Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het, mede gelet op richtlijn nr. 2008/115/EG
van het Europees parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke
normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen
die illegaal op hun grondgebied verblijven (PbEU L 348/98) wenselijk is een nieuwe
regeling te treffen voor het regime en de wijze van tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring,
rekening houdend met het bijzondere karakter van de vreemdelingenbewaring als dwangmaatregel
in het terugkeerproces van vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 1
-
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
- afdeling:
-
een afdeling van een inrichting;
- afdeling voor bijzondere opvang:
-
een afdeling voor bijzondere opvang als bedoeld in artikel 14;
- ambtenaar of medewerker:
-
een persoon die een taak uitoefent bij de tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring;
- beheersregime:
-
het regime, bedoeld in de artikelen 17, tweede lid, en 18;
- beklagcommissie:
-
een commissie als bedoeld in artikel 75;
- beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring:
-
de beroepskamer, bedoeld in artikel 84, tweede lid;
- binnenkomstafdeling:
-
de afdeling, bedoeld in artikel 17, eerste lid;
- commissie van toezicht:
-
een commissie van toezicht als bedoeld in artikel 8;
- directeur:
-
de directeur van de inrichting, bedoeld in artikel 4, derde of vierde lid;
- familie:
-
bij ministeriële regeling aangewezen groepen meerderjarige vreemdelingen die in een
nauwe persoonlijke betrekking tot elkaar staan;
- gesloten gezinsvoorziening:
-
een afdeling als bedoeld in artikel 13, eerste lid;
- gezin:
-
bij ministeriële regeling aangewezen groepen vreemdelingen met ten minste één minderjarig
kind, die in een nauwe persoonlijke betrekking tot elkaar staan;
- gezinsregime:
-
het regime dat geldt in de gesloten gezinsvoorziening;
- gezinsverblijf:
-
de verblijfsruimte als bedoeld in artikel 41, eerste lid;
- huisregels:
-
regels als bedoeld in artikel 5, tweede lid;
- inrichting:
-
een inrichting voor vreemdelingenbewaring als bedoeld in artikel 11, eerste lid;
- kwetsbare personen:
-
personen zoals gedefinieerd in artikel 21 van richtlijn nr. 2013/33/EU van het Europees
parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van
verzoekers om internationale bescherming (PbEU L 180/96);
- minderjarige:
-
een persoon die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;
- niet-begeleide minderjarige:
-
een persoon zoals gedefinieerd in artikel 2, onder e, van richtlijn nr. 2013/33/EU
van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen
voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU L 180/96);
- Onze Minister:
-
Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
- persoonsgegevens, het verwerken van persoonsgegevens en verantwoordelijke:
-
hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens;
- Raad:
-
de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming, bedoeld in de Instellingswet
Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming;
- rechtsbijstandverlener
-
de rechtsbijstandverlener, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de rechtsbijstand;
- relatieafdeling:
-
een afdeling als bedoeld in artikel 13, tweede lid;
- verblijfsregime:
-
het regime, bedoeld in hoofdstuk 4, afdeling 1;
- verblijfsruimte:
-
een verblijfsruimte als bedoeld artikel 21, tweede lid;
- vreemdeling:
-
een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000;
- vreemdelingenbewaring:
-
de bewaring, bedoeld in hoofdstuk 5, afdeling 2, van de Vreemdelingenwet 2000, alsmede
de vrijheidsbenemende maatregel opgelegd met toepassing van artikel 6 of 6a van de
Vreemdelingenwet 2000.
-
2. Een wijziging van artikel 2, onder e of artikel 21 van richtlijn nr. 2013/33/EU van
het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor
de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU L 180/96) gaat voor de
toepassing van de definities in het eerste lid gelden met ingang van de dag waarop
aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven.
HOOFDSTUK 2. DOELSTELLING, BEHEER EN TOEZICHT
Artikel 2
Vreemdelingenbewaring wordt uitsluitend toegepast met het oog op de doelstellingen
van vreemdelingenbewaring, genoemd in de artikelen 59 tot en met 59c van de Vreemdelingenwet
2000, of in het belang van de grensbewaking met inachtneming van de artikelen 6 en
6a van de Vreemdelingenwet 2000.
Artikel 3
-
1. De tenuitvoerlegging van vreemdelingenbewaring vindt, voor zover niet bij of krachtens
wet anders is bepaald, plaats door onderbrenging van de vreemdeling in een inrichting.
-
2. De tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring is dienstbaar aan de doelen, bedoeld
in artikel 2.
-
3. Vreemdelingen worden in vreemdelingenbewaring aan geen andere beperkingen onderworpen
dan die welke voor het doel van de vreemdelingenbewaring of in het belang van de handhaving
van de orde of de veiligheid in de inrichting noodzakelijk zijn.
-
4. De tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring vindt zo spoedig mogelijk plaats
nadat het besluit tot inbewaringstelling is genomen.
Artikel 4
-
1. Onze Minister wijst inrichtingen en afdelingen aan overeenkomstig hoofdstuk 3.
-
2. Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij Onze Minister.
-
3. Het beheer van een inrichting berust bij de directeur, die als zodanig door Onze
Minister wordt aangewezen.
-
4. Onze Minister wijst één of meer personen aan als plaatsvervanger van de directeur.
De aanwijzing als plaatsvervanger kan worden beperkt tot het nemen van een in de aanwijzing
bepaalde beslissing als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, onder b, c en h.
-
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
betreffende het beheer van een inrichting.
Artikel 5
-
1. De directeur heeft tot taak een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring
in de inrichting te verzekeren, alsmede de orde en veiligheid in de inrichting te
handhaven. De directeur is bevoegd bevelen te geven die met het oog op deze taakuitoefening
noodzakelijk zijn.
-
2. De directeur stelt, in aanvulling op de bij of krachtens deze wet gegeven regels
en met inachtneming van het dienaangaande door Onze Minister vast te stellen model
en door deze te geven aanwijzingen, huisregels voor een inrichting vast.
-
3. De directeur is, voor zover zulks noodzakelijk is in het belang van de handhaving
van de orde of de veiligheid in een inrichting of een ongestoorde tenuitvoerlegging
van de vreemdelingenbewaring, bevoegd aan de vreemdelingen bevelen te geven. De vreemdelingen
zijn verplicht deze bevelen op te volgen.
-
4. De directeur kan ambtenaren en medewerkers machtigen tot de uitoefening van hem bij
of krachtens deze wet gegeven bevoegdheden en de naleving van zijn zorgplichten, met
uitzondering van de bevoegdheden, genoemd in het tweede en vijfde lid.
-
5. Aan de directeur is voorbehouden de beslissing omtrent:
-
a. de plaatsing in het beheersregime en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 18;
-
b. het handmatige onderzoek aan het lichaam, bedoeld in artikel 47, derde lid;
-
c. het laten uitvoeren van verrichtingen in het lichaam als bedoeld in artikel 48;
-
d. de uitsluiting van deelname aan activiteiten en de verlenging daarvan, bedoeld in
artikel 49;
-
e. de plaatsing in afzondering en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 50;
-
f. de bevestiging van mechanische middelen en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel
52;
-
g. het gedogen van een geneeskundige handeling als bedoeld in artikel 54;
-
h. het toestaan van incidenteel verlof als bedoeld in artikel 59.
-
i. de oplegging van een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 62.
Artikel 6
De directeur meldt ongeoorloofde afwezigheid en andere bijzondere voorvallen onverwijld
aan Onze Minister.
Artikel 7
De directeur verstrekt Onze Minister te allen tijde alle verlangde inlichtingen. Onze
Minister kan nadere regels stellen omtrent de inhoud en de wijze van melding.
Artikel 8
-
1. Bij elke inrichting is een commissie van toezicht, waarvan de leden worden benoemd
en ontslagen door Onze Minister.
-
2. De commissie van toezicht heeft tot taak:
-
a. toezicht te houden op de wijze van tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring
in de inrichting of afdeling en het vervoer uitgevoerd door de inrichting;
-
b. kennis te nemen van door de vreemdeling naar voren gebrachte grieven en waar mogelijk
ter zake tussen de vreemdeling en de directeur te bemiddelen;
-
c. zorg te dragen voor de behandeling van klaagschriften ingevolge het bepaalde in de
artikelen 73 tot en met 82;
-
d. aan Onze Minister, de Raad en de directeur, hetzij op verzoek, hetzij uit eigen beweging,
advies en inlichtingen te geven voor zover deze verband houden met de taakuitoefening
van de commissie.
-
3. De commissie van toezicht stelt zich door persoonlijk contact met de vreemdelingen
regelmatig op de hoogte van onder hen levende wensen en gevoelens. Wekelijks houdt
één van haar leden spreekuur in de inrichting.
-
4. De commissie van toezicht heeft te allen tijde toegang tot de inrichting.
-
5. De commissie van toezicht ontvangt van de directeur de door haar gewenste inlichtingen
en heeft het recht de op de inrichting betrekking hebbende boeken en bescheiden in
te zien.
-
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de bevoegdheden,
de samenstelling en de werkwijze van de commissie, de benoeming en het ontslag van
haar leden alsmede over de werkzaamheden van de commissaris belast met het spreekuur.
Artikel 9
-
1. Er is een commissie van toezicht voor het vervoer, waarvan de leden worden benoemd
en ontslagen door Onze Minister.
-
2. De commissie van toezicht voor het vervoer heeft tot taak:
-
a. toezicht te houden op de uitvoering van het vervoer van vreemdelingen uitgevoerd door
ambtenaren van Onze Minister;
-
b. kennis te nemen van door de vreemdeling naar voren gebrachte grieven betreffende het
vervoer, bedoeld onder a;
-
c. zorg te dragen voor de behandeling van klaagschriften ingevolge het bepaalde in de
artikelen 83 en 84;
-
d. aan Onze Minister en de Raad advies en inlichtingen te geven omtrent het onder a gestelde.
-
3. Artikel 8, vierde en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
-
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de bevoegdheden, de
samenstelling en de werkwijze van de commissie en de benoeming en het ontslag van
haar leden.
Artikel 10
-
1. Onze Minister houdt toezicht op het terugkeerproces en de tenuitvoerlegging van de
vreemdelingenbewaring, onverminderd artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a.
-
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over het toezicht door Onze
Minister.
HOOFDSTUK 3. BESTEMMING, BINNENKOMST EN SELECTIE
AFDELING 1. BESTEMMING
Artikel 11
-
1. Voor vreemdelingenbewaring wordt gebruik gemaakt van inrichtingen voor vreemdelingenbewaring.
-
2. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister volgens de procedure van artikel
15 een vreemdeling onderbrengen in een inrichting die is aangewezen als penitentiaire
inrichting in de zin van de Penitentiaire Beginselenwet indien bijzondere opvang of
beveiliging noodzakelijk is in verband met de persoonlijkheid, dan wel de lichamelijke
of de geestelijke gezondheidstoestand van de vreemdeling.
-
3. In vreemdelingenbewaring gestelde vreemdelingen worden gescheiden gehouden van ingeslotenen
op strafrechtelijke titel.
-
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de criteria voor plaatsing in een inrichting als bedoeld in het tweede lid.
-
5. De vreemdeling kan met het oog op overbrenging naar een inrichting voor vreemdelingenbewaring
tijdelijk worden ondergebracht in een politiecellencomplex of in een cel van de Koninklijke
marechaussee nadat hij in vreemdelingenbewaring is gesteld. De overbrenging geschiedt
zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen vijf dagen nadat het besluit tot inbewaringstelling
is genomen, behoudens zwaarwegende belangen en bijzondere omstandigheden.
Artikel 12
-
1. Mannelijke en vrouwelijke vreemdelingen worden gescheiden ondergebracht.
-
2. Onze Minister kan afdelingen aanwijzen waarin van het eerste lid wordt afgeweken
vanwege hun bestemming als gesloten gezinsvoorziening, relatieafdeling of afdeling
voor bijzondere opvang.
-
3. De directeur kan vreemdelingen van verschillend geslacht die in dezelfde inrichting
verblijven in de gelegenheid stellen gezamenlijk aan activiteiten deel te nemen.
Artikel 13
-
1. Onze Minister wijst één of meer afdelingen aan als gesloten gezinsvoorziening bedoeld
voor gezinnen en niet-begeleide minderjarigen.
-
2. Onze Minister kan relatieafdelingen aanwijzen, bedoeld voor families.
Artikel 14
Onze Minister kan afdelingen voor bijzondere opvang aanwijzen, bedoeld voor vreemdelingen
die bijzondere opvang nodig hebben vanwege hun persoonlijkheid, lichamelijke of geestelijke
toestand.
AFDELING 2. BINNENKOMST EN SELECTIE
Artikel 15
-
1. Onze Minister is bevoegd tot plaatsing en overplaatsing van een vreemdeling in een
bepaalde inrichting.
-
2. De vreemdeling die in een inrichting verblijft kan een verzoek bij Onze Minister
indienen tot overplaatsing naar een andere inrichting.
-
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent
de criteria en procedure voor plaatsing en overplaatsing als bedoeld in het eerste
lid en de procedure voor het indienen van een verzoekschrift als bedoeld in het tweede
lid.
Artikel 16
Voor de vreemdeling geldt het verblijfsregime, tenzij:
-
a. bij of krachtens deze wet is bepaald dat voor hem het beheersregime geldt; of
-
b. de directeur met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet de vreemdeling
in het beheersregime plaatst.
Artikel 17
-
1. De vreemdeling verblijft na eerste binnenkomst zo kort mogelijk en voor ten hoogste
een week op een binnenkomstafdeling. Deze periode kan in bijzondere omstandigheden
eenmaal worden verlengd met een week indien dit noodzakelijk is met het oog op de
handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
-
2. Op de binnenkomstafdeling geldt het beheersregime.
-
3. Uiterlijk op de laatste dag van de in het eerste lid genoemde periode wordt de vreemdeling
ondergebracht in het verblijfsregime, tenzij de directeur de vreemdeling op grond
van artikel 18 onderbrengt in het beheersregime.
-
4. In afwijking van het tweede en derde lid geldt bij binnenkomst het verblijfsregime
voor vreemdelingen als bedoeld in artikel 2, onder b, van Richtlijn 2013/33/EU van
het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor
de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180/96) die op
grond van de artikelen 6 en 6a van de Vreemdelingenwet 2000 in vreemdelingenbewaring
zijn gesteld.
Artikel 18
-
1. De directeur brengt een vreemdeling zo kort mogelijk en voor ten hoogste zes weken
onder in het beheersregime indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk is in het belang
van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting.
-
2. De directeur kan het verblijf in het beheersregime telkens voor ten hoogste zes weken
verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak tot verblijf in het
beheersregime nog bestaat.
-
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de criteria
voor plaatsing in het beheersregime.
Artikel 19
-
1. Onverminderd de artikelen 11, tweede lid, en 18, eerste lid, brengt Onze Minister
gezinnen onder op een gesloten gezinsvoorziening indien alle gezinsleden instemmen
met verblijf waarbij mannelijke en vrouwelijke niet gescheiden worden ondergebracht.
-
2. Onverminderd de artikelen 11, tweede lid, en 18, eerste lid, brengt Onze Minister
niet-begeleide minderjarigen onder op een gesloten gezinsvoorziening waarbij vrouwelijke
en mannelijke minderjarigen gescheiden worden ondergebracht.
-
3. Indien op grond van artikel 13 een relatieafdeling is aangewezen, brengt Onze Minister,
onverminderd de artikelen 11, tweede lid, en 18, eerste lid, vreemdelingen die tot
een familie behoren onder op de relatieafdeling indien alle familieleden instemmen
met verblijf waarbij mannelijke en vrouwelijke vreemdelingen niet gescheiden worden
ondergebracht.
-
4. Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 20
-
1. Onze Minister kan een vreemdeling gezien diens persoonlijkheid, lichamelijke of geestelijke
toestand onderbrengen op een afdeling voor bijzondere opvang.
-
2. Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK 4. REGIME
AFDELING 1. VERBLIJFSREGIME
Paragraaf 1. Bewegingsvrijheid
Artikel 21
-
1. De vreemdeling wordt door de directeur individueel ondergebracht of in een groep,
waarvan de directeur de samenstelling bepaalt.
-
2. Aan elke vreemdeling of groep van vreemdelingen wordt door de directeur een verblijfsruimte
toegewezen.
-
3. Onze Minister stelt regels omtrent de eisen waaraan een verblijfsruimte als bedoeld
in het tweede lid moet voldoen.
Artikel 22
De vreemdeling heeft het recht zich binnen de inrichting vrij te bewegen op de afdeling
waar hij is ondergebracht en op andere door de directeur aangewezen plaatsen, met
inachtneming van:
-
a. de bij of krachtens deze wet gestelde beperkingen en de bevelen van de directeur;
-
b. een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen periode met een maximum van twaalf
uur per etmaal waarin hij gehouden is in de gesloten verblijfsruimte te verblijven.
Paragraaf 2. Dagbesteding
Artikel 23
-
1. De vreemdeling heeft recht op dagbesteding gedurende een bij algemene maatregel van
bestuur te bepalen minimum aantal uren per week.
-
2. De in het eerste lid bedoelde dagbesteding bestaat in ieder geval uit:
-
a. deelname aan educatieve activiteiten voor zover deze zich verdragen met de duur van
de vreemdelingenbewaring en de persoon van de vreemdeling;
-
b. kennisneming van het nieuws en het gebruik maken van een bibliotheekvoorziening;
-
c. lichamelijke oefening en het beoefenen van sport gedurende ten minste twee uur per
week, voor zover zijn gezondheid zich daar niet tegen verzet;
-
d. recreatieve activiteiten, gedurende ten minste acht uur per week;
-
e. dagelijks verblijf in de buitenlucht, gedurende ten minste twee uur per dag.
Paragraaf 3. Verzorging
Artikel 24
-
1. De vreemdeling heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel
of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven, behoudens ieders verantwoordelijkheid
volgens de wet.
-
2. De directeur draagt zorg dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging, die
zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de vreemdelingen,
beschikbaar is.
-
3. De directeur stelt de vreemdeling in de gelegenheid op in de huisregels vastgestelde
tijden en plaatsen:
-
a. persoonlijk contact te onderhouden met de geestelijke verzorger van de godsdienst
of levensovertuiging van zijn keuze, die aan de inrichting is verbonden;
-
b. contact te onderhouden met andere dan de onder a genoemde geestelijke verzorgers met
inachtneming van artikel 29;
-
c. in de inrichting te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van
zijn keuze bij te wonen.
-
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten
aanzien van de beschikbaarheid van de geestelijke verzorging. Deze regels hebben betrekking
op de verlening van geestelijke verzorging door of vanwege verschillende richtingen
van godsdienst of levensovertuiging, op de organisatie en de bekostiging van de geestelijke
verzorging en op de aanstelling van geestelijke verzorgers bij een inrichting.
Artikel 25
-
1. De vreemdeling heeft recht op zorg door een aan de inrichting verbonden arts of diens
vervanger.
-
2. De vreemdeling heeft recht op raadpleging, voor eigen rekening, van een arts van
zijn keuze. De directeur stelt in overleg met de gekozen arts de plaats en het tijdstip
van de raadpleging vast.
-
3. De directeur draagt zorg dat:
-
a. de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger regelmatig beschikbaar is voor
het houden van een spreekuur;
-
b. de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger op andere tijdstippen beschikbaar
is, indien dit in het belang van de gezondheid van de vreemdeling noodzakelijk is;
-
c. de vreemdeling op diens verzoek of op verzoek van de aan de inrichting verbonden arts
of diens plaatsvervanger door een arts wordt onderzocht op ongeschiktheid voor verblijf
in een inrichting voor vreemdelingbewaring;
-
d. de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger de vreemdeling die hiervoor
in aanmerking komt onderzoekt op geschiktheid voor deelname aan sport of een andere
activiteit.
-
4. De directeur draagt zorg voor:
-
a. de verstrekking van door de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger voorgeschreven
medicijnen en diëten;
-
b. de behandeling van de vreemdeling op aanwijzing van de aan de inrichting verbonden
arts of diens vervanger;
-
c. de overbrenging van de vreemdeling naar een ziekenhuis dan wel andere inrichting,
indien de onder b bedoelde behandeling aldaar plaatsvindt.
Artikel 26
-
1. De vreemdeling heeft recht op sociale verzorging en hulpverlening.
-
2. De directeur draagt zorg dat daarvoor in aanmerking komende functionarissen de in
het eerste lid omschreven zorg en hulp in de inrichting kunnen verlenen.
Artikel 27
-
1. De directeur draagt zorg dat aan de vreemdeling voeding, noodzakelijke kleding en
schoeisel worden verstrekt, dan wel dat hem voldoende geldmiddelen ter beschikking
worden gesteld om hierin naar behoren te voorzien.
-
2. De vreemdeling heeft recht op het dragen van eigen kleding en schoeisel, tenzij die
een gevaar kunnen opleveren voor de orde of de veiligheid in de inrichting. Hij kan
worden verplicht tijdens sport aangepaste kleding of schoeisel te dragen. In de huisregels
kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze van gebruik en onderhoud van kleding
en schoeisel.
-
3. De directeur draagt zorg dat bij de verstrekking en bereiding van voeding zoveel
mogelijk rekening wordt gehouden met de godsdienst of levensovertuiging van de vreemdeling.
-
4. De directeur draagt zorg dat de vreemdeling in staat wordt gesteld zijn uiterlijk
en lichamelijke hygiëne naar behoren te verzorgen.
-
5. De vreemdeling heeft recht op zakgeld. In de huisregels worden regels gesteld omtrent
de aankoop door vreemdelingen van andere gebruiksartikelen dan die welke door de directeur
ter beschikking worden gesteld.
-
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot de geldmiddelen, bedoeld in het eerste en vijfde lid.
Paragraaf 4. Contact met de buitenwereld
Artikel 28
De vreemdeling heeft, behoudens de in artikel 57 gestelde beperkingen, het recht brieven
en stukken per post te verzenden en te ontvangen. De hieraan verbonden kosten komen,
tenzij de directeur anders bepaalt, voor rekening van de vreemdeling.
Artikel 29
-
1. De vreemdeling heeft het recht om gedurende ten minste vier uur per week op in de
huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen.
-
2. Iedere bezoeker dient zich bij binnenkomst op deugdelijke wijze te legitimeren.
-
3. De directeur is met het oog op het handhaven van de orde en veiligheid in de inrichting
bevoegd van bezoek persoonsgegevens te verwerken overeenkomstig artikel 65.
-
4. De directeur kan de toelating van bezoekers afhankelijk stellen van hun bereidheid
zich bij binnenkomst aan hun kleding te laten onderzoeken en door hen meegebrachte
voorwerpen te laten controleren op de aanwezigheid van voorwerpen of stoffen die een
gevaar kunnen opleveren voor de orde en veiligheid in de inrichting. De directeur
kan dergelijke voorwerpen voor de duur van het bezoek in beslag doen nemen.
-
5. Indien de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting dit noodzakelijk
maakt kan de directeur een bezoeker de toegang tot of het voortgezet verblijf in de
inrichting weigeren.
-
6. De directeur kan bepalen dat tijdens het bezoek toezicht wordt uitgeoefend, indien
dit noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de orde en de veiligheid in de
inrichting.
-
7. Het bezoek van familie van de vreemdeling vindt plaats in omstandigheden waarin de
persoonlijke levenssfeer wordt geëerbiedigd, tenzij de directeur dit in strijd acht
met de orde en veiligheid in de inrichting.
Artikel 30
-
1. In afwijking van artikel 29, eerste lid, hebben de leden van de commissie van toezicht
en van de Raad te allen tijde toegang tot de vreemdeling, evenals diens rechtsbijstandverlener.
-
2. In afwijking van artikel 29, eerste lid, hebben de volgende personen en instanties
toegang tot de vreemdeling op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen:
-
a. leden van het Koninklijk Huis;
-
b. de leden van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Nederlandse leden van
het Europese parlement of een commissie uit een van beide parlementen;
-
c. Onze Minister;
-
d. justitiële autoriteiten;
-
e. de Nationale ombudsman;
-
f. de geneeskundig inspecteurs van de volksgezondheid.
-
3. In afwijking van artikel 29, zesde lid, kunnen de in het eerste en tweede lid bedoelde
personen en instanties zich vrijelijk met de vreemdeling onderhouden, behoudens ingeval
de directeur, na overleg met de desbetreffende bezoeker, van mening is dat van de
vreemdeling een ernstig gevaar uitgaat voor de veiligheid van de bezoeker. In dat
geval laat de directeur voor het bezoek weten welke toezichthoudende maatregelen genomen
worden om het onderhoud zo ongestoord mogelijk te laten verlopen. De toezichthoudende
maatregelen mogen er niet toe leiden dat vertrouwelijke mededelingen in het onderhoud
tussen de vreemdeling en diens rechtsbijstandverlener bij derden bekend kunnen worden.
Artikel 31
Bij ministeriële regeling worden nationale en internationale organisaties aangewezen
die, gezien hun doelstelling die verband houdt met vreemdelingenbewaring, de inrichting
kunnen bezoeken volgens de voorwaarden van artikel 29, tweede en vierde tot en met
zevende lid.
Artikel 32
-
1. De vreemdeling heeft het recht om, voor eigen rekening, te bellen en gebeld te worden.
-
2. De vreemdeling heeft het recht het internet te raadplegen op de in de inrichting
beschikbare computers.
-
3. De directeur kan in de huisregels de toegang tot internet en het recht om te bellen
en gebeld te worden beperken in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting
en de bescherming van de goede zeden.
AFDELING 2. BIJZONDERE VOORZIENINGEN
Artikel 33
Op een relatieafdeling zijn de artikelen 21 tot en met 32 van overeenkomstige toepassing
met dien verstande dat families recht hebben op een afzonderlijke leefruimte die voldoende
bescherming van de persoonlijke levenssfeer garandeert.
Artikel 34
Op een afdeling voor bijzondere opvang zijn de artikelen 21 tot en met 32 van overeenkomstige
toepassing, tenzij de directeur in verband met de noodzakelijke zorg een op de vreemdeling
persoonlijk toegesneden regime bepaalt.
Artikel 35
De directeur draagt er zorg voor dat in de inrichting bijzondere aandacht uitgaat
naar kwetsbare groepen.
AFDELING 3. BEHEERSREGIME
Artikel 36
-
1. In het beheersregime zijn de artikelen 21 tot en met 32 van overeenkomstige toepassing,
met dien verstande dat de vreemdeling:
-
a. gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen periode met een maximum
van zeventien uur per etmaal gehouden is in de gesloten verblijfsruimte te verblijven;
-
b. het recht heeft op een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen minimum aantal
uren dagbesteding per week dat lager ligt dan in het verblijfsregime;
-
c. het recht heeft gedurende ten minste twee uur per week op in de huisregels vastgestelde
tijden en plaatsen bezoek te ontvangen;
-
d. het recht heeft gedurende ten minste tien minuten per week te bellen en gebeld te
worden.
-
2. De in het eerste lid, onder b, bedoelde dagbesteding bestaat in ieder geval uit:
-
a. kennisneming van het nieuws en het wekelijks gebruik maken van een bibliotheekvoorziening;
-
b. lichamelijke oefening en het beoefenen van sport gedurende ten minste twee maal drie
kwartier per week, voor zover zijn gezondheid zich daar niet tegen verzet;
-
c. recreatieve activiteiten, gedurende ten minste zes uur per week;
-
d. dagelijks verblijf in de buitenlucht, gedurende ten minste een uur per dag.
HOOFDSTUK 5. GESLOTEN GEZINSVOORZIENING
AFDELING 1. ALGEMEEN
Artikel 37
Onverminderd het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, gelden in de gesloten
gezinsvoorziening de in dit hoofdstuk opgenomen bijzondere aanvullende regels en afwijkingen.
AFDELING 2. WAARBORGEN MINDERJARIGEN
Artikel 38
De directeur draagt er zorg voor dat in de gesloten gezinsvoorziening het belang van
de minderjarige in acht wordt genomen en bij de tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring
zoveel mogelijk behartigd wordt.
Artikel 39
Bij de uitoefening van zijn bevelsbevoegdheid op grond van artikel 5, derde lid, jegens
minderjarigen, betracht de directeur respect voor de uitoefening van het ouderlijk
gezag.
Artikel 40
-
1. De bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 44, 45, 49 tot en met 54 en de artikelen
61 tot en met 65, kunnen niet worden uitgeoefend jegens minderjarigen die de leeftijd
van twaalf jaar nog niet hebben bereikt.
-
2. De bevoegdheden, bedoeld in de artikel 47 en 48, kunnen niet worden uitgeoefend jegens
minderjarigen die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt.
Artikel 41
-
1. Artikel 17 is niet van toepassing op gezinnen en niet-begeleide minderjarigen.
-
2. In afwijking van artikel 11, tweede lid, kunnen niet-begeleide minderjarigen die
onder het toepassingsbereik van richtlijn nr. 2013/33/EU van het Europees parlement
en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers
om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180/96) vallen, niet in een inrichting
als bedoeld in artikel 1 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen worden
ondergebracht.
AFDELING 3 REGIME
Artikel 42
-
1. Gezinnen verblijven in door de directeur aan hen toegewezen gezinsverblijven waarin
voldoende bescherming van de persoonlijke levenssfeer is gegarandeerd.
-
2. Niet-begeleide minderjarigen verblijven in door de directeur aan hen toegewezen ruimten
waar zij afgescheiden gehuisvest zijn van volwassenen.
-
3. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de eisen waaraan een gezinsverblijf als
bedoeld in het eerste lid en de ruimten, bedoeld in het tweede lid, moeten voldoen.
HOOFDSTUK 6. VEILIGHEID EN BEHEERSBAARHEID
AFDELING 1. GEWELD EN VRIJHEIDSBEPERKENDE MIDDELEN
Artikel 44
-
1. De directeur is bevoegd jegens een vreemdeling geweld te gebruiken dan wel vrijheidsbeperkende
middelen aan te wenden, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een van de volgende
belangen:
-
a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
-
b. de uitvoering van een door de directeur genomen beslissing;
-
c. de voorkoming van het zich onttrekken door de vreemdeling aan het op hem uitgeoefende
toezicht;
-
d. de uitvoering van aanzeggingen en vorderingen als bedoeld in de artikelen 61 en 63
van de Vreemdelingenwet 2000.
-
2. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. Degene die geweld
heeft gebruikt maakt hiervan onverwijld een schriftelijk verslag en doet dit verslag
onverwijld aan de directeur toekomen.
-
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent
het gebruik van geweld en de aanwending van vrijheidsbeperkende middelen.
AFDELING 2. IDENTITEIT EN LICHAMELIJKE INTEGRITEIT
Artikel 45
-
1. De directeur is met het oog op het handhaven van de orde en veiligheid in de inrichting
en de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring bevoegd van een vreemdeling
vingerafdrukken af te nemen en een gezichtsopname te maken.
-
2. In de gevallen waarin van de vreemdeling eerder overeenkomstig de Vreemdelingenwet
2000 vingerafdrukken zijn genomen en verwerkt is de directeur bevoegd een vergelijking
te maken met de van de vreemdeling verwerkte vingerafdrukken, teneinde de identiteit
van de vreemdeling te verifiëren bij eerste binnenkomst van de vreemdeling in de inrichting.
-
3. Teneinde de identiteit van de vreemdeling te verifiëren anders dan op grond van het
eerste lid is de directeur bevoegd vingerafdrukken van de vreemdeling af te nemen
en deze te vergelijken met de op grond van het eerste lid afgenomen vingerafdrukken
in de volgende gevallen:
-
a. voorafgaand aan en na afloop van bezoek, tenzij dit bezoek plaatsvindt met direct
visueel en geïndividualiseerd toezicht op de persoon van de vreemdeling en de bezoeker;
-
b. bij elke binnenkomst en telkens bij het verlaten van de inrichting.
-
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor het verwerken
van de persoonsgegevens, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid.
Artikel 46
-
1. De directeur is bevoegd een vreemdeling aan zijn kleding te onderzoeken in de volgende
gevallen:
-
a. bij elke binnenkomst en telkens bij het verlaten van de inrichting;
-
b. voorafgaand aan of na afloop van bezoek;
-
c. indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde
of de veiligheid in de inrichting.
-
2. Het onderzoek aan de kleding wordt op een besloten plaats en, voor zover mogelijk,
door personen van hetzelfde geslacht als de vreemdeling verricht.
-
3. Het onderzoek aan de kleding van de vreemdeling omvat mede het onderzoek van de voorwerpen
die de vreemdeling bij zich draagt of met zich meevoert.
-
4. Indien bij een onderzoek aan de kleding voorwerpen worden aangetroffen die niet in
het bezit van de vreemdeling mogen zijn, is de directeur bevoegd deze in beslag te
nemen. Hij draagt zorg dat deze voorwerpen, hetzij onder afgifte van een bewijs van
ontvangst ten behoeve van de vreemdeling op diens kosten worden bewaard, hetzij met
toestemming van de vreemdeling worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar
ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
Artikel 47
-
1. De directeur is bevoegd het lichaam van de vreemdeling te laten controleren op verboden
en gevaarlijke voorwerpen in de volgende gevallen:
-
a. bij eerste binnenkomst;
-
b. indien het onderzoek aan de kleding bedoeld in artikel 46 hiertoe aanleiding geeft;
-
c. in andere gevallen waarin het strikt noodzakelijk is in het belang van de handhaving
van de orde of de veiligheid in de inrichting.
-
2. Het controleren van het lichaam geschiedt op niet-handmatige wijze.
-
3. In plaats van de niet-handmatige controle van het lichaam vindt een handmatig onderzoek
aan het lichaam plaats, indien:
-
a. de voor de controle van het lichaam bedoelde apparatuur niet beschikbaar is of niet
gebruikt kan worden in de inrichting en onverwijlde tenuitvoerlegging van het onderzoek
naar het oordeel van de directeur noodzakelijk is in het belang van de handhaving
van de orde of de veiligheid in de inrichting;
-
b. de controle van lichaam met de daarvoor bestemde apparatuur naar het oordeel van de
directeur daartoe aanleiding geeft;
-
c. de vreemdeling geen toestemming geeft voor controle van het lichaam door middel van
daartoe bestemde apparatuur; of
-
d. het om redenen verband houdende met de medische toestand van een vreemdeling niet
mogelijk is de voor de controle van het lichaam bestemde apparatuur te gebruiken.
-
4. Het handmatige onderzoek aan het lichaam, bedoeld in het derde lid, omvat mede het
uitwendig schouwen van de openingen en holten van het lichaam.
-
5. Het handmatige onderzoek aan het lichaam, bedoeld in het derde lid, wordt op een
besloten plaats door personen van hetzelfde geslacht als de vreemdeling verricht.
-
6. Indien bij de controle of het onderzoek voorwerpen worden aangetroffen die niet in
het bezit van de vreemdeling mogen zijn en, voor zover de controle of het onderzoek
betrekking heeft op de openingen of holten van het lichaam van de vreemdeling, deze
voorwerpen zonder het gebruik van hulpmiddelen daaruit kunnen worden verwijderd, is
de directeur bevoegd deze in beslag te nemen. Hij draagt zorg dat deze voorwerpen,
hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de vreemdeling op
diens kosten worden bewaard, hetzij met toestemming van de vreemdeling worden vernietigd,
hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming
of opsporing van strafbare feiten.
-
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor het verwerken
van de persoonsgegevens in het geval van controle van het lichaam als bedoeld in het
eerste en tweede lid.
Artikel 48
-
1. Indien bij de controle of het onderzoek, bedoeld in artikel 47, voorwerpen worden
aangetroffen die niet in het bezit van de vreemdeling mogen zijn en deze voorwerpen
niet zonder het gebruik van hulpmiddelen kunnen worden verwijderd, kan de directeur
bepalen dat deze door verrichtingen in het lichaam worden verwijderd, indien dit noodzakelijk
is ter afwending van ernstig gevaar voor de handhaving van de orde of de veiligheid
in de inrichting dan wel voor de gezondheid van de vreemdeling.
-
2. Het verwijderen gebeurt door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.
-
3. Een ambtenaar of medewerker van de inrichting waar de vreemdeling verblijft kan,
indien onverwijlde tenuitvoerlegging geboden is, een beslissing als bedoeld in het
eerste lid nemen. De directeur wordt zo snel mogelijk op de hoogte gesteld van de
beslissing.
-
4. Indien bij de verrichtingen in het lichaam voorwerpen worden aangetroffen die niet
in het bezit van de vreemdeling mogen zijn, en deze voorwerpen door de arts of verpleegkundige
uit het lichaam kunnen worden verwijderd, is de directeur bevoegd deze in beslag te
nemen. Hij draagt zorg dat deze voorwerpen, hetzij onder afgifte van een bewijs van
ontvangst ten behoeve van de vreemdeling op diens kosten worden bewaard, hetzij met
toestemming van de vreemdeling worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar
ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
AFDELING 3. UITSLUITING EN AFZONDERING
Artikel 49
-
1. De directeur kan een vreemdeling uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten:
-
a. indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting
dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk
is;
-
b. indien dit ter bescherming van de betrokken vreemdeling noodzakelijk is;
-
c. in geval van ziekmelding of ziekte van de betrokken vreemdeling.
-
2. De uitsluiting ingevolge het eerste lid duurt ten hoogste twee weken. De directeur
kan deze uitsluiting telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij tot
het oordeel is gekomen dat de noodzaak tot uitsluiting nog bestaat.
-
3. Indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de uitsluiting, bedoeld in het eerste lid,
onder a of b, geboden is, kan een ambtenaar of medewerker de maatregel, bedoeld in
het eerste lid, voor een periode van ten hoogste vijftien uren treffen.
Artikel 50
-
1. De directeur is bevoegd een vreemdeling in afzondering te plaatsen indien dit:
-
a. in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan
wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is;
of
-
b. ter bescherming van de betrokken vreemdeling noodzakelijk is.
-
2. De afzondering duurt ten hoogste twee weken.
-
3. De afzondering wordt ten uitvoer gelegd in een afzonderingsruimte of in een andere
verblijfsruimte. Gedurende het verblijf in afzondering neemt de vreemdeling niet deel
aan activiteiten, voor zover de directeur niet anders bepaalt en behoudens het dagelijks
verblijf in de buitenlucht, bedoeld in artikel 23, tweede lid, onder e, of artikel
36, tweede lid, onder d. De directeur kan het contact met de buitenwereld gedurende
het verblijf in de afzonderingsruimte beperken of uitsluiten.
-
4. De directeur kan de afzondering, bedoeld in het eerste lid, telkens voor ten hoogste
twee weken verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak tot afzondering
nog bestaat.
-
5. Indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering, bedoeld in het eerste lid,
geboden is, kan een ambtenaar of medewerker een vreemdeling voor een periode van ten
hoogste vijftien uren in afzondering plaatsen. De directeur wordt van deze plaatsing
onverwijld op de hoogte gesteld.
-
6. De directeur draagt zorg dat in geval van afzondering het nodige contact tussen ambtenaren
en medewerkers van de inrichting en de vreemdeling wordt gewaarborgd en naar aard
en frequentie op de situatie van de vreemdeling wordt afgestemd.
-
7. De directeur draagt zorg dat, ingeval de afzondering langer dan vierentwintig uren
duurt en ten uitvoer wordt gelegd in een afzonderingsruimte, de commissie van toezicht
en de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger terstond hiervan in kennis
worden gesteld.
-
8. Onze Minister stelt nadere regels omtrent het verblijf in en de inrichting van de
afzonderingsruimte. Deze betreffen in elk geval de rechten die tijdens het verblijf
in de afzonderingsruimte aan de vreemdeling toekomen.
Artikel 51
-
1. De directeur kan, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand
van de vreemdeling noodzakelijk is, bepalen dat de vreemdeling die in een afzonderingsruimte
verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd.
-
2. Alvorens hij hiertoe beslist, wint hij het advies in van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk
de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint
de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in.
Artikel 52
-
1. De directeur kan bepalen dat een vreemdeling tijdens de afzondering door bevestiging
van mechanische middelen aan zijn lichaam voor een periode van ten hoogste vierentwintig
uren in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt, indien die beperking noodzakelijk is
ter afwending van een van de vreemdeling uitgaand ernstig gevaar voor diens gezondheid
of de veiligheid van anderen dan de vreemdeling. De directeur stelt de arts of diens
vervanger en de commissie van toezicht van de bevestiging onverwijld in kennis.
-
2. Indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de maatregel, bedoeld in het eerste lid,
geboden is, kan een ambtenaar of medewerker hiertoe beslissen en deze voor een periode
van ten hoogste vier uren ten uitvoer leggen. De directeur, de arts of diens vervanger
en de commissie van toezicht worden hiervan onverwijld in kennis gesteld.
-
3. De directeur kan de beslissing tot bevestiging van mechanische middelen aan het lichaam
van de vreemdeling telkens met ten hoogste vierentwintig uren verlengen. De beslissing
tot verlenging wordt genomen na overleg met de aan de inrichting verbonden arts of
diens vervanger.
-
4. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de bevestiging van mechanische middelen
aan het lichaam.
Artikel 53
-
1. Indien de tenuitvoerlegging van de afzondering in de inrichting of afdeling waarin
zij is opgelegd op ernstige bezwaren stuit, kan zij in een andere inrichting of afdeling
worden ondergaan.
-
2. Indien de directeur van oordeel is dat van de in het eerste lid bedoelde omstandigheid
sprake is, plaatst hij na goedkeuring van Onze Minister de vreemdeling over.
-
3. Over de verlenging van de afzondering, waarvan de tenuitvoerlegging plaatsvindt in
een andere inrichting of afdeling, beslist de directeur van de inrichting of afdeling
waarin de afzondering was opgelegd, na goedkeuring van Onze Minister en gehoord de
directeur van de inrichting of afdeling waar de tenuitvoerlegging van de afzondering
plaatsvindt.
-
4. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de procedure van overplaatsing en van verlenging
van de afzondering ingevolge het tweede onderscheidenlijk het derde lid.
AFDELING 4. GEDOGEN GENEESKUNDIGE HANDELING
Artikel 54
-
1. De directeur kan een vreemdeling verplichten te gedogen dat ten aanzien van hem een
bepaalde geneeskundige handeling wordt verricht, indien die handeling naar het oordeel
van een arts volstrekt noodzakelijk is ter afwending van gevaar voor de gezondheid
of veiligheid van de vreemdeling of van anderen. De handeling wordt verricht door
een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.
-
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing
van het eerste lid. Deze regels betreffen in ieder geval de melding en registratie
van de geneeskundige handeling, alsmede de taak van de verantwoordelijke arts indien
de geneeskundige handeling volstrekt noodzakelijk is ter afwending van gevaar, voortvloeiend
uit de stoornis van de geestesvermogens van de vreemdeling.
AFDELING 5. VERBODEN VOORWERPEN EN ONDERZOEK VERBLIJFSRUIMTE EN POST
Artikel 55
-
1. In de huisregels kan worden bepaald dat het bezit van bepaalde soorten voorwerpen
binnen de inrichting of een bepaalde afdeling daarvan verboden is, indien dit noodzakelijk
is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting,
dan wel de beperking van de aansprakelijkheid van de Staat voor de voorwerpen.
-
2. De directeur kan een vreemdeling toestemming geven hem toebehorende voorwerpen, waarvan
het bezit niet is verboden ingevolge het eerste lid, bij zich te houden voor zover
dit zich verdraagt met de volgende belangen:
-
3. De directeur kan aan de toestemming, bedoeld in het tweede lid, voorwaarden verbinden
die het gebruik van en de aansprakelijkheid voor deze voorwerpen kunnen betreffen.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld krachtens
welke de aansprakelijkheid van de Staat voor voorwerpen die een vreemdeling ingevolge
het tweede lid onder zich heeft wordt beperkt tot een bepaald bedrag.
-
4. De directeur is bevoegd aan de vreemdeling toebehorende voorwerpen te laten onderzoeken,
teneinde vast te stellen of de toelating of het bezit daarvan is verboden dan wel
kan worden toegestaan, ingevolge het eerste onderscheidenlijk het tweede lid.
-
5. De directeur is bevoegd voorwerpen ten aanzien waarvan geen toestemming is verleend
dan wel die zijn verboden, ingevolge het eerste onderscheidenlijk het tweede lid,
in beslag te nemen. Hij draagt zorg dat deze voorwerpen hetzij onder afgifte van een
bewijs van ontvangst ten behoeve van de vreemdeling op diens kosten worden bewaard,
hetzij voor diens rekening worden gezonden aan de verzender of een door de vreemdeling
op te geven adres, hetzij met toestemming van de vreemdeling worden vernietigd, hetzij
aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of
opsporing van strafbare feiten.
Artikel 56
-
1. Het bezit van contant geld door de vreemdelingen in de inrichting of een afdeling
is verboden, tenzij in de huisregels anders is bepaald.
-
2. In inrichtingen of afdelingen waar het bezit van contant geld door de vreemdelingen
verboden is, heeft de vreemdeling de beschikking over een rekening-courant bij de
inrichting.
-
3. In de huisregels kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het bezit van contant
geld en het gebruik van de rekening-courant. Deze regels kunnen een beperking betreffen
van het bedrag waarover de vreemdeling ten hoogste in contanten of door middel van
zijn rekening-courant mag beschikken.
Artikel 57
De directeur kan brieven en poststukken als bedoeld in artikel 28 doen onderzoeken
op de aanwezigheid van voorwerpen of stoffen die een gevaar kunnen opleveren voor
de orde en veiligheid van de inrichting. Hij is bevoegd dergelijke voorwerpen of stoffen,
tegen afgifte van een bewijs van ontvangst, onder zich te nemen en te houden gedurende
het verblijf van de vreemdeling in de inrichting.
Artikel 58
-
1. De directeur is bevoegd de verblijfsruimte van een vreemdeling op de aanwezigheid
van voorwerpen die niet in zijn bezit mogen zijn te onderzoeken:
-
a. indien dit onderzoek plaatsvindt in het kader van het algemeen toezicht op de aanwezigheid
van verboden voorwerpen in de verblijfsruimten van vreemdelingen;
-
b. indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde
of de veiligheid in de inrichting.
-
2. Hij is bevoegd dergelijke voorwerpen of stoffen, tegen afgifte van een bewijs van
ontvangst, onder zich te nemen en te houden gedurende het verblijf van de vreemdeling
in de inrichting.
AFDELING 6. VERLATEN INRICHTING
Artikel 59
-
1. De directeur kan een vreemdeling in de gelegenheid stellen om onder door hem te stellen
voorwaarden de inrichting te verlaten:
-
a. in geval van incidenteel verlof onder toezicht op verzoek van de vreemdeling vanwege
voor hem ingrijpende gebeurtenissen;
-
b. op verzoek van Onze Minister of van een ambtenaar als bedoeld in artikel 47 van de
Vreemdelingenwet 2000 met het oog op terugkeeractiviteiten;
-
c. in verband met te ontvangen zorg als bedoeld in artikel 25;
-
d. teneinde een gerechtelijke procedure bij te wonen indien de vreemdeling krachtens
wettelijk voorschrift verplicht is voor een rechter of bestuursorgaan te verschijnen
of bij het bijwonen van de procedure een aanmerkelijk belang heeft en tegen het verlaten
van de inrichting hiertoe geen overwegend bezwaar bestaat.
-
2. Met het oog op het verlaten van de inrichting, bedoeld in het eerste lid, kan de
directeur aan daartoe door hem aangewezen ambtenaren of medewerkers bevelen dat de
betrokken persoon naar de daartoe bestemde plaats wordt overgebracht.
-
3. Het verlaten van de inrichting, bedoeld in het eerste lid, schort de tenuitvoerlegging
van de vreemdelingenbewaring niet op.
Artikel 60
Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de wijze waarop het vervoer van de
vreemdeling plaatsvindt.
Artikel 61
In geval een vreemdeling de inrichting op grond van artikel 59 verlaat kunnen jegens
hem de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 44 en 46, worden uitgeoefend door de
ambtenaren van de inrichting belast met het vervoer, dan wel door de ambtenaren van
Onze Minister.
HOOFDSTUK 7. DISCIPLINAIRE MAATREGELEN
Artikel 62
-
1. De directeur kan, indien een vreemdeling betrokken is bij feiten die onverenigbaar
zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging
van de vreemdelingenbewaring of indien een vreemdeling een bevel als bedoeld in artikel
5 niet opvolgt, de volgende disciplinaire maatregelen treffen:
-
a. opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee
weken;
-
b. ontzegging van bezoek voor ten hoogste twee weken, indien het feit plaatsvond in verband
met bezoek van die persoon of personen;
-
c. uitsluiting van deelname aan een of meer bepaalde activiteiten voor ten hoogste twee
weken;
-
d. oplegging van een geldboete tot een bedrag van ten hoogste tweemaal het wekelijks
aan de vreemdeling verstrekte zakgeld, bedoeld in artikel 27.
-
2. De directeur bepaalt bij de oplegging van een geldboete tevens door welke andere
disciplinaire maatregel deze zal worden vervangen, indien de boete niet binnen de
daartoe door hem gestelde termijn is betaald.
-
3. De oplegging van disciplinaire maatregel laat onverlet de mogelijkheid voor de directeur
om ter zake van de door de vreemdeling toegebrachte schade met hem een regeling te
treffen.
-
4. Geen disciplinaire maatregel kan worden opgelegd, indien de vreemdeling voor het
begaan van een feit als bedoeld in het eerste lid niet verantwoordelijk kan worden
gesteld.
-
5. Indien een disciplinaire maatregel is opgelegd, wordt deze onverwijld ten uitvoer
gelegd. De directeur kan bepalen dat een disciplinaire maatregel niet of slechts ten
dele ten uitvoer wordt gelegd.
Artikel 63
-
1. Indien de directeur dan wel een ambtenaar of medewerker constateert dat een vreemdeling
betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de
inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring
of dat een vreemdeling een bevel als bedoeld in artikel 5 niet opvolgt, geeft hij
de vreemdeling een waarschuwing.
-
2. Indien de ambtenaar of medewerker vervolgens voornemens is aan de directeur schriftelijk
verslag te doen, deelt hij dit de vreemdeling mede.
-
3. De directeur beslist over het opleggen van een disciplinaire maatregel in de zin
van artikel 62 zo spoedig mogelijk nadat hem dit verslag is gedaan.
-
4. Indien de directeur feiten als bedoeld in het eerste lid constateert, blijft toepassing
van het tweede lid achterwege.
Artikel 64
-
1. De vreemdeling aan wie de disciplinaire maatregel van opsluiting, bedoeld in artikel
62, eerste lid, onder a, is opgelegd, is uitgesloten van het deelnemen aan activiteiten,
voor zover de directeur niet anders bepaalt en behoudens het dagelijks verblijf in
de buitenlucht, bedoeld in artikel 23, tweede lid, onder e, of 36, tweede lid, onder
d.
-
2. De directeur kan het contact met de buitenwereld gedurende het verblijf in de strafcel
beperken of uitsluiten.
-
3. De directeur draagt zorg dat, ingeval de opsluiting in een strafcel ten uitvoer wordt
gelegd en langer dan vierentwintig uren duurt, de commissie van toezicht en de aan
de inrichting verbonden arts of diens vervanger terstond hiervan in kennis worden
gesteld.
-
4. Onze Minister stelt nadere regels omtrent het verblijf in en de inrichting van de
strafcel. Deze betreffen in elk geval de rechten die tijdens het verblijf in de strafcel
aan de vreemdeling toekomen.
Artikel 65
-
1. Indien de tenuitvoerlegging van de opsluiting in een strafcel in de inrichting of
afdeling waarin zij is opgelegd niet mogelijk is of op ernstige bezwaren stuit, kan
zij in een andere inrichting of afdeling worden ondergaan.
-
2. Indien de directeur van oordeel is dat de in het eerste lid bedoelde omstandigheid
zich voordoet, plaatst hij met goedkeuring van Onze Minister de vreemdeling hiertoe
over.
-
3. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de procedure van overplaatsing ingevolge
het tweede lid.
HOOFDSTUK 8. INFORMATIE TEN BEHOEVE VAN TERUGKEER
Artikel 66
-
1. De directeur verwerkt in het belang van het verblijf in de inrichting en het belang
van de terugkeer van de vreemdeling persoonsgegevens en andere gegevens van de vreemdeling
en van andere personen.
-
2. De directeur is verantwoordelijk voor de verwerking, bedoeld in het eerste lid.
-
3. De directeur kan indien de vreemdeling in vreemdelingenbewaring is gesteld op grond
van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 en voor zover dat noodzakelijk is voor
het verkrijgen van informatie omtrent de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling
en deze informatie niet op andere wijze kan worden verkregen, de volgende persoonsgegevens
verzamelen:
-
a. nummers als bedoeld in artikel 1.1, onder bb, van de Telecommunicatiewet;
-
b. naam en nationaliteit van bezoekers van de vreemdeling, met uitzondering van het bezoek,
bedoeld in de artikelen 29, zevende lid, 30 en 31.
-
c. gegevens ontleend aan de door de vreemdeling bij binnenkomst in de inrichting meegevoerde
en gedurende het verblijf in de inrichting verworven voorwerpen.
-
4. De directeur verstrekt de in het derde lid bedoelde gegevens aan Onze Minister ten
behoeve van terugkeer van de vreemdeling.
-
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de verwerking van de gegevens, bedoeld in het eerste lid.
HOOFDSTUK 9. RECHTSBESCHERMING EN PROCEDURELE WAARBORGEN
AFDELING 1. PROCEDURELE RECHTEN
Artikel 67
-
1. De directeur draagt zorg dat de vreemdeling bij binnenkomst in de inrichting, schriftelijk
en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, op de hoogte wordt gesteld
van zijn bij of krachtens deze wet gestelde rechten en plichten.
-
2. De vreemdeling wordt hierbij in het bijzonder gewezen op diens recht:
-
a. zich te wenden tot de weekcommissaris van de commissie van toezicht;
-
b. een verzoekschrift in te dienen op grond van artikel 15;
-
c. een verzoek te doen tot bemiddeling op grond van artikel 72;
-
d. een klaag- of beroepschrift in te dienen overeenkomstig de artikelen 73 tot en met
88;
-
e. een beroepschrift in te dienen overeenkomstig de artikelen 89 tot en met 94;
-
f. een bezwaarschrift of beroepschrift in te dienen overeenkomstig de artikelen 95 en
96;
-
g. zich te wenden tot de organisaties, bedoeld in artikel 31;
-
h. de consulaire vertegenwoordiger van zijn land van zijn vreemdelingenbewaring op de
hoogte te laten stellen.
Artikel 68
-
1. De directeur stelt de vreemdeling in de gelegenheid te worden gehoord, zoveel mogelijk
in een voor hem begrijpelijke taal, alvorens hij beslist omtrent:
-
a. de plaatsing in het beheersregime en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 18;
-
b. het handmatige onderzoek aan het lichaam, bedoeld in artikel 47, derde lid;
-
c. het laten uitvoeren van verrichtingen in het lichaam, bedoeld in artikel 48;
-
d. de uitsluiting van deelname aan activiteiten en de verlenging daarvan, bedoeld in
artikel 49;
-
e. de plaatsing in afzondering en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 50;
-
f. de bevestiging door mechanische middelen en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel
52;
-
g. het gedogen van een geneeskundige handeling, bedoeld in artikel 54;
-
h. het toestaan van incidenteel verlof, bedoeld in artikel 59;
-
i. de oplegging van een disciplinaire maatregel, bedoeld in artikel 62.
-
2. Toepassing van het eerste lid kan op de onderdelen b, c, d, e, f en g kan achterwege
blijven indien:
Artikel 69
-
1. De directeur geeft de vreemdeling van elke beslissing als bedoeld in artikel 68 onverwijld
schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen
omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling.
-
2. De directeur geeft de vreemdeling op de in het eerste lid omschreven wijze een mededeling
omtrent de weigering van de toelating tot de vreemdeling van bezoek op grond van artikel
29, vijfde lid.
-
3. De vreemdeling wordt in de mededeling, bedoeld in het eerste en tweede lid, gewezen
op de mogelijkheid van bemiddeling en beklag, bedoeld in de artikelen 72 tot en met
82, de wijze waarop en de termijn waarbinnen zulks dient te geschieden, alsmede op
de mogelijkheid tot het doen van een verzoek aan de voorzitter van de beroepskamer
tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring om hangende de uitspraak op het klaagschrift
de tenuitvoerlegging van de beslissing geheel of gedeeltelijk te schorsen.
Artikel 70
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de aanleg
van bewaringsdossiers. In elk geval betreffen deze de aard van de daarin vervatte
informatie, het recht op inzage of afschrift van het dossier door de betrokken vreemdeling
en de beperkingen daarop en de termijn gedurende welke alsmede de wijze waarop het
dossier bewaard blijft.
Artikel 71
De directeur draagt zorg voor een regelmatig overleg met vreemdelingen over zaken
die rechtstreeks de vreemdelingenbewaring raken.
AFDELING 2. RECHTSMIDDELEN
Paragraaf 1. Bemiddeling en beklag bij commissie van toezicht
Artikel 72
-
1. Een vreemdeling heeft het recht zich, mondeling of schriftelijk, tot de commissie
van toezicht te wenden met het verzoek te bemiddelen ter zake van:
-
a. een grief omtrent de wijze waarop de directeur zich in een bepaalde aangelegenheid
jegens hem heeft gedragen of een bij of krachtens deze wet gestelde zorgplicht heeft
betracht.
-
b. de omstandigheden van de vreemdelingenbewaring in de inrichting voor zover het de
tenuitvoerlegging van het bij of krachtens deze wet gestelde betreft.
-
2. Een gedraging van een ambtenaar of medewerker jegens de vreemdeling wordt met het
oog op de toepassing van het eerste lid, onder a, als een gedraging van de directeur
aangemerkt.
-
3. Indien de grief een beslissing betreft waartegen beklag openstaat, dient dit verzoek
uiterlijk op de zevende dag na die waarop de vreemdeling kennis heeft gekregen van
die beslissing te worden ingediend.
-
4. De commissie van toezicht streeft ernaar binnen vier weken een voor beide partijen
aanvaardbare oplossing te bereiken. Zij kan de bemiddeling geheel of ten dele aan
de weekcommissaris of een ander uit haar midden aangewezen lid opdragen.
-
5. De commissie van toezicht stelt de vreemdeling en de directeur in de gelegenheid,
al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, hun standpunt mondeling toe te lichten. Indien
de vreemdeling de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, draagt de commissie van
toezicht zorg voor de bijstand van een tolk.
-
6. De commissie van toezicht legt de resultaten van de bemiddeling neer in een schriftelijke
mededeling en zendt dan wel reikt uit een gedagtekend afschrift daarvan aan de directeur
en de vreemdeling. De datum van die toezending of uitreiking wordt op dit afschrift
aangetekend. Indien de vreemdeling de Nederlandse taal niet voldoende begrijpt, draagt
de commissie van toezicht zorg voor een vertaling van de mededeling. In de gevallen,
bedoeld in artikel 73, wordt de vreemdeling gewezen op de mogelijkheid van beklag
en de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan.
Artikel 73
-
1. In afwijking van titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht heeft een vreemdeling
het recht bij de commissie van toezicht beklag te doen over een hem betreffende door
of namens de directeur genomen beslissing.
-
2. Met een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een verzuim
of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd
of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, binnen
een redelijke termijn een beslissing is genomen.
-
3. De directeur draagt zorg dat een vreemdeling die beklag wenst te doen daartoe zo
spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld.
Artikel 74
In afwijking van titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht heeft een vreemdeling
het recht bij de commissie van toezicht beklag te doen over de omstandigheden van
de vreemdelingenbewaring in de inrichting voor zover het de tenuitvoerlegging van
het bij of krachtens deze wet gestelde betreft.
Artikel 75
-
1. De vreemdeling doet beklag door de indiening van een klaagschrift bij de beklagcommissie
bij de inrichting waar de beslissing waarover hij klaagt is genomen of waar hij over
de omstandigheden van de vreemdelingenbewaring klaagt.
-
2. De indiening van het klaagschrift kan door tussenkomst van de directeur van de inrichting
waar de vreemdeling verblijft geschieden. De directeur draagt in dat geval zorg dat
het klaagschrift of, indien het klaagschrift zich in een envelop bevindt, de envelop
van een dagtekening wordt voorzien, welke geldt als dag van indiening.
-
3. Het klaagschrift vermeldt zo nauwkeurig mogelijk de beslissing of omstandigheden
waarover wordt geklaagd en de redenen van het beklag. Indien de vreemdeling omtrent
de beslissing of omstandigheden waarover hij klaagt geen verzoek tot bemiddeling heeft
gedaan, vermeldt hij de redenen hiervoor in het klaagschrift.
-
4. Indien de vreemdeling de Nederlandse taal niet voldoende beheerst kan hij het klaagschrift
in een andere taal indienen. De voorzitter van de beklagcommissie kan bepalen dat
het klaagschrift in de Nederlandse taal wordt vertaald. Bij algemene maatregel van
bestuur worden regels gesteld over de vergoeding van de voor de vertaling gemaakte
kosten.
-
5. In geval van een klaagschrift op grond van artikel 73 wordt het klaagschrift uiterlijk
op de zevende dag na die waarop de vreemdeling kennis heeft gekregen van de beslissing
waarover hij zich wenst te beklagen ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend
klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld
dat de vreemdeling in verzuim is geweest.
-
6. Indien een vreemdeling een verzoek tot bemiddeling als bedoeld in artikel 72 heeft
gedaan, wordt, in afwijking van het vijfde lid, het klaagschrift ingediend uiterlijk
op de zevende dag na die waarop de vreemdeling de schriftelijke mededeling van de
bevindingen van de commissie van toezicht heeft ontvangen.
Artikel 76
-
1. Het klaagschrift wordt behandeld door een door de commissie van toezicht benoemde
beklagcommissie, bestaande uit drie leden, die wordt bijgestaan door een secretaris.
Een lid van de commissie van toezicht neemt geen deel aan de behandeling van het klaagschrift,
indien hij heeft bemiddeld ter zake van de beslissing waarop het klaagschrift betrekking
heeft of daarmee op enige andere wijze bemoeienis heeft gehad.
-
2. De voorzitter dan wel een door hem aangewezen lid van de beklagcommissie kan, indien
hij het beklag van eenvoudige aard, dan wel kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk
ongegrond of kennelijk gegrond acht, het klaagschrift enkelvoudig afdoen, met dien
verstande dat hij tevens de bevoegdheden bezit die aan de voorzitter van de voltallige
beklagcommissie toekomen.
-
3. In het geval van een klaagschrift op grond van artikel 74 kan de voorzitter van de
beklagcommissie een klaagschrift buiten behandeling laten als een beoordeling door
de beklagcommissie uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling geen toegevoegde waarde
heeft.
-
4. De voorzitter, dan wel het door hem aangewezen lid, bedoeld in het tweede lid, kan
de behandeling te allen tijde verwijzen naar de voltallige beklagcommissie.
-
5. De behandeling van het klaagschrift vindt niet in het openbaar plaats, behoudens
ingeval de beklagcommissie van oordeel is dat de niet-openbare behandeling niet verenigbaar
is met enige een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag.
Artikel 77
-
1. De secretaris van de beklagcommissie zendt de directeur een afschrift van het klaagschrift
toe.
-
2. De directeur geeft dienaangaande zo spoedig mogelijk schriftelijk de nodige inlichtingen
aan de beklagcommissie, tenzij hij van oordeel is dat het klaagschrift kennelijk niet-ontvankelijk
of kennelijk ongegrond is of tenzij het vierde lid toepassing vindt. Hij voegt daaraan
de opmerkingen toe, waartoe het klaagschrift hem overigens aanleiding geeft.
-
3. Aan de klager geeft de secretaris van de beklagcommissie schriftelijk kennis van
de inhoud van deze inlichtingen en opmerkingen.
-
4. De voorzitter van de beklagcommissie kan de behandeling van het klaagschrift voor
onbepaalde tijd uitstellen, indien hij van oordeel is dat het klaagschrift zich leent
voor bemiddeling of indien de bemiddelingsprocedure nog niet is afgesloten. In het
eerste geval stelt de voorzitter een afschrift van het klaagschrift ter hand aan de
weekcommissaris of een ander lid van de commissie van toezicht met het verzoek om
te bemiddelen. Artikel 72 is van overeenkomstige toepassing.
-
5. Indien de commissie van toezicht omtrent de beslissing waarover wordt geklaagd heeft
bemiddeld en zij haar bevindingen schriftelijk aan de vreemdeling en de directeur
heeft medegedeeld, voegt de secretaris van de beklagcommissie de bevindingen bij de
processtukken.
-
6. In het geval van een klaagschrift op grond van artikel 74 geschiedt de bemiddeling,
bedoeld in artikel 72, met betrokkenheid van de directeur.
Artikel 78
-
1. De beklagcommissie stelt de klager en de directeur in de gelegenheid omtrent het
klaagschrift mondeling opmerkingen te maken, tenzij zij het beklag aanstonds kennelijk
niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht.
-
2. De klager en de directeur kunnen de voorzitter van de beklagcommissie de vragen opgeven
die zij aan elkaar gesteld wensen te zien.
-
3. De beklagcommissie kan de directeur en de klager buiten elkaars aanwezigheid horen.
In dat geval worden zij in de gelegenheid gesteld vooraf de vragen op te geven die
zij gesteld wensen te zien en wordt de zakelijke inhoud van de aldus afgelegde verklaring
door de voorzitter van de beklagcommissie aan de klager onderscheidenlijk de directeur
mondeling medegedeeld.
-
4. De beklagcommissie kan ook bij andere personen mondeling of schriftelijk inlichtingen
inwinnen. Indien mondeling inlichtingen worden ingewonnen, zijn het tweede en derde
lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 79
-
1. De klager heeft het recht zich te doen bijstaan door een rechtsbijstandverlener of
een andere vertrouwenspersoon, die daartoe van de beklagcommissie toestemming heeft
gekregen.
-
2. Indien de klager de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, draagt de voorzitter
zorg voor de bijstand van een tolk. De beloning van de tolk en de vergoeding van de
door de tolk gemaakte kosten geschieden volgens regels te stellen bij algemene maatregel
van bestuur.
-
3. Tijdens de beklagprocedure staat de beklagcommissie aan de klager op diens verzoek
toe van de gedingstukken kennis te nemen.
-
4. Indien de klager elders verblijft kunnen de opmerkingen, bedoeld in artikel 78, eerste
lid, op verzoek van de beklagcommissie ten overstaan van een lid van een andere beklagcommissie
worden gemaakt.
-
5. Van het horen van de betrokkenen maakt de secretaris een schriftelijk verslag, dat
door de voorzitter en de secretaris wordt ondertekend. Bij verhindering van een van
hen wordt de reden daarvan in het verslag vermeld.
Artikel 80
-
1. Hangende de uitspraak op het klaagschrift kan de voorzitter van de beroepskamer tenuitvoerlegging
vreemdelingenbewaring op verzoek van de klager, na de directeur te hebben gehoord,
de tenuitvoerlegging van de beslissing waarop het klaagschrift betrekking heeft geheel
of gedeeltelijk schorsen.
-
2. De voorzitter doet hiervan onverwijld mededeling aan de directeur en de klager.
Artikel 81
-
1. De beklagcommissie doet zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen een termijn
van vier weken te rekenen vanaf de datum waarop het klaagschrift is ontvangen, uitspraak.
In bijzondere omstandigheden kan de beklagcommissie deze termijn met ten hoogste vier
weken verlengen. Van deze verlenging wordt aan de directeur en de klager mededeling
gedaan.
-
2. De uitspraak is met redenen omkleed en gedagtekend. Zij bevat een verslag van het
horen van personen door de beklagcommissie. Zij wordt door de voorzitter, alsmede
door de secretaris ondertekend. Bij verhindering van één van hen wordt de reden daarvan
in de uitspraak vermeld. Aan de klager en de directeur wordt onverwijld en kosteloos
een afschrift van de beslissing van de beklagcommissie toegezonden of uitgereikt.
De datum van die toezending of uitreiking wordt op dit afschrift aangetekend.
-
3. De uitspraak vermeldt de mogelijkheid van het instellen van beroep bij de beroepskamer
tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring, de wijze waarop en de termijn waarbinnen
dit moet worden gedaan alsmede de mogelijkheid tot schorsing van de tenuitvoerlegging
van de uitspraak bedoeld in artikel 86.
-
4. Indien de klager de Nederlandse taal niet voldoende beheerst en in de inrichting
niet op andere wijze in een vertaling kan worden voorzien, draagt de voorzitter van
de beklagcommissie zorg voor een vertaling van de uitspraak en de mededeling, bedoeld
in het tweede, onderscheidenlijk derde lid. De vergoeding van de voor de vertaling
gemaakte kosten geschiedt volgens regels te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
-
5. De voorzitter van de beklagcommissie kan de uitspraak ook mondeling mededelen aan
de klager en de directeur. Zij worden daarbij gewezen op de mogelijkheid tot het instellen
van beroep bij de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring, de wijze waarop
en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan, alsmede op de mogelijkheid tot schorsing
van de tenuitvoerlegging van de uitspraak, bedoeld in artikel 80. Als dag van de uitspraak
geldt de dag van het doen van deze mededeling. Indien mondeling uitspraak wordt gedaan,
wordt deze uitspraak op het klaagschrift aangetekend.
-
6. Indien het vijfde lid toepassing heeft gevonden en beroep wordt ingesteld als voorzien
in artikel 75, vindt uitwerking van de beslissing van de beklagcommissie plaats op
de wijze, bedoeld in het tweede lid. De secretaris van de beklagcommissie zendt een
afschrift van deze uitspraak toe aan de directeur, de klager en de beroepskamer tenuitvoerlegging
vreemdelingenbewaring.
-
7. De secretaris zendt van alle uitspraken van de beklagcommissie een afschrift naar
Onze Minister. Een ieder heeft recht op kennisneming van deze uitspraken en het ontvangen
van een afschrift daarvan. Onze Minister draagt zorg dat dit afschrift geen gegevens
bevat waaruit de identiteit van de vreemdeling kan worden afgeleid. Met betrekking
tot de kosten van het ontvangen van een afschrift is het bij of krachtens de Wet tarieven
in strafzaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.
Artikel 82
-
1. De uitspraak van de beklagcommissie strekt tot gehele of gedeeltelijke:
-
a. niet-ontvankelijkverklaring van het beklag;
-
b. ongegrondverklaring van het beklag;
-
c. gegrondverklaring van het beklag.
-
2. De beklagcommissie verklaart het beklag gegrond en vernietigt de beslissing geheel
of gedeeltelijk, indien zij van oordeel is dat de beslissing waarover is geklaagd:
-
a. in strijd is met een wettelijk voorschrift of een ieder verbindende bepaling van een
in Nederland geldend verdrag, dan wel
-
b. bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet
worden geacht.
-
3. Bij toepassing van het tweede lid kan de beklagcommissie:
-
a. de directeur opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak;
-
b. bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing;
-
c. bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde beslissing of het vernietigde gedeelte
daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven;
-
d. volstaan met de gehele of gedeeltelijke vernietiging.
-
4. Bij toepassing van het derde lid, onder a, kan de beklagcommissie in haar uitspraak
een termijn stellen.
-
5. De beklagcommissie kan bepalen dat de uitspraak buiten werking blijft totdat deze
onherroepelijk is geworden.
-
6. Indien het tweede lid toepassing vindt, worden de rechtsgevolgen van de vernietigde
beslissing, voor zover mogelijk, door de directeur ongedaan gemaakt, dan wel in overeenstemming
gebracht met de uitspraak van de beklagcommissie.
-
7. Voor zover de in het zesde lid bedoelde gevolgen niet meer ongedaan te maken zijn,
bepaalt de beklagcommissie dan wel de voorzitter, na de directeur te hebben gehoord,
of enige tegemoetkoming aan de klager geboden is. Zij stelt de tegemoetkoming, die
geldelijk van aard kan zijn, vast.
Paragraaf 2. Beklag inzake vervoer
Artikel 83
-
1. Een vreemdeling kan bij de beklagcommissie van de commissie van toezicht voor het
vervoer, bedoeld in artikel 9, beklag doen over de uitoefening van de bevoegdheden,
bedoeld in artikel 61, door ambtenaren van Onze Minister in het kader van het vervoer
van de vreemdeling.
-
2. De directeur van de inrichting waar de vreemdeling verblijft, draagt zorg dat een
vreemdeling die beklag wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk in de gelegenheid
wordt gesteld.
-
3. De artikelen 75, 76, 77, eerste tot en met derde lid, 78, 79 en 81 zijn van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat onder «de directeur» in de artikelen 77, 78 en
81 steeds wordt verstaan: Onze Minister.
Artikel 84
-
1. Artikel 82, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op deze paragraaf.
-
2. Indien het beklag geheel of gedeeltelijk gegrond wordt geacht, bepaalt de beklagcommissie
van de commissie van toezicht voor het vervoer, na de directeur of Onze Minister te
hebben gehoord, of enige tegemoetkoming aan de vreemdeling geboden is. Zij stelt de
tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan zijn, vast.
Paragraaf 3. Beroep bij beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring
Artikel 85
-
1. Tegen de uitspraak van de beklagcommissie kunnen de directeur en de klager beroep
instellen door het indienen van een beroepschrift. Het met redenen omklede beroepschrift
moet uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de
uitspraak onderscheidenlijk na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak worden
ingediend.
-
2. Het beroepschrift wordt ingediend bij en behandeld door een door de Raad benoemde
beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring van drie leden, die wordt bijgestaan
door een secretaris.
-
3. Ten aanzien van de behandeling van het beroepschrift zijn de artikelen 73, derde
lid, 75, vierde lid, 76, vijfde lid, 77, eerste, tweede en derde lid, 78 en 79, eerste,
tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beroepskamer
tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring kan bepalen dat:
-
a. de directeur en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld het beroepschrift
schriftelijk toe te lichten;
-
b. de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de beroepskamer tenuitvoerlegging
vreemdelingenbewaring kunnen worden gemaakt;
-
c. ingeval bij een ander persoon mondeling inlichtingen worden ingewonnen, de directeur
en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk de vragen op
te geven die zij aan die persoon gesteld wensen te zien.
Artikel 86
-
1. Het indienen van een beroepschrift schorst de tenuitvoerlegging van de uitspraak
van de beklagcommissie niet, behalve voor zover deze de toekenning van een tegemoetkoming
als bedoeld in artikel 82, zevende lid, inhoudt.
-
2. Hangende de uitspraak op het beroepschrift kan de voorzitter van de beroepskamer
tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring op verzoek van degene die het beroep heeft
ingesteld en gehoord de andere betrokkene in de procedure de tenuitvoerlegging van
de uitspraak van de beklagcommissie geheel of gedeeltelijk schorsen. Hij doet hiervan
onverwijld mededeling aan de directeur en de klager.
Artikel 87
-
1. De beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring doet zo spoedig mogelijk
uitspraak.
-
2. De uitspraak van de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring strekt tot
gehele of gedeeltelijke:
-
a. niet-ontvankelijkverklaring van het beroep;
-
b. bevestiging van de uitspraak van de beklagcommissie, hetzij met overneming, hetzij
met verbetering van de gronden;
-
c. vernietiging van de uitspraak van de beklagcommissie.
-
3. Indien het tweede lid, onder c, toepassing vindt, doet de beroepskamer tenuitvoerlegging
vreemdelingenbewaring hetgeen de beklagcommissie had behoren te doen.
-
4. Ten aanzien van de uitspraak van de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring
zijn de artikelen 80, 81, tweede lid, eerste en derde tot en met vijfde volzin, vierde
en zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 4. Beroep inzake vervoer
Artikel 88
Tegen de uitspraak van de beklagcommissie van de commissie van toezicht voor het vervoer,
bedoeld in artikel 83, kunnen Onze Minister en de vreemdeling beroep instellen bij
de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring. De artikelen 85 tot en met
87 zijn van toepassing, met uitzondering van artikel 86, tweede lid, en met dien verstande
dat onder «de directeur» in artikel 85 steeds wordt verstaan: Onze Minister.
Paragraaf 5. Beroep tegen medisch handelen
Artikel 89
Een vreemdeling kan een beroepschrift indienen tegen het medisch handelen van de aan
de inrichting verbonden arts of diens vervanger, bedoeld in artikel 25. Met de inrichtingsarts
wordt in dit hoofdstuk gelijkgesteld de verpleegkundige dan wel andere hulpverleners
die door de inrichtingsarts bij de zorg aan vreemdelingen zijn betrokken.
Artikel 90
-
1. Alvorens een beroepschrift in te dienen doet de vreemdeling een schriftelijk verzoek
aan de Medisch Adviseur bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie om te bemiddelen
ter zake van de klacht. Dit verzoek dient uiterlijk op de veertiende dag na die waarop
het medisch handelen waartegen de klacht zich richt heeft plaatsgevonden te worden
ingediend.
-
2. De indiening van het schriftelijk verzoek kan door tussenkomst van een door de directeur
daartoe aangewezen ambtenaar of medewerker geschieden, die bevoegd is van het verzoekschrift
kennis te nemen. Deze ambtenaar of medewerker draagt in dat geval zorg dat het verzoekschrift
van een dagtekening wordt voorzien, welke dag geldt als dag van indiening.
-
3. De ambtenaar of medewerker, bedoeld in het tweede lid, voert een of meerdere gesprekken
met de betrokkenen en zendt een verslag daarvan naar de Medisch Adviseur.
-
4. De Medisch Adviseur stelt de vreemdeling in de gelegenheid de klacht schriftelijk
of mondeling toe te lichten, tenzij hij het aanstonds duidelijk acht dat de klacht
zich niet voor bemiddeling leent. Hij kan ook bij andere personen mondeling of schriftelijk
inlichtingen inwinnen.
-
5. De Medisch Adviseur is ten behoeve van de bemiddeling bevoegd het medisch dossier
van de vreemdeling in te zien.
-
6. De Medisch Adviseur streeft ernaar binnen vier weken nadat hij het verslag, bedoeld
in het derde lid, heeft ontvangen een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te
bereiken.
-
7. De Medisch Adviseur sluit de bemiddeling af met een mededeling van zijn bevindingen
aan de vreemdeling en de arts. De vreemdeling wordt gewezen op de mogelijkheden van
het indienen van een beroepschrift alsmede de termijn waarbinnen en de wijze waarop
dit gedaan moet worden.
-
8. De Medisch Adviseur zendt een afschrift van de mededeling aan de ambtenaar of medewerker,
bedoeld in het tweede lid, en de directeur van de inrichting waaraan de arts tegen
wiens medisch handelen de klacht zich richt, is verbonden.
-
9. De ambtenaar of medewerker, bedoeld in het tweede lid, en de Medisch Adviseur zijn
bevoegd een klacht die geen medisch handelen betreft, door te verwijzen naar de beklagcommissie.
Hij zendt van de doorverwijzing een bericht aan de vreemdeling en, indien het de Medisch
Adviseur is die doorverwijst, naar de ambtenaar of medewerker, bedoeld in het tweede
lid. Indien reeds een verslag als bedoeld in het derde lid is opgesteld, wordt dit
naar de commissie van toezicht gezonden.
Artikel 91
-
1. Een met redenen omkleed beroepschrift wordt ingediend bij en behandeld door een door
de Raad benoemde beroepscommissie van drie leden, bestaande uit één jurist en twee
artsen, die wordt bijgestaan door een secretaris.
-
2. Het beroepschrift wordt ingediend uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst
van het afschrift van de mededeling van de Medisch Adviseur. De directeur draagt zorg
dat een die beroep wenst in te stellen daartoe zo spoedig mogelijk in de gelegenheid
wordt gesteld.
-
3. Artikel 75, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
-
4. Het beroepschrift vermeldt zo nauwkeurig mogelijk het medisch handelen waarover wordt
geklaagd en de redenen van het beroep.
Artikel 92
-
1. De beroepscommissie en de secretaris zijn ten behoeve van de behandeling van het
beroepschrift bevoegd het medisch dossier van de vreemdeling in te zien.
-
2. De behandeling van het beroepschrift vindt niet in het openbaar plaats, behoudens
ingeval de beroepscommissie van oordeel is dat de niet-openbare behandeling niet verenigbaar
is met enige een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag.
-
3. De secretaris van de beroepscommissie zendt de inrichtingsarts een afschrift van
het beroepschrift toe en vraagt het verslag van de bemiddeling op bij de Medisch Adviseur.
-
4. De beroepscommissie stelt de vreemdeling en de inrichtingsarts in de gelegenheid
omtrent het beroepschrift mondeling of schriftelijk opmerkingen te maken, tenzij zij
het beroep aanstonds kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht. De beroepscommissie kan bepalen
dat de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de commissie, bedoeld
in artikel 91, eerste lid, kunnen worden gemaakt.
-
5. Artikel 78, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
-
6. Artikel 78, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. De beroepscommissie kan
bepalen dat ingeval bij een andere persoon mondeling inlichtingen worden ingewonnen,
de betrokkenen uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk de vragen
op te geven die zij aan die persoon gesteld wensen te zien.
-
7. Artikel 79, eerste tot en met derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 93
-
1. De beroepscommissie doet zo spoedig mogelijk uitspraak.
-
2. De artikelen 81, tweede, vierde en zevende lid, en 77, eerste lid, zijn van overeenkomstige
toepassing.
-
3. De uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep indien sprake is van:
-
a. enig handelen in het kader van of nalaten in strijd met de zorg die de in artikel
89 bedoelde personen in die hoedanigheid behoren te betrachten ten opzichte van de
vreemdeling, met betrekking tot wiens gezondheidstoestand zij bijstand verlenen of
hun bijstand is ingeroepen;
-
b. enig ander onder a bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het
belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.
-
4. Indien het beroep door de beroepscommissie geheel of gedeeltelijk gegrond wordt geacht
bepaalt de beroepscommissie of enige tegemoetkoming aan de vreemdeling geboden is.
Zij stelt de tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan zijn, vast.
Artikel 94
-
1. De vreemdeling kan rechtstreeks bij de in artikel 91 bedoelde beroepscommissie een
beroepschrift indienen tegen het medisch handelen van de Medisch Adviseur.
-
2. De artikelen 91 tot en met 93 zijn van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 6. Bezwaar en beroep bij beslissingen tot plaatsing in een inrichting
Artikel 95
-
1. De vreemdeling heeft het recht bij Onze Minister een met redenen omkleed bezwaarschrift
in te dienen tegen de beslissing tot plaatsing of overplaatsing als bedoeld in artikel
15.
-
2. Op de wijze van indiening is artikel 75, tweede, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige
toepassing.
-
3. Onze Minister stelt de betrokkene in de gelegenheid schriftelijk of mondeling diens
bezwaarschrift toe te lichten, tenzij hij het aanstonds kennelijk niet-ontvankelijk,
kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht.
-
4. Onze Minister stelt de indiener van het bezwaarschrift binnen zes weken van zijn
met redenen omklede beslissing schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor deze begrijpelijke
taal op de hoogte. Hierbij wijst hij hem op de mogelijkheid van het instellen van
beroep, bedoeld in de artikelen 85 tot en met 87, alsmede de termijnen waarbinnen
en de wijze waarop dit gedaan moet worden.
-
5. Het indienen van een bezwaarschrift blijft achterwege, indien de betrokkene in de
gelegenheid is gesteld zijn bezwaren tegen een voorgenomen en hem betreffende beslissing
als bedoeld in het eerste lid kenbaar te maken.
Artikel 96
-
1. De vreemdeling heeft het recht tegen de beslissing van Onze Minister op het bezwaarschrift
voor zover dit betreft een gehele of gedeeltelijke ongegrondverklaring een met redenen
omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring.
De vreemdeling heeft ook het recht een beroepschrift in te dienen in het geval dat
het indienen van een bezwaarschrift op de grond als vermeld in artikel 95, vijfde
lid, achterwege is gebleven.
-
2. De artikelen 85 tot en met 87 zijn van toepassing, met dien verstande dat onder «de
directeur» in artikel 85 steeds wordt verstaan «Onze Minister» en met dien verstande
dat de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring kan bepalen dat:
-
a. de betrokkenen uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld het beroepschrift schriftelijk
toe te lichten;
-
b. de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de beroepskamer tenuitvoerlegging
vreemdelingenbewaring kunnen worden gemaakt;
-
c. ingeval bij een ander persoon mondeling inlichtingen worden ingewonnen, de betrokkenen
uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk de vragen op te geven die
zij aan die persoon gesteld wensen te zien.
HOOFDSTUK 10. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN
Artikel 97
In de artikelen 1, onderdeel q, en 8, eerste lid, onderdeel c, van de Beginselenwet
justitiële jeugdinrichtingen wordt «vreemdelingenbewaring» telkens vervangen door:
vreemdelingenbewaring als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Wet terugkeer
en vreemdelingenbewaring.
Artikel 98
In de artikelen 1, eerste lid, onderdeel t, en 9, tweede lid, onderdeel d, van de
Penitentiaire beginselenwet wordt «vreemdelingenbewaring» telkens vervangen door:
vreemdelingenbewaring als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Wet terugkeer
en vreemdelingenbewaring.
Artikel 99
De Vreemdelingenwet 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische rangschikking worden ingevoegd:
- kwetsbare personen:
-
personen zoals gedefinieerd in artikel 21 van de Opvangrichtlijn;
- niet-begeleide minderjarige:
-
een persoon zoals gedefinieerd in artikel 2, onder e, van de Opvangrichtlijn;
2. Onder plaatsing van de aanduiding «1,» voor de tekst, wordt een tweede lid toegevoegd
dat luidt:
B
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid komt te luiden:
2. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot vijfde
en zesde lid.
3. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
-
5. Onze Minister kan de maatregel, bedoeld in het eerste en tweede lid, opleggen aan
de vreemdeling wiens aanvraag als bedoeld in artikel 28 is afgewezen, indien:
-
a. er een risico op onttrekking bestaat, of
-
b. de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt
of belemmert.
4. In het zesde lid (nieuw) wordt «het zesde lid» vervangen door: het vijfde lid.
C
Artikel 46, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
D
Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede tot en met het vijfde lid komen als volgt te luiden:
-
2. Een persoon mag worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor en vervolgens
aldaar worden opgehouden, indien:
-
a. de identiteit van een persoon niet onmiddellijk kan worden vastgesteld; of
-
b. de identiteit onmiddellijk kan worden vastgesteld en blijkt dat de persoon geen rechtmatig
verblijf heeft, dan wel rechtmatig verblijf niet onmiddellijk blijkt.
-
3. De ophouding, bedoeld in het tweede lid, duurt ten hoogste negen uur en is gericht
op identiteitsvaststelling, het bepalen van de verblijfsrechtelijke status van betrokkene
en de afweging om al dan niet vreemdelingenbewaring als bedoeld in artikel 59 toe
te passen. De tijd tussen middennacht en negen uur voormiddags wordt hierbij niet
meegerekend.
-
4. Indien nog grond bestaat voor het vermoeden dat de opgehouden persoon geen rechtmatig
verblijf heeft, kan de in het derde lid bedoelde termijn door de Commandant der Koninklijke
marechaussee respectievelijk de korpschef in het belang van het onderzoek met ten
hoogste vierentwintig uur worden verlengd.
-
5. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd de opgehouden persoon aan diens
kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede zaken van deze persoon te doorzoeken.
2. Onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid, wordt een nieuw zesde lid ingevoegd,
luidende:
-
6. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren hebben de bevoegdheden, bedoeld in het vijfde
lid, eveneens ten aanzien van een in vreemdelingenbewaring gestelde vreemdeling, voor
zover dit noodzakelijk is voor het verkrijgen van informatie omtrent de identiteit,
de nationaliteit en de verblijfsrechtelijke positie van de desbetreffende vreemdeling.
E
Artikel 52, tweede lid, tweede volzin, komt als volgt te luiden:
In geval van terugkeer kan het reis- of identiteitspapier worden overgedragen aan
de gezagvoerder van de vlucht waarmee de vreemdeling vertrekt naar het land waar de
toelating gewaarborgd is.
F
De titel van hoofdstuk 5 komt als volgt te luiden:
HOOFDSTUK 5. VRIJHEIDSBEPERKING, ZEKERHEIDSSTELLING EN VREEMDELINGENBEWARING
G
Na de titel van hoofdstuk 5 wordt het volgende opschrift ingevoegd:
AFDELING 1. VRIJHEIDSBEPERKING EN ZEKERHEIDSSTELLING
H
De artikelen 56 en 57 komen als volgt te luiden:
Artikel 56
-
1. Met het oog op de voorbereiding van het vertrek, de uitzetting of de overdracht kan
Onze Minister de volgende vrijheidsbeperkende maatregelen treffen ten aanzien van
de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft en de vreemdeling die rechtmatig
verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onderdelen f tot en met k en m:
-
a. het opleggen van een gebiedsgebod;
-
b. het opleggen van een gebiedsgebod in combinatie met een meldplicht, onder het gelijktijdig
aanbieden van onderdak.
-
2. Toepassing van het eerste lid blijft achterwege wanneer en wordt beëindigd zodra
de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook
de gelegenheid bestaat.
-
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de voorwaarden voor
toepassing van het eerste lid, alsmede over de duur en de omstandigheden van de vrijheidsbeperking
op grond van het eerste lid.
Artikel 57
-
1. Met het oog op de voorbereiding van het vertrek, de uitzetting of de overdracht kan
Onze Minister zekerheid verlangen van de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf
heeft en de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onderdelen
f tot en met k en m.
-
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de voorwaarden voor
toepassing van het eerste lid.
I
Na artikel 57 worden de volgende opschriften ingevoegd:
AFDELING 2. VREEMDELINGENBEWARING
Paragraaf 1. Algemene bepalingen
J
Artikel 58 komt als volgt te luiden:
Artikel 58
-
1. Een vreemdeling kan door Onze Minister, met inachtneming van het bepaalde bij of
krachtens deze afdeling, in vreemdelingenbewaring worden gesteld, wanneer minder dwingende
maatregelen niet doeltreffend kunnen worden toegepast.
-
2. Inbewaringstelling van een vreemdeling blijft achterwege of wordt beëindigd, indien
deze niet langer noodzakelijk is met het oog op het doel van de vreemdelingenbewaring.
-
3. Als de omstandigheden die aanleiding waren voor de inbewaringstelling van een vreemdeling
zich niet meer voordoen, wordt de maatregel onmiddellijk beëindigd.
K
Na artikel 58 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 58a
-
1. Indien uit het dossier of anderszins blijkt dat sprake is van een vreemdeling die
in een bijzondere of kwetsbare positie verkeert of indien de vreemdeling aannemelijk
heeft gemaakt dat hij in een bijzondere of kwetsbare positie verkeert, laat Onze Minister
uit het besluit tot inbewaringstelling blijken op welke wijze deze omstandigheden
bij de besluitvorming zijn betrokken.
-
2. Inbewaringstelling van een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid blijft achterwege,
indien inbewaringstelling in verband met zijn bijzondere of kwetsbare positie onredelijk
bezwarend zou zijn.
L
Na artikel 58a wordt het volgende opschrift ingevoegd:
Paragraaf 2. Regels omtrent inbewaringstelling
M
De artikelen 59 en 59a komen als volgt te luiden:
Artikel 59
-
1. De vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft, kan door Onze Minister
met het oog op de uitzetting in vreemdelingenbewaring worden gesteld, indien:
-
a. er een risico op onttrekking bestaat, of
-
b. de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt
of belemmert.
-
2. De vreemdelingenbewaring duurt zo kort mogelijk, maar in ieder geval niet langer
dan zes maanden.
-
3. In afwijking van het tweede lid, kan de vreemdelingenbewaring ten hoogste met nog
eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen
ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt
aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
Artikel 59a
De vreemdeling op wie de Dublinverordening van toepassing is, kan door Onze Minister
met het oog op de overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat in vreemdelingenbewaring
worden gesteld met inachtneming van artikel 28 van de Dublinverordening.
N
In artikel 59b wordt «bewaring» telkens vervangen door: vreemdelingenbewaring.
O
De artikelen 59c en 60 komen als volgt te luiden:
Artikel 59c
-
1. De vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onderdeel f,
g of h, niet zijnde een vreemdeling als bedoeld in artikel 59a of 59b, eerste lid,
kan door Onze Minister met het oog op de uitzetting in vreemdelingenbewaring worden
gesteld, indien:
-
a. er een risico op onttrekking bestaat, of
-
b. de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt
of belemmert.
-
2. De vreemdelingenbewaring krachtens het eerste lid duurt in geen geval langer dan
vier weken.
Artikel 60
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de criteria voor
inbewaringstelling op grond van de artikelen 59, eerste lid, 59a, 59b, eerste lid,
en 59c, eerste lid.
P
Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede en het derde lid tot derde en vierde lid wordt
een tweede lid ingevoegd, luidende:
-
2. De ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen kunnen van de vreemdeling
die geen rechtmatig verblijf heeft en die niet binnen de bij deze wet gestelde termijn
Nederland uit eigen beweging heeft verlaten, medewerking vorderen aan het vertrek
uit Nederland. Zo nodig oefenen de ambtenaren, bedoeld in artikel 47, eerste lid,
onder c, deze bevoegdheid uit met behulp van de sterke arm.
Q
Artikel 63, eerste lid, komt te luiden:
-
1. Onverminderd artikel 61, tweede lid, kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf
heeft en die niet binnen de bij deze wet gestelde termijn Nederland uit eigen beweging
heeft verlaten, worden uitgezet.
R
In artikel 73, vierde lid, wordt «artikel 59, 59a of 59b» vervangen door: artikel
59, 59a, 59b of 59c.
S
In artikel 93, eerste lid, wordt «een ingevolge hoofdstuk 5 van deze wet genomen maatregel
strekkende tot vrijheidsbeperking of vrijheidsontneming» vervangen door «een ingevolge
hoofdstuk 5 van deze wet genomen maatregel strekkende tot vrijheidsontneming of beslissing
omtrent vrijheidsbeperking»
T
Artikel 94 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «58, 59, 59a en 59b» vervangen door: 59, 59a, 59b en 59c.
2. In het zevende lid wordt «artikel 59, zesde lid» vervangen door: artikel 59, derde
lid.
U
In artikel 108, eerste lid, wordt «57, eerste lid, 58, eerste lid,» vervangen door:
56, eerste lid,.
V
In artikel 109, vierde lid, vervalt «59, derde lid,».
Artikel 100
Aan artikel 43, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand wordt, onder vervanging
van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd,
luidende:
HOOFDSTUK 11. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 101
Het Reglement regime grenslogies wordt ingetrokken.
Artikel 102
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan
worden vastgesteld.
Artikel 103
Deze wet wordt aangehaald als: Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring.