Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 34304 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 34304 nr. 5 |
Vastgesteld 8 oktober 2015
De vaste commissie voor Financiën belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
Blz. |
||
---|---|---|
• |
Inleiding |
2 |
• |
Algemeen |
2 |
• |
Achtergrond en ontstaansgrond WtL |
4 |
• |
Uitgangspunten nieuw instrument en inpassing LIV |
4 |
• |
Samenwerking Belastingdienst en UWV – in de uitvoering samen optrekken |
5 |
• |
Vormgeving tegemoetkomingen loondomein waaronder samenloop en overgangsrecht |
5 |
• |
Verstrekking vooraankondiging door het UWV |
6 |
• |
Uitbetaling van de tegemoetkomingen door de Belastingdienst |
6 |
• |
Lage-inkomensvoordeel (LIV) |
7 |
• |
Gerichte lastenverlichting aan de onderkant van de arbeidsmarkt |
7 |
• |
Vormgeving van het LIV |
8 |
• |
Ondergrens |
10 |
• |
Bedrag per uur |
11 |
• |
Geen ondergrens voor de leeftijd, wel de AOW-leeftijd als bovengrens |
11 |
• |
Loonkostenvoordeel ter vervanging van premiekortingen (LKV) |
11 |
• |
Doelgroepverklaring |
12 |
• |
Premievrijstelling marginale arbeid past niet in regeringsbeleid |
12 |
• |
Samenhang met wetsvoorstel Harmonisatie instrumenten arbeidsbeperkten |
12 |
• |
Budgettering van de uitgaven |
13 |
• |
EU-aspecten |
14 |
• |
Uitvoeringsaspecten algemeen |
14 |
• |
Uitvoeringsaspecten Belastingdienst |
14 |
• |
Uitvoeringsaspecten UWV |
15 |
• |
Gevolgen voor bedrijfsleven en burgers |
15 |
• |
Overig |
15 |
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben enkele vragen.
De leden van de fractie van de PvdA ondersteunen de doelstellingen van de Wet Tegemoetkomingen Loondomein (WTL). De wet bevat verschillende tegemoetkomingen in de loonkosten voor verschillende groepen. Het is goed dat er specifiek beleid wordt gevoerd door de regering zodat mensen die wat moeilijker aan werk komen meer kans hebben op een goede baan. Een inclusieve arbeidsmarkt waar ouderen, langdurig werklozen en mensen met een arbeidsbeperking makkelijker op toetreden is een groot goed. Dat de verschillende instrumenten meer met elkaar in lijn gebracht worden en dat met dit wetsvoorstel een instrument toegevoegd wordt om mensen met een bescheiden salaris een grotere kans op werk te geven juichen de leden van de fractie van de PvdA toe. Tot slot, is het goed dat er bij het vormgeven van deze wet heel expliciet rekening wordt gehouden met de uitvoering in de praktijk van de Belastingdienst.
De leden van de SP fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel tegemoetkomingen loondomein.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het Wetsvoorstel tegemoetkomingen loondomein.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tegemoetkomingen loondomein. Genoemde leden willen graag enkele vragen ter beantwoording aan de regering voorleggen.
Algemeen
De leden van de fractie van het CDA onderschrijven de doelstelling van het voorliggende wetsvoorstel, namelijk mensen met beperkingen en afstand tot de arbeidsmarkt, te ondersteunen om aan het werk te helpen. Toch plaatsen deze leden serieuze vraagtekens bij de gekozen vormgeving en dan met name bij het lage-inkomensvoordeel. Dit lijkt een zeer ongericht instrument.
Verder plaatsen deze leden in zijn algemeenheid vraagtekens bij de uitvoerbaarheid. De uitvoeringstoetsen schrijven: «uitvoerbaar, onder voorbehoud van uitkomsten aanvullende gezamenlijke uitvoeringstoets UWV en Belastingdienst».
De leden van de CDA-fractie zijn het saga rondom SUB/Walvis (SUB staat voor Samenwerking UWV en Belastingdienst) niet vergeten. Honderden miljoenen kosten en een niet werkende loonketen, vanwege een gebrek aan samenwerking, gebrek aan afspraken en gebrek aan regie in de keten. Nu is het voorliggende proces ongetwijfeld eenvoudiger en iets minder massaal, maar het stemt deze leden niet gerust dat de afspraken nog niet gereed zijn.
Een tweede punt van aandacht betreft de Belastingdienst, die geld gaat uitkeren. Dat is heel wat anders dan geld innen of kortingen en aftrekposten geven op de verschuldigde belastingen, zo ontdekte de Belastingdienst/Toeslagen vrij snel na de invoering van de toeslagen.
Om te weten hoe de premiekortingen zich tot de loonkostenvoordelen verhouden is het van belang te weten wat de knelpunten zijn van de huidige premiekortingen. De regering noemt deze kortingen complex voor de werkgever, complex voor de Belastingdienst, onvoldoende te verzilveren, moeilijk controleerbaar, niet fraudebestendig en weinig robuust. Kan de regering per genoemd knelpunt uitleggen waarom hiervan sprake is bij de premiekortingen en niet bij de voorgestelde loonkostenvoordelen?
De premiekortingen zijn beperkter in omvang dan de totale voordelen zoals opgenomen in onderhavig wetsvoorstel. Kan de regering uiteenzetten wat het doel is van het LKV en het LIV? Bijvoorbeeld voor het LIV is het de leden van de CDA-fractie niet duidelijk of het doel nu is om werkgevers te bewegen om werknemers met een laag loon aan te nemen of dat het doel is om de kosten voor werkgevers te verlagen. Indien het doel is om werkgevers te bewegen meer werknemers met een laag loon aan te nemen, dan is het wetsvoorstel niet erg efficiënt, want het LIV geldt ook voor de vele werkgevers die nu al werknemers tegen 100% tot 120% WML in dienst hebben. De leden van de CDA-fractie constateren dan ook dat het LIV een enorme deadweight loss kent. Ook de Raad van State wijst op dit cadeau-effect.
De leden van de CDA-fractie achten het dan ook niet uitgesloten dat uitzendbureaus voor studenten en voor Oost-Europese werknemers de grootste hoeveelheid geld uitgekeerd zullen krijgen van een regeling die bedoeld was om mensen die moeilijk aan de slag komen door bijvoorbeeld een onvoltooide opleiding, aan het werk te helpen. Dat kan niet helemaal de bedoeling zijn. Kan de regering precies aangeven hoeveel mensen zij verwacht dat door de LIV extra aan het werk komen en hoe deze groep is samengesteld? Zijn dat mensen in de doelgroep of zijn die ook vooral studenten, buitenlandse arbeiders etc, die apart niet in de doelgroep ontvangen?
Ook kunnen er constructies ontstaan om snel een paar duizend euro van de overheid te ontvangen. Bijvoorbeeld door minder winst als dividend uit te keren en in plaats daarvan de echtgenoot van de DGA tegen WML op de loonlijst te plaatsen. Vindt de regering dit een ongewenst effect of valt dit onder de doelstelling van de regeling, omdat er op papier mensen aan het werk komen?
Hoeveel extra mensen verwacht de regering dat aan het werk zullen komen door deze regeling, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Kan de regering dat onderbouwen en uitsplitsen naar LKV en LIV? Waarop zijn die veronderstellingen gebaseerd? Deelt de regering de constatering dat sprake is van een enorme deadweight loss? Hoe is de verwachte verhouding tussen het aantal te verstrekken LIV-subsidies en het aantal verwachte extra banen? Hoeveel kost dan elke baan op WML die door de LIV gecreëerd wordt?
Bovendien is het maar de vraag of werkgevers alleen maar extra werknemers in dienst zullen nemen. Aannemelijker is het dat werkgevers ook zullen proberen om arbeid die beloond wordt tegen een loon van boven de 120% WML, bijvoorbeeld loon dat door een jaarlijkse stijging van het loon boven die grens uitgekomen is, te vervangen door nieuwe arbeidskrachten tegen een beloning tot 120% WML. Ook dan lekken de middelen weg zonder werkgelegenheid te creëren. Heeft de regering rekening gehouden met dit verdringingseffect?
Als het doel is om de werkgeverslasten te verlagen, dan vragen de leden van de CDA-fractie zich af of daar een girale kasstroom voor nodig is. Is het dan immers niet veel eenvoudiger om de werkgeverspremies gericht, dus niet op generieke wijze, te verlagen? Of heeft de regering overwogen om loondispensatie mogelijk te maken voor gemeentes voor de groep bijstandsgerechtigden? Stel je voor dat je dit geld beschikbaar komt voor loonkostensubsidie door de gemeente. Zou het dan meer of minder effect hebben? Graag vernemen de leden van de CDA-fractie de mening van de regering hieromtrent.
En wat is voor de regering precies het doel van de LKV’s? Als het doel is om de verzilveringsproblematiek op te lossen, waarom is dan niet gekozen voor een eenvoudiger alternatief? De leden van de CDA-fractie denken bijvoorbeeld aan het tevens verrekenen met andere belastingen of premies dan alleen de werkgeverspremies. Elders in het belastingstelsel bestaat een dergelijke regeling ook, zoals bij de zeevaart. Je kunt dus de premiekortingen dus ook gewoon verzilveren tegen de loon- en inkomstenbelasting. Als de regering dat niet wenselijk vindt, dan haalt zij overigens wel onmiddellijk de voorgestelde integratie van de RDA in de S&O regeling, die opgenomen is in het Belastingplan, onderuit.
Kan de regering aangeven welke alternatieven zij heeft overwogen voor de LKV’s en het LIV? Op welke wijze is de samenloop tussen de S&O en de LKV’s geregeld? Kan hierbij alsnog sprake zijn van verzilveringsproblemen, vragen de leden van de fractie van het CDA.
De leden van de fractie van de PVV vragen of het klopt dat de maatregelen van in dit wetsvoorstel het evenbeeld zijn van de in 1996 ingevoerde en in 2006 afgeschafte afdrachtvermindering lage lonen. Voormelde regeling werd afgeschaft wegens gebrek aan effectiviteit.
Achtergrond en ontstaansgrond WtL
De leden van de PvdA-fractie hebben ook nog een aantal vragen bij de WTL. Het ligt in de rede dat verzilveringsproblematiek gedeeltelijk verklaart dat kleine werkgevers minder gebruik maken van de regeling. Het is echter ook denkbaar dat andere redenen debet zijn aan het lagere beroep op de regeling. Is bekend welke redenen er bij kleine werkgevers bestaan om nu geen beroep te doen op de regeling van premiekortingen? Denk aan de bekendheid van de regeling, de administratieve rompslomp of de moeilijkheid om in een kleiner bedrijf dergelijke werkplekken te creëren. Hoe gaat de regering met deze uitdagingen om in onderhavig wetsvoorstel?
De regering geeft aan dat de complexiteit van de regelingen om de premiekorting toe te passen en de verzilveringsproblematiek mogelijk een drempel vormen voor de toepassing van de premiekortingen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre hieraan een evaluatie van de premiekortingsregelingen ten grondslag ligt en wat de uitkomsten hiervan dan zijn.
Uitgangspunten nieuw instrument en inpassing LIV
De regering geeft aan dat bedrijven met minder dan vijf werknemers last hebben van verzilveringsproblematiek, omdat ze relatief weinig gebruik maken van de premiekortingen. De regering gaat zelfs zo ver om te stellen dat deze kleine bedrijven dus meer zouden moeten bijdragen aan de arbeidsparticipatie van groepen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Dit gaat de leden van de CDA-fractie veel te ver. Het is immers minstens net zo aannemelijk dat kleine bedrijven zeker net zo veel oudere werknemers en arbeidsgehandicapten in dienst hebben, maar geen premiekortingen aanvragen, bijvoorbeeld vanwege onbekendheid of complexiteit van de regeling. Kan de regering aangeven waarom zij van mening is dat de kleine werkgevers onvoldoende oudere werknemers en arbeidsgehandicapte werknemers in dienst hebben? Dat laat natuurlijk onverlet dat het rechtvaardiger is als kleine bedrijven meer gebruik kunnen maken van de premiekortingen dan wel loonkostenvoordelen.
Samenwerking Belastingdienst en UWV – in de uitvoering samen optrekken
De leden van de SP-fractie vragen zich af hoe de Belastingdienst en het UWV precies gaan samenwerken op de uitvoering van de herziening bij bezwaar en beroep? Welke taakverdeling is daar gemaakt? Bij wie moeten werkgevers dan wel werknemers een bezwaar indienen?
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de medewerking van het UWV zorgt voor een lagere kans op fraude. Tegelijkertijd wordt er echter wel een heel circus op touw gezet van acties die uiteindelijk leiden tot het LKV of het LIV.
Om het LKV te krijgen zijn zowel de werknemer, de werkgever, het UWV en de Belastingdienst in de weer met verschillende formulieren, verklaringen, verzoeken, beoordelingen, berekeningen, vooraankondigingen, overzichten, correctieberichten en beschikkingen. De leden van de CDA-fractie vrezen dan ook een bureaucratie voor werkgevers die het aannemen van ouderen of arbeidsgehandicapten niet ten goede komt. Deelt de regering deze vrees en zo nee, waarom niet?
Ter illustratie de acties die benodigd zijn voor een LKV:
• Werknemer moet een doelgroepverklaring halen bij uitkeringsinstantie.
• Werkgever doet in de loonaangifte een verzoek.
• Uitkeringsinstantie is verantwoordelijk voor de doelgroepbeoordeling en afgifte doelgroepverklaringen.
• UWV is verantwoordelijk voor informatie over de doelgroep en de berekening van de tegemoetkoming.
• UWV stuurt in maart vooraankondiging met overzicht.
• Werkgevers kunnen tot 1 mei correctieberichten insturen.
• Definitieve berekening door UWV.
• Belastingdienst maakt voor 1 augustus beschikking op en keert uit.
De leden van de CDA-fractie constateren dat een cruciale rol in dit proces is weggelegd voor het UWV. Er is dan ook een groot risico op uitvoeringsproblematiek in de samenwerking tussen het UWV en de Belastingdienst. Bovendien staat de hele regeling onder druk als er vertraging optreedt bij het UWV. Heeft de regering hierover nagedacht en maatregelen genomen om dit risico te beteugelen?
Vormgeving tegemoetkomingen loondomein waaronder samenloop en overgangsrecht
Een belangrijk principe om de regeling transparant en effectief te maken is helderheid over de uitkering per uur, aldus de regering. De leden van de PvdA-fractie onderschrijven het belang van een eenvoudige regeling waar ook kleinere werkgevers gemakkelijk mee uit de voeten kunnen. De regering heeft echter ook besloten om de tegemoetkomingen achteraf uit te keren, waarbij fraudegevoeligheid en administratieve lasten overwegingen zijn. Kan de regering zeggen wat deze keuze betekent voor de effectiviteit van de regeling voor werkgevers? Is bekend hoe werkgevers tegenover de betaling achteraf staan? Is het waarschijnlijk dat er werkgevers af zullen zien van het in dienst nemen doordat zij het loonkostenvoordeel in deze vormgeving moeten voorfinancieren? Is het denkbaar om na het eerste jaar de tegemoetkoming wel direct maandelijks aan werkgevers over te maken? Of zou een dergelijke aanpassing het systeem bovenmatig complex maken? Ligt het hierbij nog voor de hand om een verschil aan te merken tussen LIV en LKV?
De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom beide wetsvoorstellen niet tegelijkertijd worden ingevoerd per 1 januari 2017. Waarom wordt er gekozen voor inwerkingtreding bij koninklijk besluit dan wel per 1 januari 2018 (datum na het einde van de termijn van het zittende kabinet)?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke effecten de regering verwacht op het gebruik van de tegemoetkomingen, aangezien werkgevers de tegemoetkoming in het eerste jaar zelf moeten voorfinancieren.
Verstrekking vooraankondiging door het UWV
De leden van de CDA-fractie constateren dat het UWV met het LIV en het LKV een aanzienlijke uitbreiding van haar takenpakket krijgt. Kan de regering aangeven waarom zij denkt dat dit verantwoord en uitvoerbaar is? Krijgt het UWV meer capaciteit en middelen om de nieuwe taken uit te voeren? Hoe zal er bij het UWV geanticipeerd worden op deze nieuwe, omvangrijke taak?
De leden van de CDA-fractie ontvangen signalen dat de afgelopen jaren ook behoorlijk bezuinigd is op de opleiding en het inwerken van medewerkers van het UWV. Kan de regering aangeven of er middelen beschikbaar zijn in het wetsvoorstel voor de opleiding van de medewerkers van het UWV die met de nieuwe wet moeten gaan werken?
Uitbetaling van de tegemoetkomingen door de Belastingdienst
De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat de regering de LKV’s en het LIV minder fraudegevoelig acht dan de premiekortingen. Dat achten deze leden ook zeer van belang, want het gaat om zeer omvangrijke subsidies. Echter vinden deze leden het toch niet verstandig dat de Belastingdienst naast de uitbetaling van toeslagen aan particulieren ook verantwoordelijk wordt voor de uitbetaling van belastinggeld aan bedrijven. Het verrekenen met premies of andere belastingen is een veel logischere route. Heeft de regering hierover nagedacht? De leden van de CDA-fractie verwijzen in dit kader ook naar de door de NOB-voorgestelde belastingcredit, die alle verzilveringsproblemen kan oplossen omdat deze met meerdere belastingvormen te verrekenen is. Graag een reactie hierop van de regering in het kader van het LIV en de LKV’s.
De leden van de fractie van de PVV vragen of het klopt dat de premiekortingen door de werkgever zelf werden verrekend met de premies werknemersverzekeringen in het jaar zelf en dat de LKV en de LIV pas uitbetaald worden door Belastingdienst in het volgende kalenderjaar, nadat is gecontroleerd of is voldaan aan de voorwaarden voor de tegemoetkoming?
Heeft dit voorfinancieren geen negatieve effect op de bereidwilligheid van de kleinere ondernemingen om daadwerkelijk die specifieke werknemers in dienst te nemen, vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie vragen waarom de tegemoetkomingen pas in het jaar t+1 kunnen worden uitbetaald. Zij vragen de regering wat hiervan het verwachte effect is op het gebruik van de tegemoetkomingen. Als werkgevers de tegemoetkomingen eerst moeten voorfinancieren, kunnen de leden van de D66-fractie zich indenken dat zij terughoudender zijn met het aannemen van werknemers, dan wanneer zij de tegemoetkoming iedere maand zouden krijgen. Kan de regering ingaan op het effect van het gebruik vanwege de ex-post uitbetaling, bijvoorbeeld op basis van wetenschappelijk onderzoek of door ervaringen met andere regelingen?
Lage-inkomensvoordeel (LIV)
De leden van de PvdA-fractie onderschrijven de motivatie voor het LIV. Het is goed om naast het stimuleren van het arbeidsaanbod ook de vraag naar arbeid voor deze groep te stimuleren.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere toelichting op afbakening van de groep van werknemers met een loon tussen 100% en 120% van het wettelijk minimumloon waarvoor het lage inkomensvoordeel zal gaan gelden. Binnen welke sectoren wil de regering de positie van mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt versterken, zo willen deze leden weten. Genoemde leden vragen of het effect van de voorgestelde maatregel niet beperkt wordt door het feit dat de laagste loonschalen in de cao’s van bijvoorbeeld schoonmakers en particuliere beveiligers boven de 120% van het wettelijk minimumloon liggen. Kan de regering toelichten of een bovengrens van 130% van het wettelijk minimumloon is overwogen, zo willen deze leden weten. Genoemde leden vragen om een overzicht van de cao’s waarin de laagste loonschalen tussen de 100% en 120% van het wettelijk minimumloon liggen.
Gerichte lastenverlichting aan de onderkant van de arbeidsmarkt
De leden van de VVD-fractie lezen dat in artikel 3.1. lid 1b van de wet staat dat er een ondergrens is voor toekenning van de LIV van 1.248 uur. In de memorie van toelichting wordt in alinea 4.4 gesproken van een ondergrens van 24 uur per week. De leden van de VVD-fractie vragen of de ondergrens van 24 uur niet leidt tot een beperking voor uitzendkrachten. Die werken immers de ene week minder en de andere week meer dan 24 uur. Kan worden aangegeven wat de bedoeling is? Wat de leden van de VVD-fractie betreft wordt uitgegaan van de 1.248 uur. Moet de memorie van toelichting dan worden aangepast?
Is het nu zo dat de beperking van 24 uur thans bij jongeren voor een verminderd beroep op de regeling zorgt, zo vragen de leden van de VVD-fractie?
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de premiekorting die leidt tot een verlaging van de loonkosten voor jongeren wel effectief is. Blijkbaar is het zo dat het wettelijk minimumjeugdloon, en daarmee de loonkosten, probleemloos verhoogd kunnen worden zonder dat dat banenverlies leidt. Sterker, de jongeren die zich hebben verenigd onder de naam Young & United claimen dat dit tot extra werkgelegenheid leidt. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar een reactie van de regering.
Nu de regering meent dat lagere loonkosten leiden tot meer banen, ook voor jongeren, lijkt het de leden van de VVD-fractie voor de hand liggen dat de regering de voorstellen van een deel van de Kamer om het minimumjeugdloon te verhogen dan wel af te schaffen afwijst en niet uitvoert. Zo neen, waarom niet?
De gerichtheid van het LIV betekent een effectiever instrument dan generieke lastenverlichting. Juist werknemers met beperktere productiviteit worden hiermee aantrekkelijker voor werkgevers zonder dat dit ten koste gaat van een minimum inkomensniveau. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering welke grenseffecten worden verwacht net boven de 120% WML? Er is weliswaar voor twee treden gekozen, dat neemt de grenseffecten echter niet compleet weg.
Eerder in dit verslag hebben de leden van de CDA-fractie gewezen op het enorme deadweight loss dat ontstaat bij deze regeling. Dat wil zeggen dat grote groepen werkgevers een premie krijgen van € 2.000 per jaar voor een werknemer, die zij toch wel in dienst zouden hebben zonder deze regeling.
De regering heeft ongetwijfeld een analyse gedaan wie in het afgelopen jaar (2013 of 2014) een uurloon had dat binnen de categorie viel die aanspraak kan maken op het LIV. Graag zouden de leden van de CDA-fractie die analyse ontvangen en dan met name hoeveel van de werkers die in aanmerking komen
– een lage opleiding hadden
– hoeveel studenten binnen de doelgroep getrokken worden
– in welke sectoren deze mensen werkzaam zijn.
– hoeveel arbeidskrachten uit het buitenland die hier werken, onder de regeling zullen vallen.
Ook zouden zij graag vernemen hoeveel mensen een uurloon hadden tussen het wettelijk minimumloon en de minimumloongrens in dit wetsvoorstel viel.
De leden van de D66-fractie staan positief tegenover de invoering van het LIV. Zij zouden zelfs graag zien dat het budget voor het LIV nog met 250 miljoen euro wordt vergroot, tot 750 miljoen euro. Deze leden vragen of zij het juist zien, dat hiermee het bedrag per uur voor het LIV tot ca. € 1,50 respectievelijk € 0,75 per uur kan stijgen?
De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij heeft overwogen om nog een extra trede in het LIV in te bouwen, bijvoorbeeld voor werknemers tussen 100% en 105% WML. Zij vragen wat de effecten zouden zijn wanneer voor deze categorie een hoger LIV geldt.
De leden van de D66-fractie vragen naar de omvang van de doelgroep voor het LIV. Hoe groot is het aantal werknemers (zowel in absolute aantallen als in percentage van de werkzame beroepsbevolking), in de inkomensklassen 100%-105% WML, 105%-110% WML, 110%-115% WML en 115%-120% WML. Tevens vragen deze leden of de regering uiteen kan zetten hoeveel van deze werknemers meer dan 24 uur per week werken.
De leden van de D66-fractie hebben de Koning in de Troonrede horen uitspreken dat het door het verlagen van de loonkosten financieel aantrekkelijker wordt om bijvoorbeeld schoonmakers in dienst te nemen of te houden. Zij vragen of de regering ervan op de hoogte is, dat de laagste loonschalen in de schoonmaak cao beginnen op 122% van het WML, waarmee zij niet in aanmerking komen voor het LIV. Deze leden menen dat, om de banengroei die het wetsvoorstel beoogt ook daadwerkelijk te realiseren, ook inzet van sociale partners nodig zal zijn. Welk overleg is hierover gaande met de sociale partners?
Vormgeving van het LIV
De leden van de CDA-fractie vragen zich af welk loon wordt meegenomen voor iemand die parttime, maar minimaal 24 uur per week, werkt. Is dat het jaarloon wat de werknemer bruto verdient of het jaarloon omgerekend naar een fulltime dienstverband? De memorie van toelichting is hier niet helemaal duidelijk over, maar het lijkt het feitelijke loon te zijn. In dat geval zien de leden van de CDA-fractie een behoorlijke overkill in de regeling. Waar de stimulans bedoeld is om werknemers met een laag salaris tot 120% WML aan te nemen, is er voornamelijk een stimulans om jongeren aan te nemen met een hoger startsalaris en om werknemers met een salaris net boven 110% c.q. 120% WML minder loon te betalen. Kan de regering aangeven welk jaarloon van toepassing is, of sprake is van overkill en of dit beoogd is?
De leden van de CDA-fractie vrezen bovendien dat de grens van 120% WML in de praktijk tot hele vervelende situaties kan gaan leiden. Daarom vragen de leden van de CDA-fractie hoe de grens van 100%, 110% en 120% WML uitpakt als:
• een werknemer gedurende het jaar ziek of arbeidsongeschikt wordt?
• een werknemer weekendtoeslagen ontvangt of toeslagen voor werken op zondag en avond- en nachtdiensten (bijvoorbeeld winkelpersoneel en horeca)?
• een werknemer aan het eind van het jaar een eindejaarstoeslag ontvangt?
• een werknemer aanzienlijke vergoedingen en verstrekkingen heeft die onder de vrije ruimte vallen van de werkkostenregeling?
• een werknemer aanzienlijke vergoedingen en verstrekkingen heeft die onder de eindheffing van de werkkostenregeling vallen?
• een werknemer aanzienlijke vergoedingen en verstrekkingen heeft die door de werkgever niet zijn aangewezen voor de werkkostenregeling en dus verloond worden?
Kan de regering bevestigen dat het LIV ook gebruikt kan worden voor een werkgever die Polen naar Nederland haalt en ze voor 100% WML in dienst neemt?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe de grens van 100% WML van het LIV zich verhoudt tot de loonkostensubsidie en de loondispensatie. Klopt het dat een werkgever voor een werknemer met loonkostensubsidie wel LIV krijgt en voor een werknemer met loondispensatie niet?
Het doel van het LIV lijkt te zijn om werkgevers te bewegen om meer werknemers met een laag loon in dienst te nemen. Nu heeft elke werkgever een bedrijfseconomisch belang om zijn werknemer een lager loon uit te betalen, loonkosten verlagen immers de winst. Door het LIV krijgt de werkgever een extra groot belang om werknemers niet te laten doorgroeien naar een volgende loonschaal, wanneer zij daarmee meer zouden gaan verdienen dan 110% WML. Ziet de regering ook het risico dat werknemers gedurende hun arbeidscarrière blijven steken in een loonschaal van 110% WML?
De regering schrijft dat de tegemoetkoming van het LIV tot 110% WML, dus € 2.000 per jaar, grosso modo gelijk is aan de sociale lasten op het niveau van de WML. Wat verstaat de regering in dit kader onder sociale lasten? Zijn dit alleen de werkgeverspremies of valt er meer onder, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De leden van de D66-fractie constateren op basis van de brief «Nadere informatie over de samenhang van wetsvoorstel harmonisering instrumenten Participatiewet met het recent ingediende Wetsvoorstel tegemoetkomingen loondomein» (Kamerstukken II, 2015/16, 34 194, nr. 19) dat door de anticumulatie van het «lage-inkomensvoordeel» en het «loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak», de relatief lagere loonkosten die nu gelden voor de doelgroep van de banenafspraak ten opzichte van andere werknemers, in 2018 verdwijnt. Voor de doelgroep banenafspraak krijgt een werkgever in 2016 en 2017 nog 2.000 euro meer voordeel dan voor een reguliere werknemer, vanaf 2018 is dat niet meer het geval. De leden van de D66-fractie vragen of de regering deze analyse deelt. Tevens vragen deze leden wat dit betekent voor de baankansen van de doelgroep banenafspraak. Zullen die niet afnemen, als mensen uit de doelgroep banenafspraak relatief duurder worden ten opzichte van reguliere werknemers?
De leden van de D66-fractie vragen wat de budgettaire consequenties zijn, indien het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak geen voorliggende voorziening op het lage-inkomensvoordeel is, maar deze twee tegemoetkomingen structureel tegelijkertijd kunnen worden toegepast.
De leden van de D66-fractie vragen welk percentage van de cao’s inmiddels voldoen aan de afspraak die gemaakt is bij de Participatiewet om in alle cao’s laagste reguliere loonschalen op te nemen tussen 100% en 120% WML, te beginnen op 100% WML voor de mensen die aangewezen zijn op loonkostensubsidie ten behoeve van de garantiebanen.
De leden van de D66-fractie merken op dat het LIV niet geldt voor werknemers die vanuit de Wajong op basis van loondispensatie werken. Kan de regering uiteenzetten wat voor een Wajongere met een verdiencapaciteit van 80% WML de loonkosten voor een werkgever zijn? Hoe hoog zijn deze in vergelijking met een werknemer zonder beperking die het WML verdient, voor en na invoering van het LIV? Wat zou het budgettaire effect zijn als het LIV wordt uitgebreid naar de mensen die op basis van loondispensatie werken?
Ondergrens
De regering is van mening dat het LIV moet bijdragen aan fatsoenlijke en substantiële banen. De doelstelling van fatsoenlijk werk de leden de leden van de fractie van de PvdA. Deze leden vragen de regering welk deel van de doelgroep op dit moment minder dan 24 uur werkt per week. Komt het vaak voor dat mensen met bescheiden inkomens van 100–120% WML meerdere arbeidsbetrekkingen hebben? Hoe verhoudt dit deel in kleinere arbeidsbetrekkingen bij bescheiden inkomens zich tot midden- en hogere inkomens? Om welke reden is er voor gekozen dit urencriterium te hanteren terwijl de tegemoetkoming per uur wordt uitgekeerd?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe de urengrens van 1.248 uur per jaar uitpakt voor:
• een werknemer die gedurende het jaar ziek of arbeidsongeschikt wordt?
• een werknemer die zelf ontslag neemt?
• een werknemer met meerdere dienstverbanden? Krijgen dan beide (of alle) werkgevers het LIV of geen van de werkgevers? En als beide (of alle) werkgevers het LIV krijgen, is dit dan het gehele bedrag of naar rato?
• een werknemer die gedurende het kalenderjaar in dienst komt?
De leden van de D66-fractie constateren dat de ondergrens voor het LIV op 1.248 uur op jaarbasis wordt gesteld. Tegelijk lezen zij dat de ondergrens 24 uur per week zou bedragen. Deze leden vragen welk urenbegrip leidend is: betreft dit het aantal uren per jaar, of het aantal uren per week? Zij vragen de regering dit toe te lichten aan de hand van het volgende voorbeeld: een werknemer die op jaarbasis 1.248 uur werkt, maar dit doet in 26 weken van 30 uur en in 26 weken 16 uur per week. Geldt in dat geval het LIV voor alle gewerkte uren, of alleen voor de uren in de 26 weken dat de werknemer 30 uur per week werkte?
Ook vragen de leden van de D66-fractie hoe deze ondergrens uitwerkt bij een tijdelijk contract van 24 uur per week voor zes maanden. Geldt in dat geval het LIV?
Bedrag per uur
De toelichting bij het bedrag per uur vonden de leden van de CDA-fractie summier en daarmee stapte de regering even over een essentieel probleem heen. Want de regering doet wel of er één wettelijk minimumloon bestaat, maar dat is niet zo. Er is een wettelijk minimumuurloon voor 40 uur, voor 38 uur en voor 36 uur. Na enig rekenwerk blijkt de regering gekozen te hebben voor het uurloon van 38 uur.
Dat heeft als eerste probleem, dat een werknemer die WML verdient en 40 uur per week werkt, minder dan 100% WML verdient volgens dit wetsvoorstel. Zijn werkgever krijgt de tegemoetkoming niet. Is dat de bedoeling, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Een tweede probleem is dat WML elke zes maanden aangepast wordt. Zal het wetsvoorstel uitgaan van het WML in januari of het WML in juli of van het gemiddelde van de twee? Dit lijkt een triviale vraag, maar de leden van de CDA-fractie wijzen erop dat als je als werkgever € 0,01 per uur boven de grens zit, je € 1.000 aan LIV verliest.
Geen ondergrens voor de leeftijd, wel de AOW-leeftijd als bovengrens
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom er is gekozen voor een ondergrens voor alle leeftijden op het WML voor volwassenen? De regering stelt dat deze afbakening in de rede ligt. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering waarom het niet logisch is om voor jongeren het leeftijdsgebonden jeugd minimumloon te gebruiken als uitgangspunt? In de voorgestelde vormgeving hebben jongeren die (fors) boven het voor hen geldende
minimumloon verdienen aanspraak op de tegemoetkoming. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom er bij jongeren niet voor is gekozen de regeling op diegenen te richten met de meest bescheiden inkomens? Ziet de regering hier geen risico van het aannemen van meer productieve jongeren in plaats van jongeren op of net boven het WML? Wat zou er voor nodig zijn om de 100–120% bandbreedte wel op het jeugd WML te richten?
De leden van de D66-fractie vragen de regering wat, in de situatie voor en na invoering van het LIV, de loonkosten zijn (bij een 38-urige werkweek) voor een 28-jarige die het WML verdient en een 22-jarige, 21-jarige en 20-jarige die het WML verdient.
De leden van de D66-fractie merken op dat het voor werkgevers aantrekkelijker wordt om werknemers jonger dan 23, toch het WML voor 23-jarigen en ouder te gaan betalen. Dan krijgen zij immers wel het LIV, terwijl zij dat bij betaling van het minimumjeugdloon niet krijgen. Heeft de regering in de raming rekening gehouden met dit effect? Wat zou bijvoorbeeld het budgettaire effect zijn als alle 21- en 22-jarigen die nu het WML betaald krijgen, na invoering van het LIV het WML van een 23-jarige krijgen?
Loonkostenvoordeel ter vervanging van premiekortingen (LKV)
De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom er gekozen is voor een budgetneutrale invoering van het omzetten van de premiekorting naar een LKV. Waarom wordt er niet gekozen voor een extra budget gezien het doel van het wetsvoorstel? Met hoeveel stijgt het loonkostenvoordeel voor de oudere werknemer dan wel arbeidsgehandicapte werknemer wanneer € 7.000 het maximum voor de tegemoetkoming blijft? Wat zijn de kosten om de tegemoetkoming te verhogen met € 1.000 voor enerzijds de oudere werknemer en anderzijds de arbeidsgehandicapte werknemer? Wat is het loonkostenvoordeel voor de doelgroep banenafspraak wanneer € 3.000 het maximum voor de tegemoetkoming wordt? Wat zijn de kosten om de tegemoetkoming te verhogen met € 1.000 voor de doelgroep banenafspraak? Kan in een overzicht de verschillen en overeenkomsten worden aangegeven tussen de huidige premiekortingen en de LKV’s en LIV’s? Wat zijn de voor- en nadelen van een nieuwe systematiek? Kan de regering aangeven hoe de quotum arbeidsgehandicapten nog kan worden gebruikt bij het loonkostenvoordeel arbeidsgehandicapte werknemer? Is het mogelijk om een extra loonkostenvoordeel te krijgen wanneer men een bepaald aantal arbeidsgehandicapte werknemers in dienst neemt? Is dit ook mogelijk voor de oudere werknemer? Kan de regering tezamen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hier een uitgebreide reactie opgeven?
De leden van de fractie van de PVV vragen of de neerwaartse aanpassing louter is gedaan om budgettaire redenen.
Doelgroepverklaring
De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden met de antidraaideurbepaling om te voorkomen dat bijvoorbeeld oudere werknemers even uit dienst gaan om de tegemoetkoming te kunnen incasseren. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of er een gerede kans is dat een werkgever voor een arbeidsbeperkte werknemer na drie jaar voor ontslaan kiest als de aanspraak op de LKV eindigt? Klopt het dat in dat geval het mogelijk is om bij een volgende werkgever weer een hernieuwde tegemoetkoming aan te vragen?
De leden van de D66-fractie kunnen zich voorstellen dat werkgevers in de loonaangifte vergeten om de indicatie voor het loonkostenvoordeel aan te zetten. Indien een werkgever dit overkomt, welke mogelijkheden heeft hij daarna om dit recht te zetten en alsnog het recht op het LKV te verzilveren?
Premievrijstelling marginale arbeid past niet in regeringsbeleid
De leden van de D66-fractie verzoeken de regering om nader te onderbouwen waarom zij de premievrijstelling voor marginale arbeid wil afschaffen. Zij vinden de onderbouwing dat de premievrijstelling niet effectief lijkt, enigszins aan de magere kant. Is deze regeling geëvalueerd?
Tevens vragen de leden van de D66-fractie waarom deze premievrijstelling niet in het kabinetsbeleid past. Zij vragen of de premievrijstelling marginale arbeid niet juist een bijdrage levert of kan leveren aan (tijdelijke) uitstroom uit de bijstand.
Samenhang met wetsvoorstel Harmonisatie instrumenten arbeidsbeperkten
Hoe worden de kansen op de arbeidsmarkt vergroot voor mensen die zelfstandig 100–120% WML kunnen verdienen gelet op het feit dat mensen uit de doelgroep Participatiewet van een stapeling van regelingen gebruik kunnen maken, vragen de leden van de fractie van de VVD. Leidt deze uitbreiding van de gerechtigden tot het gewenste resultaat van de LKV en LIV? Hoe zorgt een stapeling van regelingen voor een duurzame arbeidsparticipatie van de doelgroep Participatiewet?
De leden van de SP-fractie vragen wat het budgettaire beslag van de premievrijstelling marginale arbeid was? Was deze regeling voor bedoeld voor flex- dan wel tijdelijk werk? Waarom worden de middelen van deze afgeschafte regeling niet ingezet voor het voorliggende wetsvoorstel?
Budgettering van de uitgaven
De leden van de SP-fractie vragen of de regering met een nieuwe raming van de kosten kan komen wanneer de wetsvoorstellen in werking treden? Komt het erop neer dat met nieuwe wetsvoorstel € 16 miljoen wordt bespaard op de LKV’s? Hoe staat dit in verhouding tot de € 50 miljoen toename op het financiële beslag op de regeling zoals wordt gemeld op pagina 12 van de memorie van toelichting? Wat is de budgettaire winst door het afschaffen van de tijdelijke specifieke premiekorting voor jongeren en de premievrijstelling marginale arbeid?
De leden van de D66-fractie lezen in het wetsvoorstel dat de hoogte van de tegemoetkomingen aangepast wordt, indien de tegemoetkomingen leiden tot een hoger of lager budgettair beslag dan voorzien. Ten eerste vragen deze leden naar de onderbouwing van de huidige raming. Kan de regering per categorie tegemoetkoming (LIV100–110, LIV110–120, LKV Ouderen, LKV Arbeidsgehandicapten en LKV Banenafspraak) het verwachte gebruik toelichten en onderbouwen?
Ten tweede vragen de leden van de D66-fractie of de regering ook bedoelt, dat bij achterblijvend gebruik van de tegemoetkomingen (en dus een lager budgettair beslag), de tegemoetkomingen verhoogd worden.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering ook gedurende het jaar de hoogte van de tegemoetkoming kan aanpassen, als het gebruik gedurende het jaar de budgettaire ruimte dreigt te overschrijden. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid voor werkgevers zouden deze leden dit hoogst onwenselijk vinden.
De leden van de D66-fractie vragen waarom de regering de hoogte van de tegemoetkoming per ministeriële regeling wil vaststellen. Zeker met het oog op potentieel relatief omvangrijke budgettaire consequenties, vinden de leden van de D66-fractie het gewenst als de Tweede Kamer hierbij wordt geconsulteerd. Hoe staat de regering tegenover een voorhangprocedure bij het aanpassen van de hoogte van de tegemoetkoming?
De leden van de D66-fractie vragen waarom het LIV en het LKV tot het inkomstenkader worden gerekend, terwijl het in beide gevallen om uitgavenmaatregelen gaat. Deze leden stellen het op prijs wanneer het antwoord van de regering ditmaal voorziet in een inhoudelijke reden, in plaats van slechts de constatering dat de regering hiervoor heeft gekozen, zoals in het antwoord op vraag 160 bij de feitelijke vragen bij de Miljoenennota 2016. De leden van de D66-fractie zijn hier des te meer in geïnteresseerd, omdat de regering in het nader rapport expliciet uiteenzet dat het LIV en het LKV niet kwalificeren als belastinguitgave. Waarom zijn deze tegemoetkomingen dan toch onderdeel van het inkomstenkader?
De leden van de D66-fractie vragen waarom de bedragen voor de premiekortingen in tabel 2 niet overeenkomen met tabel 1.5 in de begroting SZW 2016 (p. 34). Daarin is het totaal van de premiekortingen in 2017 316 miljoen en heeft de premiekorting jeugdwerkloosheid niet de hoogte die het volledige verschil tussen 2017 en 2018 kan verklaren. Kan de regering dit toelichten?
EU-aspecten
De leden van de CDA fractie lazen de zin «Dit wetsvoorstel heeft geen EU-aspecten» met enige verwondering. Het voorliggende wetsvoorstel heeft natuurlijk EU-aspecten. Daarover hebben deze leden een fors aantal vragen.
1. Onder welke richtlijnen vallen deze twee nieuwe regelingen? Is dit sociale zekerheid, belastingen of iets anders? En welke gevolgen heeft dat voor de exporteerbaarheid van de regeling?
2. In de toelichting staat helemaal niets over LKV en het gebruik door mensen die in een ander land gewerkt hebben en daar arbeidsongeschikt of werkloos geworden zijn. De leden van de CDA-fractie vermoeden dat ook zij in aanmerking komen voor de LKV. Dit is bijvoorbeeld van belang voor voormalig grensarbeiders die weer in Nederland aan de slag willen. Op welke wijze kunnen zij een verklaring bij het UWV aanvragen en waar staat het wetsartikel dat het UWV de mogelijkheid heeft om hun een verklaring te geven?
3. In het kader van gelijke behandeling in de EU dienen EU-burgers uit andere landen gelijk behandeld te worden. Ook als zij voor kortere tijd in Nederland wonen en werken. In dit verband vernemen de leden van de CDA-fractie graag of de werkgever van een werknemer die hier vier maanden voltijds werkt tegen het WML en daarna vertrekt, in aanmerking komt voor het LIV.
Uitvoeringsaspecten algemeen
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een toelichting op de wijze waarop de oude rechten worden omgerekend naar de nieuwe systematiek. In hoeverre is deze omrekeningswijze al geregeld, zo willen deze leden weten.
De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten waar de onder voorbehoud genoemde uitvoeringskosten nog afhankelijk van zijn en of de definitieve inschatting van de uitvoeringskosten al bekend is.
Uitvoeringsaspecten Belastingdienst
De Belastingdienst oordeelt dat het risico op procesverstoringen met betrekking tot zowel het LIV als de LKV’s groot is. Bovendien is er structureel 38 fte benodigd om de regelingen uit te voeren. Door de Belastingdienst wordt dan ook geoordeeld dat het beslag op de portfolio groot is. Kan de regering aangeven waar dit door veroorzaakt wordt en waarom de regering het voorstel dan toch uitvoerbaar acht, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Tevens oordeelt de Belastingdienst dat het invoeringsrisico groter is dan gemiddeld vanwege de onderlinge afhankelijkheden van de Belastingdienst en het UWV. Waarom acht de regering dit risico te rechtvaardigen?
De Belastingdienst heeft in de uitvoeringstoets tot slot aangegeven kennis nodig te hebben over hoe het UWV de processen in gaat richten en de rechtmatigheid van de verschillende tegemoetkomingen gaat borgen. De leden van de CDA-fractie willen graag weten of hierover reeds overleg heeft plaatsgevonden tussen het UWV en de Belastingdienst.
De leden van de D66-fractie merken op dat in de begroting 7 miljoen euro is vrijgemaakt voor uitvoeringskosten. Uit de tabellen maken zij op dat de uitvoeringskosten lager zijn dat dit bedrag. Deze leden vragen wat er met het resterende uitvoeringsbudget gebeurt.
Uitvoeringsaspecten UWV
De aanvullende gezamenlijke uitvoeringstoets van het UWV en de Belastingdienst moet nog komen en wordt eind oktober verwacht. De leden van de CDA-fractie zijn erg benieuwd naar deze gezamenlijke uitvoeringstoets.
Is de aparte uitvoeringstoets van het UWV integraal opgenomen in de memorie van toelichting of betreft dit slechts de samenvatting. Zo ja, kan de regering de integrale uitvoeringstoets van het UWV dan aan de Kamer doen toekomen?
Gevolgen voor bedrijfsleven en burgers
Naast gevolgen voor het bedrijfsleven en voor burgers heeft dit wetsvoorstel ook gevolgen voor gemeenten. Gemeenten betalen immers de loonkostensubsidie voor werknemers die onder de Participatiewet vallen. Verwacht de regering dat gemeenten de loonkostensubsidie, die voor hen veel duurder is dan de loondispensatie, zullen verlagen nu werkgevers ook gecompenseerd worden door middel van het LIV? Indien dit namelijk het geval is, kan er een verschillend belang ontstaan voor werkgevers om een werknemer aan te nemen vanuit de WAJONG of vanuit de Participatiewet. Kan de regering hierop ingaan, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Overig
De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom er geen specifieke berekening is gemaakt over de werkgelegenheidseffecten? Kan de regering daar alsnog een berekening voor maken?
De leden van de fractie van het CDA vragen de regering tevens in te gaan op de vragen en opmerkingen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs in hun commentaar op onderhavig wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben nog enkele vragen over de brief van 28 september 2015 die de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gestuurd heeft over onderhavig wetsvoorstel (Kamerstukken II, 2015/16, 34 194, nr. 19).
De leden van de CDA-fractie lezen in de genoemde brief dat door de invoering van het LIV in 2017 geen anticumulatie mogelijk is tussen het LIV en de premiekortingen. Dit houdt in dat een werkgever voor een werknemer uit de doelgroep banenafspraak in 2016 een financieel voordeel heeft van € 2.000, in 2017 van € 4.000 en vanaf 2018 weer van € 2.000. Waarom heeft de regering dan toch voor de invoering per 2017 gekozen?
Er zijn nu al problemen dat jongeren die in aanmerking komen voor de mobiliteitskorting en daarmee het minimumloon verdienen, worden uitgesloten van de loonkostensubsidie. Hierdoor zijn ze voor werkgevers niet meer aantrekkelijk om in dienst te houden. Hoe gaat dit verlopen na inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel?
De Staatssecretaris schrijft dat met het LIV 350.000 werknemers worden bereikt met een relatief laag loon. Daarover hebben de leden van de CDA-fractie de volgende vragen:
• Hoeveel werknemers verdienen er in Nederland 100% tot 120% WML, zowel in percentage van de werkende beroepsbevolking als in absolute getallen?
• Hoeveel van die werknemers hebben een baan van minder cq meer dan 24 uur per week?
• Hoeveel werknemers met een meer dan het genoemde relatief lage loon worden met het LIV bereikt?
Tevens schrijft de Staatssecretaris van Sociale Zekerheid en Werkgelegenheid dat met het LIV 7.000 extra banen worden gecreëerd. Kan de regering aangeven waar het getal van 7.000 banen op gebaseerd is? Nu is er met het LIV een uitgave van € 493 miljoen gemoeid. Dat betekent dat elke opgeleverde baan, ervan uitgaande dat die 7.000 extra banen gehaald gaan worden, de schatkist een bedrag van € 70.428 kost. Ter vergelijking is dit al snel vijf keer zoveel als de kosten van iemand in de bijstand en een werkgever kan hier twee tot drie werknemers tegen WML van in dienst nemen. Wat vindt de regering van dit bedrag? Acht zij dit een effectieve besteding van middelen? Deelt de regering de mening dat het fantastisch is als iemand vanuit de bijstand aan het werk kan, maar dat een kostprijs van € 70.428 per baan toch wel erg inefficiënt is? De leden van de CDA-fractie zeggen al heel lang dat belastingen geen banen creëren, dat doen werkgevers, en zien dit wetsvoorstel als een bevestiging hiervan.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Duisenberg
De griffier van de commissie, Berck
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34304-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.