed loont. De indieners verwijzen naar de paragraaf «economisch» op p5 van hun nota voor nadere toelichting op de economische gevolgen voor de melkveehouder. Ook voor de groep die nu nog niet aan weidegang doet, is de regelgeving eenvoudig en behelst weinig regeldruk. De kleine groep melkveehouders die – bijvoorbeeld door een gebrek aan huiskavel- in het geheel geen weidegang kan hebben, zal enige tijd moeten besteden aan het verkrijgen van een ontheffing.

Indieners constateerden in de beantwoording van de regering het volgende schreef «Ter indicatie: € 0,01 hogere productiekosten per kg melk, gerekend over de 30% van de melkveestapel die nu niet wordt geweid, komt overeen met een gevolg van ongeveer € 40 mln. voor de Nederlandse melkveehouderij.» Uit onderzoek blijkt echter dat weidegang in vrijwel alle omstandigheden meer inkomen oplevert voor de boer. Er is dus eerder een plus is te verwachten dan een min.

De indieners wijzen er op dat ook de regering erkent dat weiden economisch voordeliger is, zoals blijkt uit haar beantwoording; «In het algemeen kan worden gesteld dat weidegang meer inkomen oplevert, zoals ook blijkt uit diverse studies. Zie hiervoor ook de publicatie «Kijken met een weide blik» van Van den Pol-Dasselaar uit 2016 (p.24–p.27).»

De leden van de VVD-fractie constateren dat het voorstel mogelijk zal leiden tot inkrimping van bedrijven met grote financiële gevolgen. Kunnen de initiatiefnemers hier nadere op ingaan? Zijn de initiatiefnemers voornemens het voorstel door te zetten wanneer het grote financiële gevolgen heeft voor melkveehouders?

De indieners voorzien geen inkrimping van bedrijven binnen afzienbare tijd. Het voorstel behelst een ontheffingsmogelijkheid voor bedrijven waarbij geen weidegang mogelijk is. Bedrijven met ontheffing kunnen niet uitbreiden tenzij weidegang hiermee mogelijk wordt. Er is dus geen kwestie van bedrijven die moeten krimpen. Wel is er sprake van bedrijven die niet meer kunnen uitbreiden, tenzij weidegang daarmee mogelijk wordt. Er zijn dus ook geen financiële gevolgen van krimp.

De leden van de VVD-fractie willen de initiatiefnemers vragen in te gaan op onderstaande voorbeelden, en van een reactie te voorzien:

  • Neem boer Piet, hij heeft 80 melkkoeien, een huiskavel van 7 hectare en 42 hectare verderop gelegen. Om zijn koeien te beweiden moet boer Piet of koeien wegdoen (hij kan er volgens de initiatiefnemers namelijk maar 56 weiden) of een nieuwe stal bouwen op het verder gelegen perceel. Helaas zit daar geen bouwblok op. Hoe ziet de toekomst van boer Piet eruit volgens de indieners en wat zijn de financiële gevolgen?

  • Of boerin Janneke, zij heeft samen met haar vader en moeder een bedrijf met 190 melkkoeien. Zij wonen aan een drukke provinciale weg. De huiskavel is 20 hectare en de overige gronden liggen aan de overkant van de drukke weg. Hoe wordt dit familiebedrijf, waar twee gezinnen een boterham moeten verdienen, door de indieners gefaciliteerd?

De indieners willen nogmaals aangeven dat boeren die willen uitbreiden en nog geen weidegang toepassen, aanpassingen zullen moeten doen in hun bedrijfsvoering en in het geval van onvoldoende grond, extra grond zullen moeten verwerven. Welke aanpassingen nodig zijn zal per melkveehouder verschillen. Dus ook in het geval van boerin Janneke of boer Piet. De indieners willen daarbij aangeven dat zij bestaande melkveehouders, waar weidegang niet mogelijk is, willen ontzien. Zo kan er een ontheffing worden verleend, afhankelijk van de situatie. Echter, ontheffingshouders komen niet meer in aanmerking voor nieuwe vergunningen voor uitbreidingen of verbouwingen, tenzij weidegang daarmee mogelijk wordt gemaakt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota over Wei voor de koe. Deze leden betreuren het dat het percentage koeien dat in de wei loopt steeds verder terugloopt. Het weiden van koeien heeft voordelen voor zowel de koe als de boer. Zij onderschrijven daarom ook het belang van weidegang en zijn hier in principe voorstander van. De leden van de PvdA-fractie hebben slechts een enkele vraag en verzoeken de initiatiefnemers hierop te reageren.

De leden van de PvdA-fractie hebben in de kabinetsreactie (Kamerstuk 34 313, nr. 4) verschillende bezwaren gelezen van de Staatssecretaris tegen het in de Wet Dieren opnemen van een verplichte weidegang. De genoemde leden zijn zoals gesteld voorstander van een verplichte weidegang voor koeien, maar zij horen graag de reactie van de initiatiefnemers op deze bezwaren.

De indieners zijn verheugd over de steun van de leden van de PvdA-fractie. Zij onderschrijven dat het percentage weidende koeien gestaag terugloopt. In 2001 weide nog 90% van de koeien, in 2015 was dit nog slechts 65% (CBS cijfers). In artikel 1.6 van het Besluit Houders van Dieren staat dat de bewegingsvrijheid van een dier niet op zodanige wijze beperkt mag worden dat het dier er onnodig door lijdt. Door een koe de mogelijkheid tot weidegang te onthouden, wordt haar natuurlijk gedrag (grazen) belemmerd. Bovendien hebben koeien die de mogelijkheid tot weidegang wordt onthouden, aantoonbaar meer pootproblemen zoals zoolbloedingen, kreupelheid en stinkpoten en hebben zij aanzienlijk vaker uierontsteking. Dit zijn pijnlijke aandoeningen die lijden veroorzaken. Dit lijden dient geen redelijk doel en is dus onnodig. Weidegang is zelfs economisch voordeliger voor de boer dan opstallen.

Om deze redenen willen de indieners dat aan het artikel 2.2 van de Wet dieren (of aan een onderliggende AMvB) wordt toegevoegd dat het natuurlijk gedrag van koeien niet dient te worden beperkt door het onthouden van de mogelijkheid tot weidegang. Uitgangspunt van de bestaande Wet dieren is reeds dat dieren hun natuurlijk gedrag kunnen vertonen.

De voorliggende nota ligt dus sterk in het verlengde van bestaande wet- en regelgeving.

De bezwaren die de indieners in de brief van de Staatssecretaris lezen zijn de volgende:

  • a) Er zijn reeds vrijwillige initiatieven om weidegang te bevorderen.

  • b) Er is een grote controle last.

  • c) De weidemelkpremie komt in gevaar.

ad a) De indieners constateren dat de afgelopen decennia vele vrijwillige initiatieven zijn ontplooid voor het stimuleren van weidegang. Geen van deze initiatieven heeft helaas de grote teruggang in het percentage weidende koeien kunnen keren. Uit onderzoek van TNS-NIPO in opdracht van Milieudefensie blijkt dat 86 procent van de respondenten het belangrijk of heel belangrijk vindt dat koeien nog buiten kunnen grazen. Slechts 2% vindt het onbelangrijk. Vanwege het maatschappelijk belang, het grote maatschappelijk draagvlak en de grote voordelen van weidegang voor koe, boer en milieu willen de indieners nu overgaan tot een minder vrijblijvende aanpak. De Staatssecretaris spreekt over een einde aan de daling van het percentage weidende koeien. Dit is echter niet juist. De CBS cijfers laten een daling zien in het percentage weidende koeien. De NZO cijfers laten eveneens een daling zien als we kijken naar het percentage bedrijven met weidegang dat voldoet aan de norm van 120 dagen 6 uur. Zie voor nadere uitleg over de krimp van het percentage weidende koeien de antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie hierover.

De brief van de Staatssecretaris onderschrijft feitelijk juist dat er een achteruitgang van het aantal weidende koeien wordt verwacht. In de brief staat immers «In 2013 voldeed 85% van alle melkveebedrijven aan het uitgangspunt van maximaal 6 melkkoeien per hectare. In 2020 zal dit uitgangspunt, afhankelijk van de mate van verdere schaalvergroting en het toepassen van meer automatische melksystemen, nog het geval zijn op 69 tot 84% van alle melkveebedrijven.« Dit is een verwijzing naar het rapport «Beweidbare oppervlakte en weidegang op melkveebedrijven in Nederland». Hiermee wordt voorzien dat in 2020 meer bedrijven minder geschikt of helemaal niet geschikt zijn voor weidegang. Deze trend moet nu gekeerd worden voor het te laat is. In onderstaande tabel14 is zichtbaar dat anno 2013 slechts 1,4 a 1,9% van de bedrijven in het totaal geen huiskavel of bedrijfshuiskavel hadden, waardoor weidegang onmogelijk is. Het is dus nog niet te laat.

Tabel 1.7 laat zien hoe dit zich vertaalt bij automatische melksystemen (momenteel heeft 20% een melkrobot).

ad b) Indieners verwijzen naar het antwoord dat zij reeds aan de leden van de VVD fractie gaven «De indieners zien in de brief van de Staatssecretaris geen inhoudelijke onderbouwing van de stelling dat uitvoerings- en controlelasten voor de overheid fors zouden stijgen. De initiatiefnemers zijn van mening dat controle van weidegang niet ingewikkeld is. Reeds nu is bekend bij de melk-coöperaties welke toeleveranciers weidemelk leveren en welke niet. Daarbij is het voor een kenner goed te zien of een grasland deels wordt beweid of permanent wordt gemaaid. De NVWA kan controle hierop meenemen in reguliere controles.»

ad c) Indieners wijzen er op dat ook zonder weidemelk premie, weidemelk in veruit de meeste gevallen economisch rendabeler is dan stalmelk. Indieners vinden een weidemelk premie als extra blijk van waardering wenselijk. De komende jaren blijft wat de indieners betreft de weidemelkpremie sowieso in stand. Steeds meer boeren zullen hier gebruik van kunnen maken en op een gegeven moment zullen alle boeren de koeien weiden en zullen dus alle melkveehouders een weidepremie krijgen.

De indieners zien een rol weggelegd voor de bewindspersoon om afspraken te maken met melkcoöperaties om zich er van te verzekeren dat een meerprijs voor weidemelk in stand blijft zolang dit relevant is, voor zover coöperaties dit niet al van zichzelf zouden doen. Daarnaast zien de indieners een rol voor de bewindspersoon om met supers en melkcoöperaties afspraken te maken over eerlijke handelspraktijken en een faire prijs voor alle melk. De huidige situatie waarbij de prijs voor stalmelk heel hard is gekelderd, maar de consumentenprijs niet, weerspiegelt geen wenselijke situatie. Overigens merken de indieners op dat de veel melkcoöperaties een aanzienlijke kwantum-bonus geven aan grote melkveehouders en een nog hogere kwantum-bonus aan zeer grote melkveehouders. Daarmee is er dus een prijsprikkel voor schaalvergroting. Grote bedrijven hebben minder vaak weidegang dan kleinere bedrijven. Indieners willen graag dat de bewindspersoon hier opheldering over vraagt in zijn gesprekken met coöperaties.

De markt heeft een belangrijke rol, in de ogen van de indieners. De overheid heeft echter ook een rol, namelijk om een minimum standaard vast te stellen. Weidegang is wat betreft de initiatiefnemers de bodem die de overheid in de markt moet leggen. Weidegang is immers van groot belang voor dierenwelzijn, diergezondheid en het milieu en levert bovendien een economische meerwaarde voor de boer. Door de invoertermijn en de ontheffingsmogelijkheid in voorliggend voorstel voor melkveehouders waar helemaal geen weidegang mogelijk is, zal het nog enige tijd duren voordat stalmelk helemaal uit het assortiment verdwenen is. Daarmee blijft weidemelk voorlopig een onderscheidend marktconcept. Op de wat langere termijn verwachten de initiatiefnemers dat bestaande onderscheidende marktconcepten meer kansen en een betere positie in de markt zullen krijgen en dat de sector aanvullende onderscheidende marktconcepten zal ontwikkelen. Daarbij denken wij bijvoorbeeld aan melk waarbij de koeien maximaal weiden, kalf-bij-de-koe-melk of weidevogel melk. Dit laatste concept is reeds ontwikkeld en recent gelanceerd. Als weidemelk in de toekomst de standaard is, zullen dergelijke nieuwe concepten makkelijker van de grond komen en makkelijker een meerprijs in de markt kunnen vinden. Nu is dat zeker niet altijd het geval. Daarmee is niet alleen de minimum norm omhoog gekrikt, maar zullen ook de besten van de klas, hun producten beter in de markt kunnen zetten of nieuwe concepten ontwikkelen. De focus zal zich op natuurlijke wijze verleggen van een situatie waar steeds meer boeren een weidepremie krijgen, naar een situatie waar iedereen een weidepremie krijgt en nieuwe concepten, zoals weidevogelmelk een extra premie krijgen.

Voorts kondigt de Staatssecretaris in zijn brief een aantal maatregelen aan ter bevordering van weidegang zoals deskundigheidsbevordering, stimuleren vroeg weiden, de fiscale instrumenten MIA/ Vamil en gesprekken met de provincies. De indieners zijn blij met deze maatregelen die zij zien als maatregelen die ondersteunend zijn aan de voorstellen uit de initiatiefnota.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota van de leden Van Gerven, Grashoff en Koşer Kaya over wei voor de koe. Hierover hebben deze leden nog vragen.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie zijn trots op de Nederlandse melkveehouderijsector, die een uitstekende internationale reputatie heeft en veilige en gezonde producten maakt voor binnen- en buitenland. Zijn de indieners het met deze leden eens dat de melkveehouderijsector een belangrijke bijdrage levert aan de Nederlandse economie?

De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van weidegang en zien hierin ook een deel van de kracht van de Nederlandse melkveehouderij. Echter, deze leden hebben vertrouwen in de Nederlandse melkveehouderij en dat zij zich bewust zijn van de vraag van consumenten, maatschappelijk draagvlak en dierenwelzijn. Zij verwachten dat een verplichting op weidegang hier enkel afbreuk aan zou doen. De leden van de CDA-fractie zijn daarom ook verbaasd dat een lid van de D66-fractie de voorliggende initiatiefnota mede indient gezien deze partij wel pretendeert vertrouwen te hebben in ondernemerschap. Graag een reactie.

Volgens de indieners is van de veronderstelde tegenstelling in deze nota tussen vertrouwen in de Nederlandse melkveehouderij en wetgeving omtrent weidegang geen sprake. De meeste melkveehouders zijn van goede wil en veel streven ook naar een zo hoog mogelijke mate van dierenwelzijn, inclusief weidegang. Tegelijkertijd is er sprake van een trend van afnemende weidegang en schaalvergroting. Een wettelijk steuntje in de rug om de best-practice (weidegang) tot standaard te maken betreft dan geen vertrouwensvraag, maar dient ter ondersteuning van het gezamenlijke belang.

Bent u het eens met de stelling dat juist vanaf 2013 de weidegang is toegenomen tot ongeveer 78% in 2015? Zo nee, waarom niet? Welke definitie van weidegang hanteren de indieners? Is de keuze voor de koe om naar buiten te gaan genoeg, of moet de koe verplicht de stal uit?

Gezien dat de huidige populariteit van weidegang bij melkveehouders erin ligt dat melkveehouders een meerprijs voor hun melk kunnen realiseren, zijn de indieners er dan niet voor beducht dat bij een verplichte weidegang deze meerprijs teniet wordt gedaan? Bent u het met de leden van de CDA-fractie eens dat het verdienmodel van weidegang voor boeren belangrijk is? Zo ja, hoe wilt u dit verdienmodel behouden bij de door u voorgestelde verplichting van weidegang?

De indieners danken het CDA voor de vragen en verwijzen ze voor de beantwoording door naar soortgelijke vragen van VVD en PvdA.

Deze leden willen daarnaast vragen naar de Europese en mondiale trends en markten. Kunnen de indieners aangeven hoe het percentage weidegang in Nederland zich verhoudt met weidegang in de rest van de Europese Unie en daarbuiten? Is het niet zo dat Nederland het goed doet op het gebied van weidegang ten opzichte van andere landen?

De indieners verwijzen de leden van de CDA-fractie naar het antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie eerder in deze nota.

De leden van de CDA-fractie vragen de indieners waarom zij niet kiezen voor het maken van Europese afspraken over weidegang gezien er een Europese markt is? Hoe lopen de overleggen hierover binnen de Europese fracties van de indieners?

Indieners juichen het toe als de rest van Europa haar initiatiefnota opvolgt. Indieners wijzen er op dat haar initiatiefvoorstel naadloos aansluit op Richtlijn 98/58/EG inzake de bescherming van voor landbouwdoelen gehouden dieren. Het voorstel van de indieners past geheel in het gedachtegoed van de Europese Richtlijn en is feitelijk een nadere precisering. De indieners zullen zeker aanmoedigen dat landen een zelfde invulling aan deze richtlijn geven als zij voorstellen. Zij zijn echter niet van plan te wachten op andere landen of op nadere Europese precisering van de richtlijn. Zij hebben de negatieve trend van de afgelopen 15 jaar betreffende weidegang in Nederland bezien en vinden het hoog tijd dat er ingegrepen wordt.

De indieners verwijzen naar p.4 van hun nota. Tevens verwijzen zij naar eerdere soortgelijke vragen van andere fracties en naar het antwoord op de vraag hierna over stalsystemen. Daarnaast heeft het rapport « Het Belang van Weidegang»15 van Stichting Dier & Recht p. 8–13 een verhelderend overzicht van de verschillende aspecten van dierenwelzijn met de bijbehorende literatuurverwijzingen.

Beleidsmatige onderbouwing

Wat is natuurlijk gedrag bij gedomesticeerde (landouw) huisdieren? In hoeverre heeft het gedrag van gedomesticeerde dieren zich aangepast aan de mens?

Ondanks dat we het rund (stamsoort het oerrund), het varken (stamsoort het wilde zwijn) en de kip (stamsoort het Bankivahoen) generaties lang hebben geselecteerd op voor de mens nuttige eigenschappen, zoals een hoge productie, blijven de oorspronkelijke behoeften en gedragingen ook in de tegenwoordig gehouden rassen aanwezig. Deze behoeften en gedragingen zijn dan ook in duizenden jaren diep ingesleten.

Het is daarom altijd zaak goed te letten op wat een diersoort onder min of meer natuurlijke omstandigheden doet. Daaruit kunnen we weer afleiden welke eisen van de kant van het dier aan de houderij worden gesteld.

Dieren proberen hun behoeften op peil te houden. Daartoe hebben ze fysiologische middelen, zoals het immuunsysteem voor afweer van ziekten, en gedragsprogramma’s zoals op een bepaalde wijze eten zoeken. Wanneer een dier door mensen gehouden wordt, zal het dier binnen de door de mens geboden omstandigheden met zijn eigen natuurlijke middelen zijn behoeften op peil trachten te houden. Als een dier zich niet of nauwelijks kan aanpassen aan de omstandigheden die de mens biedt ontstaat stress, gefrustreerd en afwijkend gedrag en uiteindelijk kunnen daar ziektes en zelfs sterfte uit voorkomen.

  • Zo ontstaan bij eenzijdige selectie op productie-eigenschappen conflicten met andere kenmerken van het dier en kunnen er productie-gerelateerde ziekten optreden. Zo leidt eenzijdige selectie op de hoeveelheid melk geproduceerd per koe bijna onvermijdelijk tot minder weerstand tegen ziektekiemen. Om een dier optimaal en niet maximaal te laten produceren moet deze productie dan ook in balans zijn met de overige aanleg van het dier.

  • Maar ook eenzijdige of onjuiste voeding, houderij of opgroei-omstandigheden kunnen tot storingen in gedrag, reproductie en gezondheid leiden. Zo leidde het zes maanden houden van kalveren op uitsluitend kalvermelk tot tongrollen terwijl er geen gras met de tong vast te pakken was, en schijnherkauwen terwijl het kalf helemaal geen te herkauwen ruwvoer had gehad. Het leidde ook tot gezondheidsafwijkingen in het verteringsstelsel. Kalveren moeten dan ook tegenwoordig verplicht een minimum hoeveelheid ruwvoer krijgen.

Hoe ver we kunnen gaan met het opvoeren van de productie per dier en met het beperken van het dier in zijn behoeften en gedragingen zijn ethische kwesties, waarbij begrippen als «gebruikswaarde» en «eigen waarde» van een dier een rol spelen. Het wel of niet weiden van koeien is zo’n ethische kwestie. De indieners van de Initiatiefnota «Wei voor de koe» zijn van mening dat de eigen waarde van de koe zo zwaar moet wegen dat koeien weidegang horen te krijgen, omdat dit goed is voor hun welzijn.

Kunnen de indieners een overzicht geven van de verschillende in Nederland gebruikte stalsystemen en de verschillen van deze stalsystemen voor dierenwelzijn?

Er zijn in Nederland een aantal staltypen in gebruik voor runderen gehouden voor de melkproductie. Het meest verbreid is de ligboxenstal. Verder zijn er nog bedrijven met een grup- of aanbindstal en met een potstal. Sinds een paar jaren wordt er een nieuw stalconcept ontwikkeld; de vrijloopstal.

Een ligboxenstal is tegenwoordig het meest gangbare huisvestingssysteem voor melkvee in Nederland. Zo’n 95% van de bedrijven heeft een ligboxenstal. De dieren kunnen in de ligboxenstal vrij rondlopen en zelf kiezen wanneer ze gaan liggen en eten. De stal bestaat uit een voergang met aan één of beide zijden een voerhek met daarachter voor de koeien één of meer lengte-rijen ligboxen. De loopvloer is meestal een roostervloer van hard materiaal. Het rooster dient om de mest ertussen te laten verdwijnen in de hieronder gelegen mestopslag. Bij een dichte vloer wordt de mest frequent weggeschoven met een mestschuif of een mestrobot of met de hand. De liggedeeltes zijn afgeschermd met stangen, zodat op iedere ligplaats één melkkoe kan liggen. Moderne ligboxenstallen (open frontstallen) hebben alleen lage zijmuren, waarover de koeien naar buiten kunnen kijken en er veel licht en frisse lucht naar binnenkomt.

Een ligboxenstal heeft een aantal kritische punten wat betreft het dierenwelzijn, zoals de volgende.

  • Het ligbed van een ligbox bestaat meestal uit een matras (soms een waterbed) met daarop wat zaagsel, zand of stro. Te harde ligbedden bieden te weinig ligcomfort. Wanneer ligboxen niet goed zijn uitgevoerd staan koeien moeizamer op en gaan minder soepel liggen en kunnen de koeien last krijgen van slijt-, druk- en doorligplekken.

  • De vloeren zijn voor de koeien om op te lopen dikwijls te hard en vaak nat en glad, met als gevolg klauw- en pootproblemen. Steeds vaker zie je dat de vloeren bij ver- en nieuwbouw van rubber worden voorzien.

  • De verkeersruimte achter het voerhek en tussen de ligboxen is beperkt wat het normale onderlinge rangordegedrag negatief beïnvloedt. Dit is één van de redenen om de dieren te onthoornen, of hoornloze dieren te fokken, maar daarmee haal je wel de scherpe kantjes van rangordeproblemen af, maar neem je niet de achterliggende oorzaken hiervan weg.

In een grupstal staan runderen naast elkaar vastgebonden. Achter de koeien loopt een mestgoot (de grup), waarin de mest en urine wordt afgevoerd. Minder dan 5% van de Nederlandse melkveebedrijven heeft nog dit staltype. De bedrijven waar grupstallen nog worden gebruikt, zijn in de regel klein en hebben meestal geen opvolger. Door het aanbinden hebben de dieren te weinig bewegingsruimte en minder mogelijkheden voor sociaal gedrag en huidverzorging. Daar staat tegenover dat concurrentie en agressie om voer- en ligplaatsen en groepswisselingen ontbreken.

In de biologische melkveehouderij is de grupstal verboden en geldt voor bestaande grupstallen een uitfaseringsregeling.

De potstal wordt tegenwoordig als een van de meest diervriendelijke stallen beschouwd. De koeien kunnen namelijk vrij rondlopen door de gehele stal en overal liggen waar ze willen. Het liggen en opstaan gaat in een potstal een stuk vlotter dan in een ligbox. Daarnaast is de ligbedding zacht. In de stal komt er iedere dag een laag stro bij, zodat de koeien altijd een droge bedding hebben. De bedding wordt zo steeds hoger opgepot en wanneer het vee in het voorjaar weer naar buiten mag wordt de mest uit de stal uitgereden over het land. Klauwproblemen als gevolg van een harde ondergrond komen in dit staltype dan ook niet voor. Ook druk-, slijt-, en doorligplekken, zoals in een ligboxenstal vaak wordt waargenomen als gevolg van de krappe, harde ligboxen, komen hier zelden voor. En omdat er geen smalle gangen of dode hoeken zijn zoals in een ligboxenstal kunnen de dieren elkaar in het kader van de onderlinge rangorde goed ontwijken.

Relatief nieuw is de vrijloopstal. Hierin zijn geen ligboxen verwerkt en kunnen koeien vrij rondlopen en liggen waar ze zelf willen. Hiermee lijkt de vrijloopstal op de potstal, maar in een vrijloopstal hoeft de bedding niet opgehoogd te worden. Er zijn in een vrijloopstal verschillende typen bodems of vloeren mogelijk. Deze typen worden onderverdeeld in composteren, absorberen en draineren. In composterende bodems verdampt het vocht. Bodemmaterialen kunnen houtsnippers, verse compost, dikke fractie mest of combinaties hiervan zijn. Bij absorberende bodems worden materialen gebruikt als GFT compost, compost snoeiafval, gedroogde bagger, stro en olifantsgras. Stikstof wordt in deze bodem vastgehouden of organisch gebonden. Drainerende bodems zijn gemaakt van kunststofvloeren of bestaan uit een laag zand. In deze bodems wordt mest en urine van elkaar gescheiden (Zevenbergen, 2007; Vrijloopstallen, 2013). In een (compost-)vrijloopstal is meer ruimte per koe, namelijk min. 20m2, om te voorkomen dat de bodem niet te nat wordt.

De vrijloopstal scoort van deze qua dierenwelzijn het best. De dieren liggen op een comfortabel bodem en hebben veel ruimte, met als gevolg veel minder klauw-, poot-, huid- en rangordeproblemen16.

In uw initiatiefnota schetst u het belang van de hogere prijs voor weidemelk maar zonder de impact van weidegang op deze huidige meerprijs te schetsen. Welke gevolgen verwachten de indieners van een verplichting op de meerprijs?

De indieners verwijzen graag door naar de antwoorden op soortgelijke vragen van de leden van de VVD fractie en de leden van de PvdA fractie.

Weidegang in de wet

Kunnen de indieners een inschatting geven van de kosten die de melkveehouderijsector zou moeten maken om te voldoen aan verplichte weidegang? Bent u voornemens om ook flankerende maatregelen te nemen? Zo ja, welke?

Weidegang is in bijna alle gevallen economisch voordeliger voor de boer dan stalmelk. Of een melkveehouder enkele investeringen moet doen om zijn bedrijf geschikt te maken voor beweiding, hangt af van de specifieke situatie op de boerderij en de keuzes die de melkveehouder in het verleden gemaakt heeft. Slechts 1,4% a 1,9% van de melkveehouders heeft in het geheel geen huiskavel of bedrijfshuiskavel, waardoor weidegang per definitie onmogelijk is. (Zie antwoorden op soortgelijke vragen van de leden van de VVD fractie en de leden van de PvdA fractie.) Zij komen in aanmerking voor een ontheffing, maar mogen niet meer uitbreiden tenzij weidegang daarmee mogelijk gemaakt wordt. De indieners stellen geen flankerende maatregelen voor maar de Staatssecretaris heeft in zijn brief (Kamerstuk 34 313 nr. 4) een aantal maatregelen aangekondigd ter bevordering van weidegang zoals deskundigheidsbevordering, stimuleren vroeg weiden, de fiscale instrumenten MIA/ Vamil en gesprekken met de provincies. De indieners zijn blij met deze maatregelen die zij zien als maatregelen die ondersteunend zijn aan de voorstellen uit de initiatiefnota.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de indieners niet verschillende vormen van weidegang voor ogen hebben, zodat meer melkveehouders hiermee uit de voeten kunnen? Wat te doen voor bedrijven met een kleine huiskavel?

Bij de invoering van weidegang voor koeien in de Wet dieren willen de initiatiefnemers bestaande melkveehouders, waarbij weidegang niet mogelijk is, ontzien. Voor boeren met een klein huiskavel kan een uitzonderingsbepaling nader uitgewerkt worden, waarbij koeien bij toerbeurt geweid kunnen worden en waarbij het aantal dagen uitgebreid wordt door het weideseizoen te verlengen. Een lang weide seizoen kan een oplossing bieden voor deze gevallen. De Staatssecretaris heeft in zijn brief (Kamerstuk 34 313 nr. 4) een regeling aangekondigd waarbij vroeg weiden (voor circa 15 april)stimuleert.

Kunt u aangeven hoe een stelsel van verplichte weidegang praktisch gehandhaafd zou moeten worden door de overheid? Kunt u daarbij ook een inschatting maken van de financiële kosten voor de borging en handhaving van weidegang door de overheid?

De indieners verwijzen graag door naar de antwoorden op soortgelijke vragen van de leden van de VVD fractie en de leden van de PvdA fractie.

Kunt u toelichten waarom u kiest voor een verplichting in plaats van stimulering zoals voorgesteld door het Louis Bolk instituut en wetenschappers van Wageningen Instituut bij het rondtafelgesprek op 29 juni jl.? Verwacht u dat het van bovenaf opleggen negatief doorwerkt bij het ondernemerschap ten aanzien van weidegang bij melkveehouders? Zo nee, waarom niet?

De indieners verwijzen graag door naar de antwoorden op soortgelijke vragen van de leden van de VVD fractie en de leden van de PvdA fractie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggende initiatiefnota over het verplichten van weidegang voor koeien. De leden van de PvdD-fractie strijden al jaren voor een wettelijke verplichting voor weidegang voor koeien. In 2013 riep de motie Thieme cs. (Kamerstuk 33 400-XIII, nr. 103) de regering op om weidegang te verplichten. Deze motie werd destijds helaas verworpen. De leden danken de initiatiefnemers voor de geleverde inspanning om deze nota tot stand te brengen. Naar aanleiding daarvan brengen zij de enige vragen en op- en aanmerkingen naar voren.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie sluiten zich aan bij de argumenten die door de initiatiefnemers worden aangehaald dat weidegang beter is voor het dierenwelzijn, de diergezondheid, het milieu en dat weidegang tevens economische voordelen schept. Zij zijn het met de initiatiefnemers eens dat het noodzakelijk is om weidegang tot de norm te verheffen en dit wettelijk te verankeren.

De indieners danken de leden van de Partij voor de Dieren voor de uitgesproken steun.

Deze leden merken op dat met de initiatiefnota Wei voor koe er nog steeds een aanzienlijk aantal koeien is die nooit de wei in zal komen en gedoemd is tot levenslange opsluiting op stal.

De indieners wijzen er op dat slechts 1,4 a 1,9% van de melkveehouders in het geheel geen huiskavel of bedrijfshuiskavel heeft, waardoor weidegang per definitie onmogelijk is. Zij verwachten dat het aantal ontheffingshouders dus zeer beperkt zal zijn en dat op lange termijn met voorliggend voorstel, uiteindelijk alle koeien zullen weiden.

De initiatiefnemers geven in hun nota namelijk de ruimte voor megastallen om een ontheffing te krijgen. Megastallen leiden tot verdere industrialisering van de melkveehouderij en hebben een negatieve impact op het landschap, milieu, dierenwelzijn en klimaat. De leden van de PvdD-fractie vinden dat alle koeien recht hebben op weidegang en merken op dat een ontheffing, juist bij megastallen, niet op zijn plaats is. Waarom hebben de initiatiefnemers er niet voor gekozen om binnen de initiatiefnota te kiezen voor een overgangstermijn die ondernemers van megastallen de gelegenheid biedt om hun bedrijfsvoering om te zetten of eventueel te stoppen?

De initiatiefnemers doen in hun nota geen uitspraak over megastallen. Dat is volgens hen een separate kwestie, en voorstellen hiertoe zullen zij met belangstelling bezien. Wel is het zo dat in de CBS statistieken is aangetoond dat grotere melkveebedrijven minder vaak aan weidegang doen dan kleinere. Voorliggend voorstel betreft weidegang voor alle bedrijven, ongeacht hun grootte. Een beperkte groep waarbij weidegang niet mogelijk is, komt in aanmerking voor een ontheffing. Deze ontheffingshouders komen niet meer in aanmerking voor nieuwe vergunningen voor uitbreidingen, tenzij weidegang hiermee mogelijk gemaakt wordt. Hiermee zal de beperkte groep ontheffingshouders op een natuurlijke manier slinken tot nul.

Verder merken de leden van de PvdD-fractie op dat de initiatiefnemers in hun initiatiefnota aansluiten op de norm van de melkvee-industrie, namelijk 6 uur weiden per dag op 120 dagen per jaar. De leden constateren dat dit «luchten» van koeien in schril contrast staat met het 11 uur weiden per dag op 181 dagen per jaar wat in 2006 nog het gemiddelde was. Waarom hebben de initiatiefnemers in hun initiatiefnota niet gekozen voor het uitbreiden van weidegang qua uren en dagen? Immers, het uitbreiden van de duur van weiden zorgt voor een lagere ammoniakemissie, een betere koegezondheid en een hoger koeienwelzijn. Graag een reactie.

Indieners vinden de norm van 120 dagen 6 uur beweiden het minimum. Zij zien liever langere beweiding. Zij hebben echter willen aansluiten bij de bestaande standaarden en definities in de sector. Ze juichen toe dat de Staatssecretaris een stimuleringsmaatregel heeft aangekondigd ten bate van vroeg beweiden.

De initiatiefnemers zien een rol voor de overheid, namelijk om een minimum standaard vast te stellen. Zij zien echter ook een rol voor initiatieven uit de markt. 120 Dagen 6 uur weidegang is wat betreft de initiatiefnemers de bodem die de overheid in de markt moet leggen. Op de wat langere termijn verwachten de initiatiefnemers dat bestaande onderscheidende marktconcepten meer kansen en een betere positie in de markt zullen krijgen en dat de sector aanvullende onderscheidende marktconcepten zal ontwikkelen. Daarbij denken wij bijvoorbeeld aan melk waarbij de koeien maximaal weiden, kalf-bij-de-koe-melk of weidevogel melk. Dit laatste concept is reeds ontwikkeld en recent gelanceerd. Als weidemelk in de toekomst de standaard is, zullen dergelijke nieuwe concepten makkelijker van de grond komen en makkelijker een meerprijs in de markt kunnen vinden. Daarmee is niet alleen de minimum norm omhoog gekrikt, maar zullen ook de beste van de klas, hun producten beter in de markt kunnen zetten of nieuwe concepten ontwikkelen.

II Antwoord / Reactie van de initiatiefnemers

III Volledige agenda

Initiatiefnota van de leden Van Gerven, Grashoff en Koşer Kaya over Wei voor de koe. Initiatiefnota d.d. 08-10-2015, Tweede Kamerlid, H.P.J. van Gerven (SP) (Kamerstuk 34 313, nr. 2).


X Noot
1

Animal Science Group (ASG), 2005, «Weidegang in beweging». Animal Science Group (ASG), 2008, «Weidegang onder moeilijke omstandigheden». Wageningen University, 2013, «Economisch weiden».

X Noot
2

Wageningen University, 2013, «Economisch weiden».

X Noot
3

Wageningen Livestock Research, 2013, Proeftuin Natura 2000.

X Noot
4

CBS https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/40/melkveestapel-groeit-maar-minder-koeien-naar-buiten De gepresenteerde cijfers zijn de voorlopige cijfers. De cijfers zijn gebaseerd op de voorlopige Landbouwtelling 2016 van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van het Ministerie van Economische Zaken. Het aantal bedrijven in de definitieve Landbouwtelling kan nog wijzigen en daarmee ook de definitieve cijfers over de weidegang. De definitieve cijfers worden maart 2017 verwacht.

X Noot
5

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
6

T.J.A. Gies, H.J. Agricola en L.L. de Rooij, WUR dec 2014 «Impact groei melkveehouderij op weidegang en landschap»

X Noot
8

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
9

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
11

European Food and Safety Authority (EFSA), 2009, «Scientific opinion on the overall effects of farming systems on dairy cow welfare and disease».

X Noot
12

WUR Livestock Research A. van den Pol-van Dasselaar, Beweidbare oppervlakte en weidegang op melkveebedrijven in Nederland; 2015 http://www.wageningenur.nl/nl/nieuws/Op-94-van-de-melkveebedrijven-is-weidegang-mogelijk.htm http://edepot.wur.nl/362949

X Noot
14

P.26 WUR Livestock Research A. van den Pol-van Dasselaar, Beweidbare oppervlakte en weidegang op melkveebedrijven in Nederland; 2015 http://www.wageningenur.nl/nl/nieuws/Op-94-van-de-melkveebedrijven-is-weidegang-mogelijk.htm http://edepot.wur.nl/362949

X Noot
16

E.V. Nijhof, An alternative in accommodation for the Dutch dairy cow: comparing the cubicle stall with the compost barn, Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit van Utrecht, maart 2016

Naar boven