Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 april 2022
Zoals eerder met uw Kamer gewisseld kent het wetsvoorstel Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring2 een lange voorgeschiedenis. Het wetsvoorstel werd in april 2013 toegezegd door toenmalig
Staatssecretaris Teeven. Eind 2013 werd een wetsvoorstel in (internet)consultatie
geplaatst. De Raad van State adviseerde in 2014 over het wetsvoorstel waarna het wetsvoorstel
in 2015 met het nader rapport aan de Tweede Kamer werd aangeboden. Daarop volgden
diverse schriftelijke rondes en is het wetsvoorstel controversieel verklaard. In juni
2018 is het wetsvoorstel met zeer ruime meerderheid in de Tweede Kamer aanvaard en
ingediend bij de Eerste Kamer.
Een in de Eerste Kamer gehouden deskundigenbijeenkomst en actuele ontwikkelingen noopten
in 2019 tot het indienen van een novelle bij het wetsvoorstel. De novelle3 werd op 20 juni 2020 bij de Tweede Kamer ingediend en behandeling van het wetsvoorstel
in de Eerste Kamer is opgeschort totdat de novelle de Eerste Kamer zou hebben bereikt.
De novelle is door de Tweede Kamer in februari 2021 evenwel controversieel verklaard.
Inmiddels is plenaire behandeling van de novelle in de Tweede Kamer voorzien in week
16.
Gelet op het grote tijdsverloop dat de wetsbehandeling inmiddels in beslag neemt,
zijn bepaalde onderdelen van het wetsvoorstel Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring
verouderd en ontbreken er onmisbare voorzieningen. Hierdoor kan het in ongewijzigde
vorm aannemen van het wetsvoorstel en de novelle leiden tot juridische problemen en
problemen in de uitvoering. Zo bevat het wetsvoorstel geen voorziening voor het geval
dat noodzakelijke corona-maatregelen in de inrichting moeten worden getroffen en moet
het wetsvoorstel in lijn worden gebracht met de Algemene Verordening Gegevensbescherming
(AVG). Tevens is er aanleiding om het wetsvoorstel aan te passen aan wijzigingen in
relevante wetgeving en – mogelijk – aan actuele ontwikkelingen in de jurisprudentie.
In de praktijk van de vreemdelingenbewaring wordt al op het wettelijk regime van het
wetsvoorstel vooruitgelopen in die zin dat reeds wordt gewerkt vanuit de grondgedachte
van het wetsvoorstel, namelijk om binnen de vrijheidsbeneming zoveel mogelijk vrijheden
te bieden. Dit betekent onder meer dat voor het overgrote deel van de vreemdelingen
in bewaring feitelijk een verblijfsregime zoals voorgesteld in het wetsvoorstel geldt
(met in achtneming van eventuele coronamaatregelen) en dat een beheersafdeling is
ontwikkeld voor diegenen die meer structuur en toezicht nodig hebben. Daarbij wordt
gehandeld binnen de mogelijkheden voor versoepeling die het huidige regime van de
Penitentiaire beginselenwet biedt. Het belang van een eigen bestuursrechtelijk regime
voor vreemdelingenbewaring en het bevorderen van terugkeer is echter nog onverminderd
aanwezig.
Intussen werk ik dan ook met voorrang aan een aanpassing van het wetsvoorstel Wet
terugkeer en vreemdelingenbewaring. Doel daarvan is onder meer om het wetsvoorstel
op de hiervoor genoemde punten te laten aansluiten bij de praktijk van vandaag en
nationale en internationale regelgeving. Vooralsnog ga ik ervan uit dat kan worden
volstaan met een nota van wijziging bij de novelle. Dit in de hoop u uiteindelijk
een wetgevingspakket te kunnen bieden dat recht doet aan het uitgangspunt van een
humane vreemdelingenbewaring waarmee tegelijkertijd daadkrachtig kan worden opgetreden
tegen personen die overlast veroorzaken, zowel in als buiten een locatie van vreemdelingenbewaring.
Gelet op het voorgaande zou ik uw Kamer willen verzoeken de behandeling van het wetsvoorstel
Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring aan te houden, totdat de gewijzigde novelle
de Eerste Kamer heeft bereikt. Ik streef er naar deze wijzigingen voor eind 2022 bij
de Tweede Kamer in te dienen.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
E. van der Burg