34 302 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2016)

Nr. 107 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 9 december 2015

De vaste commissie voor Financiën heeft op 2 november 2015 vervolgoverleg gevoerd met de heer Asscher, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President en de heer Wiebes, Staatssecretaris van Financiën over:

  • het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2016) (Kamerstuk 34 302);

  • het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2016) (Kamerstuk 34 305);

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Wet op de dividendbelasting 1965 in verband met de implementatie van aanpassingen in de Moeder-dochterrichtlijn (Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015) (Kamerstuk 34 306);

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 met het oog op een vrijstelling van bepaalde periodieke uitkeringen aan specifieke groepen oorlogsslachtoffers (Wet vrijstelling uitkeringen Artikel 2-Fonds) (Kamerstuk 34 303);

  • het wetsvoorstel Tegemoetkomingen in de loonkosten van specifieke groepen (Wet tegemoetkomingen loondomein) (Kamerstuk 34 304);

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Belastingwet BES in verband met de implementatie van Richtlijn 2014/107/EU van de Raad van 9 december 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PbEU 2014, L 359) en om uitvoering te geven aan de door de OESO ontwikkelde Common Reporting Standard (Wet uitvoering Common Reporting Standard) (Kamerstuk 34 276).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Duisenberg

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van den Eenden

Voorzitter: Duisenberg

Griffier: Van den Eeden

Aanwezig zijn dertien leden der Kamer, te weten: Bashir, Tony van Dijck, Dijkgraaf, Duisenberg, Grashoff, Groot, Klein, Krol, Neppérus, Omtzigt, Schouten, Van Vliet en Van Weyenberg,

en de heer Asscher, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President, en de heer Wiebes, Staatssecretaris van Financiën.

Aanvang 11.00 uur.

De voorzitter:

Goedemorgen. Dit is het tweede deel van dit wetgevingsoverleg over het Belastingplan en over de Wet uitvoering Common Reporting Standard. Ik heet de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Staatssecretaris van Financiën, alle ambtenaren, iedereen op de publieke tribune en natuurlijk de collega-Kamerleden van harte welkom.

Vandaag vindt de volledige eerste termijn van de zijde van de regering plaats en de volledige tweede termijn. Daarna volgt natuurlijk nog de plenaire behandeling, volgens mij over ruim een week. Bij voorbaat geef ik aan dat we wat mij betreft met de indiening van moties wachten tot de plenaire behandeling. Ik zie mensen knikken. Dat is dus het verwachtingspatroon.

Het voorstel voor de behandeling is dat de Minister van Sociale Zaken eerst de beantwoording in eerste termijn doet. De Kamerleden zijn vrij om vragen te stellen over zaken die Sociale Zaken betreffen. Vervolgens wil ik, voordat we dan doorgaan met de beantwoording door de Staatssecretaris, de Kamerleden de gelegenheid geven om in hun tweede termijn te reageren op het SZW-deel. Dan kan de Minister reageren op die tweede termijn. Dan is de Minister van SZW klaar met zijn deel. De heer Wiebes blijft hier totdat we klaar zijn. We doen dus eerst de eerste en de volledige tweede termijn over SZW. Daarna focussen we op de eerste termijn en de volledige tweede termijn met Staatssecretaris Wiebes. Dat is akkoord, want ik zie positieve gezichten. We beginnen dus goed op deze maandagochtend!

1. Wetsvoorstel Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) (34 304)

Minister Asscher:

Voorzitter. Ik dank de commissie voor het feit dat we het op die manier mogen doen en voor de uitnodiging. Ik realiseer mij heel goed dat ik voor sommigen nu vooral het voorprogramma ben. Ik zal dus proberen om de Kamer zakelijk en snel van antwoorden te voorzien. Dat doe ik graag door antwoord te geven op de vragen over de wetsvoorstellen inzake de Wtl. De Staatssecretaris en ik hebben met dat voorstel twee ambities van het kabinet verenigd: de ambitie om het eenvoudiger en klantvriendelijker maar tegelijkertijd goed controleerbaar en fraudebestendig te maken en de ambitie om het aantrekkelijk te maken om specifieke groepen op de arbeidsmarkt in dienst te houden dan wel te nemen.

Het wetsvoorstel heeft twee onderdelen en een nieuwe uitvoeringspraktijk; over die uitvoeringspraktijk zal de Staatssecretaris straks het een en ander zeggen. Het gaat om beter gebruikmaken van informatie die op verschillende plaatsen al beschikbaar is, waardoor het voor werkgevers eenvoudiger wordt om een tegemoetkoming in de loonkosten te krijgen. Bovendien wordt op verzoek van de Kamer, na een daarop betrekking hebbende motie van de SGP, de verzilveringsproblematiek voor de kleine werkgevers opgelost. Daardoor kunnen ook al die kleine werkgevers de kansen gebruiken om specifieke groepen op de arbeidsmarkt straks volledig in dienst te nemen of te houden, met de loonkostenvoordelen die daarvoor bestaan. Ik ben daar heel blij mee. Ik weet ook dat bijvoorbeeld de leden van het CDA zeer hechten aan erkenning van de inspanningen van juist die groep werkgevers.

Ik wil het nu graag hebben over de vraag waarom de tegemoetkomingen voor verschillende specifieke groepen op deze manier in het wetsvoorstel terecht zijn gekomen. Daarbij zal ik naar aanleiding van een aantal vragen die in de Kamer zijn opgekomen, bijvoorbeeld over het urencriterium, ook bekijken hoe die tegemoetkomingen uitpakken en waarom.

Ik ga eerst in op het doel van de wet. We weten dat sommige groepen meer moeite hebben om werk te vinden of hun werk te behouden. We willen proberen om in het geheel van het Belastingplan en van het kabinetsbeleid te bevorderen dat mensen in dienst blijven. Het wetsvoorstel richt zich op een aantal groepen die het anno 2015 moeilijk hebben op de arbeidsmarkt. Er bestaan reeds premiekortingen voor arbeidsgehandicapten en oudere werklozen. In 2016 komt daar de premiekorting voor de doelgroep banenafspraak bij. Die premiekortingen blijven, maar worden per 2018 omgezet in loonkostenvoordelen, met een daarbij behorende klantvriendelijkere systematiek. Nieuw is het loonkostenvoordeel voor de onderkant van de arbeidsmarkt, het lage-inkomensvoordeel, het LIV. De invoeringsdatum daarvan is 2017. Daarom wil ik graag beginnen met de vraag van mevrouw Neppérus wat de doelgroep van het LIV is. Het LIV is gericht op een groep waarvan het Centraal Planbureau en het SCP eerder dit jaar scherp in kaart hebben gebracht hoe moeilijk die het op de arbeidsmarkt heeft. Uit het rapport De onderkant van de arbeidsmarkt in 2025 blijkt dat laaggeschoolden beduidend minder vaak actief zijn, dat hun werk vaker tijdelijk is, dat werkloosheid en armoede vaker voorkomen dan onder middelbaar en hoog opgeleiden en dat die achterstand sinds de jaren negentig is toegenomen, bijvoorbeeld op het punt van de uurlonen. Nu willen wij een arbeidsmarkt waaraan iedereen volwaardig kan deelnemen. Juist mensen met een kwetsbare positie verdienen perspectief op volwaardig burgerschap en participatie. Omdat de afstand dreigt toe te nemen, moet je nadere maatregelen nemen. Denk hierbij ook aan de robotisering die dit effect kan versterken.

Het kabinet maakt werken lonender voor iedereen door de belasting op arbeid te verlagen. Sommige groepen verdienen echter een extra steuntje in de rug. De Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten zijn die gerichte steuntjes. Er zijn dus al loonkostenvoordelen voor een aantal groepen. Het LIV richt zich juist op de mensen van wie de werkgever niet in aanmerking komt voor een van die loonkostenvoordelen, maar die wel degelijk kwetsbaar zijn omdat zij er net wel of net niet in slagen om het minimumloon te verdienen. Dit betekent dat al die mensen die door de heer Bashir «gewenste doelgroepen» zijn genoemd, bereikt worden met het voorliggende wetsvoorstel.

Het kabinet kiest voor een tegemoetkoming in de loonkosten van werkgevers, omdat op die manier inkomenszekerheid voor werknemers gecombineerd wordt met lastenverlichting en extra werkgelegenheid aan de onderkant. Het kabinet kiest bewust niet voor het verlagen van het minimumloon, omdat het van mening is dat werken juist fatsoenlijk beloond dient te worden. Het LIV richt zich op de werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Er is in de definitie gekozen voor werknemers met een uurloon tussen de 100% en 110% van het wettelijk minimumloon. Maar omdat je altijd grenseffecten hebt, is een tweede groep opgenomen met een wettelijk minimumloon tussen de 110% en 120% die de halve tegemoetkoming krijgt. Het LIV heeft daarmee een andere insteek dan het instrument «loonkostensubsidie» of «loondispensatie» dat specifiek bedoeld is voor mensen die een loonwaarde hebben die lager is dan het minimumloon en voor wie een loonwaardebepaling moet worden gedaan. Wij hebben dus niet overwogen om, zoals de heer Omtzigt vroeg, gemeenten loonkostensubsidie of loondispensatie te laten geven in plaats van dit nieuwe instrument te creëren.

De andere voorwaarde is dat het om substantieel werk moet gaan. Daarom hebben wij gekozen voor een baan van gemiddeld 24 uur per week, dus met een jaarbasis van 1.248 uur. Ik begrijp heel goed dat er discussie is over de grenzen. Per definitie kun je altijd van mening verschillen over een grens. Het urencriterium kan worden verhoogd naar gemiddeld 28 uur per week, zoals de heer Groot en de heer Bashir gesuggereerd hebben. Tegelijkertijd zijn er ook partijen, in het bijzonder PVV en D66, die juist bang zijn dat het huidige urencriterium te beperkend is, waardoor je het eerder omlaag zou moeten brengen. Het is helder dat de groep van werknemers voor wie werkgevers LIV krijgen, bij een hoger urencriterium kleiner wordt en vice versa. Dat hebben de vraagstellers zich ook gerealiseerd. Ik denk dat een uurcriterium belangrijk is om te voorkomen dat een groot deel van de beschikbare middelen naar werk gaat dat weinig zekerheid biedt, zoals heel kleine bijbaantjes, kleine deeltijdbanen of banen die maar voor een paar maanden per jaar zijn. Dit betekent niet dat ik dat werk niet zou waarderen – het is altijd beter dan niet werken – maar iets meer zekerheid is te prefereren. Bij zo'n nieuw instrument moet je dus ergens een bodem leggen.

De heer Van Weyenberg vraagt wanneer er sprake is van een substantiële baan. De grens van 1.248 verloonde uren per jaar oftewel gemiddeld 24 uur per week, is een in mijn ogen eenvoudig, flexibel en daarmee goed toepasbaar en robuust criterium. Het biedt aan de ene kant flexibiliteit qua aantal gewerkte uren in een week of maand en aan de andere kant een goede waarborg dat het gaat om banen waarmee je wel degelijk een substantieel inkomen kunt verdienen. De suggestie van onder anderen de heer Groot om ook een maandcriterium toe te voegen, begrijp ik heel goed, maar ik denk dat dit als waarborg niet strikt noodzakelijk is, terwijl het de regeling een stuk minder eenvoudig en flexibel dreigt te maken. Ik begrijp het pleidooi heel goed, maar dat is wel iets waarvoor ik wil waken.

Wij kijken dus naar het totaal aantal uren. Daardoor zou een werkgever die halverwege het jaar iemand aanneemt, de eerste maanden nog geen LIV ontvangen voor die werknemer. Dat is een nadeel. Dat werd terecht opgemerkt door mevrouw Schouten, de heer Groot, de heer Van Weyenberg en de heer Omtzigt. Tegelijkertijd is het wel een bewuste keuze. Dit is dus een nadeel dat wij voor lief willen nemen. Een koppeling aan de verloonde urenregistratie op jaarbasis maakt de regeling stabieler, betrouwbaarder en eenvoudiger in de uitvoering dan een koppeling aan de verloonde uren op maandbasis. De ene maand wel LIV en de andere maand niet, maakt de regeling ingewikkelder en leidt tot risico's op fouten in de uitvoering en daar zijn wij beducht voor. Uiteraard begrijp ik ook dat er discussie is over de inkomensgrens: de vraag of de uurloongrens van 120% naar 130% moet worden verhoogd.

De heer Van Weyenberg (D66):

Mijn vraag gaat over de urengrens. Ik snap heel goed dat er een urengrens per week in zit. Dit was een van de dingen die de SPAK niet had. Dit lijkt mij verstandig, want het instrument wordt hierdoor effectiever. Ik kan mij hierin vinden voor deeltijdwerk. Mijn zorg heeft betrekking op de mensen die uit de bijstand of in het kader van de Participatiewet aan het werk gaan. Wij bespraken vorige week een wetsvoorstel van de Staatssecretaris om dit gemakkelijker te maken in de wetenschap dat het in het begin vaak tijdelijk werk is. Het wordt heel ingewikkeld nu wij een voorstel krijgen dat dit niet ondersteunt voor die groep waarvoor ik heel blij ben als die uit de bijstand of de Participatiewet aan de slag kan voor zes maanden. Is het mogelijk een oplossing te vinden waarbij wordt geborgd dat het om significante banen gaat, maar er ook wordt gekeken naar de vraag of het een baan voor een heel jaar moet zijn? Ik maak mij zorgen voor de groep die juist op die manier de eerste stap uit een uitkering kan zetten. Dit is naar de mening van mijn fractie een goede stap en ik weet zeker dat dit ook voor de Minister geldt.

Minister Asscher:

Laat ik voorop stellen dat ik dit pleidooi heel goed begrijp. Wij willen allemaal alles tegelijk. Je wilt niet dat een regeling wordt gebruikt om mensen in heel kleine baantjes te houden. Dat zijn ook weer de lessen van de SPAK. Je wilt echter wel zo veel mogelijk stimuleren dat mensen uit een uitkering aan het werk komen. Ik ben nu niet geneigd om het urencriterium te verlagen, omdat er ook goede argumenten zijn om het juist te verhogen. Ik wijs erop dat een aantal specifieke instrumenten, de bekende oude premiekortingen, nog tot 2018 geldt. Die zijn gericht op groepen die je echt uit de uitkering wilt tillen of dit nu jongeren, ouderen of arbeidsgehandicapten zijn. Dit betekent dat wij nog even de tijd hebben.

Er zijn legitieme en terechte kritische vragen gesteld over de positie van Wajongeren met loondispensatie die straks aan het einde van die periode geen gebruik meer kunnen maken van het LIV versus de positie van anderen die dat wel zouden kunnen met loonkostensubsidie. Dat wordt ingewikkeld. Ik begrijp die vraag dan ook goed. Daarom zou ik geneigd zijn om dit nieuwe instrument nu zo eenvoudig mogelijk in te zetten, zodat de uitvoeringsorganisaties daarmee op een verantwoorde manier een begin kunnen maken. Bij de evaluatie van de instrumenten van de Participatiewet, voorzien in 2019, kunnen wij bekijken hoe eventuele problemen zoals het punt van de loondispensatie en wellicht ook het punt dat de heer Van Weyenberg aanstipt, kunnen worden opgelost. Dan loop je niet het risico dat de werking en vooral de uitvoering van de wet kwetsbaar worden, omdat je dit reële probleem ook wilt oplossen, en heb je wel de kans om hierover door te denken op weg naar 2019.

De heer Van Weyenberg (D66):

Voor de goede orde, ik pleit er niet voor om het criterium generiek te verlagen, maar om te bekijken of het mogelijk is werkgevers te belonen die een baan voor zes of negen maanden aanbieden aan mensen die uit de bijstand komen. De Minister stelt voor te wachten op de evaluatie van de Participatiewet, maar mijn fractie overweegt serieus een amendement dat het mogelijk moet maken om eenmalig iets te doen bij die stap uit de bijstand. Ik begrijp dat dit het ingewikkelder maakt, maar ik maak me zorgen dat wij anders gedurende die drie jaar problemen hebben. Ik proef bij de Minister geen principieel verschil van inzicht op dit punt, maar vooral de wens om nu eerst met het huidige systeem aan de slag te gaan. Ik laat dit nog even op mij inwerken.

Minister Asscher:

Dank daarvoor. Die uitvoeringsargumenten zijn niet principieel, maar wel heel belangrijk bij dit soort dingen. Straks zal automatisch, in ieder geval voor de werkgever, bekeken worden of je in aanmerking komt voor het LIV. Dat kan niet als er onderscheid wordt gemaakt in urencriteria. Een oplossing voor het probleem dat de heer Van Weyenberg schetst, vergt een lager urencriterium voor de groep waarover hij spreekt. Dat vind ik een reëel probleem en ik hoop dat hij dit bij zijn nadere beschouwing over een eventueel amendement wil betrekken. Misschien kan de Staatssecretaris daar straks ook nog iets over zeggen.

De heer Omtzigt (CDA):

De Staatssecretaris zegt, excuses, de Minister, ik zit al in de groef van de rest van de dag... De vicepremier zegt dat loonkostensubsidie niet is overwogen, maar welke alternatieven zijn wel overwogen? Aan het begin van de nota naar aanleiding van het verslag staat dat een aantal alternatieven is overwogen en dat dit eruit is gekomen. Ons is nog steeds niet helder geworden welke alternatieven dat waren.

Minister Asscher:

Dat vergt een iets langer antwoord. Met het totale pakket willen wij zowel het aanbod van arbeid als de vraag naar arbeid bevorderen. Dit onderdeel richt zich juist op de vraag aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Wij hebben bekeken wat daarbij het effectiefst is. Je kijkt dan naar de lessen die in het verleden zijn geleerd met de specifieke afdrachtskorting, SPAK. De heer Van Weyenberg wees daarop. Dan kom je hierop uit. In onze ogen is een loonkostensubsidie in dat kader een minder goed instrument, omdat je daarmee via de lastenverlichting generiek voor werkgevers een voordeel creëert. Ik heb nu niet allerlei andere uitgewerkte varianten, want in het overwegingsproces kwamen wij uiteindelijk uit bij het voorstel dat ons het beste leek.

De heer Omtzigt (CDA):

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gedaan alsof een heel zorgvuldig proces heeft plaatsgevonden. Ik neem ook aan dat dit zo is, maar het gaat er mij even om wat de alternatieven zijn en waarom die worden afgewezen. Ik kom daar straks op terug omdat uit de uitvoeringstoets blijkt dat aan dit voorstel nogal wat uitvoeringstechnische haken en ogen zitten. Welke andere mogelijkheden zijn overwogen? Zijn ook uitvoeringstoetsen beschikbaar van de alternatieven die er waren?

Minister Asscher:

Nee. Er zijn uitvoeringstoetsen beschikbaar van het voorstel dat wij aan de Kamer voorleggen. Er was geen keuze tussen twee alternatieven. In een proces waarbij de voor- en nadelen tegen elkaar worden afgewogen, kom je uit op een zo eenvoudig en zo effectief mogelijk voorstel. Ik merk aan de heer Omtzigt dat hij dat een teleurstellend antwoord vindt, maar ik vrees dat ik dat nu even niet kan veranderen. Misschien gaat het verderop beter.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Wij hadden nog een vraag gesteld over het urencriterium, waarbij het voor de werkgever heel nadelig kan uitvallen als een werknemer tussentijds van baan wisselt. De werkgever heeft immers gerekend op het ontvangen van het LIV. Hoe gaat de Minister dat ondervangen? Ik denk dat deze onzekerheid heel veel werkgevers zal doen besluiten om zo'n persoon toch maar niet aan te nemen. Zij weten immers niet zeker of zij dit uiteindelijk terugzien in de premies, en daar gaat het natuurlijk wel om.

Minister Asscher:

Ja, maar dat argument werkt twee kanten op. Juist omdat een werkgever er belang bij heeft dat een werknemer voldoende uren bij hem werkt, kan het ertoe leiden dat een werkgever mensen meer uren aanbiedt of meer zekerheid geeft voor het desbetreffende jaar. Over het algemeen betreft dit niet de groep werknemers die de hele tijd door headhunters bij hun werkgever worden weggekocht. Juist het omgekeerde vind ik een risico. Als je een lager urencriterium zou hebben of als dit versplinterd kan worden over heel veel kleine banen, dan loop je het risico dat deze mensen minder zekerheid krijgen dan in deze variant. Zeker, zoals bij iedere grens en bij ieder criterium geldt ook hier dat het voor de werkgever nadelig kan zijn als zijn werknemer vertrekt. Naar mijn mening kan dit per saldo juist positief uitpakken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik denk ook niet het dat een groep is die continu van baan wisselt, maar de kans is natuurlijk wel aanwezig. Omdat je in dit voorstel met het urencriterium te maken hebt, is het dan alles of niets. Heeft de Minister overwogen om bijvoorbeeld toch nog een zekere tegemoetkoming aan de werkgever te geven voor het deel dat een persoon wel in dienst is geweest? De werkgever rekende daar immers wel op toen hij deze persoon in dienst nam. Is dat nog een optie voor deze Minister? Anders zullen wij zelf een amendement op dit punt overwegen.

Minister Asscher:

Er is zeker nagedacht over voorschotten, daar zijn door de Kamer vragen over gesteld. Je kunt nadenken over delen die je kunt meenemen naar een volgende werkgever, of die door een vorige werkgever worden overgemaakt. Het probleem van al die varianten is dat het de uitvoering waanzinnig veel complexer maakt. De heer Omtzigt heeft ongetwijfeld nog een paar noten te kraken over hoe ingewikkeld het huidige systeem is, maar wij denken dat het vanuit het perspectief van de werkgever een eenvoudige en robuuste regeling is. Maar er zitten grenzen in en die brengen altijd nadelen met zich mee. Dus ja, er is naar gekeken. Ik kan mij, de discussie met de heer Van Weyenberg indachtig en indachtig een aantal andere wensen die er wellicht leven, best voorstellen dat we in de loop van de jaren nog een verbetering zien als het systeem robuust is en goed blijft werken. Op dit moment wil ik er erg voor pleiten om het zo eenvoudig mogelijk te houden. We moeten het een kans geven zodat het instrument kan gaan werken. We moeten het niet nu al belasten met dingen die de uitvoering veel complexer maken. Dat zou mijn suggestie voor de Kamer zijn.

Ik kom bij een andere grensdiscussie: zou je die uurloongrens niet zelf moeten verhogen, bijvoorbeeld van 120% naar 130%? Uiteraard kan dat, maar het nadeel is dat dat de regeling aanzienlijk duurder maakt. De groep werknemers waarvoor werkgevers LIV kunnen krijgen, neemt dan bijna met de helft toe. Bovendien komen we op die manier weer verder af van de groep tussen de 100% en de 110%, de mensen die amper in staat zijn om het minimumloon te verdienen. De heer Van Weyenberg ziet een alternatieve manier om het bereik te vergroten, namelijk het benutten van lagere loonschalen in cao's. Hij heeft gelijk dat het voor het bereik van het LIV gunstig is als de laagste loonschaal in cao's op of vlak boven het WML begint. De sociale partners gaan daarover en kunnen die loonschalen afspreken. Ik wil wel opmerken dat het ook voor de baanafspraken uit het sociaal akkoord belangrijk is dat alle cao's dergelijke laagste loonschalen kennen om kansen te creëren voor mensen met een beperkte verdiencapaciteit.

Verschillende leden, mevrouw Schouten, de heer Van Dijck en de heer Omtzigt, hebben hun zorgen geuit over grenseffecten die kunnen optreden bij de twee treden in het LIV. Een geleidelijk afbouw door bijvoorbeeld een extra trede toe te voegen, zou het voordeel hebben dat mogelijke grenseffecten verder worden beperkt. Iedere extra trede betekent echter ook een minder eenvoudige regeling voor de uitvoering en voor de werkgevers. In deze afweging tussen geleidelijkheid en eenvoud hebben wij gekozen voor de twee treden zoals die in het voorstel zijn terechtgekomen. Overigens verwachten wij niet dat door de introductie van het LIV een obstakel ontstaat om door te groeien boven de 110% of 120%. Met of zonder het LIV moeten werkgevers loonkosten van hun werknemers gelijke tred laten houden met hun productiviteit. Als productiviteit van werknemers groeit door ervaring of opleiding, kunnen loonkosten stijgen en is er geen reden om aan te nemen dat die zouden blijven steken op 110% of 120% van het WML. Werknemers die zonder het LIV productief genoeg zijn om meer dan 110% of 120% te verdienen, zijn dat na introductie van het LIV immers nog steeds. Bij verdiencapaciteit beneden de 120% gaan de loonkosten juist omlaag, waardoor die mensen meer kans krijgen op een baan.

Dan het laatste punt over de inkomensgrenzen. Inkomensgrenzen zijn beschreven in termen van uurloon en niet in termen van maand- of jaarlonen. Dat is herkenbaarder voor werkgevers en werknemers. Een lager maandloon kan ook het gevolg zijn van de keuze om een beperkt aantal uren te werken tegen een heel hoog uurloon. Lang niet iedereen met een laag maandloon valt in de beoogde doelgroep van het LIV. Voor de berekening is uitgegaan van een gemiddelde werkweek van 38 uur. De heer Omtzigt wijst er terecht op dat een deel van de groep die een 40-urige werkweek heeft het risico loopt buiten de reikwijdte van het LIV te vallen. Overigens kan een deel van de groep met een 36-urige werkweek aan de andere kant buiten de doelgroep van het LIV vallen. Dat is niet de bedoeling, zeker niet die van een 40-urige werkweek. Omdat er nog tijd is voordat het LIV in werking treedt, zou ik u willen vragen om voor de discussie in de Kamer te wachten op een verkennende notitie over het minimumloon. Als wij concluderen dat een wettelijk minimumloon wenselijk en mogelijk is – het zou kunnen dat het kabinet dat zal voorstellen – dan kan het LIV daar naadloos bij aansluiten. Als dat niet zo is, kunnen we de urengrenzen alsnog baseren op de maximale weerkweek van 40 uur, zodat er geen lage inkomens buiten de boot vallen die wel tot de doelgroep behoren. Die notitie over de herziening van het WML heb ik aan de Kamer toegezegd voor mijn begroting. Dat is dus voor 3 december. Binnen een aantal weken heeft de Kamer deze notitie. Als dat tot een aanpassing hiervan moet leiden, kan dat nog makkelijk voordat de wet van kracht wordt. Als het zou leiden tot een vruchtbare discussie over een vastgesteld wettelijk minimumuurloon, volstaat echter het 38-uurscriterium.

De heer Van Weyenberg (D66):

Er is een aparte afspraak gemaakt over de laagste loonschalen en over mensen met een beperking met een garantiebaan. In de Participatiewet zit daarvoor zelfs een stok achter de deur. Mij gaat het niet om die groep, maar om de meer generieke laagste loonschalen. De antwoorden in de nota naar aanleiding van het verslag geven mij de indruk dat het kabinet het nu wel redelijk oké vindt. Dat verbaast mij, want in het regeerakkoord staat de oproep om meer loonschalen dichtbij het minimumloon te openen. Ik vind dat heel redelijk, omdat er vandaag een instrument voorligt om het voor een werkgever aantrekkelijk te maken mensen van wie de productiviteit net onder het minimumloon ligt, met behoud van het minimumloon in dienst te nemen. Dat is een heel mooi doel. Ik hoop dat de Minister dan wel toezegt dat het kabinet in gesprek zal gaan met de sociale partners om hen aan te sporen die laagste loonschalen generiek meer te benutten. Als dat niet gebeurt, worden er eerst hoge lonen afgesproken en is er daarna belastinggeld nodig om dat weer te repareren. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?

Minister Asscher:

Dat laatste punt is hierop niet van toepassing, omdat we daarom juist die grenzen hebben gesteld. Als er lonen boven die grens worden afgesproken, kun je niet gebruikmaken van het LIV. Het gaat erom dat we willen bevorderen dat mensen werk kunnen vinden, ook als hun productiviteit amper voldoet aan de WML of net daarboven ligt. Daar kan dit instrument voor zorgen. Het gaat overigens wel om 350.000 mensen op de huidige arbeidsmarkt. In mijn antwoord zei ik al – ik ben het dus eens met de heer Van Weyenberg – dat het goed is dat daarmee rekening wordt gehouden in de cao's. Ik heb daaraan toegevoegd dat er afspraken zijn gemaakt over de loonschalen voor arbeidsbeperkten. Die afspraken komen dus niet in plaats daarvan; ze zijn nevenschikkend.

Ligt er een rol voor het kabinet om dat te bevorderen? Het is vooral mijn rol om met de sociale partners over dit instrument en over de kansen die het biedt, in gesprek te gaan. Ik bespeurde aanvankelijk hier en daar nogal wat zorgen over dit nieuwe instrument, maar het is per definitie wel iets waarmee we beide sociale partners tegemoet zouden kunnen komen. Ik wijs de sociale partners in dat verband dan ook op de mogelijkheden in de cao om van de lage loonschalen en dit instrument gebruik te maken. Ik was er dus helemaal niet zo negatief over als de heer Van Weyenberg uit mijn antwoord dacht te moeten afleiden.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dat de Minister niet negatief is, is mooi, maar ik probeerde hem wel degelijk aan te sporen om actie te ondernemen in de richting van de sociale partners. Overigens is dat ook in het regeerakkoord opgenomen. Ik ben dus een beetje verbaasd dat de Minister niet zegt: «Nee, dat is waar. Het zou heel goed zijn als dat meer gebeurt en ik ga daarover proactief in gesprek met de sociale partners.» In heel veel sectoren is de laagste reguliere loonschaal 110% van het minimumloon. Als je dan een productiviteit hebt die onder het minimumloon ligt, is het huidige lage-inkomensvoordeel maar nauwelijks genoeg om je aantrekkelijk te maken voor een werkgever. In mijn ogen moet het voorstel toch vooral mensen helpen die misschien 95% of 90% van het minimumloon kunnen verdienen. Het moet het voor werkgevers lonend maken om hen in dienst te nemen met een cao-schaal die 100% of 105% is. Dan wordt het aantrekkelijk en daarom vind ik het zo'n belangrijk doel. Ik vraag de Minister nog een keer of hij bereid is om de sociale partners hiertoe proactief aan te sporen, zoals het regeerakkoord hem ook gewoon vraagt te doen.

Minister Asscher:

Nogmaals, ik denk dat we veel minder van mening verschillen dan de heer Van Weyenberg ook in tweede instantie doet voorkomen. Het regeerakkoord bevat verder geen dwingende bepalingen, maar een oproep. Ik heb net aangegeven dat ik met de sociale partners in gesprek ben over dit instrument en dat ik hen in die gesprekken zal oproepen om gebruik te maken van de mogelijkheden. Verder wijs ik erop dat uit de beschikbare cao-rapportages blijkt dat 48% van de 73 onderzochte cao's een schaal heeft op het niveau van de WML en 38% tussen 100% en 110% en 8% tussen 110% en 120%. Met andere woorden: in heel veel cao's wordt er gebruikgemaakt van die mogelijkheid. Er zitten heel veel werknemers niet meer in die laagste loonschaal, maar dat lijkt mij voor die werknemers alleen maar een goede zaak. Ik ben het er dus mee eens dat het belangrijk is, maar laten we niet het beeld creëren dat het niet in de cao's zit. In heel veel cao's zit het namelijk wel. Ik denk dat ik daar verder aan kan bijdragen in een constructief gesprek met sociale partners.

De heer Omtzigt (CDA):

In een bijzin merkte de Minister op dat mensen die 40 uur per week werken en het wettelijk minimumloon verdienen, dus niets meer, aan de onderkant onder het LIV vallen. Het LIV is immers gebaseerd op het minimumloon voor 38 uur per week. Als iemand dus 40 uur per week werkt voor een minimumuurloon, krijgt de werkgever het LIV in zijn geheel niet. Deze mensen staan nu net niet in de staatjes die de regering aan de Kamer heeft gestuurd. Is er enig inzicht in het aantal mensen dat dit betreft? Het is zeer onwenselijk als de mensen met het allerlaagste inkomen, voor wie dit bedoeld was, eruit vallen. Hoeveel kost het om dit eventueel te repareren?

Minister Asscher:

Als ik dat zo gezegd heb, heb ik het niet goed gezegd, want dat is niet het geval. Tot 120% wettelijk minimumloon is en blijft de grens. Zo'n grote groep valt daar dus niet buiten. Er valt vast wel een veel kleinere groep buiten vanwege deze criteria en het feit dat er is uitgegaan van een 38-urige werkweek in plaats van een 40-urige werkweek. Dat is niet bedoeld, vandaar dat ik zeg dat wij er hetzij via de introductie van het minimumuurloon, hetzij via het bijstellen van de criteria voor zullen zorgen dat zij eronder vallen voordat de wet in werking treedt. Als gevolg daarvan kan hooguit een heel kleine, maar wel degelijk relevante groep niet gebruikmaken van het LIV. Het is geen heel grote groep.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik heb geen idee van de omvang van die groep, omdat nu net die groep niet in kaart is gebracht in de memorie van toelichting en het gegeven antwoord. Ik ben er wel in geïnteresseerd, want ik vind het heel bijzonder dat hier nog voor de inwerkingtreding van een wet en de daarin opgenomen criteria wordt gesproken over een aanpassing daarvan. Daar word ik niet geruster van met het oog op de uitvoeringstechniek, in alle eerlijkheid. Ik krijg graag een schatting van de omvang van het probleem, liefst voor het plenaire debat. Hoeveel mensen zijn er momenteel die meer dan 1.200 uur per jaar en 40 uur per week werken en een minimumloon van tussen de 100% en 105% van het wettelijk minimumloon verdienen? Volgens de huidige berekening verdienen die mensen te weinig om de werkgever in aanmerking te laten komen voor het LIV.

Minister Asscher:

Ik zal daar voor het plenaire debat een inschatting van proberen te maken, maar laat de Kamer vooral niet het idee krijgen dat wij die groepen uiteindelijk niet onderbrengen. Er is wel degelijk beoogd dat juist de werkgevers van die groep daarvan profiteren, hetzij via de introductie van het minimumuurloon, hetzij via een verandering van het criterium voor die groep. Voor het plenaire debat maak ik op verzoek van de heer Omtzigt een cijfermatige inschatting.

De heer Omtzigt (CDA):

Wij hebben ook gevraagd om een inschatting van de twee groepen die er volgens de Raad van State waarschijnlijk zeer ongewenst onder zullen vallen, te weten studenten met een forse bijbaan en arbeiders uit derdelanden binnen de Europese Unie die hier via uitzendbureaus in bepaalde sectoren werken, terwijl die uitzendbureaus forse subsidies krijgen. Is er al een inschatting gemaakt van het subsidiebedrag dat aan die groepen zou worden uitbetaald?

Minister Asscher:

Ik zal zo iets zeggen over die groep arbeidsmigranten en tegelijkertijd iets over studenten. De kern is dat je moeilijk kunt becijferen hoe groot die groep zal zijn. Ik zal er meer over zeggen naar aanleiding van een andere vraag over arbeidsmigranten.

Ik wilde nog ingaan op de overgebleven vragen over de samenloop van het LIV en loonkostenvoordelen. We hebben gekozen voor het zo veel mogelijk uitsluiten van cumulatie. Stapeling van subsidies is niet wenselijk. Omdat het LIV een jaar eerder in werking treedt dan de loonkostenvoordelen, is het voor 2017 helaas niet mogelijk. De Kamer heeft dat opgemerkt. In de jaren daarna kan het wel. Daarin voorziet het wetsvoorstel ook.

De heren Van Weyenberg en Omtzigt vragen of er ondanks die bepaling geen verschil wordt gecreëerd tussen Wajongers die met loondispensatie gaan werken en doelgroepers die met loonkostensubsidie aan de slag gaan. Ik erken dat het LIV vanaf 2021 verschillend uitwerkt voor die groepen, omdat werkgevers het LIV structureel kunnen krijgen voor mensen uit de Participatiewet die met loonkostensubsidie werken, maar niet voor Wajongers met loondispensatie. Vandaar dat ik ook heb aangegeven dat dit punt onder ogen moet worden gezien bij de in 2019 voorziene tussenevaluatie van de instrumenten uit het wetsvoorstel Harmonisatie instrumenten Participatiewet. Daarbij moet bekeken worden hoe het systeem voor de doelgroep banenafspraak zo kan worden geharmoniseerd dat het niet tot dit soort ongewenste verschillen leidt. Uiteraard wordt de Kamer tijdig over de uitkomsten van die tussenevaluatie geïnformeerd, dus ruim voordat deze situatie vanaf 2021 zou kunnen ontstaan.

Tot slot ga ik graag in op de vraag van de heer Van Dijck omtrent oneigenlijk gebruik. Het profiteren van loonkostenvoordeel door ouderen te ontslaan en opnieuw in dienst te nemen, is evident onwenselijk. Daarom wordt de premiekortingsregeling op dat punt aangescherpt met ingang van 2016. Indien een werknemer gedurende enige tijd in de afgelopen zes maanden reeds in dienst is geweest van de werkgever, ontstaat geen recht meer op een premiekorting. Deze antidraaideurbepaling is ook in het wetsvoorstel Wtl opgenomen en wordt dus van toepassing op de loonkostenvoordelen.

Ik kom nu bij de vraag van de heer Omtzigt over arbeidsmigranten. Wat is gedaan om te voorkomen dat het LIV een exportartikel wordt? In de eerste plaats is het LIV alleen van toepassing als er sociale premies worden afgedragen. Dat betekent dat dergelijke misbruik voor een groot deel te voorkomen is. Aan de andere kant mag je geen onderscheid maken naar nationaliteit van de werknemer, als die voldoet aan de criteria. Dat betekent dat een Pool die 1.248 uur per jaar binnen de grenzen een dergelijk uurloon verdient, daarvan gebruik zou kunnen maken. Wij hebben geen kwantitatieve gegevens over die groep. Er is geen registratie waarin de inkomensgroep naar nationaliteit wordt uitgesplitst, maar de verwachting is dat dit gebruik beperkt zal blijven. Diezelfde verwachting geldt voor studenten. Naar onze inschatting zullen de meeste studenten onder die 24 uur blijven, als het over een heel jaar gaat. Er zal echter zeker een groepje zijn dat er gebruik van gaat maken. Dat is een kenmerk van het feit dat je de regeling niet veel verder wilt toespitsen op een specifieke doelgroep, omdat dit een prijs vraagt in de uitvoering en de uitvoerbaarheid. Dat betekent dat je daarmee soms ook doelgroepen bedient die minder kwetsbaar zijn.

Tot zover mijn bijdrage in eerste termijn, voorzitter. Misschien kunt u in overweging nemen om de Staatssecretaris nog het woord te geven voor een aantal uitvoeringselementen.

De voorzitter:

Er zijn eerst nog een paar vragen over dit stukje.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik zou graag nog vragen stellen over twee onderwerpen. Mijn eerste vraag gaat over de positie van mensen met een arbeidsbeperking. De Minister heeft gezegd dat hij in 2019 nog eens goed wil gaan kijken naar de groep Wajongers met loondispensatie, maar ik heb een bredere vraag gesteld. Op dit moment hebben mensen met een arbeidsbeperking die aan de slag gaan, een relatief kostenvoordeel ten opzichte van andere mensen die met een laag inkomen aan de slag gaan. Dat relatieve voordeel verdwijnt, niet pas in 2021, maar met dit wetsvoorstel. De Minister heeft gezegd dat hij anticumulatie wil: je kunt niet het loonkostenvoordeel krijgen terwijl de werkgever het lage-inkomensvoordeel krijgt. Daarmee vervalt het relatieve voordeel voor iemand die meetelt voor de garantiebanen. Kan de Minister dat bevestigen? In de huidige systematiek is er een relatief voordeel om mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen. Dat vervalt met dit wetsvoorstel, omdat iedereen met een laag inkomen een voordeel krijgt.

Minister Asscher:

Dat klopt. Ik ging in op het verschil binnen die groep, waar wij in 2019 naar kijken. De heer Van Weyenberg zegt: nu hebben zij financieel duidelijk voordeel ten opzichte van die andere groep, maar dat wordt gereduceerd. In de eerste plaats is het belangrijk dat de baankans van die groep ook afhankelijk is van andere factoren en instrumenten, zoals de no-riskpolis, jobcoaching en werkplekaanpassing. Ten tweede hebben werkgevers een afspraak gemaakt en zich verbonden aan de doelstelling om meer mensen uit de doelgroep aan het werk te helpen. Dat betekent dat deze mensen meetellen voor de banenafspraak en dus ook van belang kunnen zijn bij de quotumheffing daarna. Het voordeel voor die groep valt dus niet weg. Het relatieve voordeel ten opzichte van een andere groep werknemers wordt weliswaar beperkt, maar er is tegelijkertijd alle reden om werkgevers tegemoet te komen die mensen in dienst hebben die tot beide doelgroepen behoren. Ik vrees dat je met cumulatie weer in een andere race belandt. Je hebt altijd concurrentie tussen groepen op de arbeidsmarkt. Maar in het totaal rond de banenafspraak, de stok achter de deur, de aanvullende instrumenten en het loonkostenvoordeel zitten voldoende elementen die ervoor zorgen dat die groep wel degelijk in dienst genomen kan worden.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik ben blij dat de Minister klip-en-klaar erkent dat het relatieve voordeel vervalt. Dat is een bewuste keuze. Ik heb echter toch een zorg. Je kunt wel zeggen dat er garantiebanen zijn, dat er andere afspraken zijn gemaakt met werkgevers en dat er andere instrumenten zijn, maar we hebben deze loonkostensubsidie natuurlijk niet voor niets. Die is er juist voor een extra zetje in de rug, omdat de drempel voor werkgevers nu eenmaal hoog is. Als je die laat vervallen, wil dat bijna zeggen dat het instrument in zichzelf niet voldoende toegevoegde waarde heeft. Mijn fractie is daarvan niet overtuigd. Kan er nog eens gekeken worden of het toch niet wenselijk is om een en ander te behouden? Het tijdelijke loonkostenvoordeel is er nog drie jaar, tot 2021. Laten we die periode dan maar even dubbel ... De opgave is immers zo groot. Is dat niet gewoon een verantwoorde inzet van middelen?

Minister Asscher:

Voor 2017 krijgt de heer Van Weyenberg zijn zin. Het feit dat de Wtl een jaar later ingaat, betekent een extra jaar. Voor die groep zou dat jaar een boost kunnen betekenen, maar voor de lange termijn is het niet verstandig. De hoogtes van de verschillende maatregelen zijn niet voor niets op een bepaald niveau vastgesteld. Het is ook niet zo dat je altijd vergeleken wordt met een andere werknemer. De vraag is: kan het voor dit geld? Durf ik het aan? Zijn de risico's verantwoord? Kan ik het inpassen? Wat gebeurt er als er iets tegenzit? Is er begeleiding bij? Maar ook: hoe kom ik aan mijn getallen voor de baanafspraak? We moeten het niet simplificeren door alleen maar te kijken naar het relatieve kostenvoordeel ten opzichte van een andere werknemer. Dat past ook niet bij de manier waarop de arbeidsmarkt benaderd moet worden. Ik zie het argument van de heer Van Weyenberg, maar het LIV is juist heel belangrijk als vangnet voor de groepen waarvoor geen loonkostenvoordeel geldt. Het jaar 2017 is een jaar dat voldoet aan de wens van de heer Van Weyenberg. In de jaren daarna zal het niet het effect hebben van het een tegenover het ander. Het gaat om 350.000 mensen die nu al in die loonschalen werken. Doordat het hiermee weer aantrekkelijker wordt, zal het structureel tot 7.000 extra banen leiden. Daarnaast staan de baanafspraken voor die andere groep.

De voorzitter:

Mevrouw Schouten heeft nog een vraag.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik wil nog even doorgaan op de vraag van de heer Omtzigt over de groepen die gebruik zullen maken van het LIV. We voelen allemaal wel aan voor welke groep we het graag inzetten. Dat is voor de mensen die normaal echt weinig tot geen kans hebben op de arbeidsmarkt. Arbeidsmigranten of studenten behoren niet per se tot de groep waarop we ons willen richten. Hoe gaat de Minister voorkomen dat het grootste gedeelte van het budget van het LIV straks wel aan die groepen opgaat en dat juist de groepen waarvoor deze maatregel is bedoeld, het nakijken hebben? Heeft de Minister daarover nagedacht?

Minister Asscher:

Het belangrijkste criterium dat wij daarvoor hebben, is het urencriterium. Ook een student die een jaar lang 24 uur per week tegen dat loon werkt, heeft dit misschien wel heel hard nodig om in zijn bestaanszekerheid te voorzien. Wat de arbeidsmigranten betreft: dat is ook een van de redenen waarom ik tegen een lager urencriterium ben. Daarmee ga je dan veel seizoensgebonden uitzendwerk subsidiëren, wat niet nodig is. De regels van het spel zijn echter wel zo dat, op het moment dat iemand daaraan voldoet, de nationaliteit van die persoon er verder niet toe doet. De manier waarop we de regeling hebben opgebouwd – een jaar lang gemiddeld 24 uur per week werken, vastgesteld binnen een bandbreedte van uurlonen – zal tot effect hebben dat je inderdaad de doelgroep bereikt die mevrouw Schouten terecht voor ogen heeft. Voor een deel zullen ook andere mensen daarvan profiteren, maar met de gekozen vormgeving dat zal relatief gezien zeer beperkt zijn.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Volgens mij kun je dit soort onbedoelde effecten wegnemen door bijvoorbeeld deze wet te koppelen aan het doelgroepenregister. Daar is echter bewust niet voor gekozen. Dan krijg je de situatie dat een arbeidsgehandicapte straks moet concurreren met een student. Ik heb dan wel een idee wie er wordt aangenomen; dat is nu net niet degene voor wie het LIV is bedoeld. Is de Minister bereid om te kijken hoe hij dit soort brede effecten toch kan indammen, bijvoorbeeld door de wet te koppelen aan het doelgroepenregister?

Minister Asscher:

Dit is juist ook bedoeld voor de mensen die niet tot een doelgroep behoren anders dan dat ze in deze inkomensgroep vallen. Het gaat om normale mensen die nou eenmaal 100% tot 120% van het wettelijk minimumloon verdienen in hun baan. Die banen staan onder druk als gevolg van robotisering, globalisering et cetera. Staatssecretaris Wiebes schetste in zijn voorbeeld de wig tussen wat een werkgever betaalt en wat iemand verdient. Die is bij die groep heel groot. Die werkgevers komen wij tegemoet, zodat de werknemers die niet tot enige doelgroep behoren, misschien hun baan kunnen behouden of een baan kunnen vinden. Dat pleit ertegen om ze te koppelen aan een nadere doelgroep of register, nog afgezien van het feit dat je dan weer een extra slag nodig hebt om te bekijken of iemand in die categorie valt, terwijl je dat juist zo eenvoudig mogelijk wilt vaststellen. De winst van het LIV is juist dat je een aantal loonkostenvoordelen hebt die gericht zijn op specifieke doelgroepen. Maar je hebt ook een grotere groep mensen die in deze inkomenscategorie zitten, waarbij je de werkgever ook tegemoet wilt komen. Ik zou daaraan willen vasthouden en dat vervolgens niet weer willen beperken tot een specifieke doelgroep.

De heer Van Weyenberg (D66):

In de schriftelijke beantwoording staat als antwoord op mijn vraag hoe de begrotingssystematiek gaat werken bij deze maatregel dat overschrijdingen in het ene jaar in een ander jaar gerepareerd worden. Zelfs het antwoord is volgens mij intern niet 100% consistent, want soms staat er «het zal gebeuren» en er staat ook een keer «het kan gebeuren». Hoe werkt het nou als in jaar één blijkt dat er 100 miljoen meer is uitgegeven? In jaar twee komen wij daar dan achter. Gaat dan in jaar drie automatisch het bedrag omlaag om een en ander in dat derde jaar weer binnen de budgettaire kaders te krijgen? Moet het bedrag in jaar drie zelfs extra omlaag om die overschrijding uit dat oorspronkelijke jaar goed te maken, zoals het bij de Wbso bijvoorbeeld werkt? Of is alles open en gaat het kabinet dat zelfstandig bekijken? Mij is dat niet helder, ook niet uit de schriftelijke beantwoording.

Minister Asscher:

Dat is zeer scherp opgemerkt. Het is geen automatisme, anders had de heer Van Weyenberg dat ook aangetroffen. Maar ik zal het wel zelf moeten oplossen. Dus het is ook geen openeinderegeling, waarbij iedereen naar zijn schoenen kijkt. Als die regeling uit de hand loopt, moet ik ervoor zorgen hetzij dat er middelen komen, hetzij dat die wordt aangepast. Dus de passage beoogt vooral erop te wijzen dat de regeling is gebudgetteerd op dat bedrag. Toekomstige regeringen kunnen dat budget natuurlijk veranderen. Dat betekent dat je de regeling zult moeten aanpassen als die heel erg uit de hand loopt, maar het is geen automatisme. Er is ook een belang om de bedragen niet de hele tijd aan te passen, want je wilt dat die regeling stabiel is en dat er vertrouwen in ontstaat. Dus als het niet al te gek wordt, dan ben ik geneigd om die regeling een beetje te laten ademen en dat zelf in de begroting op te lossen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik ben blij met dat antwoord, want de indruk kon ontstaan dat het bedrag nog hoger zou worden als die regeling weinig zou worden gebruikt, en dat de bedragen naar beneden zouden moeten als zij heel goed werkte. Dat zou ik ongelukkig vinden. Mijn vraag in eerste termijn was: is het niet net zoals bij elke andere begrotingspost, namelijk dat je dat weegt als mee- of tegenvaller, waarna je verder kijkt? Eigenlijk zegt de Minister nu dat hiervoor hetzelfde geldt als voor andere factoren op zijn begroting: als er een overschrijding is, heeft de Minister een uitdaging in die zin dat hij moet bekijken hoe hij daarmee om wil gaan, maar er is geen enkel automatisme en overschrijdingen uit het verleden hoeven dus ook niet te worden ingehaald in toekomstige jaren. Heb ik de Minister zo goed begrepen?

Minister Asscher:

Het hoort bij het lastenkader. Het hoort bij het inkomensdeel. Daarom is het belangrijk dat er is opgemerkt dat het niet een openeinderegeling is, die door haar aard alleen maar kan verder groeien. Dan moet er een correctie komen, maar het is geen automatisme dat dat het jaar erop leidt tot een verlaging of aanpassing van de tegemoetkoming. Dat zou inderdaad onwenselijke gevolgen hebben. Het is goed dat de heer Van Weyenberg die vraag heeft gesteld en dat wij dat nog even hebben kunnen preciseren.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik kom nog even terug op de vraag over groepen waarvoor het lage-inkomensvoordeel niet bedoeld zou zijn. De Minister heeft aangegeven dat die omvang heel moeilijk te schatten is. Ik snap dat het niet met een grote nauwkeurigheid te schatten is, maar gevoelsmatig zeg ik: ik kan mij niks voorstellen bij een student die naast een voltijdstudie 24 uur per week werkt op basis van een vaste overeenkomst. Volgens mij zijn dat er verschrikkelijk weinig. Ik denk dat het toch verstandig kan zijn om een schatting te maken van de redelijkheid van deze zaak. Wil de Minister daartoe een poging doen? Anders blijven wij hier een wonderlijke discussie voeren.

Minister Asscher:

Ik begrijp het verzoek. Ik heb het verzoek van de heer Omtzigt genoteerd om een inschatting te maken van de omvang van de groep WML'ers met een 40-urige werkweek die last zou kunnen hebben als er geen nieuw uurloon komt en het wetsvoorstel ongewijzigd wordt ingediend. Dit is ook heel lastig want er zijn geen registraties beschikbaar waaruit je dit eenvoudig kunt halen. Dat vraagt de heer Grashoff ook niet. Hij vraagt om een inschatting. Ik zal mijn best doen. Ik heb al beloofd om voor de plenaire behandeling, die over een week plaatsvindt, antwoord te geven op de vraag van de heer Omtzigt. Dan zal ik ook ingaan op deze vraag. Als ik dan geen antwoord heb, zal ik dat eerlijk aangeven.

De voorzitter:

Ik zie tevreden geknik.

De heer Omtzigt (CDA):

Dat stel ik op prijs. Ik hoop dat de Minister dan ook zal ingaan op het aantal arbeidsmigranten. Er is waarschijnlijk wel uit het banenbericht te halen hoeveel mensen met een andere nationaliteit hieronder vallen. Ik vraag hem om daarvan naar beste weten een schatting te maken. Dat zal niet heel precies zijn, maar ik vind het belangrijk om te weten of sprake is van 1.000, 10.000 of 50.000 gevallen.

Mijn vraag luidde lichtelijk anders. Wij hebben de uitvoeringstoets gelezen. In mijn eerste termijn ben ik uitgebreid ingegaan op de operatie-Walvis. Nu wijst de Minister naar de Staatssecretaris. Dat is precies wat er enorm mis ging bij Walvis. De Staatssecretaris en de Minister hebben jarenlang naar elkaar gewezen. In de evaluatie van 2007, vier jaar later, werd er eindelijk een gezamenlijk beheerteam ingericht. Nu zijn er twee gescheiden organisaties die op minstens tien punten informatie moeten uitwisselen over elke subsidie, die daarna gedeeltelijk handmatig verwerkt wordt omdat de ICT nog niet rond is. Na een aantal jaren kwamen ze ook op het geniale idee dat er een ketenmanager moest zijn omdat bij een conflict tussen de twee organisaties een van de twee de doorzettingsmacht moest hebben.

Ik vraag dit niet per ongeluk. Het heeft enkele honderden miljoenen gekost. Nu kun je heel cynisch zijn, maar dat zijn deze bewindspersonen niet, en zeggen dat dit pas gebeurt tijdens de volgende regeerperiode omdat dit dan pas wordt ingevoerd. Ik verneem graag via een schriftelijke reactie welke lessen zijn geleerd uit de samenwerking bij Walvis. Ik zie namelijk precies dezelfde fouten: een samenwerkingsprotocol en geen gezamenlijke uitvoeringstoets terwijl die wel in de nota naar aanleiding van het verslag was beloofd. Nee, in plaats van een gezamenlijke uitvoeringstoets zien wij twee gescheiden uitvoeringstoetsen, waarbij nota bene de Belastingdienst en het UWV samen bepalen hoe de gemeenten iets moeten aanleveren. Nou, daarvan worden ze gelukkig, kan ik de Minister verzekeren. Willen de Minister en de Staatssecretaris in die brief voorafgaand aan de gezamenlijke behandeling ingaan op de vraag of er een ketenmanager komt, of er een gezamenlijk beheersteam komt en op welke wijze er van de fouten is geleerd?

Minister Asscher:

Mijn antwoord op de eerste vraag, over de arbeidsmigranten, is ja, maar met dezelfde beperking in de verwachting als in mijn antwoord aan de heer Grashoff.

Wat betreft de tweede vraag: het doorverwijzen was niet zozeer het afschuiven van de verantwoordelijkheid maar om aan te geven dat de Staatssecretaris daarover voor de Kamer belangwekkende zaken kan zeggen. Het is waar, het wordt voor het UWV iets ingewikkelder, maar het wordt voor werkgevers heel veel simpeler. Die winst is wel heel groot. Laat ik er nu even het zwijgen toe doen. Als er na het antwoord van de Staatssecretaris nog aanleiding toe is, zal ik graag nog vragen beantwoorden.

De voorzitter:

De Staatssecretaris gaat straks nog over uitvoering spreken.

De heer Omtzigt (CDA):

Toch is dit voor ons een essentieel punt na wat er is gebeurd. Ik heb ook de brief van vrijdagavond 22.00 uur van de Minister met grote belangstelling gelezen, waarin stond dat er toch iets meer uitvoeringsproblemen bij het UWV bekend werden dan tot nu toe. Die combinatie is enorm risicovol. Ik vraag niet om dat betoog nu te geven, maar om dit voor de plenaire behandeling te geven. Het gaat mij er niet om om het wetsvoorstel te blokkeren. Welke lessen zijn er nu geleerd? Ik doe hier heel serieus de suggestie. Stel een ketenmanager aan en heb een gezamenlijk beheerteam. Die lessen moeten echt worden geleerd van de operatie-Walvis.

Minister Asscher:

Ik heb er geen seconde aan getwijfeld dat het een heel serieus punt is. Alleen, de Staatssecretaris is van plan om juist daarop in te gaan. Vandaar dat ik zeg: als u bij hem niets hebt gehoord wat u bevalt, dan kom ik daar graag nog een keer op terug.

De voorzitter:

Dan gaan we door met de Staatssecretaris van Financiën. Of heeft de heer Van Dijck nog een vraag die specifiek aan de Minister is gericht?

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik heb nog een vraag aan de Minister over de effectiviteit van deze regeling. Ik hoor dat het gaat om 7.000 banen ooit ergens in 2040; dat vind ik heel mager. Ik vraag me af of dit hele voorstel voor het LIV bedoeld is om mensen sneller in dienst te nemen of om mensen die al in dienst zijn, te compenseren in hun loonkosten. En in vervolg daarop: in hoeverre remt dat de carrièremogelijkheden van die mensen? Zo gauw zij namelijk van 110% naar 130% gaan, verliest zo'n werkgever € 2.000 aan subsidie. Die werkgever zal zich dus wel drie keer achter de oren krabben, voordat hij iemand meer geld gaat geven. Hij zal eerder gaan korten op bijvoorbeeld de uren, zodat die werknemer teruggaat naar 24 uur en lekker laag blijft in zijn verdiensten. Op die manier kan die werkgever elk jaar weer € 2.000 binnenhalen. Dat zijn dus twee neveneffecten waar ik de Minister nog niet over heb gehoord.

Minister Asscher:

Op beide elementen ben ik ingegaan. De wet heeft beide doelen. Het gaat erom dat het aantrekkelijker wordt gemaakt om iemand in dienst te nemen, maar zeker ook om iemand in dienst te houden uit een groep die erg onder druk staat. Het gaat daarbij om 350.000 mensen, van wie werkgevers zeggen dat ze het steeds moeilijker vinden om ze in dienst te houden en van wie werkgevers zeggen dat ze het steeds moeilijker vinden om de hoge loonkosten op te brengen. Het is dus zeer gewenst dat je daarin tegemoetkomt. Ook ben ik net ingegaan op het effect als het loon van mensen omhooggaat. Dan zijn er twee mogelijkheden. Of mensen die anders ontslagen dreigen te worden, blijven dankzij het instrument in dienst óf de werkgever vindt iemand meer dan 120% van het WML waard; dan groeit die persoon door.

Mijn verwachting is dus helemaal niet dat het tot dat soort ongewenste effecten leidt, maar dat het er juist voor zorgt dat mensen meer werkzekerheid houden. Wel ben ik het ermee eens dat iedere grens een kwetsbaarheid inhoudt. Het liefst zou je er een glijdende lijn van maken, zodat je die grens niet hebt. Dat is voor de uitvoering niet te doen, en daarom hebben we gekozen voor een trap met maar twee treden. Die twee treden zijn per definitie vatbaar voor de vraag: wat als je op 121% van het WML zit? Dat houd je met grenzen. Ik ben het er echter niet mee eens dat dat een nadeel is. Ik denk dat het juist betekent dat mensen hun baan behouden die ze anders zouden dreigen te verliezen.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Als het bedoeld is om mensen in dienst te nemen op dit niveau en als het resultaat slechts 7.000 banen in 2030 is, dan is het natuurlijk de vraag hoe het mkb hiermee wordt bediend. Daar maak ik mij zorgen om. Het mkb moet immers anderhalf jaar op zijn geld wachten. Het mkb maakt nu al relatief weinig gebruik van die loonkostensubsidie, omdat het het allemaal veel te ingewikkeld vindt. In hoeverre is deze regeling er meer op geënt om de grote bedrijven tegemoet te komen in plaats van de echte banenmotor, namelijk het mkb? Het mkb zou toch veel meer gebaat zijn bij een veel praktischer instrument in de trant van loonkostensubsidie? In plaats daarvan moeten ze straks wachten op hun geld en moeten ze maar zien of zo'n persoon uiteindelijk 1.248 uur maakt en niet tussendoor van baan wisselt. Kan de Minister niet veel beter andere elementen inbouwen waardoor het mkb meer geprikkeld wordt om mensen op dit niveau sneller in dienst te nemen?

Minister Asscher:

Ik denk dat we juist met het wetsvoorstel zeer tegemoetkomen aan het mkb. Een groot probleem bij het mkb is natuurlijk de verzilvering. Alle bestaande premiekortingen hebben als nadeel dat ze moeilijk voor mkb'ers te verzilveren zijn, omdat er te weinig wordt afgedragen. Hierdoor moeten ze inderdaad wachten. Dat is altijd een nadeel, maar ze krijgen een groter bedrag, doordat dat verzilveringsprobleem is opgelost. Gezien de praktijk van heel veel mkb-bedrijven, die mensen in deze loonschalen in dienst hebben, is dat een heel relevant voordeel. Ik ben juist blij dat we die groep werkgevers hier nu wel een keer mee bereiken. Werkgevers die met andere instrumenten niet of onvoldoende worden bereikt, worden nu wel bereikt. De heer Dijkgraaf vraagt daar al jaren aandacht voor en heeft daar in de begrotingsbehandeling van SZW ook voor gepleit. Dat heeft langer geduurd dan ik had gewild, want dat moet technisch op een verstandige manier worden aangepast. Met dit wetsvoorstel wordt de verzilveringsproblematiek van het mkb echter juist opgelost. Ik ben het zeer met de heer Van Dijck eens dat je daarmee eindelijk tegemoetkomt aan een heel grote groep werkgevers die hun mensen een warm hart toedraagt.

De voorzitter:

Het woord is aan de Staatssecretaris voor zijn beantwoording.

Staatssecretaris Wiebes:

Voorzitter. Met de Wtl wordt er bij onze uitvoerders, het UWV en de Belastingdienst, weer een nieuwe drieletterige afkorting naar binnen gedragen. De heer Omtzigt heeft in zijn eerste termijn misschien wel het meest pregnant doorgevraagd naar de uitvoering en de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel. Elke keer als hij daarover doorvraagt, moet ik hem daarvoor opnieuw hartelijk danken. Wat mij betreft is dat democratische controle op zijn allerbest. In mijn eenzame strijd voor uitvoerbare wetgeving moet ik het toch eerst en vooral hebben van de mensen die hier aan tafel zitten. Dat is in het verleden weleens anders geweest. Toen was de uitvoerbaarheid weleens het laatste hoofdstuk. Nu is het het eerste. Ik spreek dus mijn waardering uit voor de heer Omtzigt en voor de andere woordvoerders die vragen hebben gesteld over de uitvoerbaarheid.

Laten we vaststellen dat er van beide organisaties een uitvoeringstoets op tafel ligt. Dat is al bijzonder, want dat had een jaar geleden nog niet gekund. De uitvoeringstoetsen waren toen een stuk minder professioneel opgezet. We hebben daar in het kader van de brede agenda aan gewerkt. Dat is ook besproken met de Kamer. De uitvoeringstoetsen waren tot een jaar geleden ook geheim. Ik noem het maar zo, want ze lagen niet op tafel en ze waren er dus niet. Die uitvoeringstoetsen liggen er nu. Ze zien er in beide gevallen heel anders uit. Het UWV en de Belastingdienst leveren die op een andere manier aan. Zij hebben andere ideeën over de wijze waarop zij het beste kunnen worden voorgelegd aan de Kamer. Uit beide uitvoeringstoetsen komt op een bepaalde manier echter hetzelfde naar voren, namelijk dat het uitvoerbaar is. Het is ook haalbaar, want de eerste betalingen op basis van dit systeem worden pas in de zomer van 2018 gedaan. Voor het LIV is dat pas in de zomer van 2019, omdat het een systeem achteraf is. In beide uitvoeringstoetsen wordt in zekere zin gezegd: maak het nog ietsje complexer en ons oordeel verandert; probeer het dus hierbij te houden. Dat komt naar voren uit de uitvoeringstoetsen.

De heer Omtzigt heeft mij in zijn eerste termijn diep in de ogen gekeken en op een iets directere manier gevraagd: het zal allemaal wel met die uitvoeringstoetsen, maar kan het nu echt? Dat is een sterk politiek oordeel. Dat past niet in een schriftelijke beantwoording. Ik heb de geschiedenis van dit wetsvoorstel meegemaakt. Ik denk dat ik op basis daarvan moet zeggen dat dit echt kan. Ten eerste is de systematiek gebaseerd op de loonadministratie. De loonadministratie is nog net niet zo heilig als de Basisregistratie Personen, maar als er daarin iets misgaat, hebben we grotere problemen in dit land. Ik meen dat er 800 verschillende afnemers van de loonadministratie zijn. Daar zouden we dus van uit moeten kunnen gaan. De gemeenten, het CBS, iedereen baseert zich op de loonadministratie. Zo ziet de Belastingdienst dat ook graag, want hierdoor wordt de Belastingdienst ontslagen van de verplichting om tussentijds allemaal dingen bij mensen te gaan opvragen.

Ten tweede is het belangrijk dat we ten principale hebben gekozen voor betaling achteraf. Systemen op basis van betalingen vooraf hebben we hier aan tafel zeer uitvoerig besproken. Ik denk dat wij hier wel vijf keer over de toeslagen hebben gesproken. Dat moet mijn voorganger minstens zo vaak zijn overkomen. Het gaat hier echter om betaling achteraf, op basis van gerealiseerde en geregistreerde uurlonen. Dat is dus ook op basis van geregistreerde uren. Het gaat dus niet meer om contracturen, maar om de daadwerkelijk verloonde uren. Dat zijn de feiten. Dat zijn dus geen afspraken of schattingen. De uitvoering is daarop gebaseerd. Dat betekent dus: eerst controleren, dan betalen en geen bevoorschotting. Dat is al een belangrijk gegeven.

Verder is het natuurlijk belangrijk dat we komen van een systeem van premiekortingen. Dat systeem hebben we nu. Ik kenschets dat als een meer fraude- en foutgevoelig systeem. Dat is inherent daaraan. In dat systeem bepaalt de werkgever zelf de hoogte en is het voor de uitvoerders moeilijk om definitief te kunnen vaststellen of dat allemaal klopt. De Belastingdienst doet in dit systeem echt wat hij kan. Het gaat niet langer om het beoordelen van situaties die in feite buiten de fiscaliteit liggen, maar om het betalen en om het afhandelen van bezwaren op basis van objectieve gegevens die eerder in de keten zijn vastgesteld.

Met name de heer Omtzigt heeft gevraagd of dit nog wel in te passen is gelet op alle operaties die op dit moment bij de Belastingdienst gaande zijn. We doen immers nogal wat. We zijn bezig met zaken als de investeringsagenda, de quotumheffing en het elektronisch berichtenverkeer. Er loopt nogal wat bij de Belastingdienst.

Het eerste antwoord op die vraag wat betreft de fasering was nee. We dachten niet dat dit zou lukken. Met name daarom is een deel van het traject uitgesteld. We hadden het politiek graag gewild om dat nu allemaal te doen. Als je een instrument hebt waarvan je overtuigd bent dat het een werking kan hebben, wil je daarmee het liefst zo snel mogelijk aan de gang. We hebben natuurlijk ook werkgelegenheidseffecten voor ogen. Om reden van de uitvoering hebben we ervan afgezien om dat nu al meteen in te voeren. We hebben daar een jaar extra voor genomen. Nog steeds kun je vragen stellen over de handover tussen deze twee uitvoerders: waarom schrijft de Belastingdienst bijvoorbeeld op in zijn uitvoeringstoets dat er een risico op verstoringen bestaat? Het risico dat daarmee wordt bedoeld, dat UWV symmetrisch daaraan ook bedoelt, is precies de handover die de heer Omtzigt bedoelt. Er zijn twee organisaties in de keten, die enorm veel informatie moeten uitwisselen en met elkaar moeten samenwerken. Dat kan alleen door goede onderlinge afspraken.

De vraag van de heer Omtzigt om nog eens op tafel te leggen in hoeverre er lessen zijn geleerd van eerdere exercities vind ik heel zinvol. Er is natuurlijk naar dat soort dingen gekeken in de uitvoeringstoets, maar dat ligt niet met zoveel woorden op tafel. Op dat punt zou ik de heer Omtzigt graag tegemoet willen komen door te bekijken of we daar voor de plenaire behandeling een aantal dingen voor op papier kunnen zetten. Ik meen dat Staatssecretaris Dijksma ooit een dolfijnenbrief heeft gestuurd, dus dan wordt dit een walvissenbrief. Het lijkt mij in elk geval een zinvolle suggestie.

Om een paar beelden uit de lucht te schieten: nee, dit gaat niet leiden tot handmatige invoer. Er is wel degelijk een kernteam loonaangifte, dat een gezamenlijk team is van deze twee organisaties. Ook is er een ketenmanager. Met deze oppervlakkigheid zal ik mij er echter niet van afmaken bij de heer Omtzigt. Het is mijn bedoeling om degene die scherpe vragen stelt over de uitvoerbaarheid, maximaal te bedienen en om in gezamenlijkheid te kunnen vaststellen dat dit uitvoerbare wetgeving is. Met «uitvoerbaar» bedoel ik niet alleen dat het aanzienlijk beter moet zijn dan wat er nu is, want dat zou eigenlijk niet door onze uitvoeringstoetsen heen komen, maar ook een in zichzelf voldoende solide proces.

De heer Omtzigt heeft zojuist nog even gevraagd of er ten aanzien van de uitvoeringsproblematiek alternatieven zijn bekeken, mede om na te gaan of die beter uitvoerbaar zouden zijn. Dat is gedaan. Er is bekeken of het in de uitvoering behulpzaam zou zijn om de grondslag te verbreden, dus niet alleen premies, maar ook in de fiscaliteit. Er is bekeken of dat makkelijker zou zijn. Daaruit bleek dat dit minstens zo fraudegevoelig is. Die oplossingen hebben het uiteindelijk niet gehaald.

Hoewel met een zekere oppervlakkigheid, maar wel onder toezegging van een brief met één slag meer diepgang, hoop ik hiermee voldoende te zijn ingegaan op de zorgen van de heer Omtzigt en anderen over de uitvoerbaarheid.

De heer Omtzigt (CDA):

Dank voor die toezegging. Ik zie uit naar die brief. Ik heb ook gevraagd of er een gezamenlijke uitvoeringstoets is gedaan. In de nota naar aanleiding van het verslag stond de term «gezamenlijke toets». Uiteindelijk volgden er twee aparte toetsen, waarbij van beide twee versies bestaan. Die zijn namelijk geüpdatet in het wetgevingsproces. Is zo'n gezamenlijke toets überhaupt geprobeerd en, zo nee, zou die de moeite waard zijn?

Staatssecretaris Wiebes:

Er is in een gezamenlijk team gewerkt aan de uitvoering. Het is misschien een beetje te formalistisch opgepakt, maar dat is in twee verschillende toetsen neergedaald. Ook nadien zijn die processen en het overleg verder doorgegaan. Als je je nu bij wijze van spreken zou forceren om daar één uitvoeringstoets van te maken, zouden de woorden en het taalgebruik van beide organisaties ook weer verder zijn geconvergeerd. Wat dat betreft was het een beetje een ongelukkige keuze om daar twee toetsen van te maken, maar zo hebben we het ons voorgenomen en hebben we het beloofd. Er zit dus één team bovenop. Ik hoop hierop nog even te kunnen ingaan in de brief die ik net heb toegezegd.

De heer Van Vliet (Van Vliet):

Volgens mij hebben meer Kamerleden, dus niet alleen de heer Omtzigt, vragen gesteld over de uitvoerbaarheid. De inhoudelijke beoordeling ligt bij het UWV, maar de inspecteurs voor de loonheffing geven de beschikking af. Ook de betaling geschiedt door de Belastingdienst. Ik zie dit dus in het perspectief van de Belastingdienst als organisatie, waarbij ik mij altijd zorgen maak over de uitvoerbaarheid. De afgelopen jaren hebben we bezuinigingen gezien op de organisatie van de Belastingdienst. Het aantal fte's neemt af. In het laatste AO over de Belastingdienst is er even aandacht aan besteed dat er wellicht mensen bij de Belastingdienst weg moeten of worden uitgefaseerd. Waar ligt de grens van wat je nog kunt toevoegen aan de pot van de Belastingdienst? In hoeverre kan het inkrimpen van de Belastingdienst als organisatie samengaan met het geven van impulsen aan digitalisering via de inzet van computers? Het zijn immers wel degelijk de inspecteurs voor de loonheffing die de beschikkingen gaan afgeven.

Staatssecretaris Wiebes:

Dat zou de suggestie wekken dat dit taakje er door de Belastingdienst gratis bij zou worden gedaan. Dat is niet zo, want als er een uitvoeringstaak op de Belastingdienst afkomt, staan daar ook extra uitvoeringslasten tegenover. Deze regeling staat op de begroting van SZW. SZW draagt dan ook bij aan de extra uitvoeringslasten die de Belastingdienst als gevolg hiervan krijgt. Dat is op zich dus geregeld: er is geraamd hoeveel mensen hiermee gemoeid zijn en daar is een voorziening voor getroffen. Het blijft natuurlijk zo dat de uitvoerbaarheid juist door twee aspecten in goede banen is geleid. Ten eerste hoeft de Belastingdienst zich alleen te baseren op in de keten reeds bekende getallen en hoeft de Belastingdienst niet opnieuw op onderzoek bij werkgevers en waar dan ook. Ten tweede is dit geen bevoorschottingsregeling. Die beide aspecten schelen een slok op een borrel, zoals we in deze zaal trouwens the hard way hebben geleerd.

De voorzitter:

Ik geef de Kamerleden nu de gelegenheid om in tweede termijn te reageren op dit deel. Ik vraag hun om dat kort te doen. Daarbij denk ik aan maximaal een minuut; dat is het streven.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Voorzitter. Allereerst bedank ik de Minister en de Staatssecretaris voor de antwoorden. Het punt van de doelgroepen is voor mij helder. Wat de urengrens betreft: er zijn argumenten voor verhoging en er zijn argumenten om het juist omgekeerd te doen. Ik zou dus zeggen: laten we gewoon van start gaan zoals het nu in de stukken staat. Dat lijkt mij het beste.

Met betrekking tot de uitvoerbaarheid las ik zaterdag in de krant over problemen bij het UWV. Hoe moet dit daar gaan vallen? In de stukken staat dat de ingangsdatum nog een tijdje voorligt; dat staat natuurlijk ook in de wettekst. Ik zou het goed vinden als wij tussentijds horen of de ingangsdatum bij beide organisaties wordt gehaald en wat de stand van zaken is. Dat lijkt mij praktisch.

De heer Groot (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de antwoorden. Mijn ervaring met dit wetsvoorstel is een beetje omgekeerd, want volgens mij wordt daarin de prijs van problemen met de uitvoering al zeer betaald en betalen we ook leergeld voor de Walvis (Wet administratievelastenverlichting en vereenvoudiging in sociale verzekeringswetten). Als we dit wetsvoorstel een paar jaar geleden ingediend zouden hebben, zouden we wel vooraf zijn gaan uitbetalen en zouden we de wet wel meteen hebben ingevoerd. In die zin zijn volgens mij al heel veel lessen getrokken, zoals met de nu opgenomen uitgebreide uitvoeringstoetsen. We hebben er vertrouwen in dat het nu wel gaat lukken.

Het vaststellen van de urengrens blijft natuurlijk altijd een heel moeilijke afweging. Je wilt de urengrens niet te hoog hebben. Als je de urengrens heel laag legt, krijg je te maken met allerlei tijdelijke baantjes en met heel veel arbeidsmigranten. Als je de urengrens te hoog legt, krijg je echter weer andere problemen. Volgens mij is een verstandig evenwicht gevonden. Wat dat betreft dank voor de antwoorden. Laten we eerst maar eens bekijken hoe dit gaat. Als zich problemen voordoen, hebben wij nog enige tijd om aanpassingen aan te brengen.

De heer Van Vliet (Van Vliet):

Voorzitter. Ik vind dit een goed wetsvoorstel. Ik zeg dus vooraf dat het wetsvoorstel in ieder geval mijn steun heeft. Ik heb als student allerlei bijbanen gehad, maar die duurden nooit 24 uur of langer. Ik maak mij daar dus totaal geen zorgen over. Het belangrijkste element van het voorstel is voor mij dat de betaling achteraf geschiedt. Het vooraf schuiven van bakken geld vind ik echt verschrikkelijk. Dat moeten wij in dit land niet doen. Het allerbelangrijkste wat de Minister vandaag gezegd heeft, is dat het geen openeinderegeling is. Laten wij straks monitoren of dit effect heeft, of er geen misbruik van wordt gemaakt en of ons kostbare belastinggeld niet weglekt. Als wij dit met elkaar kunnen afspreken, heeft dit wetsvoorstel mijn steun.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording van de vragen. Ik dank hen ook voor het indienen van het wetsvoorstel. Dit was al jarenlang een wens van ons. Uiteindelijk is de verzilveringsproblematiek van kleine bedrijven beland in een SGP-motie. Er zijn veel bedrijven die plannen hebben, dus ik hoop dat dit er inderdaad toe bijdraagt dat meer mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt kansen krijgen die ze nu niet hebben. Er moet nog veel gebeuren. Ik heb geen verdere vragen, dus met deze dank beëindig ik mijn tweede termijn.

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording. De richting van dit wetsvoorstel steun ik. Het is goed om zowel iets aan de verzilveringsproblematiek van de premiekortingen te doen als een voordeel voor lagere inkomens in te voeren. De heer Dijkgraaf heeft op het eerste terrein altijd vooropgelopen en dat gebeurt nu in dit wetvoorstel.

Ik houd wel zorgen over een aantal punten. Ik ben toch wel geschrokken van de uitvoeringstoetsen. Daarom is mijn vraag aan de Staatssecretaris of hij eigenlijk wel enthousiast is over dit plan. Dat het kan, heb ik gehoord, maar is hij er ook enthousiast over? De lach van de Staatssecretaris kan twee dingen betekenen, zeg ik tegen de heer Dijkgraaf.

Ik houd dus zorgen. Het is helder dat wij volgens de begrotingssystematiek niet in latere jaren geld hoeven terug te halen. Ik ben blij dat dat is opgehelderd en dat er daarmee wat stabiliteit kan ontstaan. De Minister gaat in gesprek over de lage loonschalen. Ik sluit niet uit dat ik hem tijdens de plenaire behandeling oproep tot nog meer voortvarendheid op dat punt. Ik steun het urencriterium in die zin dat je het niet voor heel kleine deeltijdbanen wilt doen, maar ik houd wel zorgen over de stap naar een tijdelijke baan uit de Participatiewet, de oude bijstand. Ik overweeg op dat punt amendementen. Ook houd ik echt zorgen over het relatieve voordeel voor mensen met een arbeidsbeperking. Dat vervalt en ook daarover overweeg ik een amendement. Dat is geen vraag, maar ik vind het netjes om dat nu alvast aan te kondigen.

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Ik sluit mij allereerst even aan bij de vragen van mevrouw Neppérus over de manier waarop wij tussen nu en de eerste uitbetaling in 2018 ervan op de hoogte blijven of het allemaal on track ligt. Ook ik ben, net zoals mijn collega van D66, best wel geschrokken van de uitvoeringstoetsen, ook al omdat er gezegd wordt dat er eigenlijk helemaal niets meer kan veranderen, omdat het anders in de soep loopt. Tegelijkertijd zegt de Minister dat hij eigenlijk nog de hele definitie van minimumloon wil veranderen. Geloof mij, dat levert een behoorlijke herprogrammering op in alle software voor het LIV. Die twee dingen verhouden zich vrij slecht tot elkaar.

Ik had een iets uitgebreider antwoord verwacht op onze vraag over de bureaucratie voor kleine bedrijven. Er wordt nu gemakkelijk gezegd dat die wat minder is, maar ik zie nog heel veel bureaucratie. Ik zie echt met heel veel belangstelling uit naar de toegezegde informatie over studenten en arbeiders uit andere EU-landen en ook naar de informatie over wat er geleerd is van de operatie-Walvis. Zeker na de brief van vrijdagavond over het UWV in combinatie met de uitvoeringstoets zijn er bij mij alarmbellen gaan rinkelen. Ik zou daarom het oordeel van de Minister willen horen. Zegt hij klip-en-klaar: dit is uitvoerbaar, ook als ik een nieuwe Wet minimumloon invoer?

De heer Krol (50PLUS):

Voorzitter. Ook ik dank de bewindslieden. De urengrens lijkt ons niet te laag en niet te hoog. Ik sluit mij verder aan bij de vragen die al gesteld zijn.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Het doel van deze wet steunen wij hoe dan ook, maar de vraag is of effectiviteit en uitvoerbaarheid in deze wet goed samengaan. Ik heb nog wel wat zorgen, bijvoorbeeld over de mogelijke verdringing van de doelgroep waar wij de wet juist voor bedoeld hebben. Ik was onlangs bij een heel groot bedrijf voor gesneden groenten. Daar liepen heel veel arbeidsmigranten rond van wie sommigen wel, maar de meesten echt niet boven de 120% wettelijk minimumloon verdienen. Die gaan wij nu allemaal geld geven. Als je het straight wilt doen, denk ik: ja, natuurlijk, die vallen in de groep. Maar dat is nou net niet de doelgroep die wij voor ogen hebben. Ik heb hier zorgen over. Wij moeten niet over een aantal jaren constateren dat wij een regeling hebben opgetuigd waarmee heel veel geld is gegaan naar groepen waarvoor wij die juist niet bedoeld hadden. Dus ik hoop dat wij daar iets meer inzicht in krijgen en ook in de cijfers die de heer Omtzigt heeft gevraagd.

Ik heb ook een vraag over de kleine werkgevers. Hoe gebruiksvriendelijk is dit nog? Verder verwijs ik naar de werkgevers die van goede wil zijn, iemand in dienst nemen en daarin hebben geïnvesteerd. Als die persoon op een gegeven moment weggaat, misschien omdat hij het echt niet kan vanwege zijn beperking, krijgt de werkgever het LIV niet omdat niet aan de urengrens is voldaan.

Die zaken zijn strijdig. Ik zie de uitvoeringsproblemen en ik begrijp dat je het eenvoudig moet houden, maar ik hoop dat wij voor de plenaire behandeling toch wat meer inzicht krijgen in een aantal van die zaken.

De heer Bashir (SP):

Voorzitter. Ik heb vorige week al gezegd dat mijn fractie het doel van dit wetsvoorstel steunt. Wij hebben echter vragen over de effectiviteit ervan. De vragen die vandaag naar voren komen, hebben wij vorige week ook al gesteld. Ik ben van mening dat de Minister onvoldoende ingaat op de cijfers. Als wij vragen stellen over het urencriterium – 28 uur in plaats van 24 uur, een kleine verhoging – hoor ik graag welke effecten die hebben. Hoeveel mensen vallen dan niet meer onder het wetsvoorstel? Wat zijn de effecten op de lange termijn? Komen wij dan aan die 7.000 banen? Hebben wij dan minder pulpbanen?

Wij maken ons grote zorgen over de doelgroep. Er is al gesproken over studenten en arbeidsmigranten. Het doel van het wetsvoorstel is om ouderen en mensen met een arbeidsbeperking – mensen die nu onvoldoende aan bod komen op de arbeidsmarkt – aan het werk te krijgen en te houden. Ik vraag de Minister om nog beter rekening te houden met deze vragen, want als hij niets aan het wetsvoorstel verandert, blijft de doelgroep heel groot. Iedereen kan een aanvraag doen en het mkb komt niet aan bod. Ouderen en mensen met een arbeidsbeperking zijn dan de pineut. Zij vormen de doelgroep van het wetsvoorstel, maar uiteindelijk komen zij onvoldoende aan hun trekken.

Wil de Minister nog één keer zijn licht laten schijnen over het urencriterium en de doelgroep?

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter. Ook de PVV maakt zich zorgen over de effectiviteit en de complexiteit van dit wetsvoorstel. In hoeverre zal het doel om meer mensen aan het werk te krijgen, worden gehaald? Of is dit bedoeld om mensen die al een baan hebben, financieel tegemoet te komen?

Ik heb een specifieke vraag over uitzendkrachten. In zijn uitvoeringstoets plaatst het UWV kanttekeningen bij de positie van uitzendkrachten. In hoeverre worden de uitzendkrachten met dit wetsvoorstel bediend? Gelden die 1.248 uur per dienstbetrekking of is het criterium dat je een jaar voor een uitzendbureau hebt gewerkt bij tien of twintig werkgevers? Worden alle uren dan bij elkaar opgeteld? Dit is mij niet duidelijk. Aan de onderkant bij het kleinbedrijf wordt voor 90% gewerkt met uitzendkrachten. Iedereen begint voor een afwashulp of wat dan ook met een uitzendkracht en laat die dan eventueel doorgroeien naar een vaste baan. De vraag is natuurlijk in hoeverre de uitzendkrachten die starten op de arbeidsmarkt, worden bediend met dit wetsvoorstel.

Ik maak mij met het oog op de uitvoering zorgen over de Belastingdienst. Een probleem voor de Belastingdienst was nu juist dat die van een incasserende organisatie werd omgezet in een uitkerende organisatie. Dat hebben wij bij de toeslagen gezien. De dienst krijgt er nu weer een taak in de uitkerende sfeer bij. Volgens mij moeten wij juist terug naar een andere positie waarin de Belastingdienst incasseert en niet uitkeert. Daar gaat het fout, althans bij de toeslagen.

Verder maak ik me zorgen over de rem op de doorgroei. Werkgevers die wel door willen met een werknemer tegen een hoger salaris, zouden een dief van de eigen portemonnee zijn als zij iemand 121% of 111% wettelijk minimum loon geven. Dan lopen zij uiteindelijk € 1.000 mis.

Er wordt constant gezegd dat het mkb in het kader van de verzilveringsproblematiek wordt bediend, maar dat geldt alleen voor het loonkostenvoordeel. Dat geldt niet bij het LIV, dat nu wordt geïntroduceerd. Waarom wordt niet gekozen voor een loonkostensubsidie die op uurbasis wordt gerealiseerd en niet achteraf, anderhalf jaar later? Dan weet je van tevoren niet of je dat voordeel überhaupt krijgt.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel heeft in grote lijnen de steun van onze fractie. Ja, wij zien ook beperkingen en ja, wij vragen ook of het uiteindelijk effectief wordt. Gek genoeg is het meest praktische toch de achterafbetaling, die voor de eenvoud van het systeem zo belangrijk gevonden wordt. Daar zit toch echt wel een soort bottleneck, want in hoeverre wordt de werkgever ervan overtuigd dat hij iemand nu moet aannemen als hij daarvoor pas zo veel later een vergoeding krijgt? Laten wij het in elk geval wel gaan doen, want het is belangrijk om aan deze kant van de arbeidsmarkt echt iets te doen.

Wij kunnen ons op zichzelf vinden in het 24 uurscriterium. Iets meer twijfel is er nog bij het jaarurencriterium. Wij zien daar inderdaad een risico: naarmate je dat krapper maakt, kom je dichter bij seizoensarbeid. Dat is niet verstandig. Aan de andere kant denken wij dat dit ook een risico is. Daar willen wij nog even over nadenken.

Ziet de Minister ook mogelijkheden voor bijvoorbeeld een urencriterium voor een halfjaar of drie kwartalen? Dan kom je niet bij seizoensarbeid uit, maar dan kan toch iets meer flexibiliteit ontstaan. Ik kan mij voorstellen dat een dergelijk criterium de zaak niet complexer maakt, terwijl het misschien wel iets meer mogelijkheden biedt om starters op de arbeidsmarkt te helpen.

Minister Asscher:

Voorzitter. Ik zeg dank voor de steun die ik bij veel partijen beluister. Als je in het voorprogramma zit, moet je niet te lang op het podium blijven staan, dus ik zal even snel op de laatste punten ingaan.

De VVD vraagt onder andere naar de uitvoerbaarheid door UWV. De heer Omtzigt komt daar namens het CDA ook op terug. Wat de Staatssecretaris net over de Belastingdienst zei, geldt hiervoor precies hetzelfde. Ja, dat is uitvoerbaar en ja, het betekent wel dat je daar mensen voor gereed moet hebben. Het feit dat ik de Kamer heb geïnformeerd over een aantal achterstanden of dreigende achterstanden bij de herbeoordelingen en bij het oppakken van de werkvoorraad inzake fraudesignalen, past naar mijn mening vooral bij de openheid waarin wij daarover met elkaar communiceren; wij proberen op tijd maatregelen te nemen. Het wil niet zeggen dat je daarom niks meer aan dit soort organisaties kunt vragen. De uitvoeringsorganisaties zijn wel heel streng tegen ons geweest. Zij hebben ons gevraagd om de wet tijdens de behandeling in de Kamer niet vol te gaan hangen met dingen die bezien vanuit de doelstelling wel begrijpelijk of zelfs wenselijk kunnen zijn, maar die de uitvoering enorm compliceren. In het verleden is dat weleens gebeurd. Terwijl ik de wensen en de zorgen van de Kamer heel goed begrijp, proef ik daaruit ook wel heel veel steun om nu maar even strak te beginnen en het echt een kans te geven. In een latere fase, als wij verder zijn en als het instrument is ingeburgerd, kun je altijd nog bekijken welke verbeteringen mogelijk zijn.

We hebben in ieder geval geprobeerd om de lessen uit het verleden toe te passen. Het lijkt mij goed om de Kamer tijdig de stand van zaken te geven van de voorbereiding, voordat de eerste uitbetalingen het geval zijn. Als ik met mijn inschattingen naar de Kamer kom, zal ik ook een voorstel doen voor wat een passend moment en een passende vorm zou zijn om de Kamer daarvan op de hoogte te brengen; dit was het verzoek van VVD en CDA. Dank voor de bereidheid van de fracties om het met dit evenwicht rond de 24 uursgrens te willen proberen.

Ik zal verder geen aardige dingen herhalen, hoe verleidelijk dat ook is. Het CDA maakt zich zorgen over de WML-veranderingen, maar dat is nou net niet zo bedoeld. Het wetsvoorstel houdt rekening met een toekomstig minimumuurloon, een vereenvoudiging in de handhaving door de inspectie en een vereenvoudiging voor werkgevers die in dit geval een 38 uurscriterium logisch zou maken. Stel dat dat er niet komt, dan blijf je werken met de huidige complexiteit. Het is niet zo dat we het WML volledig overhoop gaan gooien en dat daardoor de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel beperkt zou worden. Stel dat de Kamer enthousiast zou zijn over de brief en dat dat zou leiden tot een aanpassing van het WML, dan sorteert deze wet daar wel op voor. Ik hoop dat van alle zorgen die er zijn over de uitvoerbaarheid, dit er geen is.

De PVV en het CDA hebben gevraagd hoe het zit met de bureaucratie voor werkgevers. Als je loonkostensubsidie op uurniveau doet, dan voel je het al aan: dat wordt gedoe met administratie, bonnetjes en bewijzen. Nu werkt het juist andersom. Het wordt tot op grote hoogte automatisch aan bedrijven overgemaakt, weliswaar achteraf, maar dat betekent een administratievelastenverlichting die op 4 miljoen is becijferd. Het is dus makkelijker voor de werkgevers. Een systeem waarbij je met loonkostensubsidie per gewerkt uur gaat werken is in de uitvoering complex, ook in de administratieve lasten voor werkgevers. «Ja, het is dus uitvoerbaar» is dus mijn concrete antwoord op de vraag van de heer Omtzigt.

Ik begrijp de zorg van de ChristenUnie over de doelgroepen heel goed. Je moet van goeden huize komen om, als mensen een heel jaar werken, premies en belasting betalen, te zeggen dat werkgevers geen recht hebben op die voorziening. Ik zal een poging doen om tot een inschatting te komen. voor de studenten geldt hetzelfde, dat heb ik in de eerste termijn al aangegeven. Qua gebruiksvriendelijkheid is het een grote stap voorwaarts ten opzichte van de premiekortingen die wij nu kennen. Dat kan ik expliciet bevestigen.

Dank ook voor de steun van de SP, waar nog zorgen leven over het urencriterium. Ik begrijp dat goed, ik ben er net in alle openheid ingegaan. Alle grenzen hebben nadelen. Een 24 uursgrens lijkt mij redelijk, dus ik hoop dat die steun zich ook zal materialiseren. Het mkb komt wel degelijk aan bod, juist doordat we de verzilveringsproblematiek achter ons laten. Ik hoop dat de heer Bashir dat in zijn uiteindelijke oordeel wil betrekken.

De PVV vraagt hoe het met uitzendkrachten zit. Als een uitzendbureau voldoet aan het criterium, geldt dat niet. Een uitzendbureau met iemand in dienst in categorie C kan profiteren van het LIV als het bureau de 1.248 uur haalt met de verschillende uitzendingen van die uitzendkracht. Het is expliciet niet de bedoeling dat het voor uitzendbureaus beschikbaar komt die werknemers niet in dienst hebben en die werknemers in onzekerheid laten over de te werken uren in een week, maand of jaar. Dat is een keuze die expliciet is gemaakt. Ik hoop dat ook de PVV die zal kunnen steunen.

Ik begrijp het door zoeken van GroenLinks naar de vraag hoe je de cirkel toch vierkant kunt maken en meer voordelen van flexibiliteit kunt bewerkstelligen zonder iets af te doen van de eenvoud in de uitvoering. Op het eerste gezicht ben ik bang dat een halfjaars- of driekwartjaarscriterium heel veel gaat kosten in de complexiteit. Maar de heer Grashoff gaf al aan dat we nog even de tijd hadden. Mochten we bij het opstellen van die brief tot de conclusie komen dat de voordelen opwegen tegen de nadelen, dan zal ik daarop ingaan. Ik verwacht dat heel eerlijk gezegd niet en ik hoop dat ik op begrip mag rekenen.

De voorzitter:

Hiermee zijn we gekomen aan het einde van het gedeelte SZW. Ik bedank de Minister van SZW en zijn ambtenaren voor hun komst. We doen even een stoelenwissel. Ik stel voor dat we daarna en dus nog voor de lunch een start maken met het deel van Staatssecretaris Wiebes.

Staatssecretaris Wiebes:

Voorzitter, ik zou graag twee minuten schorsen.

De voorzitter:

Dat ga ik doen.

Een ordevoorstel. Ik stel voor dat we zo meteen een start maken met de beantwoording door de Staatssecretaris. Ik heb begrepen dat hij zal beginnen met een kort blokje over vereenvoudigingen. Het is mijn voorstel om daarna te schorsen voor de lunch. Daarna volgt het tweede blok, dat over kostwinnerschap gaat. Excuus, de Staatssecretaris fluistert mij in dat hij alleen maar vijf grote blokken heeft. Het lijkt mij daarom beter om nu drie kwartier te schorsen voor de lunch. Dat betekent dat we om 13.15 uur verdergaan.

De vergadering wordt van 12.33 uur tot 13.15 uur geschorst.

2. Overige wetsvoorstellen uit het pakket Belastingplan 2016 en wetsvoorstel Wet uitvoering Common Reporting Standard

De voorzitter:

Een puntje van orde is dat de heer Van Vliet heeft aangegeven dat hij om 13.30 uur voor een uur weg moet vanwege zijn oude functie van enquêtecommissievoorzitter. Na dat uur komt hij weer terug.

Ik geef het woord aan de Staatssecretaris, die heeft gezegd dat hij eerst aangeeft wat de blokjes zijn waarin hij zijn beantwoording heeft ingedeeld.

Staatssecretaris Wiebes:

Voorzitter. Na een kleine aftrap ga ik eerst in op alles wat met de 5 miljard te maken heeft, dus niet alleen op de historie, maar ook op de inkomenseffecten en de verdeling daarvan. Daarbij komen uiteraard ook de kostwinners aan de orde. Ik ga verder in de op de grote hoeveelheid vragen die is gesteld over vergroening en duurzaamheid. Daarna wil ik mij door box 3 heen werken om uit te komen bij de vragen over de Wet bevordering speur- & ontwikkelingswerk (Wbso) en de Research & Developmentaftrek (RDA) en de daarover geuite zorgen. Verschillende woordvoerders zijn ingegaan op de schenkingsvrijstelling. Daaraan besteed ik graag aandacht. Er zijn verder verschillende amendementen ingediend. Daarop ga ik aan het eind kort samenvattend in. Ik hoop in die volgorde alles af te werken. De blokken over de 5 miljard en de inkomenseffecten, het groen en box 3 zijn de meest volumineuze.

De heer Van Vliet (Van Vliet):

Er zijn verschillende vragen gesteld over het wetsvoorstel aangaande de fiscale maatregelen. Ik noem bijvoorbeeld de werkkostenregeling. Zitten die in een blokje restvragen?

Staatssecretaris Wiebes:

Ik heb geprobeerd om de vragen daarover samen met een aantal andere feitelijk beantwoordbare vragen in een schriftelijke set op te nemen. Als dat goed is gegaan, heeft de heer Van Vliet die in de schriftelijke set aangetroffen. Is dat niet goed gegaan, dan moet ik mij diep schamen en hoor ik graag van hem welke vragen niet in de schriftelijke set voorkomen, terwijl hij er toch echt graag antwoord op wil. Dan werk ik daar natuurlijk aan.

Allereerst dank ik alle woordvoerders voor hun inbreng van vorige week. Die kwam in aanvulling op de soms al uitvoerige inbreng in de Algemene Politieke Beschouwingen en de Algemene Financiële Beschouwingen, die over beslist meer gingen dan techniek. We hebben natuurlijk niet alleen wensen, maar ook hele maatschappijvisies langs zien komen. Die zijn helder uiteengezet. Iedere kijker heeft kunnen zien hoe het politieke spectrum in elkaar zit. In veel gevallen is het niet bij maatschappijvisies gebleven, maar zijn gewenste maatregelen heel helder over de toonbank gegaan. Eigenlijk hebben alle woordvoerders enigszins duidelijk verteld wat zij van het Belastingplan verwachten. De geboden duidelijkheid maakt dat het draagvlak niet bepaald voor het oprapen ligt. Het CDA, de SGP en de ChristenUnie hebben moeite met de fiscale behandeling van de kostwinner. De heer Dijkgraaf heeft hierover in de Algemene Financiële Beschouwingen al een heel pakkend betoog gehouden, gelardeerd met voorbeelden, terwijl de ChristenUnie hiervoor een tegenbegroting heeft ingediend. Naar deze pleidooien zaten andere partijen juist weer met bewolkte gezichten te luisteren. D66, maar ook GroenLinks en de ChristenUnie hebben aangegeven vooral steun te overwegen voor verdere fiscale vergroening, terwijl andere partijen daarvan eerder in bedekte termen enige afstand hebben genomen.

Ik hoor de heer Van Weyenberg «banen, banen, banen» zeggen. Zo is het. Dat bindt ons op een bepaalde manier wel weer. Op zich leeft bij iedereen de wens dat de werkgelegenheid wordt bevorderd, maar sommigen hebben daartegen principiële bezwaren als daarvoor de tweeverdieners te veel worden ontzien, terwijl anderen juist grote hervormingen hebben voorgesteld, waarvoor het draagvlak overigens nog niet helemaal in kannen en kruiken is.

Het was in de afgelopen jaren al niet zo gemakkelijk om draagvlak te verwerven voor het verhogen van de belastingen, maar dat alles valt in het niet bij de hoeveelheid toeren die je moet uithalen om draagvlak te krijgen voor een verlaging van de belastingen. Die politieke klem treft niet alleen diegenen zoals ik die steun zoeken voor het Belastingplan, maar ook de indieners van de amendementen. Het amendement van de een kan in zijn zuivere vorm waarschijnlijk geen genade vinden bij de ander. Daardoor wordt het ook voor de indieners van amendementen nog een toestand. Dat betekent echter ook dat wij elkaar hier misschien kunnen helpen.

Meer dan ooit spelen bij dit Belastingplan ook politieke vragen. Dat maakt het ook wel interessant. Er spelen politieke vragen ten aanzien van inkomensverdeling, niet alleen tussen arm en rijk, maar ook langs de as van de huishoudenssamenstelling. Er spelen vragen omtrent vergroening en de belasting op vermogen. Dat alles speelt zich af tegen de wens om uiteindelijk de belastingen een keer te verlagen, met name de lasten op arbeid. Die wens leeft toch wel in veel achterbannen. Politiek gaat het dus ergens over.

Ik ga proberen om in deze eerste termijn een aantal denkrichtingen te formuleren waarmee ik de een tegemoet probeer te komen zonder de anderen van tafel te jagen en vice versa. Dat betekent onherroepelijk een paar dingen. Ik weet niet of het de schoonheid ten goede komt, maar dit betekent onder meer onherroepelijk dat ik dossiers aan elkaar moet proberen te rijgen. Het zou namelijk niet lukken in een strikte kolomsgewijze behandeling. Tegelijkertijd moet ik niet doorschieten in de maatvoering. Wat dat betekent, moeten wij hier met elkaar uitvinden, maar ik weet zeker dat er minstens drie woordvoerders geagiteerd op zullen springen als ik met mijn mogelijke denkrichtingen allerlei banen blijk te vernietigen. Anderen zullen echter ook zeggen dat zij een wezenlijk vraagstuk naar voren hebben gebracht en daarop een wezenlijk antwoord verlangen. Dat gaan wij proberen te geven.

Ik begin met de verdeling van de 5 miljard en kom aan het eind op een soort eerste denkrichting waar wij in het debat verder op kunnen kauwen.

De heer Van Weyenberg (D66):

De Staatssecretaris gaat puzzelen. Ik ben nieuwsgierig waar hij mee komt. Ik heb al wel een heldere vraag: is het uitgangspunt van het kabinet dat aanpassingen tot meer banen moeten leiden en niet tot minder banen?

Staatssecretaris Wiebes:

Het kabinet heeft er geen geheim van gemaakt dat meer werkgelegenheid een heel belangrijk doel is. Tegelijkertijd moeten wij realistisch zijn. Ik zal proberen om een aantal partijen tegemoet te komen. Ik zal het uiterste doen om ervoor te zorgen dat dit niet in de papieren van de werkgelegenheidsmeting loopt. Voorstellen die tot extra werkgelegenheid leiden zijn intussen altijd welkom, maar het is in deze constellatie onmogelijk om één partij volmaakt tevreden te stellen. Wij zullen in de huidige constellatie altijd moeten zoeken naar mogelijkheden om ervoor te zorgen dat iedereen tevredener wordt dan hij nu is, zonder de illusie te hebben dat iemand volmaakt gelukkig zal worden. Een gezamenlijk gedragen ongeluk kan ook de uitkomst van dit proces zijn, als dat ongeluk er dan hopelijk maar wel toe leidt dat wij Nederlanders meer aan het werk kunnen helpen en minder belasting kunnen laten betalen. Ik kom daar nog op. Meer heb ik daarover nu niet te melden.

De heer Van Weyenberg (D66):

Toch schrik ik van dit antwoord. De vraag is blijkbaar hoeveel banen er minder bij komen. De hoop dat het niet te veel in de papieren loopt, is voor mijn fractie niet echt een geruststelling. De principiële richting is de afgelopen jaren geweest om het voor beide partners financieel aantrekkelijk te maken om te gaan werken en daarnaast natuurlijk arbeid en zorg te combineren. Is de Staatssecretaris het met de D66-fractie eens dat we niet willen breken met die lijn en dat wij geen stappen terug moeten zetten op dat vlak, waardoor wij het weer minder aantrekkelijk zouden maken dan in de kabinetsplannen dat beide partners werken? Ik heb alle respect voor de overtuiging van anderen, maar dit zou qua overtuiging een lijn zijn die mijn fractie niet steunt. Ik mag toch aannemen dat de VVD, de Partij van de Arbeid en de coalitie die lijn ook niet steunen. Ze stemden niet voor niets tegen de motie daaromtrent in de Eerste Kamer.

Staatssecretaris Wiebes:

Het kabinet heeft van harte en vol enthousiasme ingezet op meer werkgelegenheid. Ik ga niet antwoorden op allerlei te vage en binaire vragen. Ik zoek naar mogelijkheden om aan de verschillende zorgen tegemoet te komen. Soms zijn die zorgen symmetrisch. Daarbij loop ik het risico de ene van tafel te jagen als ik de andere tegemoetkom, en andersom. Dat geldt in alle richtingen. Ik probeer op een zodanige manier naar maatvoering te zoeken dat er een breed gevoel ontstaat dat aan de zorgen tegemoet is gekomen. Ik doe daar echter geen binaire uitspraken over.

De heer Krol (50PLUS):

Tot mijn verbazing heb ik de Staatssecretaris in de inleiding niet het woord «ouderen» horen noemen, terwijl in de Eerste Kamer de motie-Nagel is aangenomen en ik ook hier meerdere mensen heb horen zeggen dat dit belangrijk is. Als ik de Staatssecretaris daarbij kan helpen: ik heb eventueel de zetelverdeling in de Eerste Kamer voor hem klaarliggen!

Staatssecretaris Wiebes:

Ik heb geprobeerd in mijn inleiding alle woorden te noemen die maar enigszins genoemd moesten worden. Dat is niet helemaal gelukt. We zien allemaal dat dit onderwerp aan de orde komt. Als de heer Krol mij even de gelegenheid geeft, zal ik daarop ingaan en daarover het een en ander zeggen. Het is dan aan de verschillende woordvoerders om daar weer op door te vragen. Ik vertrouw erop dat de heer Krol dat ook zal doen. Ik reken daarop.

Laten we beginnen met een veel gebruikt citaat: «een stelselherziening zonder lastenverlichting is niet haalbaar, maar een lastenverlichting zonder een bijbehorende stelselherziening is een gemiste kans». Dat is mijn zin uit de Prinsjesdagbrief. Het kabinet staat nog volledig achter deze zin. De lasten op arbeid zijn te hoog en het stelsel is moeilijk uitvoerbaar. Voor beide punten is hier rond de tafel brede steun. We weten allemaal dat het niet gelukt is om op dat moment voldoende partijen aan tafel te houden die daarmee aan de slag wilden en die dat verder wilden uitwerken. Daar zaten voor iedereen begrijpelijke politieke motieven achter. De Kamer hoort van mij daar geen kwaad woord over. We weten echter ook dat we grote hervormingen, met lading, er niet in één keer doorheen krijgen. Dat betekent niet dat ze van de baan zijn of dat het kabinet er niet langer naar zou streven. Ik geloof heilig dat de Nederlandse politiek heeft bewezen, meer dan in veel andere landen, noodzakelijke hervormingen uiteindelijk op te pakken. Niet in één keer, soms niet in twee keer en soms niet in drie keer. We hebben ook weleens hervormingen gezien waarover we tien jaar hebben gepraat. Maar na tien jaar heeft de Nederlandse politiek daar dan toch iets aan gedaan. Zo loopt Nederland voorop als het gaat om de koppeling van de pensioenleeftijd aan de levensverwachting. Dat is ook het geval als het gaat om allerlei bestuurlijke hervormingen. Nederland heeft relatief weinig bestuurslagen. In Nederland neemt het aantal gemeenten ieder jaar met tien af, terwijl het aantal in Frankrijk al 200 jaar op 36.000 ligt. In dit land is de politiek uiteindelijk altijd bereid om verstandige stappen te nemen, maar misschien niet in één keer. Maar had iemand dat dan in één keer verwacht?

Dit jaar zitten we vast aan een aantal kleinere hervormingen. Voor 2016 staan er twintig geprogrammeerd: soms door ze al in het Belastingplan of bijbehorende wetgeving op te nemen, soms door ze in een brief te formuleren ze te agenderen en er een stap in te maken in 2016. In elk geval is de bredere stelselherziening er nog niet. Het kabinet heeft echter geoordeeld dat het niet-geven van lastenverlichting een tweede gemiste kans zou zijn. Zonder die 5 miljard is de koopkrachtontwikkeling van het gemiddelde huishouden – ik kijk daarvoor even naar de mediane grafieken – ongeveer neutraal. Wat zou het landsbestuur, waar ook de Kamer bij hoort, daarmee zeggen? We zouden dan tegen de Nederlanders zeggen: de economie bloeit op, maar de huishoudens krijgen niets. We zitten immers rond de nul. We zouden zeggen: de huishoudens krijgen niets, maar niet iedereen krijgt evenveel niets: sommige mensen krijgen «nietser» dan andere mensen niets krijgen. De gepensioneerden zouden er 1% op achteruitgaan. Door meerdere woordvoerders is hiervoor in augustus, bij het verschijnen van de ramingen, aandacht gevraagd. Een en ander is het gevolg van eerdere besluitvorming in de Kamer. De alleenverdieners zouden met -0,2% door het ijs zakken, maar de alleenverdiener rond modaal met kinderen – laat ik eens een voorbeeld noemen – zou ook een -1% scoren. Dat zijn geen fraaie getallen. Alleen gemiddelde huishoudens met kinderen in de mediane grafieken zouden erop vooruitgaan met 0,7%.

Het kabinet heeft dus gedacht: het is mooier als de economie opbloeit en mensen in het land daar tegelijkertijd iets van merken. Het is ook mooi dat wij, als wij nu tussentijds de handen niet op elkaar krijgen voor een bredere hervorming, in elk geval de werkgelegenheid blijven bevorderen op een manier die mensen aanspreekt, namelijk minder belasting betalen. Daarom is die 5 miljard er gekomen.

Wat doet die 5 miljard? De 5 miljard verbetert voor het gemiddelde huishouden de koopkracht met 1,2%, allemaal boven op het beeld dat wij anders zouden hebben. De koopkracht van werkenden verbetert meer, maar tegelijkertijd is die 5 miljard erop getuned dat alle standaardhuishoudens uit de grafieken en lijstjes die de leden van de commissie zo goed kennen, uit de rode cijfers komen. Wij hebben alle standaardhuishoudens die door het ijs zakten, op of boven de nul getild omdat wij immers wilden dat de huishoudens iets merken van de aantrekkende economische groei, ook de huishoudens die hier en daar erg ver wegzakten en volgens velen ten onrechte niet in de meevaller zouden delen.

Ik neem een aantal groepen eruit, bijvoorbeeld de ouderen. Als gevolg van de 5 miljard verbetert de koopkracht van ouderen ten opzichte van het beeld dat er bestond. Die 1,2% is opmerkelijk, want die 1,2% is precies hetzelfde als de gemiddelde koopkrachtverbetering van huishoudens als gevolg van de 5 miljard. Met andere woorden, voor 2016 krijgen ouderen hun evenredig aandeel in de 5 miljard. Dat is ook niet raar en de heer Krol is daar misschien zelf deels bij geweest; de goede krantenlezer weet zich dat nog te herinneren. Het kabinet heeft begin augustus ook gekeken naar de koopkrachtbeelden, heeft ook gezien wat daarin gebeurde met ouderen en heeft ook gedacht: in de constellatie van een meevaller van 5 miljard is het politiek onvermijdelijk en begrijpelijk om iets aan de koopkracht van ouderen te doen. Die hebben daarmee hun evenredig aandeel in die 5 miljard gekregen, want beide, een gemiddeld huishouden en een oudere, staan op plus 1,2%.

Dat is geen volledig antwoord op de moties die er liggen, maar het woord «evenredig» is hier zonder meer op zijn plaats. Verschillende mensen gebruikten in hun oproepen het woord «structureel». Dat is nu niet gelukt; ik zeg het maar heel eerlijk. Ik ga geen verstoppertje spelen en het niet mooier voordoen, maar wij hebben een goede Nederlandse traditie en die heet: ieder jaar over koopkrachtplaatjes praten. Sterker nog, als wij ons alleen maar zouden houden aan dingen die structureel in de plannen zaten, dan was deze koopkrachtreparatie er helemaal nooit gekomen. Deze koopkrachtreparatie bewijst dus dat er elke keer weer opnieuw een maatschappelijk debat is over wat er gebeurt. Dat zou ook mijn antwoord daarop zijn. Ik pretendeer niet dat ik daarmee iedereen volmaakt gelukkig maak. Misschien zou een volmaakt gelukkige woordvoerder hier een volmaakt ongelukkige daar betekenen, maar aan het woord «evenredig» is, nog voordat dat woord in moties opdook, recht gedaan in de reparatie van het kabinet ten aanzien van ouderen.

Voorzitter, ik zie verschillende stukken, maar als u een en ander aan het eind van het blokje wilt doen ... Ik kom straks bij de eenverdieners-kostwinners. Misschien kunt u dat een blokje noemen.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik heb even een vraag, want dit is een groot blok, dat onder andere gaat over de eenverdieners. Ik wil even inzoomen op de ouderen. De Staatssecretaris heeft de mond vol over evenredigheid, maar hij introduceert eerst een aantal maatregelen waardoor de ouderen door het ijs zakken, zoals het halveren van de ouderenkorting en het afschaffen van de ouderentoeslag. Daardoor zakken de ouderen door het ijs. Nu zegt de Staatssecretaris heel royaal: weet je wat, dan nemen wij die maatregelen niet en dan zitten zij weer met een plusje van 1,2% op de nul. Dat is niet evenredig. De Staatssecretaris gaat uit van een basispad dat hij zelf creëert, waardoor de ouderen door het ijs zakken. Hij zegt dan dat hij die maatregelen niet neemt. Per saldo krijgen de ouderen er dus niets bij. Vervolgens zegt hij dat ze blij moeten zijn omdat ze er 1,2% bij hebben gekregen doordat de ouderenkorting niet meer wordt gehalveerd. Zo houdt hij de mensen voor de gek, maar de mensen zijn niet gek want ze prikken er allemaal doorheen.

Staatssecretaris Wiebes:

De besluitvorming waarop de heer Van Dijck wijst, vond vorig jaar plaats. Toen heeft hij deze inbreng ook geleverd. Dat heeft desondanks geleid tot het democratische besluit om een aantal van die voordelen aan te pakken. Een ervan was dat ouderen een tweemaal zo hoge vrije voet hadden. Die is gelijk gemaakt aan die voor de rest van de Nederlanders. Een aantal zaken is gelijk gemaakt aan die voor de andere Nederlanders. Dat is allemaal juist. Dat is vorig jaar gebeurd.

Ik spreek nu over dit jaar. Gezien de uitwerking voor dit jaar is in augustus een koopkrachtreparatie verricht. Daartoe hebben verschillenden van u het kabinet overigens opgeroepen. Dat heeft geleid tot dat evenredige aandeel in die 5 miljard. Dat er in het verleden andere maatregelen zijn genomen, is juist. Er zijn periodes geweest waarin de koopkracht van ouderen aanzienlijk sneller is gegroeid dan die van de rest van de huishoudens in Nederland. Dat is best een lange tijd het geval geweest. Daarna is daarin het een en ander aangepast. Dat is ook gebeurd om de houdbaarheid van de economie te borgen. Dat is ook allemaal waar. Dat ontken ik niet en ik speel hierover geen verstoppertje. Maar in deze 5 miljard delen de ouderen in 2016 evenredig.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik begin mij toch te ergeren. De Staatssecretaris maakt mensen blij met een dode mus. Dat was vorig jaar ook het commentaar. Toen werd een maatregel aangekondigd voor 2016. Toen vroegen wij hier allemaal waarom er een ouderenkorting en een ouderentoeslagmaatregel stonden in het Belastingplan 2014 voor 2016. Doe dat dan volgend jaar, zeiden we. De Staatssecretaris verslechtert op papier de situatie voor ouderen over twee jaar. Vervolgens draait hij die maatregel terug en zegt: kijk, u hebt er op papier 1,2% bij gekregen. Hij leeft in een virtuele werkelijkheid. Hij moet zeggen dat hij van plan was de ouderen met 1,2% te pakken, maar dat niet heeft gedaan omdat koopkrachtplaatjes er belabberd uit kwamen te zien. Dat is het eerlijke verhaal en niet dat men blij moet zijn met een dode mus.

Staatssecretaris Wiebes:

Er lag een begroting. Daarin hebben we 400 miljoen gestopt voor de verhoging van de ouderenkorting, 250 miljoen voor een tijdelijke verhoging van de zorgtoeslag en nog eens 200 miljoen voor de huurtoeslag. Dat noem ik geen dode mus, maar ik zal de heer Van Dijck niet beletten om zijn eigen woorden daarvoor te kiezen.

De heer Omtzigt (CDA):

Nu beginnen de statistische definities mij een beetje te duizelen. Ik heb het standaardkoopkrachtplaatje erbij gepakt dat door het Ministerie van SZW is gepubliceerd bij het Belastingplan. Bij ouderen staan daarin plusjes van +0,4, +0,8, +0,1 en +0,1. Dat gebeurt in zijn totaliteit met de koopkracht van ouderen. Nu wordt weer het spel gespeeld dat wij wel meenemen wat er in het pakket van 5 miljard zit, maar waarvan twee zaken behoorlijk pijnlijk zijn. De ouderentoeslag geldt voor één jaar en ook de zorgtoeslag is tijdelijk, zei de Staatssecretaris net. Overigens is die ouderentoeslag niet eens verzilverbaar, zo bleek uit de antwoorden. Daarop komen wij later terug. De eerste € 500 aan toeslag kunnen ouderen helemaal niet krijgen. Waarom zo'n gegoochel? Waarom krijgen wij elke keer een ander setje plaatjes voorgeschoteld tot het ons zo duizelt dat we zo ongeveer moeten geloven dat het ongeveer gelijk verdeeld is? Wat is het setje plaatjes waarop de Minister stuurt en waarop wij worden geacht mee te kijken?

Staatssecretaris Wiebes:

De getallen die ik hier noem zijn de aandelen in de 5 miljard. Ik maak een vergelijking. Dat is niet raar om te doen, want zouden we Nederland niet blij kunnen maken met een belastingverlaging van 5 miljard ten opzichte van het beeld in de boeken, dan zouden de ouderen -1% boeken. Ik schets dat ze gemiddeld van de 5 miljard een evenredig aandeel krijgen zoals de rest van de huishoudens dat gemiddeld ook krijgt. Dat blijkt uit de mediane cijfers. Die kan de heer Omtzigt her en der terugvinden. Er zijn vergelijkingen gemaakt tussen de uitkomsten zonder de 5 miljard en met de 5 miljard. Dit is het beeld.

De heer Omtzigt (CDA):

Dat is wel een heel bijzondere manier van redeneren. Vorig jaar mochten wij de verlaging van de ouderenkorting en de afschaffing van de toeslag in box 3 – dat zijn maatregelen die ouderen treffen – niet meenemen in het beeld van de koopkracht, omdat die maatregelen pas in 2016 zouden ingaan. Nu het over 2016 gaat, zegt de Staatssecretaris: dat was vorig jaar, dus we doen het nu alleen met het pakket van dit jaar. Hadden die maatregelen die ouderen treffen, vorig jaar of dit jaar moeten worden meegenomen in de koopkrachtplaatjes van het totale kabinetsbeleid?

Staatssecretaris Wiebes:

Er is vorig jaar heel duidelijk gemeld dat het na een jaar in zou gaan en dat het dan bepaalde consequenties zou hebben. Daar is nooit geheimzinnig over gedaan. Dat zou nu ingaan. Met het vrijkomen van een 5 miljard-pakket hebben we gemeend dat we ook naar de ouderen moesten kijken. Die oproep was door een breed aantal partijen gedaan. Het gaat om de manier waarop iemand of een bepaalde groep van de 5 miljard profiteert. Dat is ook precies wat de motie vraagt. Daarin wordt niet gesproken over absolute koopkracht maar over het aandeel in de 5 miljard. Dat vind ik een heel redelijke manier om daarover te praten. Dat is wat mij aan die motie bevalt. Daarin wordt een passende manier beschreven om naar de effecten van die 5 miljard te kijken. Die methode heb ik hier ook gevolgd.

De heer Krol (50PLUS):

Ik heb toch goed begrepen dat de maatregelen die het leed van ouderen verzachten, in ieder geval helaas maar tijdelijk van aard zijn? Ook heb ik toch goed begrepen dat nog steeds 39% van de ouderen op nul staat of er zelfs op achteruitgaat?

Staatssecretaris Wiebes:

Alle koopkrachtplaatjes voor elke groep vertonen een zekere spreiding. Dat is onherroepelijk. Dat is elk jaar zo. Dat maakt het ingewikkeld. Het zijn altijd puntenwolken. Dat is voor elke groep zo, niet alleen voor ouderen. Dat is ook niet nieuw. Wel is het belangrijk dat we kijken waar het midden zit en hoe zich dat beweegt. Daarbij is het belangrijk om te zien dat dat voor allerlei groepen in sterke mate wordt opgetild. De partijen die in de min zaten, komen we met kleine plusjes tegemoet. Ook andere partijen die sterk in de min zaten, worden daarmee ten minste op nul getild, en weer anderen gaan er iets op vooruit. Zo hebben we steeds bekeken hoe we de 5 miljard verdelen. Daarmee is de 5 miljard dus niet alleen maar naar werkenden gegaan, maar is er een zekere noodzakelijke koopkrachtreparatie gepleegd ten aanzien van bijvoorbeeld ouderen.

De heer Krol (50PLUS):

Ik stel dus vast dat inderdaad 39% van de ouderen op nul of in de min staat en dat het echt alleen maar om tijdelijke maatregelen gaat.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik ga verder met de alleenverdieners. De koopkracht van alleenverdieners zou er iets op achteruitgaan. Ook daarin zitten verschillen, want de alleenverdieners met modaal en kinderen zouden er sterker op achteruitgaan dan gemiddeld. Als gevolg van die 5 miljard verbeteren de alleenverdieners hun positie met 1,1%, wat bijna – net niet helemaal – het evenredige aandeel in de 5 miljard is.

Stelt dat iedereen tevreden? Nee, duidelijk niet. Het gaat de woordvoerders die hiermee problemen hebben, eigenlijk nog niet eens zozeer om de koopkracht in absolute zin. Verschillende leden hebben moeite met de positie van enerzijds ouderen en anderzijds zeker ook kostwinners in 2016. Dat is niet omdat hun gemiddelde koopkracht daalt, want dat doet hij niet. Dat is ook niet omdat deze groepen in 2016 geen evenredig aandeel zouden krijgen in de 5 miljard, want dat krijgen ze wel. Het is omdat de verschillen met niet-ouderen en tweeverdieners toenemen. Dat is het springende punt, waar onder anderen de heer Dijkgraaf zijn vlammende betoog in de Algemene Financiële Beschouwingen aan heeft gewijd.

Er zijn allerlei voorbeelden genoemd. De heer Omtzigt en de heer Van Dijck zullen ook allerlei voorbeelden hebben genoemd, maar ik begin met het voorbeeld van de heer Dijkgraaf van de alleenverdiener met € 40.000, die wordt afgezet tegen de tweeverdieners met twee keer € 20.000. Als je allerlei effecten meeneemt, dan zit daar een groot verschil tussen in het nettotraject. Dat is exclusief de eigen bijdrage voor kinderopvang. Dat moet wel gezegd worden. Tweeverdieners hebben die natuurlijk wel en eenverdieners niet, zoals de heer Dijkgraaf ook weet. Het is ook een wat extreem voorbeeld, want er zijn in ons bestand zijn niet zo heel veel huishoudens te vinden met twee keer een wettelijk minimumloon. Die zijn er gewoon niet zo veel. Als je pensioen beschouwt als inkomen, dan daalt het verschil verder. Ik zal dit punt echter niet onder het tapijt vegen, want de stelling van de heer Dijkgraaf dat er een significant verschil overblijft, lijkt mij gewoon feitelijk juist.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Even voor de feiten. Het is al een paar keer gebeurd, tijdens de Algemene Beschouwingen, tijdens de Financiële Beschouwingen en nu weer, dat 20-20-40 een extreem voorbeeld werd genoemd. Dat is zo. Dat erken ik gelijk. We hebben intussen echter ook voorbeelden neergelegd van 30-30-60, van 30-50-80 en van 40-20-60. Daaruit blijkt dat het verschil toeneemt in plaats van afneemt. Dat is niet in de verhouding. Wat extreem is bij 40 versus 20–20, is dat je vijf keer zoveel belasting betaalt. In dat andere geval is die factor lager, maar het absolute verschil in euro's wordt alleen maar groter. Het is dus toch een probleem over een heel brede range.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik wil het probleem op geen enkele manier onder het tapijt vegen. Het feit bestaat. Ik doe daar niets aan af. Ik heb dit een extreem voorbeeld genoemd, maar ik heb ook aangegeven dat het fenomeen breder bestaat. Ik wil dat niet onder het tapijt vegen. Ik maak er wat relativeringen bij. Gemiddeld is het verschil in belastingdruk tussen kostwinners en tweeverdieners in een percentage uitgedrukt veel minder groot. Dat is tussen 24,5% en 21,5%. Dat is een veel kleiner verschil, maar er is een verschil. Dat is niet alleen een direct gevolg van de keuze voor werk, maar ook de consequentie van een verschuivende maatschappelijke opvatting over leefvormneutraliteit. We hebben dat punt ook besproken tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen. Iedereen heeft een andere opvatting daarover. Noem je iets «leefvormneutraal» als de herverdeling van taken in het gezin fiscaal neutraal uitwerkt? Dat is hetgeen de heer Dijkgraaf graag ziet als «leefvormneutraal». Je mag dan zelf weten wie het werk doet en wie thuiszit. Of houdt het in dat elk individu gelijk belast wordt, ongeacht tot welke gezinsvorm dat individu behoort? Dat zal zijn buurman «leefvormneutraal» noemen. Daarom gaat dit ergens over. Het is dus wel degelijk een belangrijk punt. Het punt werk is ook belangrijk daarbij. We weten allemaal uit welke mechanismen dat is ontstaan, namelijk uit de afbouw van de dubbele, overdraagbare heffingskortingen. Als je dat verschil zou terugbrengen – ik zeg niet dat de heer Dijkgraaf dat voorstelt, want dat heeft hij niet gezegd – dan kost dat 90.000 banen. Dat is maatschappelijk, politiek en ook financieel onhaalbaar en zou ons tot het oordeel brengen dat het economisch onhoudbaar in plaats van houdbaar is.

Ik ga tijdens een kort intermezzo nog even in op de rekenvoorbeelden, de gezinsvoorbeelden van de heer Omtzigt en de heer Van Dijck. Ik zie echter dat de heer Van Weyenberg hierover nog iets wil zeggen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Een blokje ontbreekt überhaupt in het verhaal van de Staatssecretaris. Dat is het blokje «hoe gaan we voor veel meer werk zorgen?». Ik wil dat toch hierbij betrekken. De Staatssecretaris zei net in reactie op de vraag van de heer Dijkgraaf dat het banen kost. In zijn introductie wekte hij de indruk dat hij enig banenverlies nog voor zijn kap zou willen nemen. Gelet op de overtuiging van de coalitiepartners en het betoog dat de Staatssecretaris net hield, kan de conclusie toch alleen maar zijn dat we ervoor moeten zorgen dat er meer banen komen en dat we op die manier naar het Belastingplan moeten kijken? We moeten niet meegaan in wensen die ertoe leiden dat werkenden, werkende tweeverdieners, gewoon een stap terug moeten doen. Daarmee zouden we vanuit ideologische overtuigingen banen opofferen. Gelet op hetgeen de Staatssecretaris net zei, kan de conclusie toch alleen maar zijn dat het kabinet dat niet gaat doen?

Staatssecretaris Wiebes:

Ik luister altijd met genoegen naar pleidooien voor meer banen. Die pleidooien houd ik zelf immers ook. Misschien houd ik die in andere zaaltjes dan de heer Van Weyenberg, maar ik denk dat mijn betogen net zozeer als die van hem uit het hart komen. Ook het kabinet heeft werk hoog in het vaandel staan. Ik denk dat er nauwelijks een coalitie denkbaar is waarvoor dat in dezelfde mate zou gelden. De Partij van de Arbeid is van de arbeid en de VVD is de partij die altijd vindt dat werk moet lonen. Dat zit dus in deze twee partijen. Dat gedachtegoed draag ik hier ook met hart en ziel uit. Tegelijk zit ik in een iets minder luxe positie dan de heer Van Weyenberg en strijd ik ervoor dat we draagvlak krijgen om de lasten met 5 miljard naar beneden te brengen en nog meer mensen aan het werk te krijgen. Die strijd houdt in dat ik een zoektocht ben begonnen naar mogelijkheden om de een aan tafel te krijgen zonder de ander weg te jagen. Heel digitale standpunten zal ik daarin niet innemen, maar het zal duidelijk zijn dat ik probeer om de banenmeter niet te beroeren en anderen wel enigszins tegemoet te komen in de zorgen die ze daadwerkelijk en diep gevoeld hebben. Dat is de rol die ik probeer te spelen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Het kabinet beloofde oorspronkelijk 100.000 banen. Dat zijn er 35.000 geworden. Wat mij betreft zou de poging in de zoektocht moeten zijn om dat aantal substantieel te verhogen via vergroening, via een andere inzet van het pakket van 5 miljard en via hervormingen in het belastingstelsel. Maar nu even heel concreet. De heer Omtzigt deed vorige week een voorstel om de inkomensafhankelijke combinatiekorting, die geldt voor de tweeverdienende ouders met jonge kinderen, met 350 miljoen te verlagen en dat geld te besteden aan de kinderbijslag. Ik ben daar ideologisch gezien geen fan van – ik maak een andere afweging dan de heer Omtzigt – maar ook qua banen niet. Dat kost namelijk 10.000 banen. Kan de Staatssecretaris dat bevestigen en is hij met mij eens dat dit soort plannen gewoon niet passen bij de grote urgentie om tot meer werk te komen en juist de emancipatie extra steun in de rug te geven?

Staatssecretaris Wiebes:

Ik kom straks met een aantal prijskaartjes in termen van banen. Ik zal betogen hoe ik met enige omzichtigheid – ik zou bijna «Omtzigtigheid» zeggen – probeer te opereren. We hebben een plan voorliggen waarin Nederlanders minder belasting gaan betalen en waardoor 35.000 banen ontstaan. Mijn grote strijd hier is om daar niet nul banen van te maken. Als we het hier met elkaar allemaal aan tafel niet eens worden, dan komen er nul banen uit. Daar voel ik niks voor. Het kabinet wil echt graag de Nederlander nu voor het eerst minder belasting laten betalen en 35.000 banen realiseren. Als we allemaal digitaal gaan opereren, worden het er nul. Dat probeer ik hier te voorkomen. Ik strijd hier voor de banen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Als we heel specifiek worden, nu de Staatssecretaris zegt te strijden voor de banen, onderkent hij dan dat hij vooral strijdt voor deeltijdbanen? Als we het adagium «werk moet lonen» toepassen op de eenverdiener, zien we in de berekening van het CPB waar door de Kamer om is gevraagd, dat het voor die eenverdiener bijna niet scheelt als hij van wettelijk minimumloon naar modaal gaat. Dat is de werkelijke situatie straks voor de eenverdiener. Onderkent de Staatssecretaris dat dit adagium al niet opgaat in zijn plannen? Bovendien zal het vooral banen van rond de 28 uur opleveren. Dat zijn fiscaal gezien namelijk de interessantste banen. Dan kunnen we in aantal misschien meer banen creëren, maar onderkent de Staatssecretaris dat dit een bepaalde papieren werkelijkheid is? Als hij tegelijk zegt dat het 90.000 banen gaat schelen als het we allemaal gaan terugdraaien, hoop ik dat hij onderkent dat niemand aan tafel dat heeft voorgesteld.

Staatssecretaris Wiebes:

Dat heb ik erbij gezegd!

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Laten we dat getal van 90.000 dan ook maar gelijk even van tafel halen; dat lijkt mij wel zo chic.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik wil niemand iets in de mond leggen. Ik heb nog nooit zo veel omzwachtelende woorden gebruikt. Ik heb tegen de heer Dijkgraaf juist uitdrukkelijk gezegd dat ik hem dit voorstel niet aan zijn fiets ga hangen omdat dit niet het voorstel is dat hij heeft gedaan. Ik schets echter wel even wat er gebeurt wanneer we terug naar af gaan. De vraag die mevrouw Schouten stelt, gaat precies over het intermezzo waar ik heen wilde. Mevrouw Schouten duidt iets aan waar de heer Omtzigt en de heer Van Dijck allebei ook voorbeelden van hebben genoemd in de behandeling op weg naar dit debat. De heer Omtzigt vergelijkt twee soorten alleenverdieners. De heer Dijkgraaf vergelijkt de eenverdiener met de tweeverdiener, maar de heren Omtzigt en Van Dijck hebben het allebei over vergelijkingen tussen alleenverdieners onderling.

De heer Omtzigt heeft het over een volwassene en een kind versus twee volwassenen en twee kinderen; dat was de «twee keer zoveel monden»-vergelijking. De heer Van Dijck gaf een soortgelijk voorbeeld, maar hield het aantal kinderen gelijk: twee volwassenen en twee kinderen op het niveau van het wettelijk minimumloon versus twee volwassenen en twee kinderen op modaal niveau. Beiden zeggen dat meer werken en meer verdienen slechts beperkte extra inkomsten opleveren. Dat is waar. Waarom is dat zo gedaan en hoe zijn wij daartoe gekomen? Omdat wij uit een situatie komen die ik uit de grond van mijn hart nog veel minder verstandig vond, namelijk de situatie met de armoedeval. Iemand die niet werkte, bijvoorbeeld een bijstandsgerechtigde, ging er in die situatie op achteruit als hij ging werken. We hadden dus een situatie die nog een stuk minder wenselijk is dan de situatie die er nu uit komt: voor grote groepen mensen loonde het eenvoudigweg niet om te gaan werken. Moet u zich dat eens voorstellen! We hebben een samenleving waarin wij werk belangrijk vinden en waarin wij uitdragen dat mensen zich moeten ontplooien, moeten bijdragen, zelfstandig moeten worden, voor zichzelf moeten kunnen zorgen en hun eigen brood moeten kunnen verdienen, maar we vertellen hun dat dat niet loont. Die boodschap is zeer zwaarwegend. Dat is opgelost. Het is nog niet zo dat je er met sprongen op vooruitgaat, maar die armoedeval is gaandeweg aangepakt. Dat levert natuurlijk automatisch op dat de inkomensverschillen met het daaropvolgende cohort kleiner zijn geworden. Als het meer loont om te gaan werken, loont het immers minder om meer te gaan werken. Dat is een klem, maar de recente regeringen wilden ervan af dat we in een samenleving zaten waarin werken niet loonde.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De Staatssecretaris gaat nu een heel groot betoog houden over de armoedeval. Dat is terecht, maar ik heb twee vragen gesteld. Klopt het dat dit ertoe gaat leiden dat veel meer mensen in deeltijd gaan werken? Je kunt er op zich over discussiëren hoe wenselijk dat is, maar dat is wat wij nu bevorderen. Voor de eenverdiener gaat het juist helemaal niet lonen om meer te werken. Sterker nog: hij wordt daar bijna voor gestraft. Die twee uitgangspunten, die de Staatssecretaris zojuist «zeer belangrijk» noemde, ontmoedigt hij misschien tegelijkertijd. Erkent hij dat?

Staatssecretaris Wiebes:

Het is in elk geval voor iedereen aantrekkelijker om van niet werken naar werken te gaan. Daarnaast zijn er nog altijd groepen waarvoor, als je de hele toeslagensituatie meeneemt, de marginale druk als gevolg van toeslagen best hoog is. Ik heb zojuist uitgelegd hoe dat komt: er is voor gekozen om mensen aan het werk te krijgen. Daarmee zeg ik niet ten principale dat deeltijdwerk minderwaardig zou zijn. Laten we ook daarover met respect spreken: een heleboel mensen ontplooien zich met deeltijdwerk, kunnen daarmee voor zichzelf zorgen en dragen daarmee bij aan de samenleving. Daar is in deze zaal, althans door mij, natuurlijk niet a priori iets ongelukkigs over te zeggen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik ben benieuwd naar het liberale verhaal over vrij kiezen. De Staatssecretaris brengt dit nu vooral als een politiek probleem: het ligt nogal verschillend bij bepaalde partijen. Wat moet er dan gebeuren met het gegeven dat 75% van het aantal eenverdieners helemaal niet kan kiezen, omdat zij ziek zijn, een handicap hebben, ouder zijn, studeren of werkloos zijn omdat zij wel willen werken maar geen baan kunnen vinden? Hoe waardeert de Staatssecretaris als liberaal dat hij mensen prikkelt die helemaal niet kunnen kiezen?

Staatssecretaris Wiebes:

De situatie in het verleden was natuurlijk dat wij mensen die wel konden kiezen, niet prikkelden. Dat heeft er in Nederland lange tijd voor gezorgd dat hele grote groepen niet aan het arbeidsproces deelnamen. We zijn nu in een situatie waarin je, als je wilt, een prikkel ondervindt om te gaan werken. Als je maatregelen neemt met een bepaalde prikkelende werking – daar zit het fiscale stelsel helemaal vol van – zijn er ook altijd groepen die vinden dat dat gedrag niet op hen van toepassing is of die deze keuzes niet hebben. Daarbij mag je zelf weten welke omstandigheden je bij het individu legt of juist buiten het individu. Prikkels zijn nooit een motief voor iedereen om iets te doen. Zo is niet iedereen in Nederland in een hybride auto gaan rijden. Ook is niet iedereen aan het werk gegaan. Iedereen kiest uiteindelijk zelf, afhankelijk van zijn situatie, hoe hij met die prikkels omgaat. Het is niet aan de overheid om precies uit te zoeken of je iemand een prikkel moet onthouden omdat hij, naar zijn eigen oordeel, een keuze minder heeft. Ik kom straks nog op een groep die evident weinig keuze heeft en die ik enigszins tegemoet probeer te komen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Het gaat natuurlijk wel om de balans. Uit het onderzoek van Maurice de Hond blijkt dat het maar liefst 75% is. Als het nou 7,5% zou zijn, zou dat wel even een andere situatie zijn dan het bij 75% is. Ik kreeg vanochtend nog een e-mail van een SGP-vrouw. Zij schreef dat zij al een paar jaar fulltime werkt, omdat haar man ontslagen is. Haar man solliciteert elke dag urenlang in de rondte, maar kan geen baan vinden. Zij is zelf eenverdiener. Zij schreef: help me alsjeblieft, want mijn man wil wel, maar het lukt hem helemaal niet. Wat zegt de Staatssecretaris tegen zo iemand?

Staatssecretaris Wiebes:

Laten wij vaststellen dat je aan mensen zoals deze mijnheer die graag als tweeverdiener aan het werk wil, de fiscale prikkels niet moet onthouden. Soms lukt het, soms lukt het niet. Soms lukt het niet meteen, maar later wel. Als deze mijnheer uiteindelijk werk vindt, zal hij ook willen ondervinden dat hij er daarmee op vooruitgaat.

Er ontstaat nu enige onrust onder de leden, maar dit is wel een kern. Wij zijn het er in deze zaal best met elkaar over eens dat het nodige gedaan moet worden om ervoor te zorgen dat de banenmotor meer op gang komt. Bij het CPB werkt men niet voor niets met aanbodmodellen. Aanbod leidt in het evenwicht uiteindelijk tot vraag. Dit betekent ook dat er van de kant van werkgevers het een en ander moet veranderen. Dat betekent al met al dat de lasten op arbeid, of die nu aan de kant van de werkgever of aan de kant van de werknemer zijn, omlaag moeten. Het overkoepelende, bezielende en liefst zo breed mogelijke betoog moet zijn dat wij willen dat het in Nederland voor meer mensen aantrekkelijk wordt om te gaan werken. Het moet voor meer werkgevers aantrekkelijk worden om mensen aan te nemen. Wij moeten met elkaar een prikkel ondervinden om de schouders eronder te zetten. Mensen die aan het werk gaan en dus een maatschappelijke prestatie leveren, moeten daar een beloning van ondervinden. Daar zitten allemaal afwegingen in tussen groepen. Dat onderken ik allemaal, maar overkoepelend is het belangrijk dat de lasten op arbeid omlaaggaan en dat beoogt dit Belastingplan met name. Wij moeten minder straffen voor bijdragen. Dat is wat wij willen. Dat wil iedereen uiteindelijk. Daarbinnen zijn wel keuzes te maken, maar ik denk dat de heer Dijkgraaf niet aan het pleiten is voor het vernietigen van banen. Wij hebben natuurlijk allemaal andere evenwichten, andere groepen en ander achterbannen in ons hoofd, maar in the end gaat het erom, de lasten op arbeid naar beneden te krijgen en ervoor te zorgen dat er uiteindelijk meer banen ontstaan. Dat is het hoofdpunt van dit Belastingplan. In dit geval zijn dat 35.000 banen. In de toekomst blijven er op de een of andere manier weer wel voldoende mensen aan tafel zitten voor bepaalde hervormingen en dan worden het er weer meer. Dat moet de weg zijn.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Wij hebben het over meer of minder banen en daarvoor sluit ik mij een beetje aan bij een interruptie van de heer Van Weyenberg. Als je het hebt over maatregelen die in deze modellen in elk geval ten koste gaan van banen, willen wij dat niet. Dat kan betekenen dat je ook andere factoren in het spel zou moeten brengen die zouden kunnen bijdragen aan het in evenwicht brengen van de banengroei c.q. aan het creëren van meer banengroei. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat bepaalde aspecten uit het 5 miljardplan, zoals een verlenging van de derde schijf, aan het toenemen van de hoeveelheid banen niets bijdragen, maar wel vele honderden miljoenen kosten? Die vele honderden miljoenen zouden weleens het element kunnen vormen om tot voorstellen te komen die andere bezwaren wegnemen.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik denk dat de heer Grashoff mij op een ingewikkelde manier vraagt of ik kansen zie om de wensen van de een te koppelen aan de wensen van de ander en daardoor niet alleen iets te doen om tegemoet te komen aan de worsteling van een, maar ook werk te creëren of er in ieder geval voor te zorgen dat het werk niet verdwijnt. Laat ik daar een poging toe doen, maar ik heb daarvoor nog een kleine aanloop nodig en dan kom ik op dit soort constructies.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik zei al in de eerste termijn dat de Staatssecretaris in de nivelleringsval van de Partij van de Arbeid stapt. Dan heeft hij de armoedeval aangepakt, maar zit hij met een andere val. Hij verschuift de val. Ik heb twee voorbeelden gegeven. Een alleenstaande ouder met wettelijk minimumloon verdient meer dan een kostwinner met modaal. Dan moeten toch de alarmbellen afgaan bij de Staatssecretaris? Een kostwinner met minimumloon verdient ongeveer hetzelfde als een kostwinner modaal. Dan heb je € 16.000 bruto meer, maar netto houd je € 1.800 over; 90% mag je inleveren. Dan moeten toch de alarmbellen overgaan bij de Staatssecretaris? Hij zegt: het zij zo, want jullie willen de armoedeval aanpakken en dat heb ik gedaan.

Wij zitten nu met een ander en veel groter probleem. Als iemand met het minimumloon hetzelfde verdient als iemand met een modaal inkomen, schoffel je alle motivatie om iets harder je best te doen, onderuit. Wat zeg je tegen de leraar die zich uit de naad werkt en die hetzelfde verdient als iemand die met een minimuminkomen achter de kassa bij Albert Heijn zit? Dat is eigenlijk wat hij zegt: het maakt in Nederland niet meer uit wat je verdient.

Staatssecretaris Wiebes:

De vraag is helder. De armoedeval is onze vijand. Daarmee zendt de samenleving een verkeerd signaal uit. Natuurlijk waren er andere mogelijkheden om de armoedeval kleiner te maken. De uitkeringen en de bijstand zouden kunnen worden verlaagd, maar ik denk dat daarvoor aan deze tafel geen draagvlak te vinden zou zijn. Dat is de enige andere mogelijkheid. Je maakt de stap naar werken niet aantrekkelijker door werken met een laag inkomen aantrekkelijker te maken, maar je maakt het aantrekkelijker door het uitgangsniveau van de uitkering te verlagen. In de Kamer en in het kabinet is daar niet voor gekozen, want daarvoor is geen draagvlak. Dit heeft technisch gesproken echter de voorkeur van de heer Van Dijck. Ik snap dat dit de problematiek die hij noemde, wegwerkt en voor banen kan zorgen, maar dit wordt niet breed rond de tafel gedeeld.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Als je het adagium aanhangt dat werken moet lonen en vervolgens krijgt iemand met het minimumloon hetzelfde als iemand met een modaal inkomen, dan is werken toch niet lonend? Ja, het gaan werken uit de bijstand, dat is de enige prikkel, maar daarna sla je iedere prikkel dood om van minimumloon € 16.000 meer te gaan verdienen. Dat doet de Staatssecretaris. Hij moet niet zeggen: werken moet lonen. Nee, uit de uitkering gaan werken, moet lonen. Daarna maakt het niet meer uit wat je verdient en hoe hard je werkt.

Staatssecretaris Wiebes:

Je ging erop achteruit als je ging werken uit een uitkering. Gelukkig houd je nog wel meer over als je meer gaat verdienen. De heer Van Dijck heeft die getallen genoemd. Volgens mij ben ik daar voldoende op ingegaan.

Het adagium dat werk moet lonen is een thema op zich. De heer Dijkgraaf zou graag zien dat het verschil tussen de eenverdiener en de tweeverdieners op een of andere manier nog eens onder de loep wordt genomen. Overigens hebben ook mevrouw Schouten en de heer Omtzigt aandacht besteed aan deze problematiek. De reparatieploeg moet dan wel heel omzichtig te werk gaan, want het kabinet wil dat er meer Nederlanders worden geprikkeld om aan het werk te gaan en dat het ook voor meer Nederlanders aantrekkelijk wordt om aan het werk te gaan. Elk van de leden heeft daarover in zijn eigen woorden relativerende opmerkingen gemaakt, maar ik laat aan hen zelf over welk belang zij hechten aan de CPB-ramingen. Ik ga even uit van de CPB-ramingen. Iedereen neemt zelf de ruimte om daar een ander geloof aan te hechten; daar kan ik niks kwaads van zeggen.

Stel dat je ten opzichte van de plannen die er liggen, 300 miljoen op de IACK wilt verminderen. Dat bedrag wil je bijvoorbeeld inzetten voor de kinderbijslag. In een ruwe raming komt dat neer op 13.000 banen minder dan nu. Zou je de bevriezing van de afbouw van de overdraagbare heffingskorting op dit niveau willen hebben, dan kost dat niet alleen 800 miljoen euro per jaar, maar dan kost dat ook banen, zelfs oplopend tot 55.000. Wil je de overdraagbare algemene heffingskorting voor gezinnen met kinderen tot 5 jaar behouden, dan kost dat 20.000 banen. Zo lopen de banengetallen wel op. Ik zeg het even eerlijk: daarmee zit ik enorm in mijn maag. Dat geldt zeker nu er partijen zijn die het belang van de CPB-ramingen relativeren, maar er ook partijen zijn die het kabinet daar juist op afrekenen. Ook zij zijn hier aan het woord geweest. Ik denk dat ik mevrouw Neppérus en de heer Groot geen genoegen doe door die wijzer naar beneden te laten uitslaan.

Zouden wij iets kunnen verzinnen?

De voorzitter:

Ik zie dat enkele leden willen interrumperen. De Staatssecretaris is volgens mij bijna klaar met dit blokje. Wij gaan even naar het eind daarvan en dan is er gelegenheid voor het stellen van resterende vragen.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik ben op zoek gegaan naar een mogelijkheid om gezinnen bestaande uit een eenverdiener met kinderen op de een of andere manier nog sterker dan nu het geval is in die 5 miljard te laten delen, en wel zonder dat dit werkgelegenheidseffecten heeft waardoor anderen meteen van de tafel wegrennen. Nogmaals, dat zijn de werkgelegenheidseffecten in het CPB-model. Ik gun de leden hun eigen afwegingen daarbinnen; daar treed ik niet in. Ik werk echter even met het CPB-model. Ik noem nu even een ander domein, want zonder dossiers aan elkaar te koppelen komen wij er niet. Stel je haalt een bedrag uit het vergroeningsdomein. Ik doe een gooi: netto 100 miljoen. Dat haal je op uit het duurzaamheidsdomein. Je sluist dat bedrag terug via de kinderbijslag en het kindgebonden budget of misschien een mix daarvan. Je zorgt ervoor dat de gezinnen bestaande uit een eenverdiener met kinderen er daardoor op vooruitgaan. Straks, bij het hoofdstukje vergroening, ga ik in op de vraag hoe je dat zou moeten ophalen, want daar heb ik dan ook maar over nagedacht. Dat is één lijn van denken: vanuit het groen doe je iets in het domein van de eenverdieners wat zo min mogelijk negatieve werkgelegenheidseffecten heeft.

Ik heb nog even apart nagedacht over het volgende. Twee van de woordvoerders noemden de mensen die geen keuze hebben. Dat waren de letterlijke woorden van de heer Dijkgraaf, maar mevrouw Schouten sprak over de chronisch zieken en gehandicapten. Mij lijkt dat zij daarmee toch ook doelde op de mensen die geen keuze hebben. Je hebt bijvoorbeeld een regeling in de sfeer van de TOG-plus. Deze regeling is bedoeld voor ouders met een gehandicapt kind, voor wie de tweeverdienersbeslissing als gevolg daarvan buiten beeld is. Dat zijn bij uitstek ouders die geen keuze hebben. Daar zou je dan een intensivering kunnen doen. Omdat het om een beperkte groep gaat, die wel heel gericht is, kun je een aanzienlijke stap zetten voor die mensen zonder dat het je meteen op een heel grote rekening komt te staan. Langs die lijnen probeer ik – ik ga daar straks mee door als we op het domein van de vergroening komen – zodanige oplossingen te vinden dat er drie dingen gebeuren. Ten eerste: dat degene die de zorg naar voren brengt, ziet dat er op een of andere wijze iets aan die zorg gebeurt. Ten tweede: dat ik met name de drie woordvoerders – of vier, want ik denk dat ik de heer Grashoff daarin moet meenemen – die het meest fervent voor werkgelegenheidsgroei pleiten, niet in de gordijnen jaag. Ten derde: dat ik misschien straks tegelijkertijd kans zie om de haalbaarheid van bepaalde amendementen te vergroten. Daar zitten de leden natuurlijk ook mee, dat ze allerlei amendementen hebben ingediend waarbij ze tegen dezelfde strik aanlopen als het kabinet.

Voorzitter, hier ligt een natuurlijk punt om het eerste blokje even te onderbreken. Daarna ga ik door met de complementaire blokjes, die ook weer te maken hebben met deze zelfde punten.

De voorzitter:

Ik zal even zeggen van wie ik allemaal interruptiemeldingen heb, want dan bent u allemaal rustig. Dat zijn de heren Bashir, Omtzigt, Van Weyenberg, Dijkgraaf en Groot, alsmede mevrouw Schouten.

De heer Bashir (SP):

Dat is een interessante aanbieding aan de drie partijen die hierover zijn begonnen. Ik wijs er wel op dat deze discussie al veel langer speelt. Ik heb al in 2009 schriftelijke vragen gesteld over het grote verschil tussen eenverdieners en tweeverdieners, destijds overigens samen met de heer Van der Vlies. Toen was de Staatssecretaris nog van CDA-huize. Er was niets aan de hand, er was geen probleem en we konden rustig gaan slapen. Inmiddels zijn de verschillen veel groter geworden. Ik constateer dat we de discussie nog steeds voeren. Ik zou het dus niet eens zo erg vinden om nog eens nader, buiten het Belastingplan om, uitgebreid met de Staatssecretaris te bediscussiëren wat we acceptabel vinden. Welk verschil is logisch? Hoeveel banen mag dat kosten? Daar zouden we nog eens rustig over kunnen spreken.

Ik heb wel vragen over het feit dat de Staatssecretaris de keuzes die hij nu maakt, beperkt tot het energiedomein, of het vergroeningsdomein om het zo te zeggen. Ik weet overigens niet wat hij daarmee precies voor ogen heeft. Waarom kijkt hij bijvoorbeeld niet naar de grens van de derde en vierde schijf? Daarmee is 800 miljoen gemoeid. Ik denk dat we dat geld veel effectiever kunnen inzetten. Als het echt om de banen gaat, kun je in ieder geval een deel van die 800 miljoen gebruiken om bijvoorbeeld de eerste schijf te verlagen of iets met de arbeidskorting te doen. Misschien kan er ook nog iets in de tweede schijf worden gedaan om de armoedeval tegen te gaan. Heeft de Staatssecretaris daar ook serieus naar gekeken?

Staatssecretaris Wiebes:

Er is natuurlijk naar een heleboel dingen gekeken. De doelen van het kabinet betreffen natuurlijk niet alleen de werkgelegenheid, maar ook een gebalanceerde inkomensverdeling langs allerlei assen. De leefvormneutraliteit, die onder twee verschillende definities door de wereld gaat, wordt hier naar voren gebracht. Er is ook de inkomensverdeling tussen de hogere en lagere inkomens, waarover een zekere balans is afgesproken in het regeerakkoord. Er is ook een poging gedaan om die balans niet te verstoren. Er zijn dus allerlei randvoorwaarden, die niet alleen hier worden opgeworpen maar natuurlijk ook in het regeerakkoord worden gesteld waar het gaat om werkgelegenheid en een gebalanceerde inkomensverdeling. Ik heb geprobeerd om binnen al die randvoorwaarden te blijven. Sommige opties zijn daardoor afgevallen, andere niet.

De heer Bashir (SP):

Ik constateer wel dat de Staatssecretaris hier kruimeltjes uitdeelt aan de drie partijen die dit hebben gevraagd. Ik constateer tegelijkertijd dat er heel veel geld, waarmee je dezelfde doelen ook kunt behalen, ongericht wordt weggegeven. Als het het kabinet echt om de banen en om de koopkracht te doen is, maar ook om de positie van de niet-werkers – gepensioneerden hebben in het verleden gewoon gewerkt en genieten nu van hun pensioen – is het heel vreemd om die mensen tijdens de crisis de rekening te presenteren maar ze te passeren nu er geld uit te geven valt. Ik blijf erbij, en zou het waarderen als de Staatssecretaris ook binnen het inkomensdomein kijkt naar hoge en lage inkomens. Misschien valt daar iets te doen. Hij zou op die manier stappen kunnen zetten om meerdere partijen mee te krijgen.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik zou weg willen blijven van het woord «weggeven», het niet-heffen van belastingen die we toch echt in de afgelopen jaren verhoogd hebben. Ze gaan nu weer iets omlaag, maar ik zou daarvoor het woord «weggeven» niet willen reserveren. Ik doe dat uit respect voor de werkende Nederlander van wie we heel veel offers hebben gevraagd. We laten deze mensen heel veel belasting betalen en het iets minder heffen vind ik echt iets anders dan weggeven. Ik wil dat woord in iedere geval uit mijn eigen vocabulaire weghebben. Natuurlijk kiest de heer Bashir zijn eigen woorden. Er wordt ook wel eens gezegd dat er iets over het land wordt uitgestrooid, maar er wordt niets gestrooid. Er wordt hooguit iets minder opgehaald na een periode van lastenverzwaring waar ieder huishouden in Nederland het even moeilijk mee heeft gehad. Ik wil graag wegblijven van dat jargon, als u dat niet erg vindt.

De heer Bashir (SP):

Ik heb toch ook wat vragen gesteld. Ik stel voor dat de Staatssecretaris de moeite neemt om die te beantwoorden, anders kunnen we net zo goed hiermee stoppen.

De voorzitter:

Ik zal het nog een keer aan hem doorgeven, maar uiteindelijk gaat hij over zijn eigen antwoord.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik heb zo'n beetje dezelfde vraag gehoord als de vraag die de heer Bashir eerder heeft gesteld over alternatieve manieren om middelen te genereren en in te zetten voor de problematieken die we hier op tafel hebben. Ik heb eerder gezegd dat ik dit binnen de randvoorwaarden doe die ik hier heb gevonden, en niet elders. Ik wil de heer Bashir absoluut niet met iets afschepen, maar ik had niet het idee dat hier sprake was van een heel nieuwe vraag waarin ik verlichting kon bieden. Als dat wel zo is, hoor ik dat graag alsnog.

De voorzitter:

Mijnheer Bashir, dit is een uitnodiging om die vraag te stellen.

De heer Bashir (SP):

Ik zal dat proberen. De Staatssecretaris en sommige partijen hier zeggen dat het om banen te doen is. Wij constateren dat er 800 miljoen euro wordt gebruikt om de grens van de derde en vierde schijf te verschuiven. Als we een substantieel deel daarvan gebruiken om banen te creëren zoals de Staatssecretaris zegt te willen, dan kunnen we toch veel meer bereiken? Klopt dat? Kunnen we dat geld gerichter inzetten en zo niet, waar knelt het dan?

Staatssecretaris Wiebes:

Ik wist dat de heer Bashir uiteindelijk met een heel concrete vraag zou komen, dat ben ik van hem gewend. Helder. Nee, het is niet zo dat het verschuiven van het aangrijpingspunt van de laatste schijf een tegemoetkoming is aan één groep. Tegelijkertijd is er sprake van een volledige afbouw van de algemene heffingskorting en deze twee maatregelen staan sterk met elkaar in verband. Je gaat van de ene vorm naar de andere. Dat is voor een deel een maatregel ter compensatie van iets anders. Je moet het zeker niet zo zien dat hier ten aanzien van een specifieke groep geld wordt ingezet dat elders had kunnen worden ingezet. Dat is niet het geval.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik zat eigenlijk te wachten en te wachten, want ik ben volstrekt overprikkeld. Ik heb in anderhalf uur tijd het woord «draagkracht» nog niet gehoord. Hier wordt de belasting door de Staatssecretaris die van vereenvoudiging zijn speerpunt wilde maken, veranderd in een grote prikkelmachine. Het idee was dat we hier met acht oppositiepartijen een studie van het CPB voorlegden waaruit bleek dat het draagkrachtprincipe totaal verdwenen was. We vroegen daarop een reactie, zoals de heer Van Dijck heel duidelijk maakte. Wat vindt de regering van het feit dat door al dit geprikkel de alleenstaande ouder met minimumloon meer verdient dan zijn buurman die twee keer zoveel monden moet voeden en zelfs een modaal salaris verdient? De Staatssecretaris viel net de SP aan omdat het geld niet van de overheid is, edoch van de persoon en daar belast hij wat weg. Als je naar het voorbeeld kijkt, zou je zomaar het omgekeerde kunnen denken. Is de regering bereid om te reflecteren op dit specifieke voorbeeld dat hier aangedragen is, voordat we verder gaan discussiëren over prikkels en aan kleine koopkrachtknoppen gaan draaien?

Staatssecretaris Wiebes:

Dit fenomeen in de voorbeelden van de heer Van Dijck en de heer Omtzigt is helemaal niet iets nieuws in dit Belastingplan. We introduceren dat dit jaar helemaal niet in het Belastingplan. Het is ook geen effect van dit Belastingplan en het wordt ook niet ingezet met dit Belastingplan. Het zijn dingen die er al in zaten. De alleenverdiener zou er 0,2% en in sommige gevallen 1% op achteruitgaan. Dat is naar aanleiding van de augustuscijfers gerepareerd. Al deze groepen zijn er dus ten opzichte van dat beeld op vooruitgegaan. De klem waarop de heer Van Dijck en de heer Omtzigt wijzen, is helemaal geen consequentie van dit Belastingplan. Het is niet nieuw, want het zat er al in. Daar zouden we allerlei discussies over kunnen hebben en dat mag ook, maar het zou geen discussie worden die eendimensionaal samenhangt met dit Belastingplan.

De heer Omtzigt (CDA):

Nu schuift de Staatssecretaris het weg. In dit Belastingplan draait hij aan één grote knop heel hard en dat is de IACK. Alleenstaande ouders en tweeverdieners krijgen die IACK, maar de eenverdieners niet. De IACK doet het geweldig in de modellen. Overigens weet niemand in de praktijk hoe die eerste K werkt. Ik daag ook de zaal uit om die test te doen, want dan zakken ze met z'n allen tegelijk. Niemand weet hoe die werkt, maar hij werkt wel in de modellen van het Centraal Planbureau. Dat is hoe het werkt. Daarmee doen we het, maar dat kan toch zeker geen economisch beleid zijn? De Staatssecretaris doet het en vervolgens loopt hij hard weg en zegt: het ligt niet aan mijn model. Het ligt wel degelijk aan het model, want de andere groepen die we noemden, gaan er tussen de 2% en 4,5% op vooruit. De alleenverdiener gaat er zo ongeveer 1% tot 1,5% op vooruit en het verschil wordt door dit Belastingplan dus alleen maar groter. We vragen de Staatssecretaris te reflecteren op de voorbeelden die we aandroegen. Hebben die nog wat te maken met draagkracht? Ik verwacht eigenlijk een serieuze analyse, voordat we weer snel op een antwoord springen. Het is weer: dan doen we toch snel wat met de TOG-plus en dan is iedereen tevreden en dan kunnen we weer verder. Ik zeg daar nee tegen, want ik wil echt weten wat de regering vindt van dit tegenbericht van de oppositie.

Staatssecretaris Wiebes:

De IACK staat hier echt buiten, want de IACK heeft geen invloed op deze huishoudens en de verschillen in inkomen tussen deze huishoudens.

De heer Omtzigt (CDA):

Juist wel, voorzitter!

Staatssecretaris Wiebes:

Nee. Met deze 5 miljard en het aandeel daarin van wat aan kostwinners en alleenverdieners toevalt, geven we hun een evenredig aandeel in de 5 miljard. Die gaan er dus op vooruit. Het is wel juist – de heer Omtzigt heeft daar gelijk in – dat het verschil met de tweeverdienershuishoudens groter wordt, maar dat was niet het rekenvoorbeeld van de heer Omtzigt, maar het rekenvoorbeeld van de heer Dijkgraaf. De heer Dijkgraaf heeft het punt gemaakt van de kostwinners versus de tweeverdieners. Dat punt is heel helder, maar het is wel een ander punt. Het punt van de heer Dijkgraaf is een punt dat daadwerkelijk wordt beïnvloedt door dit Belastingplan. Ik zeg dat in alle eerlijkheid. Dat is waar. Hij wijst terecht op een verschil dat toeneemt als gevolg van dit Belastingplan. Het verschil dat de heer Omtzigt en de heer Van Dijck noemen, staat los van de IACK en ook los van dit Belastingplan. Hadden we de IACK niet gedaan, dan zou het verschil in die voorbeelden niet anders zijn uitgevallen.

De voorzitter:

Mijnheer Omtzigt, ik wil het even hierbij laten. Dat doe ik bij de anderen ook. Het woord is aan de heer Van Weyenberg.

De heer Omtzigt (CDA):

Nee, de heer Bashir heeft net vier interrupties gehad.

Ik stelde deze vraag omdat ik wil dat de Staatssecretaris er serieus op reflecteert. Nog even voor de techniek: de IACK is er wel voor de minstverdienenden van de tweeverdieners, wel voor de alleenstaande ouders, maar niet voor de alleenverdieners. Hoezo zou de IACK niets te maken hebben met de oplopende verschillen? Het is de kern van de oorzaak waardoor de verschillen oplopen! Als we dat niet zien, zijn we hier echt niet handig bezig. Het spijt me bijzonder dat ik het zo moet zeggen.

De voorzitter:

Waarvan akte.

De heer Van Weyenberg.

De heer Omtzigt (CDA):

Waarvan akte! Voorzitter, dit kunt u niet serieus menen! De IACK is de kernoorzaak van het oplopende verschil. Als dit niet door de regering wordt geaccepteerd, lopen we hier tegen een muur aan. De Staatssecretaris snapt dan bovendien zelf blijkbaar niet hoe de IACK werkt. Ik ga de voorzitter dan vragen om een technische uitleg over de IACK. Die komt niet terecht bij alleenverdieners, maar wel bij tweeverdieners en alleenstaande ouders. De Staatssecretaris kan dan toch zeker niet menen dat dit geen invloed zou hebben op de dingen die we net noemden?

De voorzitter:

De heer Van Weyenberg.

De heer Van Weyenberg (D66):

Het strooien met handreikingen aan de drie christelijke partijen lijkt nog niet helemaal goed te vallen, constateer ik als ik de heer Omtzigt hoor. Mij stelt teleur dat het kabinet toch een aantal dingen rondom de eenverdiener blijkt te willen doen, maar niets extra's om voor veel meer banen te zorgen. Ik sluit mij daarom graag aan bij de vraag van de heer Bashir. Andere partijen, waaronder mijn partij hebben de concrete suggestie gedaan om nog eens te kijken naar de derde en vierde schijf, de schijfverlenging, zodat juist de kinderopvangtoeslag en de arbeidskorting worden verhoogd, waardoor er meer banen komen. Daarover is de Staatssecretaris oorverdovend stil. Dat is toch een gemiste kans? Is nu echt het ambitieniveau van het kabinet vandaag: nou ja, als het allemaal maar niet heel veel erger wordt om de steun van de drie partijen te kopen, dan mot het maar?

Staatssecretaris Wiebes:

Volgens mij heb ik duidelijk gezegd dat ik niet specifiek op de steun van drie partijen af koers, maar liefst op die van meerdere partijen. Ik heb van de andere kant ook suggesties gehoord. Die zijn nog niet aan de orde gekomen, want het blokje daarover komt nog. Uit mijn hoofd doet de heer Van Weyenberg voorstellen die een extra impuls van 350 miljoen voor de inkomensafhankelijke aanvullende combinatiekorting (IACK) en idem voor de kinderopvangtoeslag (KOT) zouden betekenen. Deze voorstellen zouden anderen van tafel jagen. Omgekeerd is dat ook het geval. Sommige voorstellen van anderen stemmen de heer Van Weyenberg droevig. Ik heb de uitdaging op me genomen om na te gaan op welke manier wij via amendementen en eventuele amenderingen daarop tot iets kunnen komen waardoor woordvoerders hun grote pijn op een bepaald punt enigszins gelenigd zien zonder dat dit ten koste gaat van een belangrijk deel van het gedachtengoed van andere partijen. Dat ik daarmee nooit iedereen volmaakt gelukkig kan maken, voorspelde ik in het begin al. Door dossiers aan elkaar te koppelen, probeer ik tot een breder draagvlak te komen voor iets wat naar mijn volle overtuiging een tweede gemiste kans zou zijn als we daartoe niet komen: lagere lasten op arbeid en meer banen door lastenverlaging.

De heer Van Weyenberg (D66):

Zoals de Staatssecretaris net zei, vernietigen de voorstellen van collega's Dijkgraaf en Omtzigt gewoon banen. De kern ervan is namelijk dat tweeverdieners met kinderen zwaarder worden belast dan door het kabinetsplan zou gebeuren. Ik vind het teleurstellend dat de Staatssecretaris deels meegaat met de ideologische wens van het kostwinnersmodel. Hij zet zeer kleine stapjes, maar wel in de verkeerde richting. Hij doet niets om meer werken echt te laten lonen. Mijn partij heeft concrete plannen gepresenteerd op grond waarvan de lasten op arbeid twee keer zo veel worden verlaagd als ingevolge het kabinetsplan zou gebeuren. Inderdaad, in de Kamer was er altijd brede steun voor het sleutelen aan de kinderopvangtoeslag. Dat is een van de voorstellen in dat 5 miljardpakket die inderdaad meer banen opleveren. Andere collega's hebben daarvoor ook suggesties gedaan, maar de Staatssecretaris geeft niet thuis. In alle blokjes die ik hem hoorde noemen, ging hij een aantal groepen langs. Over een echte impuls om meer banen te creëren, terwijl er 600.000 mensen werkloos aan de kant staan, hoor ik de Staatssecretaris niet vandaag. Dat vind ik jammer.

Staatssecretaris Wiebes:

Mijn belangrijke inzet is hier, juist omdat dit kabinet de lasten op arbeid wil verlagen ten gunste van meer banen, dat we aan het einde van de rit niet op nul banen uitkomen vanwege het ontbreken van draagvlak voor lagere lasten op arbeid. Ik wil voorkomen dat de Nederlander die lastenverlichting niet tegemoet kan zien en dat we die 35.000 banen niet in het boekje kunnen bijschrijven, doordat we op de een of andere manier de conflicterende wensen onvoldoende aan elkaar hebben kunnen plakken. Het is geen geheim dat ik best oren heb naar mogelijkheden om meer banen te creëren. Ik heb daarvoor zelf ook voorstellen gedaan; sommige van die voorstellen zal de heer Van Weyenberg hebben herkend. Toch weten we allemaal rondom deze tafel dat het relatief gemakkelijk is om lijstjes te maken met maatregelen waaruit veel banen komen, maar dat het echt vers twee is om daarvoor de handen op elkaar te krijgen. Dat is namelijk de echte crux. Dat is met deze behandeling maar weer eens aangetoond. Geen kwaad woord over ieders politieke inzet en opvattingen. We zitten hier allemaal op verschillende stoelen, niet omdat we hetzelfde zijn, maar omdat we verschillend zijn. Geen kwaad woord daarover, maar het blijft wel een hele toer om draagvlak te krijgen voor de plannen die de heer Van Weyenberg zo graag doorgevoerd ziet. Hij weet wat ik daar zelf van vind en wij weten allemaal dat draagvlak echt vers twee is.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik zit wat te aarzelen, maar eerlijk gezegd vind ik het drie keer niks. De TOG-plus is een regeling voor mensen met een gehandicapt kind. Dat is 3% van de alleenverdieners. Je doet dus helemaal niks met 97% van de doelgroep. De Staatssecretaris heeft het verder over kinderbijslag en kindgebonden budget, maar dat is de tweede keer niks. De kloof tussen eenverdieners en tweeverdieners wordt daarmee niet kleiner. De Staatssecretaris noemt een bedrag van 100 miljoen. Je hebt 3,4 miljoen kinderen die kinderbijslag krijgen, dus wij hebben het over een bedrag van € 30 per kind. De Staatssecretaris zegt dus dat je er € 60 bij krijgt als je twee kinderen hebt en € 90 als je drie kinderen hebt. Dat is een derde keer niks. Wij hebben het nu al weken over deze kloof. De opdracht van de motie-Schalk c.s. luidt: maak die kloof kleiner. De Staatssecretaris komt vervolgens met dit pakket. Dan komen wij niet in de buurt van een oplossing en een serieuze discussie met elkaar. Staat het kabinet echt open voor een serieuze discussie over dit punt of vindt het dat wij maar moeten accepteren dat die kloof groter wordt? In dat laatste geval kunnen wij onze knopen tellen.

Staatssecretaris Wiebes:

Het kabinet probeert juist duidelijk om langs twee lijnen te fietsen. Wij willen tegemoetkomen aan de zorgen die er zijn, maar tegelijkertijd de anderen niet van tafel jagen en ervoor zorgen dat de banenmotor niet stil komt te staan. Ik denk dat de heer Dijkgraaf die zorg wel begrijpt. In sommige gevallen, bij sommige maatregelen, staat dat haaks op bepaalde oplossingsrichtingen. Dat is de worsteling die ik hier heb. Ik denk dat ik ook van de heer Dijkgraaf straks nog input kan verwachten over oplossingen die hij ziet, maar er spelen niet alleen maatschappelijk maar ook rond deze tafel bepaalde randvoorwaarden en doelen ten aanzien van werkgelegenheid. Ik denk dat de Nederlander iets van ons verwacht op dat terrein.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat is nog niet heel geruststellend. Laat ik het dan als volgt proberen. De kern van het probleem waardoor de kloof is ontstaan, is de overdraagbare heffingskorting. Wat als je die zou vertragen? Wat mij betreft gebeurt dat dan met terugwerkende kracht. Dan zou je ook een reparatie moeten uitvoeren voor het deel dat in het verleden te snel is afgebouwd. Je zou het ook voor de toekomst moeten doen. Als je ervoor zorgt dat de overdraagbare heffingskorting op lange termijn wel afgebouwd wordt, weet ik wel wat er volgens het CPB-model uit zal komen: dat kost nul banen. Dan doe je de komende tien, vijftien jaar wel iets fundamenteels voor de eenverdiener. Zijn dat denkrichtingen waar het kabinet voor openstaat? Of is dit voor de Staatssecretaris onbespreekbaar?

Staatssecretaris Wiebes:

Als ik dit zo snel even ontleed, is dit wel een ander voorstel dan het voorstel dat de heer Dijkgraaf oorspronkelijk heeft gedaan. Omdat de langetermijnsituatie niet verandert ten opzichte van de huidige modellen, zou dit ook op lange termijn geen banen kosten. Het zou hooguit de opbouw van de werkgelegenheid vertragen. Ik neem dit even mee naar het kabinet. Ik ga hier even op kauwen.

De heer Groot (PvdA):

Ik heb een feitelijke vraag. De TOG-plus kost niet heel veel geld, want het gaat om een beperkte groep, maar aan welke bedragen moet je denken als je het omrekent? Met welke bedrag wordt zo'n ouder met een gehandicapt kind tegemoetgekomen?

Staatssecretaris Wiebes:

Ik moet dat met veel kunst- en vliegwerk uit het hoofd doen, maar mij staat bij dat de uitkering nu zo'n € 1.400 per maand is. Je zou dat bedrag van € 1.400 naar zo'n € 1.800 kunnen tillen. Je moet het in die orde van grootte zoeken, maar ik zal voor een preciezer antwoord zorgen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik merk dat het wel helpt om nog wat door te vragen bij de Staatssecretaris, want na de toezegging die hij aan de heer Dijkgraaf heeft gedaan, kan ik constateren dat zijn bod slechts een openingszet was en dat er op dit punt meer bespreekbaar is dan tot nu toe gesuggereerd werd. Klopt dat?

Staatssecretaris Wiebes:

Ik wil geen ban doen op wat er te bespreken valt. Ik ben er alleen van overtuigd – de premier heeft dat een uitgestoken hand genoemd – dat als we dat niet volledig waarmaken, het gesprek tegenover de verschillende woordvoerders hier op z'n minst onhoffelijk en ook zeker niet constructief zal worden. Mijn inzet is om alles te benutten wat ertoe kan leiden dat aan de ene kant de banenmotor zijn werk doet, terwijl aan de andere kant op een passende manier, betaalbaar en behapbaar, recht wordt gedaan aan bepaalde zorgen. Ik heb daarbij wel eerlijk gezegd dat ik niet verwacht dat een subset van de Kamer juichend van tafel gaat. Ik meen dat dit er bij geen van de verschillende stromingen in zit. Ik hoop echter dat ik niet alleen nu, maar ook eerder, heb laten zien dat erover te praten is. Laten we dus blijven zoeken! Nogmaals, ik strijd hier voor die 35.000 banen. Ik strijd hier voor die 5 miljard lastenverlaging, waarvan ik echt geloof dat die nu goed is. Ik geloof dat de Nederlander daar, niet letterlijk maar wel emotioneel, recht op heeft. Dat geldt ook voor die 35.000 banen. Daar strijd ik voor. Ik voer daarover te allen tijde constructief overleg. De Kamer moet mij in die zin niet zien als speler in een onderhandelingsspel waarin ik allerlei schuttingen neerzet. Ik wil juist in alle openheid proberen een aantal wensen aan elkaar te plakken en langs die lijnen ergens te komen. Daar ben ik mee bezig.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Die 35.000 banen zijn 35.000 banen op de heel lange termijn. Alle voorstellen die eraan bijdragen dat op de heel lange termijn deze 35.000 banen behouden blijven, zijn voor de Staatssecretaris dus bespreekbaar. Die conclusie trek ik hieruit. Ik constateer echter dat er inderdaad meer wegen naar Rome leiden. Als je bijvoorbeeld de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting pas heel laat afbouwt, kom je, volgens de modellen van het CPB, nog steeds op die 35.000 banen uit. Dat biedt openingen. Met dat in het achterhoofd kunnen we nog wel wat meer creatieve voorstellen bedenken. Dank voor deze opening.

Staatssecretaris Wiebes:

Het CPB is best bereid genuanceerd na te denken over verschillende perioden, maar de ervaring leert ook dat het CPB op een gegeven moment afhaakt. Ik denk niet dat het CPB er veel waarde aan hecht als bepaalde banen er in het jaar weet ik veel, heel ver weg, komen. Het moet nog wel maatschappelijk realistisch en overzienbaar blijven. Ik weet in ieder geval zeker dat de heer Van Weyenberg anders van tafel wegrent.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Even voor de goede orde: we hebben het dan dus over maatregelen na 2040. Klopt het dat het CPB tot 2040 rekent met die 35.000 banen?

Staatssecretaris Wiebes:

Laat ik niet voor het CPB spreken. Ik krijg een denkrichting voorgelegd waarvan ik heb gezegd die te zullen meenemen naar het kabinet. Ik kauw daar graag even op en ik probeer de mogelijkheden en randvoorwaarden daarvan in kaart te brengen. Daarna hebben we het er weer over.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik ben nog steeds verbaasd over een misstand, een onevenwichtigheid. Als je in Nederland modaal verdient, met een verschil van € 16.200 ten opzichte van het wettelijk minimumloon, ga je er weliswaar € 1.800 op vooruit, maar je levert 90% in. Deze Staatssecretaris legt dat naast zich neer onder het motto: daar gaat dit Belastingplan niet over. Maar dit is de Staatssecretaris van fiscale zaken. Deze onevenwichtigheid is aan het daglicht gekomen doordat de oppositiepartijen voorbeeldberekeningen hebben laten maken. De Staatssecretaris kan dat toch niet naast zich neerleggen onder het motto: dat staat niet in het Belastingplan, en: het zij zo? Daar moet hij toch op ingrijpen? Volgens deze voorbeelden gaat het draagkrachtbeginsel in de fiscaliteit overboord. Ik snap niet dat de Staatssecretaris alleen zegt dat het zo veel banen kost. Hij weigert te kijken naar andere uitgaven om dit te repareren. In mijn termijn heb ik al gezegd dat we 25 miljard aan subsidies wegpompen. Doe daar een miljardje minder van en geef dat aan die kostwinnersgezinnen! Het hoeft niet ten koste te gaan van andere gezinnen. Wij kennen ook nog zoiets als belastingverlaging in plaats van belastingverschuiving. Deze Staatssecretaris denkt alleen maar te kunnen schuiven. Nee, hij kan ook echt verlagen door de subsidies aan te pakken.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik probeer nu juist de belastingen te verlagen. De heer Van Dijck begint over een verschuiving. Ik ben hier met alles wat ik in mij heb aan het strijden voor 5 miljard lastenverlichting: minder belasting betalen. Op dat abstractieniveau zijn de heer Van Dijck en ik het in elk geval met elkaar eens.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Als de Staatssecretaris zegt dat hij het in de duurzaamheid zoekt, dan is dat weer een lastenverhoging voor burgers en gezinnen in de groene fiscaliteit. Met andere woorden, hij is aan het schuiven, hij is niet aan het verlagen. Als de Staatssecretaris 100 miljoen zoekt, dan kan hij dat weghalen bij de 25 miljard aan subsidies waar ik het over had. Dat doet niks aan banen. Dat doet niks aan koopkracht. Dat kan hij dan gebruiken om te repareren. Maar deze Staatssecretaris berust erin dat iemand met een modaal inkomen in Nederland anno 2015 hetzelfde verdient als iemand met een minimuminkomen. Dat verschil van € 16.000 is in Nederland helemaal plat genivelleerd met dank aan de PvdA.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik heb toch nog een vraag. Ik ga er overigens van uit dat de Staatssecretaris ons zo nog gaat vertellen wat het baneneffect is van de dingen die hij net op tafel legde. Maar ik wil nog even doorgaan op wat de heer Dijkgraaf net vroeg. Stel dat je de afbouw van de aanrechtsubsidie nu een aantal jaren bevriest en zegt: over twintig jaar trekken wij dat been wel weer bij. Ik noem het maar even de Dijkgraafvariant.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat is een verkeerde voorstelling van zaken.

De heer Van Weyenberg (D66):

Of stel dat je die afbouw vanaf nu een aantal jaren staakt. Dat was wat hij zei.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Nee, dat zei ik niet.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dan ben ik heel nieuwsgierig wat hij dan wel zei.

De voorzitter:

De heer Dijkgraaf wil even zeggen wat hij wel heeft gezegd. Daar heeft hij wel recht op.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik heb gezegd dat je bijvoorbeeld de snelheid van de afbouw halveert. Die is nu 6,66%. Je maakt er 3,33% van. Je doet dat met terugwerkende kracht, dus je gaat wel afbouwen maar langzamer en je corrigeert voor de te snelle afbouw die al plaats heeft gevonden.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ja, en omdat je dan in het verleden al te veel hebt gedaan, is dat in de komende jaren heel snel een bevriezing. Maar de kern van die maatregel is dat de heer Dijkgraaf, die vorige week nog zo kritisch was op het model, nu in een soort overtreffende trap van modeltweaken lijkt te zijn beland wat het baneneffect aangaat. De kern is toch dat je de komende jaren gewoon banenverlies hebt, terwijl deze maatregel ons normaal elk jaar een stapje dichter bij die structurele banen brengt. Dat kan de Staatssecretaris toch bevestigen? Dat hij het mee terug wil nemen naar het kabinet is aan hem, maar dat betekent de komende jaren gewoon banenverlies. Van de banen die het CPB noemt, heb ik altijd geleerd dat je het overgrote deel daarvan binnen vijf of tien jaar wel hebt gerealiseerd, want nu doet iedereen net alsof dat over 30 jaar een keer komt. Zou de Staatssecretaris op beide punten nog kunnen reageren?

Staatssecretaris Wiebes:

De vraag die ik meeneem naar het kabinet gaat niet over «bevriezen», zoals de heer Van Weyenberg het noemt, of over zaken terugdraaien. Het gaat over een trager afbouwtempo. In de tweede formulering heeft de heer Dijkgraaf meteen een halvering voorgesteld. Dat laat ik even voor hem, maar ik heb even een ander afbouwpercentage als bespreekpunt meegenomen naar het kabinet. Ja, het is waar dat de langetermijnaanbodmodellen zo'n beetje het effect nemen na tien jaar, maar dat is wel tien jaar nadat de maatregelen waarover gerapporteerd wordt, zijn ingevoerd. Als een maatregel langjarig wordt ingevoerd, dan mag je aannemen dat dat weer een aantal jaren daarna gebeurt. Dat betekent twee dingen. Het is inderdaad een langetermijneffect, maar het CPB is ook weer niet gek. Als de termijnen te lang worden, worden daar zeer sterk relativerende of terugtrekkende opmerkingen over gemaakt. Ook dit moet ik betrekken bij mijn zoektocht naar aanleiding van het verzoek van de heer Dijkgraaf. Zo ga ik dat doen.

De heer Van Weyenberg (D66):

De heer Dijkgraaf zei nog: met terugwerkende kracht. Dan gaan wij een heel aantal jaren terug. Ik zie de heer Dijkgraaf daar tevreden zitten met die toezegging. Maar de praktijk is dat je daarmee een principiële brug over gaat. Het kabinet besluit immers bereid te zijn een stevig offer te doen op een ingezette lijn, die er op de lange termijn misschien nog wel is. Ik vind dat opvallend aan de standpunten van de fracties van de PvdA en de VVD. Blijkbaar zijn de coalitiepartijen wellicht bereid tot het terugdraaien van een lijn die met een breed draagvlak is ingezet. Dit zou mij hogelijk verbazen omdat ze volgens mij ooit een onderdeel vormden van het in gang zetten van deze maatregelen.

Staatssecretaris Wiebes:

De heer Van Weyenberg kwam zojuist terug van een uitstapje waarin hij de heer Dijkgraaf heeft geciteerd, maar nu begint hij mij creatief te citeren. Nee, er is geen enkel besluit genomen. Er is geen opvatting. Ik heb de toezegging gedaan dat ik naar aanleiding van een vraag van de heer Dijkgraaf iets meeneem ter bespreking in het kabinet. Laten we niet in paniek raken en allemaal kanten bewaren. We zijn hier aan het zoeken naar een mogelijkheid om de een niet van tafel te jagen, maar de ander er wel bij te trekken omdat ik het belangrijk vind dat belastingplannen een breed draagvlak hebben, dat de lasten op arbeid voor het eerst in jaren omlaag gaan en dat het aantal banen omhoog gaat. Dat is waarvoor wij hier zitten.

De voorzitter:

Ik heb hier de heer Omtzigt nog en daarna de heer Bashir. Het is elke keer zwaan-kleef-aan. De Kamer is aan zet hoor. Het is een belangrijk onderwerp. Wij moeten hiervoor de tijd nemen. Mijn plan was en is nog steeds dat wij het blokje vergroening ook nog behandelen en daarna gaan pauzeren. Dan hebben wij de eerste twee blokken gehad. Voor box 3 gaan wij even pauzeren. Ik geef het woord aan de heer Omtzigt en vervolgens aan de heer Bashir. Daarna kunnen wij het blok vergroening behandelen.

De heer Omtzigt (CDA):

Dank dat de Staatssecretaris wil nadenken. Het eerste openingsbod is het terugdraaien van de bezuiniging op de TOG die op 1 juli 2015 is ingevoerd. Laat ik erbij zeggen dat er toen een heel stuk van de TOG is afgegaan en dat er een halfjaar later wat bij zou komen. Dat vind ik een bijzondere manier. Helaas is de bezuiniging niet volledig gecompenseerd.

Kan de Staatssecretaris aangeven welke van deze drie groepen recht hebben op de IACK? De tweeverdieners, de alleenverdieners en de alleenstaande ouders? Kan hij aangeven wie er nu recht hebben op de IACK?

Staatssecretaris Wiebes:

Als er een heel precieze vraag wordt gesteld, zal ik even vissen naar het heel precieze antwoord. Dit wordt nu even met grote precisie uitgezocht want de heer Omtzigt stelt vragen altijd niet voor niets. Ik heb altijd groot respect voor zijn fiscale kennis. Wij gaan dit even met precisie bekijken.

De heer Omtzigt (CDA):

Dit is de kern van de intensivering! Er wordt 300 miljoen geïntensiveerd en de Staatssecretaris kan niet zeggen waar dit blijft. Het gaat naar de tweeverdieners en de alleenstaande ouders en niet naar de alleenverdieners. Daarmee laat ik zien dat het betoog van zojuist, dat het huidige Belastingplan niets met de verschillen tussen deze groepen te maken heeft, niet klopt.

Staatssecretaris Wiebes:

Dat is precies wat ik zei. Wij komen erop.

De heer Omtzigt (CDA):

Nee, u zei dat de plannen die voorlagen niets deden aan de verschillen. De verhoging van de IACK jaagt het verschil op tussen de alleenverdieners enerzijds en de tweeverdieners anderzijds.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik ga direct antwoord geven. Dan denken we toch hetzelfde. Daarom heb ik daarop zo gereageerd. De heer Dijkgraaf heeft in zijn voorbeelden verschillen laten zien tussen huishoudens met een eenverdiener als kostwinnaar enerzijds en tweeverdieners anderzijds. Die verschillen worden groter, geef ik eerlijk aan. Dat betekent dat de voorbeelden van de heer Dijkgraaf op die problematiek betrekking hebben. De heer Omtzigt heeft in zijn bijdrage net als de heer Van Dijck voorbeelden geschetst, met de getallen erbij, van huishoudens met allebei een alleenverdiener. Die verschillen tussen de inkomens veranderen niet als gevolg van de IACK. In het domein van de voorbeelden van de heer Dijkgraaf worden de verschillen inderdaad beïnvloed door dit belastingplan. Maar in het voorbeeld van de heer Omtzigt worden die verschillen niet beïnvloed door de IACK. Volgens mij zeggen wij nu hetzelfde.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik heb het voorbeeld genoemd van het verschil tussen de kostwinner en de alleenstaande ouder.

Staatssecretaris Wiebes:

Dat verschil loopt op. Daarover bestaat helderheid.

De heer Omtzigt (CDA):

Dat is het verschil dat ik heb genoemd. Dan hebben wij elkaar niet goed begrepen. Dat verschil loopt op als gevolg van dit Belastingplan. De kern van mijn vraag blijft dan staan. Ik ga om een VAO vragen om een motie te kunnen indienen, als ik van de regering niet de toezegging krijg dat zij een reactie geeft op een doorrekening van het Centraal Planbureau. Ik snap dat het niet mogelijk is om alles te veranderen. Maar wat vindt de regering van het voorbeeld van de kostwinner, die met € 36.000 netto minder overhoudt dan de alleenstaande ouder met een minimumloon en € 19.000? Dit, terwijl die kostwinner twee keer zo veel monden moet voeden. Daar krijg ik graag een kabinetsreactie op. Dat hoeft niet nu, maar ik zou die reactie graag wel voorafgaande aan de plenaire behandeling krijgen, zodat we een idee hebben hoe de regering aankijkt tegen de afweging tussen prikkelen en draagkracht. Daar zit spanning tussen. Dat is natuurlijk de essentie van dit debat. Dat is ook waarom de CPB-studie is gedaan en waarom in de eerste ronde om een reactie is gevraagd.

Staatssecretaris Wiebes:

De heer Omtzigt maakt nu duidelijk dat hij ziet dat dat niet met dit Belastingplan samenhangt. Desondanks vraagt hij het kabinet om een reactie. In die context kan ik me dat best voorstellen en zie ik ook niet wat erop tegen is. Ik vind het een vraag die gesteld mag worden en dat ik als lid van de regering een toezegging moet doen. Ik vind het een ordentelijk verzoek. Dan hebben we dezelfde achtergrond bij deze vraag. We zijn het ook weer eens over de voorbeelden en over wat de IACK doet. Dat schept helderheid. Ik zeg dit dus toe.

De heer Bashir (SP):

We zitten een beetje in de toezeggingenronde. Dus ik dacht: ik vraag er ook een. De Staatssecretaris gaat dus nog terug naar het kabinet met het voorstel van de heer Dijkgraaf, maar de heer Van Weyenberg van D66, de woordvoerder van de SP en de woordvoerder van GroenLinks hebben voorgesteld om te kijken naar de grens van de derde en de vierde schijf. We zouden het zeer waarderen als de Staatssecretaris ook naar dit voorstel zou willen kijken. Kunnen we die middelen op de een of andere manier gebruiken niet alleen om uiteindelijk meer banen te creëren maar ook om tegemoet te komen aan de wensen die hier leven rondom een- en tweeverdieners? Het is sowieso bijzonder dat D66 en SP met een gezamenlijk voorstel komen. Ik zou dus niet meteen nee zeggen, als ik de Staatssecretaris was.

Staatssecretaris Wiebes:

Dat is een parlementair unicum. Ik dacht dat ik net antwoord had gegeven op de vraag over die verschuiving van die schijfgrens, want die gaat gepaard met een volledige afbouw – het ging eerst om een gedeeltelijke afbouw – van de algemene heffingskorting. Dit is dus een schijfvertaling van dat effect van die algemene heffingskorting. Wat je ziet is dat er koopkrachtwinst is voor iedereen, maar niet in de mate van het verschuiven van deze schijfgrens. Ik heb juist geprobeerd om aan de heer Bashir aan te geven dat het niet een soort bijzondere bevoordeling van één groep is. Dat is ook niet in de cijfers te zien. Sterker nog: ik ontmoet vaker lieden die vinden dat deze groep te weinig heeft gekregen. Nu loop ik op andere verjaardagsfeestjes rond dan de heer Bashir, dus daar zou het ook aan kunnen liggen. Ik heb vaker de omgekeerde kritiek gekregen dan deze. Misschien moeten wij eens op elkaars verjaardagen komen.

De heer Bashir (SP):

Ik had de argumenten van de Staatssecretaris goed begrepen. Het is sowieso bijzonder dat op verjaardagsfeestjes van de Staatssecretaris over dit soort aspecten gesproken wordt. Ik heb naar de argumenten geluisterd, maar als ik zelf naar de cijfers kijk, is mijn beeld toch anders. In centen heb je het over € 1.000 en meer. Maar laten we het daarover niet hebben. Het gaat erom dat drie partijen een ander verzoek aan de Staatssecretaris hebben gedaan. Is hij bereid om dat ook serieus mee te nemen?

De voorzitter:

Wij staan te popelen om over te gaan naar vergroening.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik heb het idee dat daar in de schriftelijke set al het een en ander over staat. Ik heb er geen bezwaar tegen om hier een alinea aan te wijden. Ik denk dat het antwoord al gegeven is. Als dat zo is, dan vergt het ook niet veel van mij. Als ik dat antwoord nog niet gegeven heb, dan doe ik de heer Bashir alleen maar recht door het toe te zeggen. Het komt dus altijd goed.

Dan kom ik bij de vergroening. Ik ontkom er niet aan om opnieuw de achtergrond te schetsen van de manier waarop Nederland zich met name in fiscaal opzicht op het terrein van de vergroening beweegt. We staan op de derde plaats in de OESO-lijst. Er zijn 34 landen en wij staan op nummer 3 bij de inkomsten uit milieubelasting. Wij kennen relatief hoge tarieven in de energiebelasting en minder vrijstellingen; daar kom ik trouwens nog op. En we hebben nog wat te gaan. We kijken naar het nu, maar we hebben nog wat voor de boeg. De opslag duurzame energie ter financiering van de SDE+ leidt nog tot een verhoging van 50% in de energiebelasting. Het gaat om 2,5 miljard erbij. Als ik dit soort dingen nu zou voorstellen, als ik zou zeggen «laten we de energiebelasting eens met 2,5 miljard verhogen», dan was u letterlijk door uw stoel gezakt. Het is echter al gewoon in beeld. Het is al besloten, het staat in het energieakkoord, het staat in de begroting en het gaat gebeuren. Dat komt allemaal nog. Ik vind dat fors. Er wordt weleens gespeculeerd. Ik ontmoet weleens mensen die zeggen «ik heb een geweldig idee voor jou; je zou eens een CO2-taks moeten overwegen, van bijvoorbeeld € 40 per ton CO2-uitstoot». Dan kun je zeggen «poeh, een CO2-taks!», maar de accijnzen op benzine, het lievelingsonderwerp van de heer Omtzigt, betekenen bijvoorbeeld al een CO2-taks van bijna € 500 per ton. Ik vermoed dat je nergens op aarde een hogere CO2-taks kunt vinden. Als je de energiebelasting gaat omrekenen naar een energiebelasting per ton, dan kom je op schokkend hoge getallen. Daar komt nog bij dat – ik moet oppassen dat ik hier niet mijn stokpaardje van maak – een CO2-taks onder een cap-and-tradesysteem als ETS, een systeem van verhandelbare rechten, er slechts voor zorgt dat de Nederlandse belastingbetaler de verschuiving van de uitstoot naar Oost-Europa aan het financieren is.

We doen dus al veel en niet alles wat je nog extra kunt doen, heeft zin. Ik ben echter nog niet aan een finale oordeelsvorming toe. Ik heb goed geluisterd naar de zes, zeven verschillende ideeën voor vergroening die hier naar voren zijn gebracht. Ik heb geprobeerd om met maximale welwillendheid te kijken naar de vraag hoe zij kunnen bijdragen aan extra draagvlak voor het Belastingplan. Ik kan mij voorstellen dat het draagvlak voor amendementen op dit punt zal toenemen als er een oplossing in wordt geboden of als het gekoppeld wordt aan andere dossiers. Zo probeer in ons rond de tafel een stapje verder te helpen in de boze wereld. Ik kom op de voorstellen. Ik kan er een heel betoog aan wijden, maar dit is wel genoeg. Er is door verschillende woordvoerders en in verschillende instanties met grote precisie en inzet gewerkt aan allerlei voorstellen. Ik heb daar groot respect voor, want je moet het maar allemaal even doorrekenen. Dat wil ik ten eerste gezegd hebben. Bezieling spat soms ook af van stukken waar alleen maar heel veel getallen in staan. Dat alleen al kan ik zeer waarderen.

Laten we kijken naar een voorbeeld dat veel ter sprake is gekomen. Dat gaat over een andere balans tussen de gastarieven, de energiebelasting op gas en op elektrisch, vooral vooraan in de schijven. Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen heb ik gezegd dat ik daar eens over zou nadenken. Met betrekking tot de grootgebruikers is daar zelfs een brief aan gewijd. Ook daarin wordt hierover nagedacht. Inhoudelijk is het wel te snappen, want huishoudens die nu met gas verwarmd worden, zouden alternatieven kunnen hebben, bijvoorbeeld in de vorm van warmtepompen. Een warmtepomp is niet iets wat warmte creëert, maar iets wat warmte verplaatst. Dat kan dus een rendement boven 100% hebben. Hoe mooi kun je het hebben! Dat hebben we in de fiscaliteit nog nooit gezien. Het is in die zin dus een passende denkrichting, maar als ik dossiers aan elkaar probeer te koppelen, waarbij ik meteen als een aasgier te werk ga, denk ik: zou het niet mogelijk zijn om daaruit inkomsten te verkrijgen en om die vervolgens terug te sluizen en in te zetten, bijvoorbeeld voor iets op het terrein van de kostwinners? Ik denk dat degene die het amendement heeft ingediend, niet meteen daaraan heeft gedacht. Hij zal het ook niet op zijn verlanglijstje hebben gezet, maar je haalt dan fondsen op, op een terrein waarop het de werkgelegenheid niet veel kwaad doet. De fijnproevers onder u hebben echter allang door dat dit helemaal niet kan. Hoe zit dat eigenlijk? Er wordt extra geld opgehaald om ... Dat kan helemaal niet. Dat mag natuurlijk helemaal niet. Ik moet daar dan nog een stevige discussie over voeren met de mensen die hier naast mij zitten. Deze situatie laat zien dat dit soort dingen bespreekbaar is, mits er op de een of andere manier gezamenlijkheid ontstaat rond de lastenverlichting van 5 miljard en de wijze waarop die dan verdeeld moet worden. Als daarmee draagvlak in zicht komt, wil ik die discussie graag aangaan. Daarmee ga ik een eind mee met wat de heer Grashoff heel duidelijk op tafel heeft gelegd en de heer Van Weyenberg meermalen heeft gesuggereerd. Laatstgenoemde blijkt zelfs nog beslister te zijn dan dat.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik wacht natuurlijk in spanning af wat de Staatssecretaris met dat geld gaat doen. In onze plannen laten we daarmee werken meer lonen. Verder heeft de Staatssecretaris mij goed begrepen dat meer vergroening belangrijk is.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik was iets specifieker. Ik meende dat beide woordvoerders er allebei brood in zien om de balans tussen gas en elektriciteit te verschuiven met als doel om daarmee te vergroenen omdat er voor veel huishoudens meer efficiënte verwarmingsoplossingen in zicht komen, waarbij het verwarmingsverbruik onder het «cap and trade»-systeem wordt gebruikt, wat een extra verbetering zou zijn. Hier helpt het ETS ons om er meer uit te halen dan er ten principale al in zit.

Als ik rechtstreeks het voorstel van de heer Grashoff volg, kom ik snel – ik hoop dat ik dit niet te haastig zeg – op een lastenverzwaring voor bedrijven van 100 miljoen. De verhoging van de energiebelasting op aardgas komt in belangrijke mate neer bij ondernemers. Daarheen is de terugsluis niet georganiseerd, waarbij ik enigszins selectief winkel. Immers, de heer Grashoff heeft de corporaties op het oog. Die kun je bedrijven noemen. Ik denk dat dit in het bedrijfsleven misschien anders wordt gepercipieerd. Ik zou het het liefst zo doen dat je bruto 200 miljoen ophaalt, waarvan je 100 miljoen terugsluist naar het bedrijfsleven, bijvoorbeeld in Aof-premies. De andere helft sluis je terug naar particulieren, maar dan met name op het doel dat ik net heb genoemd in het andere domein, waarbij ik dat in eerste instantie op de kinderen had geprojecteerd: eigenlijk alle «verdienersgezinnen» met kinderen, maar dan met name de eenverdienersgezinnen, zouden er meer op vooruit gaan dan het gemiddelde huishouden. De heer Dijkgraaf heeft net vragen gesteld over deze besteding. Daar moet ik het nu niet nog een keer over hebben. Het gaat hierbij om het vrijmaken van het geld.

Het voorstel van de heer Grashoff leidt ook nog een beetje tot wel erg veel huishoudens met een negatieve energiebelasting omdat hij dat in de belastingvermindering terugsluist. Dat begrijp ik ook wel. Het is voor de prikkels niet verkeerd, maar het is wel voor het beeld raar dat een heleboel huishoudens met een negatieve energiebelasting te maken krijgen. Een apart punt is dat de heer Grashoff hiermee een ander doel heeft. Dat zit niet in het ophalen, maar in de besteding ervan. Dat gaat naar de woningcorporaties. Daar is een bestaand instrument voor: de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP). De Minister voor Wonen en Rijksdienst drukt mij op het hart dat er in de STEP helemaal geen sprake is van een middelentekort. De pot is helemaal niet uitgeput en het zou niet zo veel zin hebben om die pot te intensiveren.

Ik zou het over een andere boeg willen gooien wat betreft de zorg van de heer Grashoff. Hij sluist dat geld terug naar de woningcorporaties en woningen. Er ligt nu een wetsvoorstel van BZK met een energieprestatievergoeding. Dat komt aan de doelen van de heer Grashoff tegemoet. Dat werkt nog niet, maar kan gaan werken. Die vergoeding zorgt ervoor dat er financiële prikkels komen voor precies dat wat de heer Grashoff beoogt. Deze regeling is bedoeld om slecht geïsoleerde woningen om te bouwen tot zogenoemde nul-op-de-meterwoningen. De energiekostenvoordelen van de huurder worden dan op de een of andere manier geactiveerd in de vorm van een extra vergoeding die beschikbaar komt voor de ombouw. Dit betekent dat er een prikkel komt om te doen wat de heer Grashoff beoogt. Dit zou betekenen dat je de zorg van de heer Grashoff ten aanzien van woningen op een andere manier adresseert en dat je dat geld vrijmaakt voor het domein dat we net besproken hebben.

Daarmee verwacht ik dat er niet alleen oplossingen in zicht komen die andere woordvoerders graag willen zien, maar eerlijk gezegd ook – ik spreek misschien voor mijn beurt – dat daarmee en daardoor de steun voor de wensen van de heer Grashoff an sich toeneemt. Als de een een oplossing biedt die ook weer een oplossing biedt voor iemand anders, dan neemt de steun voor die amendementen toe. Hoe zou ik dat ongeveer zien? Dan zou de prijs van aardgas met € 0,05 omhooggaan. De prijs van elektriciteit zou met € 0,02 omlaaggaan. Voor ondernemers en huishoudens zou dit lastenneutraal zijn, zij het dat dit binnen huishoudens natuurlijk tot een zekere verschuiving leidt en zij het dat dit binnen ondernemingen nooit heel goed gericht is. Zo'n Aof-premieachtig ding gaat immers nooit helemaal gelijk op met energie, maar grosso modo is dit wel een netto manier van terugsluizen. Zoiets kan ik mij voorstellen. Ik denk dat wij daar nu niet uitgebreid over in debat moeten gaan, want dat wordt een beetje ingewikkeld. Ik zie de reactie van de heer Grashoff echter graag tegemoet. Ik heb het amendement zojuist door de wasdroger gehaald en heb het voor hem iets minder aantrekkelijk gemaakt maar voor veel anderen mogelijk aantrekkelijker. Misschien valt er zo iets te doen waarmee ook de heer Grashoff zijn doelen uiteindelijk beter kan realiseren dan door dit alleen in dit domein te zien.

De voorzitter:

Er komt nog iets over de grootverbruikers van gas, maar de heer Grashoff wil eerst een vraag stellen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Nee, ik wacht nog even.

De voorzitter:

Laat ook de heer Dijkgraaf zijn vraag nog even rusten?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ja.

Staatssecretaris Wiebes:

Bij de grootverbruikers speelt de discussie over gas. Daarover heeft GroenLinks een amendement ingediend. De heer Bashir van de SP heeft daarover een vraag gesteld. Er staat mij bij dat de heer Van Weyenberg daarover is begonnen; wellicht niet, want hij kijkt mij vermoeid aan: hoe kan ik zoiets onnozels zeggen? Er zijn wel enkele randvoorwaarden. Los van het feit dat ik hier geen dingen omarm waar ik niet aan toe ben, moet ik op dit punt een aantal randvoorwaarden opwerpen. Ten eerste heeft het voor niemand aan deze tafel zin om de energie-intensieve industrie uit Nederland te verjagen. Wij denken dat wij met de energie-intensieve industrie heel goede afspraken maken over het energiebeleid. Als die bedrijven naar het buitenland vertrekken, is het eerste directe effect nul. Dan hebben we het klimaat niet geholpen. Verder zou het zo kunnen zijn dat die bedrijven in het buitenland alleen maar minder zuinig energie gaan produceren. We moeten het energieverbruik door energie-intensieve industrie in Nederland dus verlagen.

Dit betekent eigenlijk dat je de teruggaveregeling naar gas moet verruimen, uiteraard alleen voor bedrijven met afspraken over energie-efficiency – want daar maken we die teruggaveregeling voor – en alleen voor de delta, dus voor het stukje dat je erbij doet. De teruggaveregeling hoeft dus niet over het geheel te gaan, maar voor dat deltaverhoginkje zou je wel iets moeten organiseren. Dat tonen de sommetjes aan en daarover staat ook het een en ander in de brief. Verder heb ik met de branche nogal wat discussie gehad over de positie van de metallurgische en de mineralogische industrie. Daar hebben we ook in het kabinet echt diep over nagedacht. Dit is ook in debatten aan de orde gekomen; de heer Omtzigt heeft daar twee keer aan gerefereerd. Het is een beetje kielekiele. Die sectoren hebben nu geen vrijstelling, maar in de buurlanden wel. In sommige van die sectoren gaat het echt om een klein deel van de kostprijs; in andere sectoren gaat het om een iets groter deel. Als je strikt voor grootverbruikers van gas stappen maakt, ontkom je er bijna niet aan om daarvoor vrijstelling te verlenen. Dat betekent al met al dat het niet gaat om een zeer aanzienlijke budgettaire opbrengst, maar je zou met die randvoorwaarden de degressiviteit wel aanpakken. Nogmaals: ik ben hier niet om dit nu te omarmen of wat dan ook. Het kabinet heeft dit niet voorgesteld; dit is niet waar wij vandaan komen. Dat benadruk ik dan ook, maar als je vergroening wenst, toch ook naar een breder draagvlak wilt en je uiteindelijk ook achter een belastingverlaging van 5 miljard wilt kunnen scharen, denk ik dat je het in deze richting zou moeten zoeken.

Misschien kan ik het lijstje het beste even afmaken, zodat de woordvoerders op alle elementen kunnen ingaan. We hebben ook de kolenbelasting. Ik vind het echt rottig dat het besluit, waar vaak naar gevraagd is, zo lang moest duren. Dat hing samen met de handtekeningen van Jantje, Pietje en Klaasje, maar ik vond dit een beetje gênant. Ik vond het verzoek van de heer Omtzigt zo redelijk dat ik er moeite mee had om hem elke keer teleur te stellen. Achter de schermen heb ik erg mijn best gedaan en dat heeft geleid tot het schrijven van vandaag. Ik stel vast dat dit er nu wel is. Maar chic is anders, zeg ik er in alle eerlijkheid even bij. Dit betekent dus dat er nog drie van de vijf dit jaar gaan sluiten en de andere daarna. Ze worden daar niet mee overvallen, want ze hebben er zelf over onderhandeld in 2003. De partijen die nu sluiten, hebben toen aan tafel gezeten, dus het kan geen verrassing zijn. Dit betekent dat een herintroductie van de kolenbelasting hier niet in past, want dan zijn wij echt gewoon aan het handelen tegen het energieakkoord in.

Nu kom ik op de postcoderups. De heer Van Weyenberg heeft daarvoor de alleraardigste alliteratie «roos of rups» geïntroduceerd. Mevrouw Schouten stelt de vraag aan de orde of het om € 0,09 of € 0,12 gaat. Eigenlijk vroeg zij of het niet helemaal vrijgesteld kon worden. Dat betekent eigenlijk dat je een vermindering van € 0,12 in plaats van € 0,09 doet. Overigens zit precies drie deuren verderop de heer Grashoff die nog wat aan het elektriciteitstarief zou willen doen. Het tarief zou dan nog € 0,02 naar beneden gaan. Dan gaat het niet meer van € 0,09 naar € 0,12, maar van € 0,09 naar € 0,10. Op die manier wordt het al met al best een goedkope maatregel. Dan zou je bij wijze van spreken de rupsvariant van de heer Grashoff kunnen omarmen met de per saldo vrijstelling die mevrouw Schouten presenteert. Het gaat dan om relatief kleine bedragen.

Ik moet toch nog een goed woordje doen voor wat er ligt, want ik heb hier met allerlei partijen over gesproken, met name met collega Kamp. Het voorstel dat er ligt, is het voorstel van de sector zelf. Alle milieupartijen die zich verbonden hebben aan het energieakkoord en die hier voeling mee hadden, hebben daarbij aan tafel gezeten. Dit voorstel is niet: het kabinet doet een beetje zuinig en schroeft iets op van € 0,075 naar € 0,09. Nee, het voorstel om dit zo te doen, kwam uit de sector, uit de branche. Ik denk dat hiermee op zichzelf recht gedaan is aan de problematiek. De voorzitter die ons streng in de gaten houdt ten aanzien van de vorderingen van het energieakkoord, denkt ook dat die € 0,09 voldoende is. Dus ik sta daarvoor. Dit is mijn voorstel en ik zou het ook niet anders hebben voorgesteld. Mochten er partijen zijn die nog een stap verder willen zetten, is een vrijstelling niet heel duur.

Nu kom ik nog even op de laadpalen. GroenLinks en D66 hebben suggesties gedaan om de energiebelasting op de laadpalen te veranderen. Een van de gedachten is dat je op je werk, waar je in een hogere schijf zit, goedkoper laadt dan op straat. Dat is gek. Nou ja, zeg ik dan, als je «op straat» gelijk maakt aan «bij het bedrijf», is het weer heel anders dan thuis. Thuis hebben wij gewoon een ander elektriciteitstarief dan op het werk. Die verschillen blijven altijd. Dit vond ik dus niet het sterkste argument. Ik vond het idee desondanks sympathiek en daarom ben ik gaan zoeken, maar daarbij stuitte ik toch echt op de Europese richtlijn voor de energiebelasting. Ik krijg het dus niet voor elkaar. Dat maak ik gewoon niet waar. Dat lukt niet. Ik moet erbij zeggen dat ik ten principale geloof dat het eigenlijk helemaal niet nodig is.

Ik moet hier toch nog even iets meer over zeggen, want anders lijkt het net alsof wij hier een groot verlies lijden en allemaal heel droevig moeten zijn. Ik denk dat het niet logisch is om die tarieven aan elkaar gelijk te maken en ook niet nodig. Het feit dat de energiebelasting per kilowattuur op benzine en die op elektriciteit niet aan elkaar gelijk zijn, is niet raar. Ik heb wel gehoord dat experts – ik heb niet gekeken wie dat zijn, maar dat wordt mij gemeld – hebben ontdekt dat de belasting op benzine en de belasting op elektriciteit per kilowattuur niet gelijk zijn. Ik weet niet waar die experts expert in zijn, maar in elk geval niet in de tweede hoofdwet van de thermodynamica. Want wat is hier aan de hand? Het is een heel andere soort energie.

Benzine is primaire energie en alle verliezen om tot arbeid te komen, moeten er nog af. Elektriciteit is gestolde arbeid en alle verliezen om tot arbeid te komen, zijn er al af. Dat moet dus niet aan elkaar gelijk zijn. Per kilo is vers geperst sinaasappelsap ook duurder dan losse sinaasappelen. Het heeft allebei met sinaasappelen te maken, maar bij het ene is het rendement er al overheen gegaan – de sinaasappelschillen liggen al in de vuilnisbak – en het andere is de vrucht ervan. Elektriciteit is arbeid, sinaasappelsap, en benzine is de zak sinaasappelen die nog moeten worden uitgeperst. Wij moeten hier dus ten principale vertrouwen op de tweede hoofdwet van de thermodynamica. Toen ik er thuis over nadacht, vond ik nog een andere uitleg van de tweede hoofdwet van de thermodynamica die ik mij herinnerde uit mijn Delftse tijd: natuur streeft naar wanorde en ordenen kost energie. Een treffender beschrijving van dit politieke proces in het kader van het Belastingplan kan ik me niet voorstellen. De tweede hoofdwet van de thermodynamica mag dus nooit worden veronachtzaamd.

Ik heb strenge blikken in mijn richting gezien toen het ging over de bijstook biomassa. Ik meen dat die van mevrouw Schouten kwamen. Kan dat kloppen? Zij vertrouwt erop dat zij steeds streng naar mij kijkt, dus dat zal hier ook wel het geval zijn geweest. Ik kan daar niet zo veel mee, want dit is op geen enkele manier fiscaal. Ik ben altijd bereid om de ballen die net buiten de bak vallen, op te pakken en daar op een welwillende manier iets mee te doen, maar dit is op geen enkele manier fiscaal. Het komt niet voor in het Belastingplan en zal daar ook niet in komen. Een bijstookverplichting heeft niets met belastingen te maken. Er wordt ook geen fiscale subsidie voor verstrekt. Ik kan hier dus niets mee en ik heb hier ook niet zo veel verstand van. Ik ben geneigd dit aan te melden bij een collega, maar dat zou ongelukkigerwijs de collega van EZ zijn en zijn begroting is al behandeld, of de collega van I en M en haar begroting is ook al behandeld. Ik vertrouw er echter op dat de fractie van mevrouw Schouten dit tijdens de verschillende overleggen heeft ingebracht en dat deze vraag misschien al is beantwoord.

De heer Van Weyenberg heeft mij even streng ondervraagd over de Maut. Ik sluit mij aan bij wat is afgesproken in en is afgesproken over het energieakkoord. Daarin wordt gesteld dat de partijen van het energieakkoord, niet zijnde de rijksoverheid, starten met een onderzoek naar de ontwikkeling van betalen voor gebruik. De rijksoverheid staat daarbuiten. Dat is ook zo afgekaart in het regeerakkoord. De uitgangspunten zijn ook vastgelegd, namelijk dat er geen lastenverzwaring voor bedrijven en huishoudens uit mag voortkomen. Ook is vastgelegd dat het kabinet in deze periode geen stappen zet, maar dat het in 2016 aan tafel aanschuift bij de onderzoekers. Dat is wat ik te melden heb. Dit zijn zinnen waarover waarschijnlijk een halfjaar is onderhandeld en ik sluit mij daarbij aan. Dat moet ook het antwoord zijn op de vraag van de heer Van Weyenberg.

Ik meen dat ik nu door het groene stuk heen ben. Samenvattend zie ik mogelijkheden om daar middelen vrij te maken – mijn denkbedrag was 100 miljoen – en die op de eerder besproken manier te besteden.

De heer Dijkgraaf (SGP):

De Staatssecretaris suggereert om de opbrengst van de vergroening te gebruiken voor het punt van de eenverdiener. Zover waren wij nog niet. Wij deden dat via de IACK-middelen, omdat je dan aan twee kanten iets aan de kloof doet. Dit is meer een opmerking.

Zijn wij tegen vergroening? Nee. Ik wil echter nog een vraag en een suggestie aan de Staatssecretaris voorleggen. Ik begin met de vraag. Tijdens het begrotingsakkoord voor 2015 dat is afgesloten in september 2014 met drie zeer constructieve partijen, D66, ChristenUnie en de SGP, is de glastuinbouw ontzien, met zeer grote steun van VVD en de Partij van de Arbeid. Dit is niet voor niets gebeurd, want de ondernemers in de tuinbouw hebben het moeilijk. Is de Staatssecretaris van mening dat de sector opnieuw moet worden ontzien als de tarieven voor gas worden verhoogd, omdat hij het al zo moeilijk heeft? De opmerking is als volgt. Het geld blijft dan dus over als je gaat vergroenen en je gebruikt het niet voor de eenverdiener, omdat die al intern gedekt is. Ik zou zeggen: verlaag gewoon de lasten op arbeid verder, bijvoorbeeld door een tarief te verlagen of zo. Dan win je banen en heb je D66 ook binnen.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik ging er even van uit dat we hier binnen de bestaande kaders spraken. Op deze heel specifieke vraag weet ik het antwoord even niet. Zoals de heer Dijkgraaf mijn opmerking net voor kennisgeving heeft aangenomen, neem ik die van hem nu voor kennisgeving aan. Ik zorg er tegelijkertijd voor dat het wordt uitgezocht.

De heer Grashoff (GroenLinks):

De Staatssecretaris brengt hier een aantal interessante gedachten in de discussie. Die vallen zo à la minute niet te overzien, ook niet de consequenties ervan. Een paar uitgangspunten kan ik wel melden. Een ervan is dat het wel substantieel moet blijven. De vergroening is voor ons geen fooi. Als ik de Staatssecretaris iets over bedragen hoor zeggen, heb ik tussen de regels door het gevoel dat er ondertussen zo veel van afgeknabbeld wordt dat er weinig meer overblijft. Als dat zo is, gaan wij geen zaken doen. De Staatssecretaris hoeft met ons misschien ook geen zaken te doen, maar dan is het niet zo. Het moet dus echt iets om de hakken hebben.

Ik wil best meedenken over de vraag hoe je precies wel en niet terugsluist. Daar zitten wij enigszins open in, durf ik wel te zeggen. Dat neemt niet weg dat het er in die terugsluis ook om gaat, bij te dragen aan de werkgelegenheid. Als het saldo van vergroening negatief zou zijn voor de werkgelegenheid, zal ik mij dus beraden. Laat ik dat ook in alle eerlijkheid zeggen. Er mag best serieus over worden nagedacht. De essentie is natuurlijk dat wij met een aantal vergroeningsmaatregelen investeringen willen uitlokken. Die investeringen als zodanig leveren heel veel werkgelegenheid op. Dat is een aspect waarop ik de Staatssecretaris niet heb horen ingaan, maar volgens mij werkt het wel zo. Ik denk dat het belangrijk is om dat toch met elkaar te bekijken. Het kan ook zijn dat we daar dan weer op CPB-modellen stuiten waarin dat soort effecten niet wordt meegerekend of misschien verkeerd wordt meegerekend. Dat weet ik niet, maar ik denk dat dit een belangrijk element is. Wat dat betreft moet ik op dit moment zeggen dat ik het voor kennisgeving aanneem. Ik vind het in elk geval creatief zoals erover wordt nagedacht.

Tot slot zegt de Staatssecretaris: elektriciteit is arbeid. Ik dacht dat we de lasten op arbeid wilden verlagen, dus dat lijkt me nog steeds een goed streven als ik het zo hoor.

De voorzitter:

Dat was een reactie en volgens mij geen vraag.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Er zit wel een vraag in, die gaat over de positieve effecten van de terugsluis. Misschien wil de Staatssecretaris daar wel op ingaan.

Staatssecretaris Wiebes:

Als ik mogelijkheden kan vinden om iedereen op alle punten te bedienen, zal ik het niet nalaten. Ik voorzie dat, waar iedereen een ideaal voor ogen heeft, het resultaat voor alle partijen aan tafel misschien zal afwijken van dat ideaal. Ik ben het in mijn streven in essentie eens met de heer Grashoff dat de vergroening die je dan omarmt, eigenlijk ook zou moeten leiden tot meer werkgelegenheid, omdat dat een duidelijk doel is van het kabinet en ook als zodanig eerder heeft gefigureerd in allerlei brieven aan de Kamer. Ik moet echter ook gewoon onderkennen dat hier een flink aantal partijen aan tafel zit dat daar andere ideeën over heeft. Die moet ik op hun manier ook tegemoetkomen. Het zou weleens zo kunnen zijn dat het niet helemaal lukt om iedereen tegelijkertijd tevreden te stellen met alles, maar ik hoop dat het lukt om de meeste leden op een aantal belangrijke punten tegemoet te komen. Voor de heer Grashoff is dat de vergroening, waarbij ik hem uitnodig om niet op de financiële opbrengst te optimaliseren maar op een daadwerkelijk vergroenend effect. Aan de andere kant is dat een zorg over de eenverdiener, waarbij ik ook zou willen vragen om niet op de losse bedragen te sturen maar op het maatschappelijk signaal. Uiteindelijk bepalen de leden zelf waarop zij het kabinet beoordelen.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik kom nog even terug op de kolenbelasting. Zoals de Staatssecretaris weet, is vergroening voor ons een wat minder principieel doel, zullen we maar netjes zeggen, dan voor de heer Grashoff. Ik ben wel redelijk geschrokken van het advies van de Raad van State bij de kolenbelasting inzake het risico dat vooral DELTA – laten we maar gewoon man en paard noemen – gewoon recht heeft op een schadeclaim onder artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM op het moment dat de kolencentrale door het energiebesluit geforceerd wordt gesloten per 1 januari a.s. Zo hard staat het erin. De Raad van State zegt dan ook: dien deze AMvB niet zo in. Toch heeft mevrouw Mansveld deze ondertekend en is het twee weken later door de Koning ondertekend. Jan, Piet of Klaas was wat te laat, als ik het zo'n beetje bekijk. Ik heb wel een idee hoe dat komt, dus ik heb er ook wel enig begrip voor dat hij de afgelopen week niet op zijn kantoor zat. Toch zou ik graag een gefundeerde reactie willen hebben. Als hier het besluit genomen wordt om die ruil te doen die in het energieakkoord zit, lopen we dan straks tegen een schadevergoeding aan die in de honderden miljoenen kan lopen voor de drie kolencentrales die dicht moeten, uit te betalen aan de energiemaatschappijen? Ligt er een advies van de landsadvocaat en ligt er een goede inschatting van de regering?

Staatssecretaris Wiebes:

Volgens mij zat daar wel een kabinetsreactie bij. Ik heb niet het antwoord op alle vragen op het terrein van de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van I en M. Het is ook een beetje flauw om tegen de heer Omtzigt te zeggen dat hij maar Kamervragen moet indienen of zo. Zal ik het overbrengen en bekijken wat we hiermee kunnen? Er is duidelijk een behoefte aan aanvullende appreciatie van de heer Omtzigt en ik zal bekijken of en hoe we dit kunnen organiseren. Ik zal hem dat laten weten. Dit is een bal die heel ver buiten de bak valt en waar ik zelf niet zo veel mee kan. Maar ik snap zijn vraag.

De heer Omtzigt (CDA):

Dank. De vraag is heel precies: wat is het risico dat, als dit besluit doorgezet wordt, de drie exploitanten van de kolencentrales die op 1 januari geforceerd dicht gaan, aanspraak kunnen maken op een forse schadevergoeding wanneer zij naar de rechter stappen. Ik noem niet per ongeluk DELTA, want DELTA is de organisatie die daar behoorlijk mee dreigt. Je haalt wel geld op, maar schadevergoeding uitbetalen is niet de beste manier om belastinggeld uit te geven.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik heb ook twee heel precieze vragen, maar dan over de vergoeding in het algemeen. Voor mijn fractie is de vergoeding een waarde in zichzelf. Het biedt ook nog opbrengsten in de plannen die D66 heeft gepresenteerd om de last op arbeid fors te verlagen met 1,5 miljard euro extra. Daar zaten vier plannen in. De Staatssecretaris zegt «nee» tegen drie van die vier plannen, en over één zegt hij «vooruit, een beetje». Dat gaat om 100 of 200 miljoen gas en elektra en het terugsluizen daarvan gaat ook nog maar voor een deel naar lagere lasten. Waarom omarmt de Staatssecretaris niet die belastingen op vervuiling met de kolenbelasting en met de biomassabijstooksubsidie en zet dat geld in voor lagere lasten? De Staatssecretaris zit sinds we begonnen zijn een beetje te pulken: een klein beetje deze kant op en een klein beetje die kant op. Ik mis de ultieme ambitie om dit grootschalig in te zetten, om dit pakket ambitieus voor banen en vergroening in te zetten. Er blijft niet veel over van de amendementen van de heer Grashoff als ik de beantwoording zo beluister. Waar is de ambitie om met de Kamer te zoeken naar additioneel lagere lasten op arbeid en daarmee meer werk? Tegelijkertijd wordt zo ook het milieu nog een stap vooruit geholpen, dat is zo mooi aan dit onderwerp met de vergroening. Ik vind het zo weinig ambitieus.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik geloof niet dat de heer Van Weyenberg mij oproept om te zondigen tegen de Europese energiebelastingrichtlijn, of moet ik dat wel zo zien? Ik hoop dat hij mij niet aanmaant om te zondigen tegen de afspraken die het Rijk heeft gemaakt in het kader van het energieakkoord met de herintroductie van de kolenbelasting. We kunnen een telling houden onder de zeven onderwerpen, maar ik heb geprobeerd om met welwillendheid een route te schetsen. Als ik echter geen mogelijkheden zie, moet ik dat eerlijk aangeven.

De heer Van Weyenberg (D66):

Volgens mij gaat het ook om politieke wil en ambitie. Ik stel die vraag over de kolenbelasting wel aan de Staatssecretaris en dat mag geen verrassing zijn, want dat doen wij al langer. Al met al vind ik het een teleurstellend antwoord.

Ik heb twee heel precieze vragen. De eerste gaat toch over de tarieven van de laadpalen. De cijfers waarover ik beschik, laten zien dat het bij een openbare laadpaal € 0,34 per kWh kost en bij een bedrijfslaadpaal van een middelgroot of groot bedrijf tussen de € 0,10 en € 0,15. Dat is een gigantisch verschil. De Staatssecretaris zegt dat het allemaal niet kan, maar dit staat het echt in de weg en daarom hoor ik graag of hier echt niet iets mogelijk is.

Mijn tweede vraag gaat over de postcoderups. Ik proefde in de woorden van de Staatssecretaris dat hij hier welwillend tegenover staat, laat ik dat ook zeggen. Dank daarvoor. Ik hoor wel het verhaal dat een van de eisen hiervoor in de regeling is dat je juridisch eigenaar van de zonnepanelen moet zijn in zo'n samenwerkingsverband. Ik wil de Staatssecretaris vragen nog eens te bekijken of niet kan worden volstaan met commercieel eigendom. Het klinkt heel technisch, maar het is nu echt een knelpunt om dit op gang te krijgen als je een huis met erfpacht hebt, iets wat her en der in het land toch wel voorkomt. Ik weet dat dit heel concreet in Amsterdam speelt, maar volgens mij hadden sommigen dat door mijn zin over erfpacht al geraden.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik ga proberen om de heer Van Weyenberg over de laadpalen gerust te stellen. De tweede hoofdwet van de thermodynamica zegt in ieder geval niets over de belasting die we per kilometer afdragen. Als je het elektrisch rijden wilt stimuleren, wil je dat er minder belasting hoeft te worden afgedragen per kilometer wanneer je elektrisch rijdt dan wanneer je op benzine rijdt. Dat is ook zo, want de gemiddelde belasting per kilometer voor benzine is volgens mij € 0,34 ... Even kijken of dit allemaal wel klopt. Ik ga de cijfers er even bij zoeken, maar de verschillende organisaties hebben dus uiteindelijk met elkaar uitgevonden dat elektrisch rijden per kilometer fiscaal aanzienlijk wordt gestimuleerd. Het is dus niet zo dat er een fiscale prikkel is weg van elektrisch rijden. Dat is wat telt, want reizigers handelen uiteindelijk niet in kWh of liters maar in kilometers. Dat is dus wat telt.

De suggestie van de heer Van Weyenberg om te kijken naar het commercieel eigenaarschap vind ik interessant. Als dat een opening biedt, kom ik erop terug. Als het geen opening biedt, zal ik eerlijk zeggen waarom ik die niet heb gevonden. Dank voor de suggestie. Als er een doorbraak mogelijk is, ga ik erachteraan.

De voorzitter:

Mijnheer Van Weyenberg, u komt nog even terug op de laadpalen?

De heer Van Weyenberg (D66):

Ja, voorzitter.

Het ging mij natuurlijk om de tariefverschillen tussen de verschillende soorten laadpalen en niet om de verhouding tussen ...

Staatssecretaris Wiebes:

Dat begrijp ik wel.

De heer Van Weyenberg (D66):

Kan de Staatssecretaris ons nog voor de start van de plenaire behandeling iets laten weten over dat commercieel eigendom?

Staatssecretaris Wiebes:

Dat zal ik proberen. Ik ga met deze suggestie dankbaar aan de haal. Ik zal bekijken hoe snel ik dat kan doen.

De heer Groot (PvdA):

Het is een heel interessante variant om een stap te zetten bij de grootgebruikers. Ik hoop dan ook dat ik de Staatssecretaris goed heb begrepen. Tegelijkertijd ontziet hij de metallurgische en de mineralogische industrie. Ik heb echter niet gehoord om wat voor soort schuiven het precies gaat. Kan de Staatssecretaris misschien wat bedragen noemen en aangeven hoe de terugsluis in elkaar zit?

Staatssecretaris Wiebes:

Ik was nog niet toe aan het omarmen van die maatregelen. Ik heb erop gereflecteerd en gezegd dat je bedrijven niet naar het buitenland moet jagen. Verder heb ik gezegd dat je dan de regeling voor de teruggave zou moeten verruimen in de richting van gas om te voorkomen dat je bedrijven uit Nederland wegjaagt. Dat is iets wat we geen van allen willen, want dat leidt tot niets. Verder heb ik gezegd dat je een tweetal extra vrijstellingen zult moeten overwegen, namelijk een voor de mineralogische en een voor de metallurgische industrie. Wij moeten ons ten slotte niet zo veel voorstellen van de opbrengst. Het lasteneffect is niet groot, maar het kan wel betekenen dat het de partijen treft die geen gas gebruiken als voeding van hun primaire proces. Dat zijn vaak de grote industrieën die makkelijk naar het buitenland kunnen verhuizen. Het treft dus juist de partijen die gas grootschalig inzetten voor verwarming. Dat zijn dan de grote instituties, de partijen die veel verwarmen en dus in de regel veel mensen in dienst hebben of wat dan ook. Deze partijen hebben op zichzelf mogelijkheden om de verwarming efficiënter te regelen, hetzij door het verwarmingssysteem te veranderen, hetzij door isolatie toe te passen. Bij dat soort partijen komt het in ieder geval terecht. Ze zijn beïnvloedbaar of «prikkelbaar», zoals het CPB altijd zegt. Ik neem hier graag de positie in dat ik dergelijke zaken niet omarm, maar dat ik er even op reflecteer. Ik ben zoekende naar mogelijkheden om meer met elkaar op een lijn te komen en om met elkaar de lastenverlichting te kunnen omarmen. Dat doe ik niet door tussentijds allerlei dingen in het bakje af te vinken en voor gegeven aan te nemen. Ik laat de verschillende woordvoerders hier de gelegenheid om er zelf op te reflecteren en er opvattingen over te formuleren. Dit is een onderdeel van mijn zoektocht, niets anders.

De heer Groot (PvdA):

Maar de Staatssecretaris zou hier wel advies over kunnen geven. Als ik het goed begrijp, kun je de industrie die blootstaat aan internationale concurrentie ontzien en kun je een energiebesparingsimpuls aan het bedrijfsleven in het algemeen geven, lastenneutraal. Dat lijkt mij een heel zinnige vergroeningsoptie.

Staatssecretaris Wiebes:

Daarover heb ik bladzijden volgeschreven in de brief die ik naar aanleiding van het verzoek van de heer Grashoff heb gestuurd. Daarin is precies langs elke as te zien hoe we ervoor staan qua gas en elektriciteit, afhankelijk van sectoren en landen, en waar al dan niet ruimte is. Alle gegevens zijn daarin dus terug te vinden. Ik ben er niet aan toe om hem te omarmen, maar wel om er suggesties voor te doen en om piketpalen op te werpen. Mij lijkt dat we niet gebaat zijn bij het alleen maar wegjagen van de industrie uit Nederland en het verhogen van de lasten daarvoor, terwijl we er geen vergroening voor terugkrijgen. Ik heb suggesties gedaan voor een verstandige inzet van een dergelijke maatregel en voor een manier waarop een en ander het draagvlak kan beïnvloeden. Ik zit hier niet als degene die daarover uiteindelijk stemt. Dat bent u.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik dank de Staatssecretaris voor de ruimte die hij biedt en voor zijn voorstel om vergroening te gebruiken voor de positie van de eenverdieners. Volgens mij komen onze werelden nader tot elkaar als ik deze dingen bij elkaar optel. Wij staan daarvoor open, al vraag ik mij af of die 100 miljoen voldoende is voor de eenverdieners. Dat zeg ik erbij. Je kunt meer ambitie tonen op vergroening, maar misschien ook naar een IACK gaan kijken. Deze suggestie doe ik de Staatssecretaris graag, mocht hij nog naar mogelijkheden zoeken.

Dat gezegd hebbende, heb ik nog wel een vraag over de kolencentrales. Na lezing van de brief is mij redelijk onduidelijk wat de consequentie is van het advies van de Raad van State. Ik sluit mij dus aan bij de vraag van de heer Omtzigt wat de orde van grootte van de schadevergoeding zal zijn. Ik hoor ook graag een uitspraak van de Staatssecretaris over de mogelijkheid dat de sluiting vanwege rechtszaken toch niet per 1 januari doorgaat. Behouden wij dan wel de kolenbelasting? De uitruil in het energieakkoord was: de energieprestaties omhoog krijgen en daarmee de facto op sluiting van kolencentrales uitkomen versus de kolenbelasting schrappen. Dan zou die omgekeerd wat mij betreft ook moeten blijven bestaan. Ik hoor die principe-uitspraak graag van de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Wiebes:

Voor het niet langer heffen van kolenbelasting is een koninklijk besluit nodig. Daar zou rek in zitten, maar ook hier zit ik weer gevaarlijk op het terrein van andere bewindslieden, maar liefst twee tegelijk. Deze zinvolle vragen passen bij de zinvolle vraag van de heer Omtzigt, sterker nog, hij ligt rechtstreeks in het verlengde daarvan. Mag ik die in een keer meenemen? Geldt de toezegging dat ik mijn collega's vraag om te proberen dit voor de plenaire behandeling bij u te hebben? De zorg is helder. We hebben een uitruil gedaan. We leveren. Levert de andere partij ook? Geen kwaad woord daarover.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Prima. Dan wacht ik dat af.

Ik heb nog een tweede punt. Dank overigens dat de Staatssecretaris openstaat voor een nihiltarief voor lokale energiecoöperaties. Het postcoderoossysteem is de postcoderups geworden. Dat is de progressie die erin zit. Misschien gaat het deze keer inderdaad wel lukken.

Ik zou wel graag iets meer op papier zien over het voorstel waarnaar de heer Groot net ook vroeg. De Staatssecretaris wil ruimte bieden voor de grootverbruikers. Ik wil graag iets meer op papier zien. Ik ben een beetje aan het zoeken naar de parameters waarover de Staatssecretaris het heeft. Wat betekent het uitsluiten van de metallurgische en mineralogische industrie en waar hebben wij het dan nog over? Dat wil ik wel iets scherper hebben. Misschien kan de Staatssecretaris die vraag nu al beantwoorden. Als hij dat niet kan, zou ik toch voor de plenaire behandeling graag iets meer inzicht krijgen. Hier zitten misschien mogelijkheden, maar dan moeten wij wel scherper zijn in wat het precies is. Kan de Staatssecretaris daar iets nader op ingaan?

Tegen de heer Omtzigt zeg ik overigens dat de TOG-plus echt gerepareerd is in het begrotingsakkoord. Die wil ik wel genoemd hebben. Die bezuiniging is niet half gerepareerd; wij hebben die helemaal teruggedraaid.

Staatssecretaris Wiebes:

Dat punt is voor mevrouw Schouten.

Ik meende dat alle consequenties precies in de brief staan. Daarin wordt gesproken over de mineralogische en de metallurgische industrie. Daarin worden ook de vergelijkingen gemaakt. Volgens mij zijn deze antwoorden allemaal terug te vinden in de brief. Mogelijkerwijs is ons een pauze gegund; dan lees ik de brief nog even door en kijk ik of die antwoorden erin staan. Ik meende dat het een vrij uitvoerig betoog was over de zaken waartegen je in termen van level playing field aan zou lopen. Daarover moeten wij niet lichtzinnig doen.

De heer Bashir (SP):

Net als de heer Van Weyenberg mis ik ambitie bij het kabinet. Met een beetje meer ambitie zou je volgens mij veel meer binnen handbereik kunnen krijgen. In ieder geval is de beweging van het kabinet positief. De Staatssecretaris gaat bekijken hoe er door meer belasting te heffen vergroening bereikt kan worden zonder meteen lastenverzwaringen voor ogen te hebben.

Wij hebben gevraagd om ook te bekijken of je binnen de energiebelasting lastenneutraal vervangingsinvesteringen kunt ondersteunen door bijvoorbeeld de energiebelasting met een halve cent te verhogen en tegelijkertijd een aftrekpost te creëren voor vervangingsinvesteringen. Is het kabinet bereid om naar dergelijke aspecten te kijken?

Staatssecretaris Wiebes:

Mij staat bij dat deze vraag is beantwoord in de schriftelijke set. Zo niet, dan heb ik de heer Bashir tekortgedaan. Nou hebben wij toch iets gevonden waarin ik de heer Bashir heb tekortgedaan! Hij heeft dus het recht om daarnaar te vragen. Ik ga over het antwoord nadenken, maar heb dat hier niet paraat.

De heer Bashir (SP):

Doe vooral rustig aan! Als wij elkaar hierin kunnen vinden, is dat alleen maar mooi meegenomen. Dan zorg je voor vergroening zonder meteen lastenverzwaringen te hebben.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Het ging net over de brief die de Staatssecretaris destijds heeft geschreven in reactie op de motie van de heer Grashoff. In die brief staat veel, ook over risico's om industrie kwijt te raken. Er staat ook een zinnetje in met de strekking dat het gevolgen zou kunnen hebben voor sectoren waarin energie juist gebruikt wordt om te verwarmen. Ik kan mij voorstellen dat het om de zorg en het onderwijs gaat. Ik zou daar graag wat meer over willen weten, als hierover iets op papier komt. Welke sectoren die niets met het bedrijfsleven te maken hebben, raken wij hiermee, en in welke omvang?

Staatssecretaris Wiebes:

Op hoofdlijnen maakt dat ook onderdeel uit van die brief. Ik zal kijken of ik daar nog wat meer verdieping aan kan geven voor mevrouw Neppérus, die zich natuurlijk zorgen maakt over het lasteneffect van verschillende sectoren. Dat is natuurlijk ook wat we hier allemaal geacht worden te doen.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij door de vragen heen. Voordat we aan het volgende blokje beginnen, wil ik graag schorsen. Dan kunnen we na de schorsing met frisse moed beginnen aan box 3.

De vergadering wordt van 15.46 uur tot 16.11 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Wiebes:

Voorzitter. Ik meen dat mijn belangrijkste klant nog niet in de zaal is.

De heer Bashir (SP):

Volgens mij heeft de Staatssecretaris het over de heer Van Vliet.

De voorzitter:

De heer Van Vliet is ziek naar huis gegaan.

Staatssecretaris Wiebes:

Bij het bespreken van box 3 lijkt het mij nuttig om even op de heer Omtzigt te wachten.

In het kabinet, en voor zover ik weet ook in de Kamer, is er een grote wens om bij de vermogensrendementsheffing het werkelijke rendement te belasten. Ik heb uitgelegd waarom dat nu niet kan. Ik heb er ook bij gezegd dat ik niet denk dat het nooit kan. Ik denk dat het ooit kan, maar niet nu. We hebben het daar uitvoerig over gehad. De enige die daarvoor nog een aanvullende suggestie heeft gedaan, is de heer Bashir, die heeft verwezen naar de Verenigde Staten. Dat is en blijft misschien wel de enige keer dat een SP'er het Amerikaanse model verheerlijkt tegenover een VVD'er die daar vervolgens zijn neus voor ophaalt. Dat moment moeten wij koesteren. Dat toont ook hoe bruggen worden geslagen binnen dit gezelschap.

Ik heb hier voor de heer Bashir op papier de Amerikaanse manier van belasting heffen en aangeven in box 3. Hier is het formulier waarop het een en ander moet worden ingevuld. Vergelijk dit eens met de app, waar je alleen maar ja hoeft te zeggen. Ik heb hier een uitvoerige bijlage waarin alle elementen van box 3 moeten worden ingevuld. Ieder jaar moet met de hand worden ingevuld wat er gekocht is, verkocht is, rente en dividenden, waarin anderen tarieven voor korte- en langetermijnbeleggingen. Dit formulier moet aan beide kanten worden ingevuld. Vervolgens moet per type activa nog dit hele formulier worden ingevuld, waarbij het zo onduidelijk is dat de belastingbetaler deze instructie nodig heeft, waarin bladzijdenlang wordt uitgelegd welke uitzonderingen allemaal boven op elkaar worden gestapeld. Ik beveel in het bijzonder bij de heer Bashir aan om het hoofdstukje record keeping van deze instructie te lezen, waarin nogal wat wordt verwacht van de gemiddelde Amerikaan die vermogen heeft aan te geven.

Nu zal de heer Bashir zeggen: ja, dat moeten wij ook niet met de hand doen; heeft het kabinet weleens gehoord van een bijzonder artikel, de computer? Wij dachten dat wij dat kenden, maar naar aanleiding van die strenge interventie van de heer Bashir ben ik toch aan het twijfelen geslagen, dus toen heb ik het in het woordenboek opgezocht. «Computer» betekent wel degelijk een apparaat voor het opslaan en verwerken van gegevens, maar dat kan niet het apparaat zijn dat de heer Bashir bedoelt, want daar moeten de ontbrekende gegevens ook worden verzonnen. En computers verzinnen geen ontbrekende gegevens. Ik denk dat het ooit haalbaar is, maar nu nog niet. Daar moeten wij met de ketenpartners aan werken. Daarmee is deze stap niet bedoeld als een eindstation, maar als een tussenstation. Ondertussen moet er gewerkt worden aan een belasting van het werkelijke rendement.

Deze tussenstap benadert het werkelijke rendement gemiddeld beter, maar zoals velen constateren, niet voor ieder individu. Het benadert het wel gemiddeld beter voor ieder individu maar niet voor ieder individu. Het blijft forfaitair. Hoewel «fictie» ook met een f begint, vind ik «forfaitair» een veel beter woord. De echte fictie was natuurlijk een forfaitair rendement van 4%. Dat is nooit helemaal waar natuurlijk. Dat is de echte fictie. Dit voorstel gaat uit van een veel fijnmaziger systeem met verschillende forfaits, die allemaal gebaseerd zijn op marktgetallen en die geüpdatet worden. Daarmee kun je het huidige systeem dat wij tot nu toe kenden, vergelijken met een botte bijl. Ik kom met mijn tussenvoorstel een beetje in de richting van normaal bestek. En aan dat fijne fileermes moet nog even worden gewerkt. Dat ambiëren wij hier. Dat heb ik van verschillende fracties gehoord. Op de zoektocht om van het normale bestek naar het fijne fileermes te komen kom ik nog terug.

Dat box 3-voorstel gaat uit van het belasten van het gemiddeld rendement per vermogenscategorie tegen een vlak tarief. Nu is mij verschillende keren gevraagd of het niet andersom kan. Er zijn allerlei experts die zich achter deze manier van doen hebben geschaard, maar er zijn ook allerlei andere experts die precies het tegenovergestelde hebben bepleit, namelijk dat je geen gemiddeld rendement per vermogenscategorie hebt tegen een vlak tarief, maar dat je een vlak rendement neemt tegen een progressief tarief. Dat is precies het omgekeerde. Dat kan ook. Daar heeft onder anderen de heer Omtzigt een vraag over gesteld. Maar dat laatste doet geen enkel recht aan het streven dat wij vorige Prinsjesdag hebben neergezet om dichter te komen bij de werkelijke marktrendementen en renteontwikkelingen, dus om tot een manier te komen waarbij je ook dingen kunt aanpassen als de rendementen naar beneden of omhooggaan – het werkt twee kanten op – en om een verschil te maken tussen groepen die gemiddeld een hoger rendement en groepen die gemiddeld een lager rendement halen, nogmaals allemaal als tussenstap. Die progressie waarom hier en daar is gevraagd, doet daaraan op geen enkele manier recht. Dat was ook helemaal het streven van het kabinet niet. Daarvoor hebben wij niet gekozen want dat zou ons wellicht nog verder van de doelstelling hebben gebracht. Ik moet echter op een aantal aspecten ingaan. Er is mij door de heer Dijkgraaf indringend gevraagd naar de rendementsbepaling. Er zijn verschillende vragen gesteld over de uitvoerbaarheid, over de juridische houdbaarheid, over misbruik en over hoe ik tot het eindmodel wil komen. Ik zal er in die volgorde op ingaan.

Het lijkt allemaal zo verschillend, zei de heer Dijkgraaf. Voor al die verschillende activa is er een verschillende methode om tot rendement te komen. Is dat wel consistent? Hoe heb ik al die formules gekozen? Met de heer Dijkgraaf ben ik het eens dat die methoden voor die verschillende activa niet gelijk zijn, maar ze zijn wel consistent. Ze zijn op dezelfde manier afgeleid van een aantal uitgangspunten die ik aan het begin heb geformuleerd. Het eerste uitgangspunt is dat je voor het rendement van die activa wilt meebewegen met veranderingen. Je wilt reageren op wat er gebeurt. Je wilt je baseren op de markt. Dat doen we door alle rendementen op de een of andere manier jaarlijks te actualiseren.

Ten tweede wil je het vaststellen van die rendementen baseren op bestaande getallen. Daarom hebben wij bijvoorbeeld voor onroerend goed de huurinkomsten niet kunnen meenemen. Er bestaat namelijk geen systematische vastlegging van die huurinkomsten. Dat levert overigens een kleine onderschatting op van dit rendement. Daarom hebben wij voor aandelen de vermogensbeheerkosten niet meegenomen, wat overigens leidt tot enige overschatting van het rendement. Daarom hebben wij moeite met kosten als rekening-courantschulden en hebben wij daarvoor een stelpost opgenomen. Daarom hebben wij wat het werkelijke obligatierendement zou kunnen zijn, namelijk het feitelijke recente koersrendement, niet genomen omdat er geen alomvattende index van bestaat. Daarop kom ik nog terug. Omdat je de rendementen op bekende getallen wilt baseren, zijn ze allemaal gebaseerd op historische getallen, ten minste t-2. Ze zijn nooit gebaseerd op toekomstverwachtingen, dus ook niet in het geval van obligaties. Er is wel eens een redelijkheidsoordeel uitgesproken over een toekomstverwachting van het CPB. Op geen enkele manier is ook maar één van deze getallen gebaseerd op toekomstverwachtingen. Ze zijn allemaal gebaseerd op historische werkelijke marktgetallen.

Het derde uitgangspunt is dat je wel degelijk recht moet doen aan de beleggingshorizon en rekening moet houden met waardeschommelingen. Schommelingen en beleggingshorizon gaan hand in hand. Waar het veel schommelt, is de beleggingshorizon automatisch langer. Waar de schommelingen beperkter zijn, leent dit zich meer voor kortetermijnhorizons. Die schommelingen zijn heel belangrijk, want in de MSCI-index van de afgelopen 30 jaar zit maar liefst een derde van de uitslagen boven de +25 of onder de -25. Dat is gigantisch. Aandelen zijn bij uitstek schommelend. Je wilt niet systematisch belastingbetalers confronteren met een sterk schommelend beeld. Dan zou je namelijk kunnen zeggen dat het rendement bij t-2, twee jaar geleden, nogal juichend was, dat het dit jaar een beetje tegenviel, maar dat men, omdat het zo sterk schommelt, wordt belast tegen een tarief dat hoort bij een rendement van +25 en dat men pech heeft als het toevallig -25 was. Met dat soort schommelingen doe je de belastingmoraal geen goed. Je wilt op de een of andere manier demping aanbrengen in de mate waarin het schommelt. Dat doe je door op de een of andere wijze een voortschrijdend gemiddelde te nemen dat langjariger is naarmate de fluctuaties groter zijn en daarmee de beleggingshorizon langer is. Bij sparen denk je aan een periode van hooguit vijf jaar en bij aandelen van ten minste vijftien jaar. Die periodes zijn niet gelijk, maar in die zin in hun streven wel consistent. Ik kom er straks nog op hoe dat uitwerkt voor verschillende groepen.

Het vierde uitgangspunt voor de rendementsbepaling is dat je ook voor een verdedigbare startwaarde zorgt. Dat is voor rente niet zo'n probleem, maar voor fluctuerende activa is dat een enorm groot vraagstuk. Hoe verder je je daarin verdiept, des te groter het vraagstuk wordt. Het is namelijk hartstikke makkelijk om te «periodewinkelen» als startbedrag. Er zijn allerlei organisaties die namens effectenbezitters spreken en mij voorrekenen dat een goed startrendement van aandelen nul is; daar verdien je niets over. Anderen rekenen mij, aan de hand van de periode 1995 tot 2000, moeiteloos voor dat je daar makkelijk 30% per jaar mee kan maken. In beide gevallen is sprake van periodewinkelen. Wij hebben voor aandelen een heel gedegen middeling toegepast – dat staat ook uitgebreid in de memorie van toelichting – met allerlei verschillende en overlappende periodes, die in essentie neerkomen op een curve fit. Het resultaat van die curve fit vind je in de stukken. Ik moet zeggen dat die curve fit van een grote schoonheid is. Als startwaarde geeft die een verdedigbaar beeld.

Als je een startwaarde hebt met zulke fluctuerende activa, kun je niet eenvoudig een voortschrijdend gemiddelde nemen, want dan kom je opnieuw uit op periodewinkelen. Het kan zijn dat je de belegger bijvoorbeeld confronteert met een veel hoger of juist een veel lager tarief, omdat er 15 of 25 jaar geleden iets gebeurde, wat iedereen is vergeten. Omdat dat in het voortschrijdend gemiddeld echter ineens afvalt, kun je geweldige schommelingen krijgen op grond van gebeurtenissen die wij ons allemaal niet meer kunnen herinneren. Daarom is bij de fluctuerende activa gekozen voor een aanlengformule. Dat wil zeggen dat de startwaarde ieder jaar wordt aangelengd met de actualiteit en dus meebeweegt met de actualiteit zonder daar op een kunstmatige manier gebeurtenissen van 15 of 25 jaar geleden op een rare manier in mee te wegen.

Dat maakt de rendementsbepalingsmethodes voor al die verschillende activa onderling consistent, alhoewel verschillend. Er is ook wel een categorie waar je nog meer vragen over zou kunnen stellen. Dat is ook gebeurd. De heer Dijkgraaf heeft met name naar obligatierendementen gevraagd. De heer Omtzigt heeft zeer uitvoerig betoogd waarom hij denkt dat het bij obligaties ook anders had gekund. Dat maakt dat ik er even apart op inga.

Voor de bepaling van het obligatierendement heb je minstens drie methodes; het zouden er vast meer kunnen zijn. De eerste is de enige die het volledige en werkelijke rendement bepaalt, namelijk het historische koersverloop op basis van herbelegging van de vrijkomende rente van de obligatie als waardepapier. Het is een ding dat niet alleen maar aan het eind op basis van de coupon een rente uitbetaalt, maar het is iets wat ook nog fluctueert over tijd. Aan het eind middelt dat allemaal natuurlijk uit, maar het enige werkelijke rendement van obligaties krijg je door het koersverloop op basis van herbelegging te nemen, en dan niet alleen van overheidsobligaties maar van de hele obligatiepool. Dat zou het echte ding zijn. Dan houd je rekening met het feit dat obligaties die je soms net gekocht hebt, met een startrendement van X – 1, 1,5, 2 of wat dan ook – als de rente verandert omhoog en omlaag kunnen knallen, zeker in een situatie als nu waarin we de absolute rente hebben zien dalen. Dat is de enige echte. Dat ding is er niet op een consistente mondiale basis, op basis van herbelegging, met medeneming van publieke en private obligaties. Dan blijven er twee systemen over. Het ene is dat je gewoon het effectieve startrendement van het jaar neemt. Dat stelt de heer Omtzigt als proxy voor. Dat had zeker gekund. Het andere is dat je het voortschrijdend gemiddelde van die startrendementen neemt, en dat heb ik gedaan.

Het had op een andere manier gekund, maar om twee redenen hebben wij daarvoor gekozen. In kwalitatieve zin biedt het op een of andere manier een betere weergave van het echte rendement. Het neemt namelijk een heel klein beetje de beweging van de rente mee in plaats van alleen de rente. Als je jarenlang een dalend renteverloop hebt, zit daar een opdrukkend koerseffect in. Als je het voortschrijdend gemiddelde neemt van startrendementen, heeft dat hetzelfde effect, en precies andersom ook. De manier waarop het werkelijke rendement van obligaties afwijkt van de startrendementen, wordt dus een beetje nagedaan door het voortschrijdend gemiddelde te nemen. Er is nog een andere reden, namelijk beleving. De bezitters van een portfolio die gemiddeld genomen tussentijds niet verkopen, hebben de beleving van een portfolio dat over een langere periode is samengesteld. Als je alleen maar tienjarige obligaties koopt en jaarlijks verjongt, heb je in een ideaal complex van ieder jaar een tiende. Daar zitten al die historische rendementen in. Dat dat feitelijk door koersverloop anders gaat, is één ding, maar de belegger ervaart dat als een soort voortschrijdend gemiddeld rendement.

Zo is het gedaan, die keuze is gemaakt. Alle rendementen zijn bepaald. Helemaal aan het einde is bekeken wat dat betekent voor het budgettaire beslag. Toen bleek daar een plus in te zitten van een zeker bedrag en daarmee is de vaste voet verhoogd. Dat is geen doelredenering geweest, dat was de uitkomst. Omgekeerd, als je de keuze zou maken voor het obligatierendement, zou je per procentpunt obligatie die vaste voet toch al gauw weer 3.000 naar beneden moeten doen. Hoewel ik niet heb gestuurd op een verhoging van de vaste voet, vind ik hem wel goed uitlegbaar tegenover burgers. It makes a bit of sense, ook in de uitvoering, om een kwart miljoen mensen te verlossen van dit circuit en deze grens te verhogen. Het is een coïncidentie, maar geen ongelukkige wat mij betreft. Ik zeg in alle eerlijkheid hoe de gedachtegang is gegaan. Dit heb ik meegenomen als een consequentie, maar wel een windfall. Daarmee hebben wij de grens opgehoogd. Het omgekeerde is ook mogelijk, maar dat is niet mijn keuze geweest. Ik sta achter de keuze die ik heb gemaakt, maar ik sluit niet uit dat je ook andere keuzes kunt maken.

De vraag is – dit is een beleidsmatige, politieke maar ook inhoudelijke vraag – of wij met deze methode niet op een te hoge startwaarde uitkomen. Is dat niet een beetje veel van het goede? Veel accountants komen aan mijn loket met de opmerking dat je het risicoloze rendement moet belasten en niet de risk premium. Dat zeggen accountants. Wie de literatuur induikt, ziet dat economen exact het tegenovergestelde zeggen. Die zeggen: van het risicoloze rendement moet je misschien afblijven en je moet juist de risk premium en, wat dan heet de «overwinst» gaan belasten. Als de heer Dijkgraaf in zijn betoog vergelijkingen maakt met het risicoloze rendement – dat doet hij met de Ultimate Forward Rate en de staatsrente – dan stelt hij zich aan de kant van de accountant. Ik ken de heer Dijkgraaf eigenlijk als iemand die met mij aan de kant van de economen gaat staan. Ik denk dat hij dat zelf ook vindt.

Even heel ten principale: de staatsrente en de Ultimate Forward Rate zijn geen geschikte benchmarks. Dat zijn de risicoloze rendementen. De meerderheid van het portfolio in box 3 is niet risicoloos. Het is ook niet waar dat de 4% gemiddeld bij lange na niet gehaald wordt. Dat is niet juist. Dat is over de afgelopen jaren niet juist geweest. Aandelen an sich, als activa, hebben al de laatste 25, 50, 100 jaar rendementen boven de 8,5% gehaald. Ik heb het over de wereldwijde index op basis van herbelegging. Pensioenfondsen realiseren al jaren rendementen van 7% of hoger met een gemengd portfolio. Ik noem ook obligaties. Ik heb hier een lijstje. Obligaties worden getrackt. Er is een dienstverlener die beleggingsproducten levert, Morningstar. Dat is geen kleine jongen. Die heeft van twintig soorten fondsen met obligaties de rendementen. We hebben ze bekeken over vijftien jaar, over tien jaar, over vijf jaar, over drie jaar en over één jaar, allemaal op basis van koersverlopen, en dan niet indexklaar maar het echte rendement. Zelden zie ik er een onder de 4%. Vaak zie ik ze boven de 6%.

We moeten dus uit ons hoofd zetten dat je op obligaties structureel langjarig heel weinig rendement maakt. Het startrendement is wat dat betreft gebaseerd op een schrale inschatting van de historische rendementen. In de komende jaren kan het anders liggen, maar daar hebben we de bijmengfactor voor. Daar sta ik ook helemaal achter, want als het rendement verdikkeme in de markt naar beneden gaat, vinden we ook echt dat er gemiddeld minder belast moet worden. Eerlijk gezegd vinden we allemaal dat het straks op individueel niveau moet. Ik ben de eerste om dat toe te geven: yes, dat willen we op individueel niveau. Maar zolang we met een tussensysteem zitten waarin het om gemiddelden gaat, willen we dat het gemiddeld naar beneden gaat. Er is echter geen indicatie, ook niet in de Morningstar-lijstjes, dat wij te hoog insteken.

Er zijn verschillende vragen gesteld over de uitvoerbaarheid. D66 heeft mij streng aangekeken en het woord «complex» in de mond genomen. Het CDA heeft er op verschillende manieren op gereageerd, maar uiteindelijk kwam het woord «complex» daar ook uit. Ja, de formules zien er complex uit. Dat ben ik met hen eens. Maar wat is voor de Belastingdienst complex? Ik spreek nu ook even de heer Omtzigt aan, in wie ik altijd een bondgenoot heb gevonden waar het gaat om uitvoeringscomplexiteit. Zelfs als ik soms tijdelijk tegenover hem sta, waardeer ik dat hij mij strak houdt op uitvoering. Het woord «bondgenoot» is dus welgemeend. Voor de Belastingdienst is iets ten eerste complex als resultaten moeten worden berekend op basis van getallen die de Belastingdienst nog niet heeft. Dan moeten we die namelijk gaan uitvragen en checken, en wie weet waar we die allemaal moeten gaan halen. Daar word je stapelgek van. En als je ze al hebt, weet je niet of ze betrouwbaar zijn en is de controle ingewikkeld. Ik noem de toeslagen. Daarvan moet immers een derde worden herzien. Ten tweede kan iets complex worden als de ene belasting of toeslag sterk, maar niet altijd voorspelbaar doorwerkt in de andere.

Wat hebben we hier? De complexiteit van een formule is geen punt voor een computer. Voor een computer is iets moeilijk als de gegevens er niet zijn, maar met de formule heeft hij geen moeite. Een computer is het omgekeerde van een mens, want een mens heeft er geen moeite mee als getallen er niet zijn. Dan belt hij even en heeft hij de getallen. Daarna is de formule echter wel een hinderpaal. Een mens is het tegenovergestelde van een computer. Dingen die voor een computer makkelijk zijn in box 3, zijn voor de Belastingdienst goed uitvoerbaar. Dit is voor de Belastingdienst een ideaal systeem. Het is een forfaitair systeem, met getallen die er gewoon zijn. Ja, er moeten ieder jaar wat dingen worden geüpdatet, maar dat is niet per belastingplichtige of per type belastingplichtige. Iemand moet dan gewoon zes getallen bij elkaar zoeken en die in de nieuwe formule toetsen. Nou, dat doet de medewerker ... Ik weet niet in welke schaal die medewerker zit, maar het is te doen. Die typen we in en daarna rolt de computer lekker door. Die is heel tevreden en die heeft daar helemaal geen problemen mee. Dus ja, het ziet er ingewikkeld uit voor een mens, maar de computer smult hiervan! Het wordt pas echt ingewikkeld als we nu voortijdig, voordat we die hele keten op orde hebben, zouden gaan werken aan werkelijk rendement. We moeten er dan voor zorgen dat de Belastingdienst zich kan baseren op gegevens die beschikbaar zijn. Maar dit interim-voorstel voor box 3 is goed uitvoerbaar.

De heer Omtzigt heeft zich druk gemaakt over ontwijking, en niet onterecht. Als je forfaitair werkt, zoals we al sinds 2001 doen, dan zijn ontwijkingsconstructies denkbaar. Iemand gaat zoeken waar hij het beste kan worden belast. Heeft iemand hoog rendement, dan zoekt hij een omgeving waarin hij forfaitair wordt belast, heeft hij een laag rendement, dan zoekt hij een omgeving waarin hij naar werkelijk rendement wordt belast. Dat is niet altijd fraai, maar dat is al zo. Ons huidige box 3-systeem heeft dat ook. Dat wil niet zeggen dat we er niet wat aan moeten doen. Als er een nieuw box 3-systeem komt, gaan nieuwe partijen met andere bedoelingen zich daarin verdiepen. Die gaan met hernieuwde energie aan ontwijkingsconstructies werken en komen met reclamefolders over de flits-VBI en noem het allemaal maar op. Daar moeten we wel degelijk op inzetten.

Een paar maanden geleden heb ik wat sessies gehad met de Coördinatiegroep Constructiebestrijding, een meesterlijk gezelschap van mensen die opgeleid zijn om overal het kwaad achter te zoeken en ook te vinden, om er vervolgens wat aan te doen. Met hen heb ik afgesproken dat we een agenda op belastingontwijking in de vermogenssfeer loslaten. We gaan specifiek zoeken waar de structuren zich concentreren en wat daar gebeurt. We proberen ook in de gaten te houden in hoeverre daar gebruik van wordt gemaakt, hoewel je bij mutaties in de systemen van de Belastingdienst nooit helemaal het motief erachter kunt zien. We hopen er met een goede gok naar te kijken.

We zijn aan het kijken of we een agenda kunnen uitrollen om het te monitoren. Bij veel voorkomende vermeende constructies willen we bekijken of aanvullende wet- en regelgeving nodig is. Daarbij zullen we ook gebruikmaken van allerlei consultatie. Dat doen we wel vaker, maar ik ben er wel een voorstander van om dat wat intensiever te doen. Er zijn grappig genoeg in de branche waarin mensen werken die dit soort constructies verzinnen, opvallend veel mensen bereid om ons daarop te wijzen en van advies te dienen. Dat vind ik een groots gebaar en dat nemen we graag in ontvangst.

Als we dit geheel op zo'n manier monitoren, bekijken we ook of en hoe daar wat aan gedaan kan worden. Het lijkt mij dat wij er verstandig aan doen als wij nu alvast afspreken dat er volgend jaar bij het Belastingplan over gesproken wordt. Ik denk dat dit niet helemaal hoort bij de halfjaarrapportage over de Belastingdienst, maar dat het hierbij hoort. Ik kan mij voorstellen dat wij dat agenderen als een onderwerp bij het volgende Belastingplan.

Het traject naar een nieuw systeem om onbedoelde ontwijkingsconstructies te vinden en te verhinderen moet met enige transparantie gepaard gaan, want daar zitten allerlei keuzes in. Volgend jaar wil ik de tussenstand op al die punten melden en bespreken. Daar hebben verschillende woordvoerders naar gevraagd. Ik herinner mij de indringende vraag van mevrouw Neppérus, die ook als grote wens had om werkelijk rendement te belasten. Er zijn verschillende keuzes te maken, zoals tussen vermogensaanwas- en vermogenswinstbelasting. De heer Van Vliet heeft een ferme voorkeur uitgesproken, maar niet alle experts zijn het met hem eens; ikzelf ook niet, geloof ik. Dat is een mooi onderwerp voor dat moment. Dan kunnen we bepalen hoe het daarmee staat.

De heer Van Weyenberg wilde nog verder. Hij vraagt of ik nu alvast garanderen dat wij de overstap maken naar het belasten van het werkelijke rendement. Dat gaat mij wat snel. Hij verwijt mij in hetzelfde betoog dat er in de uitvoering van mijn interim--voorstel allerlei onzekerheden zitten, maar wenst tegelijkertijd een besluit over een systeem waarvan ik de risico's nog niet eens kan overzien. Dat mes snijdt wel heel erg aan twee kanten. Mijn voorstel is om niet het besluit nemen om dit in principe te doen, maar om de ambitie te formuleren om dit in principe te doen. Ten tijde van het Belastingplan zullen wij kijken waar wij staan. Dat moet ingaan op vormen van belastingheffing en op de keten. Wij moeten bespreken wat de mogelijkheden, de wensen en bereidheden zijn van onze ketenpartners. Wij kijken ver buiten de Belastingdienst en hebben een enorme hoeveelheid leveranciers bij dit traject. Het motiveert mij om dat aan u voor te leggen en met u te bespreken waar de kansen liggen en hoe wij de reis naar het belasten van het werkelijke rendement kunnen afleggen. Dat lijkt mij een onderwerp dat in een discussie over het Belastingplan thuishoort.

De heer Van Weyenberg (D66):

Even over dat laatste punt. Ik vroeg dat omdat het mij ook tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen nog steeds niet helder was of dit nu een resultaat- of een inspanningsverplichting was. Ik heb het nu zo begrepen dat de Staatssecretaris ernaar wil kijken en het mooi zou vinden, maar dat het kabinet er nu niet voor kiest om dat straks te gaan doen. Waarover wij nu moeten stemmen is wellicht een tussenstap, maar het is niet zeker. Heb ik de Staatssecretaris goed begrepen?

Staatssecretaris Wiebes:

Ik heb het woord «ambitie» gebruikt en dat woord komt in de betogen van D66 vaker voor dan bij andere fracties. Ik dacht dus dat ik voor de heer Van Weyenberg op bekend terrein zat. Laat ik het een ambitie noemen. Als het maar enigszins mogelijk is – en dat is ter beoordeling aan u, want u zit elke keer bij het Belastingplan – moeten wij die stap maken.

De heer Van Weyenberg (D66):

Onder de ambities van mijn partij zit meestal ook een concreet plan, zoals 75.000 banen of minder vervuiling om maar iets te noemen. De kern is dat je onder die ambitie concrete acties legt om die ambitie te bereiken. Daarover spreken wij hier met elkaar. Begrijp ik dat de Staatssecretaris gaat studeren voor het Belastingplan voor volgend jaar of krijgen wij nog een concreet voorstel? Ligt er dan een concreet voorstel over de invoering van het belasten van het daadwerkelijke rendement?

Staatssecretaris Wiebes:

Er zijn een heleboel vragen te beantwoorden. Ik ben van plan om volgend jaar voor te leggen hoe ver ik ben met de beantwoording van die vragen. Tegen die tijd zijn er waarschijnlijk keuzes gemaakt. Die keuzes hebben te maken met de vormgeving en het type proxy of parameter die het werkelijke rendement moet uitdrukken of zo goed mogelijk moet benaderen. Er moeten keuzes worden gemaakt over vermogensaanwas en vermogenswinstbelasting. Er moeten arrangementen komen voor het aanleveren van de gegevens met wellicht de kosten die daaraan verbonden zijn. Over al die keuzes en voorbereidende werkzaamheden wil ik verantwoording afleggen. Het is aan de Kamer om te beoordelen of men het eens is met de keuzes, het tempo en het ambitieniveau. Daarover kunnen wij allemaal spreken.

De heer Tony van Dijck (PVV):

De Staatssecretaris verzuipt nu een beetje in de berekeningen. Even terug naar de kern. Een frisse blik op de materie. De huidige vermogensrendementsheffing wordt als onrechtvaardig gezien. In 2001 was het Gerrit Zalm die zei: elke sukkel haalt meer dan 4% en wie dat niet lukt, moet maar bij mij komen, dan krijgt hij 6% op een staatsobligatie. Dat was de insteek voor de vermogensrendementsheffing. Daardoor heeft de Kamer toen gezegd: het is een mooi robuust systeem tegen 4% en wie dat niet lukt, kan altijd bij Zalm terecht voor 6% op staatsobligaties. Nu zijn wij vijftien jaar verder en nu is diezelfde uitspraak van toepassing op 1%. Mensen krijgen tegenwoordig 1% op hun spaarrekening. Waarom dus niet gekozen voor t-1? In 2014 was het forfaitaire rendement op een spaarrekening gemiddeld 1%. Dat krijg je nu en dat wordt tegen een tarief van 30% belast. Dat is toch veel eerlijker? Dan snappen de mensen dat ze tegen een forfaitair rendement van 1% worden belast voor 30%. Zo was het ooit bedoeld en zo zou het in de toekomst ook kunnen zijn. Ik snap niet waarom nu voor 2,9% wordt gekozen, wat nog steeds door alle mensen met een kleine spaarrekening als onrechtvaardig wordt ervaren. We komen dus van 4%, het is 1% en we gaan naar 2,9%, met een hele brij aan berekeningen en woorden.

Staatssecretaris Wiebes:

Wat de heer Van Dijck benadrukte, is juist. Dit is waar voor mensen die afwijken van het gemiddelde, in de zin dat ze al hun geld alleen maar op een spaarrekening hebben. Als je op het Ministerie van Financiën werkt, zou dat je bijvoorbeeld kunnen overkomen. Maar gemiddeld is ook de kleine spaarder in box 3 helemaal niet iemand die puur en alleen maar spaarrekeningen heeft. We zien dat, gemiddeld genomen, beleggers in elke vermogenscategorie een portfolio aanhouden: ze sparen én ze hebben beleggingsproducten. De mix daarvan hangt erg af van de omvang van het vermogen. Maar, ruwweg en gemiddeld genomen, wordt er in veel gevallen ongeveer 4% rendement gemaakt. De heer Van Dijck heeft er gelijk in dat er individuen zijn die niet aan dit gemiddelde voldoen en daarom een heffing betalen die eigenlijk niet bij hun portfolio hoort. Daarom is dit ook een tussenmodel en daarom ook willen we uiteindelijk uitkomen op een systeem waarin naar de individuele rendementen wordt gekeken en niet naar rendementen per categorie belegger. Ik denk dat de heer Van Dijck dat ook wil. Dit komt gemiddeld dichter bij het werkelijke rendement, maar niet voor ieder individu; daar heeft de heer Van Dijck gelijk in.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Daarom ging ik ook terug naar 2001. Toen was het de bedoeling om het rendement zodanig forfaitair vast te stellen dat het voor iedereen haalbaar was. Dat was toentertijd 4% en alleen een sukkel haalde dat niet. Met andere woorden: ook nu moet je een rendement vaststellen dat elke sukkel zou kunnen halen. We weten dat dat op een spaarrekening 1% is. Wil je er nog een staffel in aanbrengen voor mensen met een miljoen – al zijn dat er niet zo veel – mensen met vijf ton of mensen met wat voor hoeveelheid geld dan ook die niet alleen op een spaarrekening wordt gezet, dan kun je ook kijken naar t-1 en het beleggingsresultaat of rendement dat men toen haalde op de aandelen- of obligatiebeurs. De Staatssecretaris gaat nu terug naar 20 jaar geleden, maar dat heeft toch niks met het heden te maken? Daarom ook kiest de Staatssecretaris niet voor een veel eenvoudiger, robuuster en ook makkelijker te begrijpen systeem. Dit gaat weer allerlei discussies oproepen.

Staatssecretaris Wiebes:

Het was niet de ambitie om een systeem in te richten voor – in de woorden van de heer Van Dijck – «sukkels», maar om een systeem in te richten dat een stap zet in de richting van het werkelijk genoten rendement. Dat doet dit systeem, want het wordt gebaseerd op de marktgetallen. De makke van dit systeem is dat het het gemiddeld wel beter doet, maar niet voor ieder individu; daar heeft de heer Van Dijck gelijk in, en daarom is het ook een tussenmodel. Hij kan makkelijk voorbeelden noemen van individuen die niet overeenkomen met het gemiddelde. Tegenovergestelde voorbeelden zijn er trouwens ook te bedenken. Maar goed, om die reden willen wij over een paar jaar overstappen naar een systeem waarin voor ieder individu het werkelijke rendement wél wordt benaderd, of beter dan nu.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Ik ga er gewoon van uit dat het over drie jaar duidelijk zal zijn dat we naar dat systeem van het echte rendement toe kunnen. Ik vind het prima dat de Staatssecretaris toezegt dat we van jaar tot jaar bij het Belastingplan bespreken hoever we zijn en welke vragen er voorliggen, maar ik ga ervan uit dat dit gewoon gaat gebeuren. Mocht dat opeens niet kunnen, dan zullen we toch echt om de tafel moeten gaan zitten om te bespreken wat beter is. Wat er nu ligt, zie ik als een overgang naar een systeem op basis van het echte rendement. Is de Staatssecretaris dat met mij eens?

Staatssecretaris Wiebes:

Ik denk dat mevrouw Neppérus op een heel doeltreffende manier de ambitie heeft herhaald. Tegelijkertijd stel ik dat we daar niet over drie jaar over moeten praten, maar ieder jaar. Dat is precies het gesprek dat zij beschrijft.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Een aantal van mijn vragen zijn al gesteld; die ga ik niet herhalen. Het gaat om de vraag of het veronderstelde rendement ook een eerlijk rendement is. Laat ik het met een detail proberen, want de Staatssecretaris zoomt ook in. Stel dat je grond hebt die onder het Pachtbesluit valt. In het Pachtbesluit zit als wettelijk maximum dat je 2% mag halen van de waarde van de grond. Je kunt dus wel meer willen halen, maar dat mag helemaal niet. Vervolgens zegt de Staatssecretaris: nee, het is 4,25%. Dat kan toch niet? De ene wetgever kan toch niet zeggen dat het maximaal 2% is, terwijl de andere wetgever zegt: het is 4,25%, en daar moet je belasting over betalen? Gaat de Staatssecretaris bij de uitwerking rekening houden met dat soort dingen?

Staatssecretaris Wiebes:

In de schriftelijke beantwoording van deze of vorige keer wordt uitvoerig op dit vraagstuk ingegaan en wordt uitgelegd waarom deze persoon niet tot in lengte van jaren gebonden is aan afgerekend worden op een rendement van 2%. Volgens mij moeten we die stukken er nog even bij pakken en tezamen kijken of dat de zorg van de heer Dijkgraaf rechtdoet, want er is op zijn verzoek uitgebreid studie naar gedaan.

De heer Dijkgraaf (SGP):

De zorg zit hem in de formulering van de Staatssecretaris, namelijk dat het niet «in lengte van jaren» zo is. Een aantal jaren ben je dus flink de klos.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik meen dat de theorie anders luidt, maar daar kijk ik nog even naar door zijn ogen. Ik vraag de heer Dijkgraaf ook zelf nog een keer naar die antwoorden te kijken. Ik dacht namelijk dat we er juist een aardige oplossing voor hadden gevonden.

De heer Bashir (SP):

De problemen van de heer Dijkgraaf heb je opgelost op het moment dat je overgaat naar het belasten van werkelijke vermogenswinsten. Gisteren heeft de SP bij Buitenhof een voorstel gelanceerd om de winsten op werkelijke vermogens te belasten. Dat is door het CPB doorgerekend. Er is een miljonairsbelasting aan gekoppeld. Ik begrijp dat het belasten van vermogenswinsten niet meteen volgend jaar al ingevoerd kan worden en dat daar wat meer tijd voor nodig is. Maar we zouden van de Staatssecretaris wel een stip aan de horizon willen, zodat we weten wanneer we daarop over kunnen gaan. Kunnen we met elkaar spreken dat de Staatssecretaris uiterlijk in 2018 met een systeem komt waarin werkelijke vermogenswinsten belast worden?

Staatssecretaris Wiebes:

Misschien is dit weer een klein, uniek momentje in de parlementaire geschiedenis, want de heer Bashir van de SP stelt nu exact dezelfde vraag als de heer Van Weyenberg van D66, maar dan ook precies, namelijk of ik garanties kan afgegeven ten aanzien van wat inherent onzeker is. Ik kan zeggen dat ik de ambitie heb. Die ambitie voel ik bij u rond deze tafel ook; dit is nou zo'n onderwerp waarover eigenlijk geen verdeeldheid bestaat. De enige in de Kamer die nog tegenstribbelt, is de praktijk, maar die krijgen we ook wel klein. Hoe en wanneer precies weet ik niet, maar de ambitie is om er in een beperkt aantal jaren een begin mee te kunnen maken. Ook is de ambitie om het daar ieder jaar over te hebben, te bekijken welke keuzes er langskomen en hoe het vordert met de timing daarvan.

Ik heb begrepen dat de SP ideeën heeft geformuleerd over hoe een box 3- of vermogensheffing eruit moet zien. Ook heb ik begrepen dat als je een rendement zou halen van 4%, de heffingsvrije voet overeenkomt met € 12.000, terwijl die nu op € 25.000 staat. Dat is denk ik een voorbeeld dat niet per se bij iedere box 3'er goed valt. Ook bezorgt het de Belastingdienst nogal veel klanten. Verder heb ik begrepen dat een soort vermogensbelasting, een rendementsonafhankelijke heffing, onderdeel van het plan is. Dat staat natuurlijk op gespannen voet met het voornemen van het kabinet om op basis van het werkelijk rendement te belasten, en niet precies het tegenovergestelde te doen, namelijk ongeacht het rendement te gaan belasten. Wellicht lopen de tellingen in zijn eigen achterban anders, maar ik herinner de heer Bashir eraan dat de vermogensbelasting die we hadden, een van de meest gehate belastingen van Nederland was. Ik kan mij goed voorstellen dat die in de kringen van de heer Bashir minder gehaat is, maar van de gemiddelde Nederlander was het dus de meest gehate belasting. Er bestaan geen voornemens bij dit kabinet om die opnieuw in te voeren.

De heer Bashir (SP):

Het is bijzonder dat de gemiddelde Nederlander een miljonair zou zijn. Wij stellen een miljonairsbelasting voor. De gemiddelde Nederlander zal daar dan ook niet onder vallen. Het gaat om 30.000 mensen. Op dit moment ontvangt men 1% rente op zijn spaargeld. Als je dat omslaat en in ieder geval niet uitgaat van 4%, wat de Staatssecretaris nu wel doet, dan heb je het over een vrije voet van € 60.000. Dat is veel meer dan nu de werkelijkheid is. Ik zou de Staatssecretaris willen vragen om naar elementen te kijken waarop we elkaar kunnen vinden in plaats van meteen er bepaalde zaken uit te pikken waar we elkaar niet op kunnen vinden, en die overigens ook geen recht doen aan de werkelijkheid. Ik denk dat we elkaar bijvoorbeeld wel zouden kunnen vinden in het belasten van werkelijke vermogenswinsten. In de aanloop daarnaar kunnen we natuurlijk het voorstel van de Staatssecretaris zoals dat nu in het Belastingplan staat, proberen in voeren als een stap in de goede richting, maar dan wel met de toezegging dat we bij het Belastingplan 2017 een verdergaand voorstel krijgen van de Staatssecretaris om in 2018 een belastingsysteem in te voeren dat werkelijke rendementen belast waar dat kan. Waarschijnlijk zijn er bepaalde vermogensbestanddelen waar dat niet kan en dan kunnen we daar een fictie op toepassen, maar waar het wel kan, zouden we het natuurlijk wel kunnen invoeren. Is de Staatssecretaris daartoe bereid?

Staatssecretaris Wiebes:

Sommige combinaties van ficties en werkelijke rendementen zijn dodelijk en andere zijn weer relatief ongevaarlijk. Ik wil mij niet vastleggen op een jaartal, want het is al te vaak gebeurd dat de politiek als een bulldozer over de uitvoerbaarheid is heen gewalst en uiteindelijk heeft besloten om dingen te doen waar we later collectief politiek de pijn van hebben gevoeld. Dus ik houd het hier bij een ambitie, maar dat betekent niet dat u de Staatssecretaris niet over een jaar streng kunt ondervragen over die ambitie. Ik zal komen met wat ik dan weet, in termen van de keuzes die gemaakt kunnen worden, de mogelijkheden, de timing, het beroep dat gedaan wordt op ketenpartners en de kosten aan de kant van de Belastingdienst. Over een jaar zal ik veel preciezer het traject kunnen schetsen waarlangs tot zo'n systeem kan worden gekomen. Ik heb hier echter wel de verantwoordelijkheid om de Belastingdienst te beschermen tegen dingen die niet uitvoerbaar zijn. Ik ga mij niet vastleggen op een jaartal. Ik leg mij vast op een ambitie. Die ambitie wordt hier rond de tafel gedeeld. We weten ook allemaal wat daarvoor nodig is.

Ik moet gewoon recht doen aan de Belastingdienst. We kunnen het niet nog een keer hebben dat we deze dienst gaan opzadelen met iets wat niet uitvoerbaar is. Als ik mij daar nu op vastleg, dan maak ik dezelfde fout. Af en toe heb ik die neiging weleens, want sommige dingen zijn politiek en het is ook erg verleidelijk om dit nu aan u toe te zeggen, maar de Belastingdienst zou mij dan terecht werkelijk een klap voor m'n kop verkopen en daar zou ze ook volkomen gelijk in hebben. Ik moet het dus niet doen. Ik sta voor de uitvoerbaarheid. Ik heb hier het belang – ik bedoel dat niet in maatschappelijke zin – van de Belastingdienst hoog te houden. Het moet uitvoerbaar zijn. Nederlanders gaan het niet nog een keer beleven dat het onuitvoerbaar is. Ik moet daar strak voor gaan staan. Wel zeg ik u de ambitie toe. Als u volgend jaar van mening bent dat ik onvoldoende vorderingen heb geboekt, moet u mij streng aanpakken. Dat zult u ook doen en dat is ook de manier waarop dit moet, maar toezeggingen over iets wat inherent onzeker en daardoor gevaarlijk is, moet ik niet doen.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik prijs de Staatssecretaris voor het feit dat hij volgend jaar gaat bezien hoe die reële rendementen ingevoerd kunnen worden, maar we hebben het nu over een voorstel waarvan we volgend jaar gaan bespreken hoe we het anders gaan doen, terwijl het nog moet worden ingevoerd. Dan kan de Staatssecretaris toch verwachten dat ik met de vraag kom of het dan niet verstandiger is om eerst eens heel rustig te kijken naar wat dit voorstel zal gaan doen? Ik zal in mijn tweede termijn ook ingaan op de vraag of dit voorstel wel Hoge-Raadproof is na de uitspraak van april, omdat ik daar namelijk mijn twijfels over heb. Dus waarom zijn we dit nu in een rush aan het doen, terwijl we eigenlijk allemaal vinden dat dit een soort half overgangsstelsel is?

Staatssecretaris Wiebes:

Als we zouden weten dat we dit, bij wijze van spreken, over achttien maanden konden gaan invoeren, dan was dat een heel goed voorstel. Maar juist omdat we dat niet precies weten, omdat het hier de grote wens is om een stap te maken richting het beter benaderen van het werkelijk rendement en omdat het draagvlak toch aan het eroderen is, moeten we iets doen. Draagvlak is het belangrijkste ingrediënt van de belastingmoraal. Dat betekent niet dat het hiermee klaar is, maar wel dat het een no-regretstap, een goed uitvoerbare stap is en dat tegelijkertijd het avontuur naar een werkelijke rendementsheffing moet worden ingezet. Nogmaals, als dat over een jaar gereed zou zijn, dan was dit een zinloze exercitie. Ik kan de Kamer echter garanderen dat het niet over een jaar gereed zal zijn. Dit is dus een no-regretstap in de goede richting waarmee wordt voorgesorteerd op een systeem dat weer fijnmaziger is en dat we hier net hebben besproken.

De heer Omtzigt (CDA):

De Staatssecretaris zegt dat dit een no-regretmaatregel is. Waarom is het no regret om toch acht ficties in te voeren, waar het er nu drie zijn, en het systeem kwetsbaarder te maken voor box 2-sluiproutes dan het nu al is? Waarom wordt er niet iets langer over nagedacht of het juist nu wel verstandig is om het op deze manier te doen?

Staatssecretaris Wiebes:

Het zijn niet zozeer ficties, het zijn forfaits. Die zijn gebaseerd op wat er werkelijk ten aanzien van de verschillende activa in de markt gebeurt. Het klopt niet voor iedere individuele belastingbetaler, maar het klopt wel gemiddeld heel veel beter. Marktgetallen, werkelijk gerealiseerde rendementen, de MSCI-index, enzovoorts; dat zijn geen ficties, dat zijn feiten. Die worden hier ingezet als forfaits. Nu hebben we de drie f'en gehad. Daarmee wordt het een systeem dat de werkelijkheid beter benadert. Het is een fijnmaziger systeem waarmee een stap in de goede richting wordt gezet. We constateren hier rond de tafel dat het waarschijnlijk geen eindstap zal zijn en dat ook de ambitie bestaat om dat geen eindstap te laten zijn. Dat is dan – opwekkend genoeg – iets wat hier rond de tafel wordt gedeeld. Dat is dan toch ook wel weer een mooie winst. Ik meen dat er geen uitzonderingen zijn en dat we allemaal vinden dat een systeem van individuele rendementsheffing uiteindelijk het mooiste zou zijn, mits dat uitvoerbaar is en de belastingbetaler niet met een enorme wanhoop en papierwinkel opzadelt.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb nog een specifieke vraag over de consequenties van dit nieuwe voorstel voor de letselschades. Ik heb daar in de schriftelijke beantwoording ook een antwoord op gekregen, maar dat vond ik niet bevredigend. Als mensen een letselschade-uitkering toegekend krijgen, kan rekening worden gehouden met de huidige regeling. Dan heb ik het over het huidige effect op de toeslagen en het huidige effect op de vermogensrendementsheffing. Daar wordt dan ook mee gerekend. Het is mogelijk dat mensen straks een vrij forse letselschadevergoeding krijgen, waardoor er met hogere bedragen wordt gerekend en er dus ook hogere percentages worden toegepast. Daar kon bij de vaststelling van de letselschade niet al rekening mee gehouden worden. Ik wist in 2010 nog niet dat er nu andere percentages gehanteerd zouden gaan worden. De Staatssecretaris zegt: jammer, dat is onderdeel van het geheel. Ik vraag hem toch of hij niet een soort coulanceregeling wil treffen voor de letselschades die nu al toegekend zijn en die straks nadeel ondervinden van hogere tarieven, net zoals hij dat heeft gedaan in 2012 toen de vermogenstoetsen bij de toeslagen werden ingevoerd.

Staatssecretaris Wiebes:

Dat zou ook het tegenovergestelde impliceren: als je aanneemt dat er bij de vaststelling van letselschade rekening is gehouden met een voor eeuwig forfaitair rendement van 4%, dan moeten we bij een eventuele daling van de rente, en dus ook daling van de heffing, deze mensen dus zwaarder gaan belasten, omdat ze anders onterecht bevoordeeld zouden zijn. Het gaat om de mate waarin een letselschade-uitkering gebaseerd is op een verwachting. Op dat moment hebben we niet eens alleen maar met de fiscaliteit te maken. Als we van tevoren hadden geweten dat de beurs enorm omhoog zou gaan en daarna weer enorm omlaag, hadden de letselschadeadvocaten misschien weer een ander bedrag vastgesteld. Er gebeuren dingen met vermogen, maar je kunt niet tot in lengte van jaren steeds weer teruggaan naar de oorspronkelijke bedoeling en, dan wel als gevolg van gewijzigde rente dan wel als gevolg van een gewijzigd belastingsysteem dan wel als gevolg van gewijzigde marktrendementen, partijen daarvoor in ene of in andere richting gaan compenseren. Dat wordt een ingewikkelde toestand. Uiteindelijk wordt letselschade op een bepaald moment vastgesteld. Het geld is vanaf dan vermogen. Het zou ook een uitkering kunnen worden, waardoor het zich onttrekt aan deze sfeer. Dat zijn echter niet de gevallen waarop mevrouw Schouten doelt. Ik zie eigenlijk weinig mogelijkheden om dit specifieke geval eruit te lichten en daarmee rekening te houden, ook al omdat dit waarschijnlijk een hele stroom van andere gevallen zal opleveren waarmee dan in ene of zelfs in andere richting rekening moet worden gehouden.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De Staatssecretaris behandelt dit vermogen alsof het normaal vermogen is, dat door iedereen wordt opgebouwd. Dit is eigenlijk een soort van naar voren halen van gederfd loon. Dat is wat de letselschade-uitkering feitelijk behelst. Het is een bedrag waar de mensen de rest van hun leven mee zullen moeten doen. Al willen ze anders, ze kunnen niet anders. De redenering van de Staatssecretaris dat als mensen onder een ton zitten, ze mogen denken dat ze mooi een lager rendement hebben waarover ze straks moeten betalen, had ik verwacht.

Staatssecretaris Wiebes:

Het is niet eens een ton.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Nou goed, hoger nog. Het mag. Het punt is dat een deel van de mensen wel nadeel zal ondervinden. In het verleden werd de vergoeding voor letselschade weleens helemaal buiten de vermogensrendementsheffing gehouden. Er is op enig moment een andere keus gemaakt met het idee dat verzekeraars daarmee rekening konden houden. Dat snap ik, maar dan wil ik alleen wel weten waarom juist voor de groep die er wel nadeel van gaat ondervinden, het in 2012 onder nota bene het kabinet-Rutte I, een kabinet van dezelfde Minister-President, wel geregeld is en in dit geval niet. Ik zie niet in waarom het nu ineens niet meer zou hoeven.

Staatssecretaris Wiebes:

Het break-even point ligt op dit moment toevallig bij de huidige getallen, het ligt bij paren eerder in de buurt van vijf ton dan een ton. Als iemand een letselschade-uitkering krijgt en daarvan moet leven, teert hij in op dat vermogen en volgt hij in elk geval het traject van vijf ton terug naar nul. Er zijn dan in elk geval heel veel jaren waarin hij een lagere vermogensrendementsheffing krijgt opgelegd ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel. Hoeveel mensen er uiteindelijk ooit boven komen en een tijd lang de situatie ervaren van een hogere uitkering, valt nog te bezien. Het werkt naar twee kanten. Iemand die een «inteerachtig» vermogen heeft, een vermogen waarvan iemand moet leven en waarop iemand uiteindelijk inteert, kent, afhankelijk van de hoogte van de jaarlijkse opname, in elk geval ook een periode waarin de vermogensrendementsheffing lager is dan voorzien ten tijde van het verstrekken en formuleren van de letselschade-uitkering. Het werkt dus twee kanten op. Ik moet nog zien of het nadelig is.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik heb in eerste termijn gevraagd in hoeverre het kabinet de facto een progressieve vermogensbelasting invoert, waar het uiteindelijk op neerkomt, maar alleen een beetje als onderdeel van allerlei rendementaannames. Het is wel een interessant punt. Als wij het over de toekomst hebben – de heer Bashir had het ook over dat nieuwe daadwerkelijke rendement – is het kabinet dan ook van plan om daarbij naar progressiviteit te kijken, zodat de kleine spaarder wat meer kan worden ontzien en de grote vermogens wat zwaarder kunnen worden belast? Over de maatvoering kun je verschillend denken, maar is dit onderdeel van het denkproces van de Staatssecretaris?

Staatssecretaris Wiebes:

Dat denkproces is vorig jaar Prinsjesdag met de brief gestart. Daarin staat dat het denkproces zich richt op het rendement en niet op het tarief.

De heer Van Weyenberg (D66):

Wij praten al sinds een uur of één over dit deel. Wat mij opvalt, is dat de Staatssecretaris de hele tijd heel meedenkend is op het punt van eenverdieners, maar niet op punten van andere partijen, of het nu gaat om banen of het progressieve rendement bij de heer Bashir. Op het punt van de vergroening werd de heer Grashoff ook niet rijkelijk bediend. Hij was een nuttige bron van inkomsten voor de eenverdiener. Dat valt mij wel op.

De voorzitter:

Dit was geen vraag. Ik zie geen vragen meer, dus dan kunnen wij door naar het volgende blok. De blokken die nog komen, zijn de Wbso/RDA, de schenkingsvrijstelling en de amendementen.

Staatssecretaris Wiebes:

Ze worden steeds korter.

De voorzitter:

Het hangt er een beetje van af hoe lang we over elk blok doen, maar mijn schatting zou zijn dat we voor de dinerpauze klaar zijn met de eerste termijn. Dan kunnen we daarna de tweede termijn houden. Daar hoop ik een beetje op.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik hoop dat ook. Er waren toch nog vijf andere wetsvoorstellen die we vandaag aan het behandelen waren?

De voorzitter:

We hebben aan het begin de blokken van de Staatssecretaris vastgesteld, dus ik begrijp dit even niet.

Staatssecretaris Wiebes:

Voorzitter, zal ik daarop misschien een toelichting geven? Wij hebben een heleboel vragen over een heleboel verschillende onderwerpen gehad. Ik heb geprobeerd om daar waar een onderwerp als meer technisch van aard gezien zou kunnen worden, het in de schriftelijke beantwoording mee te nemen. Wij hebben een ijzeren administratie. Aan de hand daarvan hebben wij geprobeerd om helemaal compleet te zijn. Alle vragen en zelfs de hersenspinsels van de leden zijn genummerd de wereld ingegaan in een database. Elk antwoord is gewogen en is verschillende keren door mijn vingers gegaan. Als het goed is, vinden de leden hun vragen beantwoord en als dat niet zo is, is er ergens een fout gemaakt en dan komt het antwoord alsnog naar hen toe op de een of andere manier. Dan hoor ik dat ook graag, maar er is geprobeerd om liefst al ruim voor het debat heel compleet te zijn. Daaraan hebben de leden ook meer dan aan al die dingen op het allerlaatste moment ontvangen. Als het niet zo is, hoor ik het graag, maar daar zit geen kwade opzet achter.

Een aantal vragen over Wbso/RDA is beantwoord, ook in de schriftelijke set. Het hoofdpunt is een politiek punt en leent zich niet voor schriftelijke beantwoording. Verschillende woordvoerders hier aanwezig hebben gevraagd of daar niet een plafond in moet. Dat is enerzijds een beleidsmatige maar anderzijds bij uitstek ook een politieke vraag. Aan wie geef je de stimulering? De heer Groot heeft daarover vragen gesteld, net als de heer Van Weyenberg. De achterliggende zorg is natuurlijk of het mkb nu eigenlijk wel meeprofiteert. Is de Wbso niet een dingetje voor grote bedrijven geworden? Mijn stelling is dat het mkb er al in de huidige regelingen bepaald niet bekaaid van afkomt. Op dit moment gaat twee derde van het budget naar het mkb, dat goed is voor 40% van de onderzoeksinspanningen. Dus de Wbso-intensiteit van het mkb is aanzienlijk groter dan die van het grootbedrijf. Van het aantal bedrijven dat gebruikmaakt van Wbso/RDA behoort 97% tot het mkb. Dat zijn meer dan 10.000 bedrijven waar minder dan tien mensen werken. De Wbso is niet een grotebedrijvenspeeltje.

In het nieuwe plan blijft deze verdeling bestaan. Het mkb behoudt zijn significante aandeel. Er worden allerlei problemen in termen van verzilvering en zo opgelost. Dat wordt per saldo beter. Maar het mkb, zowel als de grote ondernemingen, gaat er daarmee op vooruit. Er wordt budget aan toegevoegd, maar de verdeling wordt niet aangetast. Ook voor starters zit er niet een wezenlijke verslechtering in de pen of iets dergelijks. Ook starters blijven aan bod komen. Als je zo'n plafond zou instellen, doe je dat omdat je meent dat dit nu precies niet het geval is, omdat hier een probleem is. Dat doe je dan omdat er enkele graaiers zijn die wel heel hard een beroep doen op dit geld, maar dat is niet het geval. Als je dat plafond zou instellen, zou je dus nog meer een zekere scheefheid aanbrengen en ten opzichte van de onderzoeksinspanningen nog meer geld naar het mkb brengen. Maar dat geld komt wel ergens vandaan. Dat komt dan uit de topsectoren, onze meest innovatieve sectoren. Dat komt dan uit de chipindustrie of noem maar op. Het resterende geld komt ook uit grote bedrijven, die een enorme zuigkracht hebben voor de Nederlandse export en de innovatie, ook in de richting van het omringende mkb. Ik zou dus echt zeggen: laten we elkaar niet aanpraten dat hier een probleem bestaat dat met een plafond moet worden opgelost. De vraag die de verschillende woordvoerders hebben gesteld, is wel de juiste. Want ja, wij hebben weleens regelingen zien langskomen waarvan we ons afvroegen waar dat heen gaat, maar ik hou staande, met Minister Kamp, de bedenker van deze samenvoeging – ik moet hem wel recht doen – dat er hierop is gelet en dat dit op een nette manier vasthoudt aan de huidige verdeling.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik vraag mij wel af hoe de starter gebruikmaakt van deze regeling. Een starter die zichzelf geen salaris geeft en die keihard aan het werk is in zijn garagebox om te innoveren, maar die totaal geen gebruik kan maken van deze regeling.

Staatssecretaris Wiebes:

Er zijn nu al 11.000 bedrijven van minder dan tien werknemers die er gewoon gebruik van maken. De verwachting is absoluut niet dat het beroep dat hierop wordt gedaan door starters zal afnemen. Dat is gemodelleerd en het is afgelopen donderdag, meen ik, in een algemeen overleg aan de orde geweest. Ik heb ook in de begrotingsbehandeling van EZ twee weken geleden begrepen dat er geen afname wordt verwacht. Dat is niet zo. Het is waar dat de regeling op loonkosten aangrijpt, maar ook starters hebben in de regel loonkosten en ook starters maken hier gebruik van. Dat verandert dus ook niet. Als we ontevreden zijn over het beroep dat starters hierop kunnen doen, dan zouden we nu ook al heel ontevreden moeten zijn, want daar zit geen wezenlijke verandering in. De regeling honoreert de verdeling die er nu is, maar maakt het ook voor de uitvoerder eenvoudiger en vermindert het aantal verschillende subsidieregelingen. Het is in het domein van Economische Zaken best voorstelbaar om het met minder regelingen te kunnen doen. Al met al vond ik het een heel zindelijk voorstel van mijn collega.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Natuurlijk is het een zindelijk voorstel. Ik zou van dit kabinet geen onzindelijke voorstellen verwachten. Volgens mij is de politieke vraag wat je hiermee precies wilt. Wij hebben op diverse momenten argumenten uitgewisseld, bij de behandeling van de begroting van Economische Zaken, daarvoor al bij de Algemene Financiële Beschouwingen en schriftelijk. Laat ik nog één ding voorleggen aan de Staatssecretaris. Als je naar de doorrekening kijkt die wij gekregen hebben, zit daar bijvoorbeeld een groepje van 147 bedrijven in met meer dan 999 werkzame personen. Die houden het aandeel in de subsidie dat ze nu ook krijgen. Tegelijkertijd weten we dat er miljoenen extra gaan naar de vier, vijf grootste bedrijven. Dat moet betekenen dat de andere bedrijven in hetzelfde groepje beduidend minder krijgen. Dat kan toch niet anders?

Staatssecretaris Wiebes:

Oorspronkelijk was de fijnmazigheid van collega Kamp in drieën. Klein, middel en groot. Juist om deze zorgen te kunnen beoordelen, is er toen een heel fijnmazige indeling gemaakt. Ik geloof dat de bedrijfsgrootte in wel tien of vijftien verschillende klassen is ingedeeld. Wat ik mij van de brief herinner, is dat ook daar geen verschuiving te zien is. Op een gegeven moment wordt het wel heel hard zoeken naar waar de misstanden dan optreden.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat is precies mijn vraag. Je ziet geen verschuiving, terwijl er binnen die groep wel degelijk een verschuiving is, namelijk naar de grootste bedrijven toe. Dat weten we, omdat het plafond eraf gaat. Dat kan niet anders. Als je dus geen verschuiving ziet binnen het groepje, dan moet het wel een verschuiving zijn tussen de grootste bedrijven en die 995 andere bedrijven. We hebben een aantal argumenten ook al gewisseld in andere rondes. Wat gebeurt er nu bij een kapitaalintensief bedrijf? Daarop is in de beantwoording gezegd: als je een kapitaalintensief bedrijf hebt, krijg je inderdaad minder dan in het verleden, omdat wij arbeid willen stimuleren. Deze afweging moet politiek worden gemaakt en moet duidelijk worden bij de stemmingen.

Staatssecretaris Wiebes:

Bij afwegingen van die orde kan ik alleen maar gedienstig zijn door aan te bieden dat eventueel ontbrekende informatie alsnog door mijn collega kan worden aangeleverd. Dat zou dan een nadere opsplitsing zijn binnen de al fijnmazige categorieën, want dat is namelijk waar de heer Dijkgraaf om vraagt. Het zou weer een onderverdeling zijn van de grootste categorie. Ik zoek maar even naar een manier waarop ik de verschillende leden van het parlement goed kan bedienen. Ik heb die onderverdeling niet zomaar even in de zak. Ik ruik hier namelijk geen onraad. Deze statistiek toont aan dat de verdeling niet wezenlijk zal veranderen. Dat kan in individuele gevallen best het geval zijn, maar niet op categorieniveau. We zijn hier niet het mkb aan het uitkleden. Dat lijkt mij helemaal helder als conclusie. Ik hoorde dat wel als belangrijke zorg. Als de heer Dijkgraaf echter een specifiek getal wil hebben, kan ik daar achteraan gaan, maar dan in het kader van de informatievoorziening aan het parlement. Zelf heb ik er niet zo heel veel meer tekst over. Ik heb de brief zien uitgaan, die ik overtuigend vond. Het uiteindelijke oordeel is echter aan de heer Dijkgraaf en de zijnen.

De voorzitter:

Dat is dus eigenlijk een vraag terug van de heer Dijkgraaf. Ik stel voor dat hij hier in de dinerpauze even over nadenkt.

De heer Van Weyenberg (D66):

Wat me opvalt, is dat de Minister van Economische Zaken bij de behandeling van de begroting met zoveel woorden heeft gezegd dat hij het aandeel van het mkb uit de innovatiegelden wel heel groot vond. Als het onverhoopt mis zou gaan, zou hij het wel repareren. Wij willen dat natuurlijk voor zijn, maar mijn vraag is dan een andere. De Staatssecretaris is het met onze en met een groot aantal fracties eens dat uit alle evaluaties en uit de studie van de OESO blijkt dat dit soort instrumenten het meest effectief en het meest efficiënt zijn voor het mkb. Aan de ene kant wil je voorkomen dat de verhouding wordt verstoord – ik deel overigens een aantal zorgen van de heer Dijkgraaf hierover – maar aan de andere kant sorteren deze loonkostengerelateerde instrumenten volgens de OESO en de evaluatie juist bij het mkb het meeste effect. Dat blijkt ook uit de evaluaties van het kabinet zelf.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik zal de evaluatie nog eens grondig doornemen. Ik vond de brief overtuigend, maar ik neem kennis van de vermoedens van de heer Van Weyenberg en de gegevensbehoefte van de heer Dijkgraaf. Ik zal kijken of ik aan het laatste wat kan doen en dan lost het eerste misschien zichzelf op.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De Staatssecretaris heeft de wens van de Kamer gehoord. Onderkent hij dat het niet onoverkomelijk is als er wel een plafond in komt en de percentages omhooggaan en dat dit ook geen heel negatieve gevolgen zal hebben als de Kamer dat wenst?

Staatssecretaris Wiebes:

Ik wil vooropstellen dat ik een heilig respect heb voor wat de Kamer uiteindelijk besluit te wensen. Daar heb ik geen waardeoordeel over. De rolverdeling is eerder andersom. De Kamer heeft oordelen over mij en ik niet over de Kamer. Of dat voor die bedrijven wenselijk zou zijn, kan ik niet beoordelen. Ik ga af op het oordeel van Minister Kamp, die meent dat deze verdeling niet moet worden aangetast, dat dit ook niet gebeurt en dat in die zin de regeling beantwoordt aan het doel. Ik hoor hier verschillende hypotheses. Het lijkt erop dat de heer Dijkgraaf vindt dat de verdeling niet moet worden aangepast, maar dat wel doet en het lijkt erop dat de heer Van Weyenberg vindt dat de verdeling wel moet worden aangepast, maar dat niet doet. Alleen feitenmateriaal kan ons hier verder helpen en ik ga daar achteraan.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Zit er, sec gezien, op dit moment ook een plafond in de Wbso? Het is een buitengewoon effectieve maatregel. Dat blijkt wel uit al die onderzoeken die de Staatssecretaris misschien nog even moet nazoeken. Een plafond op zichzelf hoeft aan de effectiviteit van de maatregel niets af te doen. De RDA was een ander geval, maar daar was heel vaak sprake van onderbesteding. Heel veel middelen werden niet besteed. Dan is mijn conclusie gerechtvaardigd dat niet de hele tent overhoop wordt gehaald als de Kamer het anders wil en het meer wil richten op de groep die nu door de Wbso bediend wordt. Sterker nog, het kan voorkomen dat de middelen te veel verspreid raken waardoor de effectiviteit minder wordt.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik heb nog een vraag over iets wat ik niet heb kunnen terugvinden. Hoeveel van de 25 grootste bedrijven in de AEX maken dit jaar gebruik van de RDA?

Staatssecretaris Wiebes:

Na de tweede termijn van de Kamer zullen er nog een aantal uitzoekpunten zijn. Ik denk dat het handig is om daarvoor weer een verzamelbrief te arrangeren. Mochten er vergeten vragen zijn dan wel vragen die ergens in het pakket ondergesneeuwd zijn geraakt, dan kunnen we die daarin meenemen. Deze noteer ik even.

De heer Omtzigt (CDA):

Dank voor de toezegging. Ik heb die vraag hier alvast gesteld, want het was de belangrijkste die ik nog had. Mijn fractie zou het fijn vinden als ook werd uitgezocht of, als het straks economisch wat beter gaat, we niet aanlopen tegen massieve verzilveringsproblemen bij de wat kleinere start-ups die niet onmiddellijk een groot personeelsbestand hebben, die vaak ook met ingehuurde zzp'ers zitten en die in een nieuwe Wbso onmiddellijk tegen allerlei problemen aanlopen. Kan dat ook worden meegenomen in de doorrekening die de Staatssecretaris net heeft toegezegd aan de heer Dijkgraaf? We hebben gewoon wat moeite om te zien waarom dit nodig was. Het is nu netjes neergelegd als een goed idee van Minister Kamp, maar het is ons niet duidelijk waarom het een goed idee van Minister Kamp was.

Staatssecretaris Wiebes:

Laat ik dan even op eigen gezag spreken. Ik denk dat het goed is dat twee regelingen die elk hun vraagstukken kennen, zijn samengevoegd tot één regeling. Wie het arsenaal van bedrijvenregelingen in het EZ-domein bekijkt, wordt niet ogenblikkelijk getroffen door de gedachte dat er te weinig regelingen zouden bestaan. Het is niet heel vreemd om de uitvoerders op pad te sturen met iets minder regelingen. Deze twee regelingen liggen erg in elkaars verlengde en komen zonder meer in aanmerking voor samenvoeging. Dat is een vereenvoudiging. Ik streef vereenvoudigingen na, ook in dit domein, want hier raakt het EZ-domein aan de fiscaliteit. Ik heb er samen met de collega flink aan getrokken om ervoor te zorgen dat we dit kunnen vereenvoudigen. Ik vind dat een goed doel en ik ben daarvoor. Dan kunnen we de mensen inzetten op controle, fraudebestrijding en dergelijke in plaats van op het uitvoeren van twee verschillende regelingen. Het lijkt mij helder dat daar vragen over bestaan. Ik denk dat de vraag van de heer Omtzigt niet helemaal in het verlengde ligt van die van de heer Dijkgraaf. De vraag van de heer Dijkgraaf gaat over de bovenkant van de bedrijventoren en die van de heer Omtzigt juist over de onderkant. Beide gaan over inschattingen waarvan ik niet zeker weet of die helemaal te kwantificeren zijn, maar er moet dan maar op de een of andere manier een kwalitatieve beoordeling worden gegeven. Ik zal proberen beide op te nemen in de nadere beantwoording, die ongetwijfeld aan de orde zal kunnen komen na de tweede termijn van de Kamer.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Het blijkt weer hoe moeilijk het is als je minder maatregelen wilt hebben en het aantal regels wilt beperken, want dan loop je ook weer tegen problemen aan. De collega's hebben het hier juist over grote of kleinere bedrijven. Ik vraag mij af of er ook veel samenwerkingsprojecten zijn, waarbij kleinere bedrijven die individuele kwaliteiten hebben juist samenwerken met grote bedrijven. Dat zou dan toch profijt kunnen brengen.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik moet even nadenken over de precieze portee. Het was toch meer een vraag dan een opmerking?

Mevrouw Neppérus (VVD):

Is het te verwachten dat grote en kleinere bedrijven zullen samenwerken in gezamenlijke innovatieve projecten, dus dat juist kleinere innovatieve bedrijven kunnen bijdragen aan een project van een groot bedrijf? Is daar ruimte voor? Is dat te verwachten?

Staatssecretaris Wiebes:

Ja, uitdrukkelijk. Grote bedrijven kunnen innoveren door innovatieve opdrachten te verstrekken aan toeleveranciers, aan kleinere bedrijven. De regeling grijpt dan niet aan op de gezamenlijke innovatie-inspanning van het grote bedrijf, dat dan de uitbesteding en de eigen medewerkers gehonoreerd ziet, maar de regeling grijpt aan op de personeelsbestanden van de verschillende ondernemingen. De toeleverende mkb-onderneming wordt apart gehonoreerd vanuit de Wbso en de grote onderneming wordt dat ook voor zover het om eigen personeel gaat. Dat betekent dat in de keten van innovatie overal honorering plaatsvindt, maar wel op die manier. Iedereen is dus verantwoordelijk voor zijn eigen subsidieaanvraag, maar iedereen krijgt ook zelf de loonkostenverlichting.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik veronderstel dat de Staatssecretaris aan het einde van zijn blokje over de Wbso is. Twee vragen zijn schriftelijk beantwoord. Die gingen over de ICT-sector, en wel de definitie van programmatuur en de samenwerking tussen ondernemingen. De Staatssecretaris zegt dat hij de definitie van programmatuur in de ICT vooral wilde verduidelijken. Ik krijg mee dat de facto de eis wordt toegevoegd dat je in een formele programmeertaal moet innoveren, terwijl de weg die de ICT-wereld inslaat, een andere is. Formele programmeertaal werkt niet meer, men gebruikt steeds vaker natuurlijke programmeertalen. Dan is een wijziging van de definitie die misschien is bedoeld als verduidelijking, tegengesteld aan de beweging in de sector.

Over het inhuren van derden zegt de Staatssecretaris: ieder moet zelf zijn Wbso-aanvraag invullen. Het is een beetje als een architect en een lasser die samen een innovatieve brug maken. De lasser moet bewijzen dat de architect een innovatieve brug maakt en vice versa. Volgens mij wordt hier wel degelijk een drempel opgeworpen.

Misschien kan de Staatssecretaris er nu al iets over zeggen, maar ik vraag hem om in zijn verzamelbrief hierop nader in te gaan. Ik zal hem buiten de vergadering de zorgen van de ICT-sector overhandigen. Misschien is een en ander bedoeld als verduidelijking – ik vraag mij overigens af waarom überhaupt, maar goed – maar dit gaat wel tegen de richting in die de innovatieve sector inslaat. Het lijkt mij niet dat de Staatssecretaris dat voor ogen zal hebben.

Staatssecretaris Wiebes:

De ICT-sector heeft een rol gespeeld in de beantwoording en ook in de behandeling van de begroting van EZ. Het heeft ook in de schriftelijke set gezeten. Ik moet constateren dat de antwoorden voor de heer Van Weyenberg niet voldoende zijn geweest. Ik hoor graag van hem waar het niet voldoende was. Aan het herhalen van antwoorden hebben hij en ik niks. Misschien kan ik iets meer duidelijkheid krijgen over de precieze vraag. Er zijn namelijk serieuze pogingen gedaan om deze vraag, die meerdere keren is opgekomen, ook in de pers, te beantwoorden. Blijkbaar is dat nog niet helemaal gelukt. Ik hoor het graag van de heer Van Weyenberg. Het nadere antwoord zal ik proberen te duiden in eventuele verdere correspondentie.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik zal het zo meteen overhandigen. Wat de programmatuur betreft: is het juist dat in de nieuwe regels de eis staat dat je in een formele programmeertaal moet werken? Zo worden innovaties in de ICT en de programmatuur niet langer ontwikkeld. Daarvoor worden natuurlijke programmeertalen gebruikt. De Staatssecretaris probeert iets te verduidelijken en te codificeren waar de sector juist snel afscheid van neemt. Dat knelt, zo is mij verteld. Ik vind dit een concrete zorg. Ik hoop dat ik, los van de knelpunten, ook hoor waarom de regels überhaupt zijn aangepast. Afgezien van de problemen die hierdoor ontstaan, is de noodzaak van de aanpassing mij niet duidelijk geworden, ook niet uit de schriftelijke beantwoording.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik denk dat de heer Van Weyenberg met deze twee aanvullingen duidelijkheid heeft geschapen over de vraag waar hij onduidelijkheid ziet. Daar moeten de experts die aan deze regeling hebben gewerkt, mee uit de voeten kunnen. Dank daarvoor. We gaan er even naar kijken.

De voorzitter:

We gaan naar het volgende blokje.

Staatssecretaris Wiebes:

Dat betreft de schenkingsvrijstelling. Daar spelen twee wensen, waarvan één heel dominant. Bij de schenkingsvrijstelling eigen woning gaat het om de mogelijkheid om daarvan meerjarig gebruik te maken. Eigenlijk is dit een verzoek van mevrouw Neppérus, de heer Van Weyenberg, de heer Omtzigt, mevrouw Schouten en de heer Bashir. Ik geloof dat dit ook het punt was waarover de heer Omtzigt zei: toe nou toch, dit moet uitvoerbaar zijn! Daar heeft hij natuurlijk wel een punt. Naar huis lopend dacht ik het volgende. Als je eenmaal in je leven of in ieder geval gedurende een bepaalde periode iets kunt krijgen, dan moet de Belastingdienst een vinkje bijhouden. Het enige wat je moet doen, is het veranderen van een vinkje in een getal. Dat is helder. Eigenlijk was ik het ook wel met de heer Omtzigt eens dat dit uitvoerbaar moet zijn. Het betekent echter wel dat er enige extra uitvoeringslasten zullen zijn. Dat is niet zo omdat een getal veel moeilijker zou zijn dan een vinkje, maar omdat een getal de mogelijkheid opent van een meerjarig gebruik. Je kunt wel vijf keer iets geven en de kosten lopen per keer. De schatting is dat dit wel een half miljoen extra aan uitvoeringslasten geeft. Het moet namelijk erg handmatig worden gedaan. En als er een categorie handelingen waar ik een buitengewoon afgrijzen van heb, is het dit soort handmatige processen. De heer Omtzigt zal dat afgrijzen misschien wel met mij delen. Het levert dus enige extra uitvoeringslasten op, maar het kan natuurlijk wel.

Hoe dan ook: als dit meerjarig gebruik mogelijk is, gaat niet alleen het aantal keren omhoog – de bedragen kunnen namelijk in stukjes geknipt worden – maar ook de benutting van het instrument wordt hoger. Als je iemand de gelegenheid geeft om over een periode van 20 jaar geld van papa of mama te krijgen, loopt de benutting van die verkrijgingsmogelijkheid op. Gewoonlijk benut je bijvoorbeeld per gever gemiddeld 60% van het plafond. Als je echter meer jaren de tijd hebt, benut je misschien wel 90% van het plafond. Met allemaal goede wil en kunst- en vliegwerk kan het. Ik geef eerlijk toe dat ik zo onnozel ben geweest om afgelopen vrijdag zelf ook deze sommetjes te gaan maken. Soms kan ik het niet nalaten. Ik heb dan de neiging om de heer Omtzigt te bellen; hij is daar dan vast ook mee bezig. Ik heb me daar dus ook mee bemoeid.

Als je die periode dus iets oprekt, is het allemaal nog wel te financieren. Als je die periode naar drie jaar oprekt, levert het met allemaal expert judgement een extra budgettair beslag op van 7 miljoen per jaar. Maar als je het onbeperkt doet, over die hele periode, dan komen we uiteindelijk op een bedrag van 67 miljoen extra beslag op deze regeling. Dat bedrag is toch wel heel aanzienlijk. Ik schrok van dat getal. Ik ging er vrijdagavond in met aanzienlijk hogere getallen, maar ik vind het getal nog steeds hoog. Ik leg dit even neer. Ik weet niet of de gretigheid van degene die deze wens heeft, afneemt of juist toeneemt als hij dit bedrag ziet. Ik schrok echter een beetje van dat budgettair beslag. De eigen sommen gaven die uitkomst uiteindelijk ook.

Er was ook een tweede wens op dit terrein: de visie. We hadden het woord «ambitie» al gehad, maar het woord «visie» nog niet. De vraag is of we nu heel veel tijd in de visie moeten steken. We hebben het zonet al gehad over allerlei vormen van neutraliteit ten aanzien van huishoudens. Hier gaat het niet om huishoudens, maar wel om een vorm van neutraliteit in de schenk- en erfbelasting. Er gaan stemmen op om familie en niet-familie in deze arena gelijker te belasten. In eerdere debatten heeft de heer Van Weyenberg daar weleens op gehint. Ik snap wel waar dat vandaan komt, maar het grootste deel van de erfbelasting komt nu van niet-familie, omdat daarvoor de tarieven hoger zijn. Meer uniformiteit zou betekenen dat de tarieven voor derden en niet-familie beperkt omlaaggaan en die voor familie sterk omhoog. Ik weet of we voor dit punt een groot draagvlak zien. Er is niet al te lang geleden ook iets aan veranderd.

We hebben de Kamer vorige Prinsjesdag de bouwstenennotitie gestuurd. Daarin zitten allerlei rekenregels om zelf mee aan de gang te gaan. Het is een soort Kreatief met Kurk, maar dan in het schenk- en erfrecht. Je kunt daarmee zien wat de verschillende wensen voor beslag geven. Ik voel vanuit het kabinet eigenlijk niet zo veel aandrang om daar heel hard aan te gaan sleutelen. Ik zou de woordvoerders eerder willen uitnodigen om zelf eens met die sleutels aan de gang te gaan, en te bekijken of daar veel te winnen valt. Ik ben niet ten principale tegen verschuivingen op allerlei terrein, maar dit is een puur verschuivingsgebeuren. Politiek gaat het alle kanten op; je kunt er van alles van vinden. Het is ook niet lang geleden aangepast. Ik zou zeggen: in de hele prioriteitsstelling van dingen die we klaar moeten krijgen, besteed ik mijn tijd liever aan een passende oplossing voor box 3 dan full-fledged met drie man het schenk- en erfrecht in te duiken. Ik pleit dus echt voor een inzet op box 3 en andere zaken waaraan we hier veel waarde hechten. Dit punt zou ik niet in een kabinetsvisie willen toezeggen, maar de bouwstenennotitie ligt er, ook op verzoek van D66. Ik nodig die fractie van harte uit om met die notitie aan de gang te gaan, maar ik zie geen reden voor een kabinetsvisie.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik dank de Staatssecretaris voor de handreiking dat het in drie jaar zou kunnen en wij dan 7 miljoen dekking moeten vinden. Dat is ongeveer wat ik hoor. Ik zie al geknik naast en achter hem. Misschien kan het door het ton naar € 90.000 terug te brengen. Misschien kan de Staatssecretaris laten uitrekenen of dat binnen de regeling kan.

Ik heb over de schenkbelasting nog een andere vraag gesteld in het verslag: moet de schenkbelasting betaald worden als ouders een ouderlijke bijdrage doen aan hun kinderen voor de studie? Daar kwam het bijna onleesbare antwoord uit dat dit van de feiten en de omstandigheden afhangt. Nou snap ik dat het van de feiten en de omstandigheden afhangt. Ik kijk nu naar de voorzitter, die ook heel veel verstand van onderwijs heeft. Als je tegen je kinderen zegt «hier heb je een ton en het is voor je studie», snap ik dat de Belastingdienst langskomt en zegt: leuk bedacht, maar daar is het niet voor. Maar kan de Staatssecretaris voor de plenaire behandeling met een soort «safe harbour» komen, waarbinnen ik zeker weet dat ik niet onder de schenk- en erfbelasting val als ik het bedrag geef dat DUO voor mij uitrekent? Anders zou het wel een heel rare worden. Dan zegt DUO op zijn website dat iemand € 100 of misschien wel € 700 per maand moet bijdragen, terwijl daarna de Belastingdienst zegt: dat is een vrijwillige gift en daar doen we niet aan.

Staatssecretaris Wiebes:

De heer Omtzigt vraagt mij nu om een zeer theoretisch antwoord ook praktisch in te vullen en daar heb ik altijd een blokkade. Nee, ik begrijp die vraag wel. Wij gaan daar even op studeren. Het antwoord was misschien wat juridisch van aard. Het is ook mij als lezer en verstuurder hiervan niet gelukt om dit maatschappelijker te maken, maar laten wij nog een poging doen. Ik kan mij hier wel wat bij voorstellen.

Overigens wil ik de heer Omtzigt nog melden dat 12 van de 25 AEX-fondsen een beroep doen op de RDA; dat is dus nog niet de Wbso.

De heer Omtzigt (CDA):

12 van de 25?

Staatssecretaris Wiebes:

12 van de 25.

De heer Omtzigt (CDA):

En dat betekent dat er 13 geen beroep doen op de RDA?

Staatssecretaris Wiebes:

Zeker.

De heer Omtzigt (CDA):

Dan zijn ze of niet innovatief, of ze betalen geen belasting.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik speculeer niet over belastingplichtigen, mijnheer Omtzigt!

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik kom in tweede termijn nog terug op die visie. Kijkend naar de coalitiepartijen, constateer ik tot mijn plezier dat er afscheid is genomen van het idee dat de vrijstelling bij een schenking van een ton alleen geldt als het een schenking aan een kind is. Dat vind ik een mooie stap. Dat roept bij mij de wens op om die gedachtelijn verder door te voeren. Het is mooi dat de Staatssecretaris dat snapt. Ik vind dat we wel een ratjetoe hebben gemaakt van de regels bij de verschillende schenkingsregelingen. Ik kom nog even terug op die € 100.000. Ik ben blij dat het argument dat het onuitvoerbaar is, van tafel is. Dat is mooi, maar daar hangt wel een prijskaartje aan. Als je het in drie jaar doet, kost het ongeveer 7 miljoen. Het kan zijn dat iemand een deel van het bedrag wil schenken als er een huis is gekocht, en over een aantal jaren nog een deel van een bedrag, bijvoorbeeld om de hypotheek af te lossen. Wat wordt het kostenplaatje als je het bijvoorbeeld in drie keer mag doen? Zitten alle kostensommen binnen het aantal jaren waarin het gebeurt? Ik zou het mogelijk willen maken dat iemand eerst € 20.000 schenkt aan een kind, als dat een huis wil kopen, en misschien vijf of tien jaar later nog een keer een bedrag voor een stukje aflossing. Ik ben op zoek naar mogelijkheden om die rekening wat behapbaarder te maken. Ik ga ook goed kijken naar de dekking, zoals de Staatssecretaris net zei, en naar ik hoop velen met mij.

Staatssecretaris Wiebes:

Er zijn twee soorten kosten. Het ene betreft het budgettair beslag van de regeling. Dat is meer afhankelijk van de periode dan van het aantal keer, tenzij het aantal keer is beperkt tot één. Als het gaat om drie keer in plaats van vijf, heeft dat geen grote invloed, maar de periode heeft dat wel. Bij de uitvoeringskosten is het andersom. Daar gaat het meer om het aantal keren dan om de periode. De grootste zorg van de heer Van Weyenberg en de zijnen zou het budgettair beslag moeten betreffen. Dan is de periode gevoeliger dan het aantal keer, dus dan gaat het echt om de periode.

De heer Van Weyenberg (D66):

De Staatssecretaris heeft er nog eens naar laten kijken. Zegt hij nu: ik kijk wel wat er in de Kamer gebeurt of vindt hij het wenselijk om hiervoor een oplossing te vinden?

Staatssecretaris Wiebes:

Het woord «oplossing» suggereert dat ik een probleem zie. Ik heb een voorstel gedaan. Ik zeg niet dat ik een principieel bezwaar heb tegen andere oplossingen, maar ik heb het voorstel gedaan zoals ik het heb gedaan. Als een Kamermeerderheid met een amendement laat weten het anders te willen, dan is dat een feit, maar ik doe een voorstel zoals ik het heb gedaan. Het gaat om een ton en het is eenmalig. Nogmaals, het kan anders. De Kamer heeft de gebruikelijke middelen om dat af te dwingen. Daar zal ik niet boos bij kijken, maar ik heb het ingezet zoals ik het heb ingezet.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik denk inderdaad dat de schenkbelasting samen met box 3 en de sterftaks de meest impopulaire belastingen zijn.

Staatssecretaris Wiebes:

Klopt.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Het is op zichzelf goed dat deze worden aangepakt. Je kunt nu ook schenken aan een vreemde. Daar heb ik een vraag over. Stel, ik heb vijf ton en ik wil dat aan mijn dochter geven. Dan kan dat makkelijk, want ik geef mijn dochter rechtstreeks een ton; ik geef mijn buurman een ton om die te schenken aan mijn dochter. Zo kun je heel grote bedragen via derden doorsluizen naar je dochter. Heb ik dat goed gezien?

Staatssecretaris Wiebes:

Nou, niet helemaal, want er is ook een eis gesteld met betrekking tot het doel, namelijk de eigen woning. Als het aan de buurman wordt geschonken, gaat het daarna niet meer naar de dochter, maar het moet gaan naar het huis van de buurman. De dochter kan daar alleen van meeprofiteren als zij met de buurman trouwt en niet op een andere manier. Er zit een doel aan vast. Dat doel is niet doorsluizen naar de dochter, maar de woning.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Als mijn dochter met de buurman is getrouwd, kan ik in ieder geval wel twee keer een ton schenken: een keer aan mijn schoonzoon en een keer aan mijn dochter.

Staatssecretaris Wiebes:

Dat is juist. Ook als zij niet met elkaar getrouwd zijn, kan het twee keer. Dan kan het aan de buurman voor zijn huis en aan de dochter. Dat klopt.

De voorzitter:

Dit lijkt me ook iets voor de dinerpauze.

De heer Krol (50PLUS):

Ik heb schriftelijk antwoord gekregen op mijn vraag over de leeftijdsgrens van 40 jaar. Daardoor ben ik teleurgesteld, zoals men zal begrijpen. Maar ik zit nog met een ander probleem. Stel dat ik twee kinderen heb, een van 39 jaar en een van 42 jaar – op mijn leeftijd is dat niet ondenkbaar, in mijn geval wel maar in dat van heel veel andere mensen niet – dan heb ik echt een probleem. Dan mag ik aan een van die kinderen wel schenken en aan de ander niet.

Staatssecretaris Wiebes:

Dat klopt. Een leeftijdsgrens betekent altijd dat je eronder kunt zitten maar ook erboven. Dat is inherent aan grenzen.

De heer Krol (50PLUS):

Is het niet denkbaar dat in zulke situaties, die binnen één familie heel schrijnend zijn, een iets andere regeling wordt bedacht?

Staatssecretaris Wiebes:

Als je de leeftijdsgrens afhankelijk maakt van de gezinssituatie, vervallen wij in een eerdere discussie uit dit debat. Ik denk dat wij dat niet moeten doen.

De voorzitter:

Daarmee komen wij aan het eind van dit blok. De heer Van Weyenberg heeft een vraag.

De heer Van Weyenberg (D66):

De Staatssecretaris maakte een grapje, maar ik wil er even serieus op ingaan. Hij zei: de sommen rond de kosten waren eerst nog veel hoger, maar die zijn de afgelopen dagen fors gedaald. Nu is de insteek dat, als de computer nog een keer aangaat, dat bedrag nog wel in beweging zou kunnen zijn. Is de neergaande lijn nu tot stilstand gekomen of zit er nog muziek in?

Staatssecretaris Wiebes:

Die is tot stilstand gekomen. Wij zijn tot het gezamenlijke oordeel gekomen dat dit het enige juiste getal in het universum is en dat blijft zo.

De voorzitter:

Wij komen aan het laatste blokje, de amendementen.

Staatssecretaris Wiebes:

Als eerste amendement dat van de SP over de verbruiksbelasting alcoholvrije dranken.

De heer Bashir (SP):

Voordat de Staatssecretaris zijn tijd gebruikt om dit amendement te behandelen, meld ik dat wij een wijzigingsvoorstel op dit amendement hebben. Als de Staatssecretaris zijn oordeel nog even wil aanhouden, kan hij bij de plenaire behandeling in één keer antwoord geven.

Staatssecretaris Wiebes:

Dat is goed. Ik doe dit amendement weg.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Even een punt van orde. Wij gaan nu een deel van de amendementen hier behandelen en een deel plenair.

Staatssecretaris Wiebes:

Wat is de voorkeur? Ik volg de wens van de Kamer.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Plenair vind ik iets overzichtelijker, want er komen nog heel veel wijzigingen en nog heel veel amendementen die ingediend worden.

Staatssecretaris Wiebes:

Dan doen we dat. Daar kan ik goed mee leven. Dan hebben wij overzicht en hebben wij de gewijzigde amendementen in plaats van de oervoorstellen voor ons.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik zit zelf niet royaal in mijn amendementen, maar ik ben nog wel van plan om er wat in te dienen. Ik vind het niet erg als de Staatssecretaris zo spoedig mogelijk schriftelijk aangeeft waar amendementen vastlopen of om welke redenen zij door hem ontraden worden. Dat geeft ook de mogelijkheid om aanpassingen te doen. Anders zit je op die laatste dag als een gek aanpassingen te plegen en daar zit ik niet op te wachten.

Staatssecretaris Wiebes:

Waarom doen wij dit niet ieder jaar? Waarom hebben wij hier geen traditie in opgebouwd?

De heer Omtzigt (CDA):

Wij hebben nu voor het eerst die uitvoeringstoets op al die amendementen. Wij merken dat ze volstrekt onmogelijk zijn, behalve die van de heer Grashoff. Wij horen graag een beoordeling en hoe de amendementen wel mogelijk gemaakt kunnen worden, want dat is voor een aantal collega's een zoektocht.

Staatssecretaris Wiebes:

Zullen wij wat corresponderen over de amendementen? Dan is de formele beoordeling in een keer plenair. Dan hebben wij allemaal toegewerkt naar het optimum. Ik hoop dat u bij de amendementen niet alleen zelf politiek iets binnenhaalt, maar ook andere bewegingen naar een draagvlak voor het Belastingplan veilig stelt, waarbij wij de handen ineen slaan om allemaal een stapje te doen richting iets wat draagvlak heeft in dit parlement. Zo'n soort amendementenronde wordt het dan.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik begrijp hieruit dat er schriftelijk iets komt. Op welke termijn komt dat? Ik hecht zeer aan die inhoudelijke commentaren, want daar kunnen wij wellicht iets mee.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik ben het daar helemaal mee eens. Ik zoek even uit hoe dit zit. Zal ik het zo doen dat de voorzitter straks een voorstelling kan hebben van hoe dit in zijn werk zal gaan, zodat hij met een verstandige procedure kan komen? Ik zal de voorzitter voeden met wat er allemaal mogelijk is.

De voorzitter:

We zullen aan het eind bekijken welke brieven er zijn toegezegd, inclusief deze, en wat de timing zal zijn tussen nu en de plenaire behandeling.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik had eerder een interruptie gemist en omdat we nog aan de amendementen zouden toekomen, heb ik die opgespaard. Eerder in dit debat reageerde de Staatssecretaris op mijn amendement over de energiebelasting voor grootverbruikers. Hij heeft daar een aantal dingen over gezegd, bijvoorbeeld dat die nuttig zou zijn. De Staatssecretaris is echter niet ingegaan op de terugsluis via de EIA-regeling, een element in dat amendement. Mag ik daaruit opmaken dat de Staatssecretaris dit een goede werkwijze vindt of is daar discussie over?

Staatssecretaris Wiebes:

Daar is discussie over. Zal ik dit meenemen naar de tweede termijn? Ik wil er dan nog iets over zeggen. Dit houdt u tegoed.

De voorzitter:

Dit is het eind van de eerste termijn van de Staatssecretaris. De Kamer zal na de dinerpauze verdergaan met haar tweede termijn. Ik stel voor dat we een uur voor het diner nemen en dat we om 19.00 uur verdergaan met de tweede termijn. Ik hoop iedereen dan terug te zien.

De vergadering wordt van 17.54 uur tot 19.00 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik constateer dat ik voor de dinerpauze ook de mensen op de publieke tribune heb gevraagd of zij terug wilden komen, maar dat daar nu niemand zit. Het is nu tijd voor de tweede termijn van de Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Neppérus van de VVD.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Ik kan me van de behandeling van ditzelfde onderwerp in de plenaire zaal een paar jaar geleden herinneren dat de heer Omtzigt opmerkte dat er drie mensen op de tribune zaten; de belangstelling voor de inkomstenkant van de overheid is altijd bijzonder groot.

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor alle antwoorden. Ik heb in de eerste termijn over het Belastingplan al gezegd dat ik vind dat er een goed stuk ligt, om werken te stimuleren en vanwege een stuk voor de tweeverdieners. Ik heb deze dagen en in de eerste termijn beluisterd – ik zou immers gaan luisteren – dat er verschillen van inzicht zijn, maar ook dat er mensen zijn die duidelijk zeiden: ik wil meer aandacht voor de alleenverdiener of voor het groen, of een combinatie van beide. Ik hoorde vanmiddag dat de Staatssecretaris daar de suggestie voor heeft gedaan van de schuif met het gas en om de 100 miljoen waarom het gaat meer in de sfeer van de kinderen te besteden. Ik zou het zelf niet bedacht hebben, maar daar kan ik prima mee leven, want ik weet ook dat wij als coalitie een meerderheid nodig hebben in de Eerste Kamer.

De heer Van Weyenberg (D66):

Mevrouw Neppérus zegt dat ze met die suggestie kan leven. Maar de drie christelijke partijen zeiden – ik citeer de heer Dijkgraaf – dat ze het nog drie keer niks vonden. Er kwamen varianten op tafel zoals toch weer iets doen met de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. De heer Omtzigt deed de suggestie om het belastingvoordeel voor twee werkende ouders met jonge kinderen te beperken. Is dat bespreekbaar voor mevrouw Neppérus? En is zij het met mijn fractie eens dat we moeten streven naar meer banen, meer emancipatie en meer kansen voor vrouwen, in plaats van de klok terug te zetten?

Mevrouw Neppérus (VVD):

Hoewel we toen niet in het kabinet zaten, heeft de VVD destijds heel bewust de beperking en fasering van de afdracht van de overdracht gesteund. Het ging om het Belastingplan 2009, dus u kunt allemaal nagaan wie er toen in het kabinet zaten. Het is boeiend om dat te zien, want er zijn partijen die er nu toch iets anders over denken. Maar dat is de werkelijkheid. Ik krijg daar volstrekt geen warme gevoelens bij, want ik ben er juist voor om werken te stimuleren. Generaties vrouwen binnen de VVD, de PvdA en hun voorgangers hebben zich er druk voor gemaakt om dat te bereiken. Ik zal afwachten hoe dat verdergaat, maar het brengt geen enkel warm gevoel bij mij boven. Daar ben ik gewoon eerlijk in. Ik heb begrepen dat de Staatssecretaris ermee naar het kabinet gaat. Ik wacht het af, maar het is dus niet iets wat mij ook maar enig warm gevoel geeft.

De heer Van Weyenberg (D66):

Als antwoord op de ene helft van mijn vraag is het iets waarbij ik graag samen met mevrouw Neppérus optrek. Ik hoor haar zeggen: ik vind het helemaal niets om de aanrechtsubsidie niet af te bouwen zoals we hebben afgesproken. Dat vind ik mooi. Dan wil ik toch nog even op de andere kant ingaan, namelijk het niet-verhogen van het belastingvoordeel voor werkende ouders met jonge kinderen, terwijl dit voordeel tot meer banen leidt. Onder meer de heer Omtzigt pleit ervoor. Mevrouw Schouten zei in eerdere instantie altijd dat ze dat ook een interessante gedachte vond. Het gaat in tegen de richting die we volgens mijn fractie op moeten, namelijk die van economische zelfstandigheid en meer banen. Is mevrouw Neppérus daar net zo kritisch op als op het plan van de heer Dijkgraaf over de overdraagbaarheid van de heffingskorting?

Mevrouw Neppérus (VVD):

Ik heb gezegd wat ik vond van de gedachte van de heer Dijkgraaf. Het lijkt mij weinig zinvol om alle andere varianten te bespreken in termen van «stel dat..., stel dat..., stel dat...». Ik was heel tevreden met wat er lag, maar de politieke werkelijkheid kan ook zijn dat er af en toe geen politieke meerderheid is voor wat je zou willen. Hoe vervelend ik dat ook vind: het is wel de werkelijkheid. Ik wacht dat dus af.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik was het eigenlijk niet van plan om te interrumperen maar als mevrouw Neppérus zegt er geen enkel warm gevoel bij te hebben, dan moet ik toch denken aan die 450.000 eenverdieners die op de VVD gestemd hebben, van wie 75% een partner heeft die wel zou willen werken maar niet kan werken. Bij dat soort mensen heeft mevrouw Neppérus dan geen enkel warm gevoel?

Mevrouw Neppérus (VVD):

De kern is dat wij werken willen stimuleren. Daar liggen ook plannen voor, waaronder het plan van Minister Asscher dat we vanmorgen hebben besproken. Dat staat voor ons voorop en dat hebben we ook nooit verzwegen. Dus iedereen die op ons stemt, kan dit gewoon weten. Wij vinden werken van belang. Het realiseren van de huidige positie van de vrouw heeft jarenlang strijd gekost in dit land.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik haalde eerder een e-mail aan van een vrouw die werkt en wier man thuis zit. Ik heb er ondertussen nog een paar meer e-mails gehad vandaag met hetzelfde soort verhaal van dan wel SGP-stemmers dan wel VVD-stemmers. Mevrouw Neppérus moet toch ook kijken naar mensen die wel zouden willen werken, maar dat helemaal niet zullen kunnen? Het is een illusie om te veronderstellen dat iedereen maar die vrije keuze heeft. In de politiek kijk je toch niet alleen naar werk, werk, werk? Wij vinden dat natuurlijk ook belangrijk, maar wij vinden het ook van belang om rekening te houden met mensen die wel willen maar niet kunnen werken.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Ook de TOG-regeling is genoemd om daar wat aan te doen, maar wij zeggen gewoon: laat mensen werken. Terecht zijn er in deze samenleving zaken als bijstand voor mensen die echt niet kunnen werken. Als liberaal wil ik dat werken gestimuleerd wordt. Ik zal dan ook afwachten hoe dat verder gaat.

De heer Omtzigt (CDA):

Wordt werken gestimuleerd in de ogen van de VVD-fractie als wat betreft de alleenverdiener het verschil tussen een minimumlooninkomen en modaal – dat is voor veel mensen het verschil tussen drie dagen werken en vijf dagen werken – nog geen € 150 in de maand is?

Mevrouw Neppérus (VVD):

Ik ben het geheel met de heer Omtzigt eens dat er een reactie moet komen van het kabinet op de cijfers die door het CPB zijn gepubliceerd. Uitschieters zullen er altijd zijn en ik zie ook andere cijfers, maar ik wil wel graag de reactie van het kabinet hebben op het stuk dat er inmiddels al een week ligt. De gemiddelde koopkrachtbeelden laten overigens een plus zien en voor werkenden een grotere plus, hetgeen wij juist graag willen.

Dan kom ik te spreken over box 3, een onderwerp dat de afgelopen maanden veel losgemaakt heeft. Ik kan mij nog herinneren dat het bij mij destijds als jong belastinginspecteur niet bepaald tot vreugde leidde om de Wet op de vermogensbelasting toe te passen, omdat je wist dat dat systeem gewoon niet werkte. Maar goed, we hadden toen veel minder computers en dergelijke. Het was een lastig iets. In 2001 is er de fictieve rendementsheffing gekomen en ik kan hier zeggen dat ook mijn mailbox volstroomt met berichten waarin wordt aangegeven dat het echte rendement veel lager is. Het is voor ons helder: wij zouden toe willen naar het echte rendement. Wat er nu voorligt, zit daar dichter bij dan wat we hebben. Ik wil hier in ieder geval duidelijk zeggen dat we die kant op moeten gaan. Het lijkt mij goed, zoals de Staatssecretaris ook heeft toegezegd, dat we elk jaar bij het Belastingplan gaan praten over de stand van zaken op dat moment. Als inspecteur klaagde ik altijd over de uitvoerbaarheid van wetten. Ik heb het daarna ook eens een Staatssecretaris moeten uitleggen. Het is dan ook goed om, zoals gezegd, de stand van zaken jaarlijks te bespreken. Ik ga ervan uit dat het kan, maar mochten er toch echte problemen zijn, dan moeten we dat heel tijdig horen en dan moeten we niet eerst wachten tot de behandeling van een Belastingplan. Een echte rendementsheffing is volgens mijn fractie verreweg het beste, omdat je dan te maken hebt met het echte rendement, wat ook het meest eerlijk is.

Dan kom ik te spreken over de schenkingsvrijstelling. De heer Van Weyenberg heeft daar ook veel vragen over gesteld en zal er straks ook vast weer over beginnen. Ik hoor van meer mensen dat het geven van iets meer ruimte veel zou gaan kosten. Dat is dan teleurstellend, maar wel de werkelijkheid. Ik vind het wel gewoon een lastig iets. je kunt het binnen een paar jaar doen, bijvoorbeeld binnen drie jaar, maar een langere termijn zou meteen al 67 miljoen extra kosten. Ik vind dat wel een lastig iets, dus ik denk er nog over na. Het is helaas een behoorlijk bedrag. Wellicht is er de komende dagen toch nog een simpelere variant te bedenken. Het heeft natuurlijk wel iets liberaals in zich.

In de schriftelijke ronde en in eerste termijn ben ik ingegaan op de moeder-dochterrichtlijn en op de Common Reporting Standard. Het zijn regels die je gewoon gaat uitvoeren. Je spreekt het af in Brussel en dan moet je dat ook gewoon uitvoeren. Ik houd wel de vinger aan de pols, want het is een keuze voor een verder reikende variant dan alleen de EU. Als we dat doen, moeten we er wel op toezien dat andere landen dat ook doen. Tot nu toe zijn er geruststellende signalen en antwoorden van de Staatssecretaris, maar ik wil dat wel heel nadrukkelijk volgen. We gaan hier natuurlijk binnenkort stemmen en het komt daarna in de Eerste Kamer aan de orde. We willen heel nadrukkelijk volgen dat we onszelf niet op achterstand zetten.

We gaan natuurlijk ook binnenkort praten over de OESO. Daar heeft collega Ed Groot een debat over aangevraagd. Dat gaat tot extra opbrengsten leiden. Ik denk dat je dan ook moet nadenken over de vraag hoe je die opbrengsten gaat besteden en wat daarbij wordt verwacht. Als je dingen van het bedrijfsleven aanpakt, moet je ook zeggen: als er extra opbrengsten zijn, zouden die wel gewoon weer terug mogen komen.

Een onderwerp dat alle partijen hier waarderen, is de vrijstelling artikel 2 voor uitkeringen. Ik denk dat dit een grote stap is die nu wordt gezet. Het is vooral ook een goede stap. Het is zaak dat de betrokken groep echt heel goed geïnformeerd wordt. Ik heb het gevoel dat de Staatssecretaris dat ook wil. Dat lijkt mij inderdaad essentieel.

Ik wil tot slot nog iets zeggen over de voorstellen inzake de RDA en de S&O. We gingen het iets vereenvoudigen, maar het blijkt dan toch wel weer behoorlijk ingewikkeld te worden. Ik wacht de brief van de Staatssecretaris af. Voorlopig ga ik ervan uit dat het gewoon goed kan werken. Wellicht kan de Staatssecretaris met wat voorbeelden aangeven om welke bedrijven het gaat en welke combinaties mogelijk zijn. Dat lijkt mij van groot belang.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik heb een vraag aan de VVD. Is het nu klaar met dat nivelleren? Elk jaar hoor ik: nu is het klaar met nivelleren. En elk jaar trekt de PvdA weer iets uit de hoge hoed en wordt er toch weer verder genivelleerd. We zien nu door de voorbeeldberekeningen wat de consequentie van al dat genivelleer is. Trekt de VVD nu een streep of zitten we volgend jaar om deze tijd weer met een verdere nivellering? Gaat de algemene heffingskorting nog verder naar beneden dan nul?

Mevrouw Neppérus (VVD):

Ik stel vast dat we een lastenverlichting van 5 miljard hebben en dat de tarieven omlaag gaan. Ook hogere tarieven gaan eindelijk, na al die jaren, omlaag. Ik zou het prettig vinden als de heer Van Dijck en de PVV zouden bevestigen dat de tarieven voor het eerst in het jaren weer omlaaggaan en dat de arbeidskorting omhooggaat. Maar eindelijk, na jaren vol vervelende maatregelen, gebeurt er weer iets: een lastenverlichting van zoveel miljard. Wij vonden die maatregelen vervelend en dat vonden de collega's ook. Zij moesten dingen uitleggen die ze ook niet leuk vonden. Die waren echter nodig om het land weer op orde te brengen. Ik ben blij dat veel partijen dat gesteund hebben.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Mijn vraag was: is het nu klaar met nivelleren?

Mevrouw Neppérus (VVD):

Wis en waarachter, want ik zei net: dit is voor het eerst in jaren. Het zou aardig zijn als de heer Van Dijck dan ook bevestigt dat de tarieven gewoon omlaaggaan. Mooi! Ook hogere tarieven gaan omlaag en de hoogste schijf gaat later beginnen. Prima, dat moeten we vooral doen, want dat is een lastenverlichting van 5 miljard.

De heer Grashoff (GroenLinks):

In eerste termijn zei mevrouw Neppérus dat ze goed ging luisteren naar alle voorstellen die werden gedaan. Wij hebben een aantal voorstellen neergelegd. De Staatssecretaris heeft daarop gereageerd, maar ik hoor daar niets over van de zijde van de VVD. Kan mevrouw Neppérus reflecteren op de vergroeningsvoorstellen zoals wij die hebben gedaan?

Mevrouw Neppérus (VVD):

Het voorstel van die laadpalen is kennelijk niet goed haalbaar. Dat leek me een aardig punt, maar als dat niet goed uitvoerbaar is en wringt met Brusselse regels, moeten we er niet mee beginnen. Anders krijg ik daar alleen maar gedoe mee.

Ik noem voorts de regel waar ook mevrouw Schouten vaak over spreekt: de postcoderoos, -rups of wat het ook allemaal is. Daar willen wij best positief naar kijken. Ik zie mevrouw Schouten al lachen, maar dat is iets wat al jaren speelt. Daar kun je stappen zetten. Er wordt ook een stap gezet met de ene maatregel die genoemd is door de Staatssecretaris: de schuif waardoor gas en elektra iets duurder worden. Dan kun je juist weer wat meer doen voor alleenverdieners met kinderen. Dat vinden wij gewoon een goede stap.

Over het punt van de grootgebruikers, dat door de heer Grashoff werd genoemd, heb ik gezegd dat ik het eerst uitgezocht wil zien. Ik wil bedrijven namelijk niet het land uit jagen. Ik wil ook uitgezocht zien wat het duurder maken van verwarmen betekent voor de zorg en het onderwijs. Ik heb begrepen dat de Staatssecretaris daarop terugkomt. Dat wacht ik af.

De heer Van Weyenberg (D66):

Als wij vergroenen, wil mevrouw Neppérus kijken of zij de vergroeningsmaatregel, die geld oplevert, wel voldoende en verdedigbaar vindt. Dat is volstrekt haar goed recht. Mijn vraag is ook wat je doet met de opbrengst, als je dit doet. Mijn insteek zou zijn om die te gebruiken voor vergroening en vooral ook voor het goedkoper maken van werken. Ook mevrouw Neppérus heb ik vaak horen zeggen dat zij graag meer dan 35.000 banen had gecreëerd. Wat vindt zij dat we met de opbrengst moeten doen? Wil zij die besteden om werken meer te laten lonen of ziet zij die als een soort van politiek wisselgeld rondom alleenverdieners?

Mevrouw Neppérus (VVD):

Wij hebben al een heel hoge energiebelasting vergeleken met Europa. Het is goed om dat even helder op het netvlies te hebben. Wij hebben al heel hoge belastingen in Nederland. Als je wilt gaan schuiven met geld, jaag je bedrijven op extra kosten. Ik wil dus eerst alle nadere informatie hebben waarom ik gevraagd heb, die ook anderen hebben genoemd. Jaag je bedrijven niet weg, wat betekent het voor de zorg en wat betekent het voor het onderwijs? Anders heb je precies het omgekeerde van wat je zou willen. Dus eerst zaken uitzoeken. Zolang het niet is uitgezocht, heb ik geen warme gevoelens. Eerst uitzoeken dus.

De heer Van Weyenberg (D66):

In de plannen van D66 en ook in die van GroenLinks, dat echter de opbrengst wat anders besteedt, gaat het geld gewoon terug naar bedrijven. Bij GroenLinks is het onder meer via de EIA en bij ons doordat het aannemen van personeel goedkoper wordt. Dat moet mevrouw Neppérus toch veel meer aanspreken omdat je op die manier, als je bepaalde vergroeningsmaatregelen verantwoord vindt, vergroening of werken meer laat lonen. Ik snap dat mevrouw Neppérus daar nog over wil nadenken, maar dat is toch de weg voorwaarts als je én groener wilt én meer banen wilt?

Mevrouw Neppérus (VVD):

Dat zou ik echt eerst uitgezocht willen zien, want wij hebben al heel hoge energiebelastingen. Hoe is het level playing field ten opzichte van andere landen? Dat wil ik uitgezocht zien, voordat je ermee bereikt dat bedrijven vertrekken naar andere landen en het daarmee banen kost. Ik heb vragen gesteld, evenals de collega's, en ik wacht de informatie af.

De heer Groot (PvdA):

Voorzitter. Het is een lange dag en ik zal proberen het een beetje kort te houden, maar ik wil toch nog wel een aantal opmerkingen maken.

Ten eerste nogmaals dank voor het dichten van de Belgiëroute en de nota van wijziging die een lek dat opdook, weer dicht. Dat geeft hoop. Ik heb nog geen antwoord gekregen op de vraag hoe het kan dat de Belgiëroute zo lang heeft bestaan en dat er niets aan gedaan is.

Als we het toch hebben over belastingontwijking en de moeder-dochterrichtlijn, ik vond het antwoord over het bestrijden van mismatches onbevredigend. De moeder-dochterrichtlijn in Europa stelt dat een rentebetaling die bij een dochter niet in aftrek komt, bij de moeder wordt belast. Maar als de Verenigde Staten, een land buiten de Europese Unie, die niet belasten, kan alsnog dubbele aftrek ontstaan. De Staatssecretaris zegt dat de OESO-regels dit nu eenmaal voorschrijven. Ik heb daar toch een ander begrip van, want de OESO zegt naar mijn opvatting dat als dit gebeurt, de rente niet in aftrek mag komen. Dat is dus toch een iets andere invalshoek dan de Staatssecretaris aangeeft in zijn antwoord. Graag een reactie daarop.

Misschien kan de Staatssecretaris ook een reactie geven op het artikel vandaag in Het Financieele Dagblad, waarin de NOB de Staatssecretaris oproept – zo lees ik het – om samen met de belastingadviseurs ten strijde te trekken tegen Brussel, zodat Nederland een doorstroomland kan blijven. Het lijkt mij dat dit toch niet de bedoeling kan zijn. Het omgekeerde zou het geval moeten zijn, namelijk dat de Staatssecretaris samen met Brussel optrekt tegen deze belastingadviseurs, die Nederland een land van brievenbusmaatschappijen willen laten.

Staatssecretaris Wiebes:

Puur voor mijn begrip, maar welke oproep? Ik hoor hiervan op.

De heer Groot (PvdA):

Uit het artikel van vandaag van de voorzitter van de NOB in het Financieele Dagblad. Hij roept de Staatssecretaris op om zo snel mogelijk in beroep te gaan tegen het vonnis over Starbucks. Ten tweede is er de oproep dat Nederland er niets aan moet willen doen als Nederland wordt gebruikt als doorstroomland en als inkomsten elders niet worden belast. Mijn stelling is dat het omgekeerde het geval zou moeten zijn.

Over de integratie van RDA en S&O was ik de vorige keer al kritisch. Ik ben dat onverminderd gebleven, ook als ik van de Staatssecretaris hoor dat 13 van de 25 AEX-fondsen geen gebruik maken van RDA. Dat kan volgens mij niet anders betekenen dan dat deze bedrijven in de praktijk geen vennootschapsbelasting betalen in Nederland. Ik heb altijd gedacht dat grote bedrijven van die RDA af wilden omdat ze die niet konden benutten. Zij hebben dan liever een aftrek voor loonkosten, maar dat maakt nu juist het risico groter bij samenvoeging dat het plafond van 20 miljoen wel eens heel ver kan worden overschreden.

Een argument dat ik niet heb gehoord, is dat het feit dat dit een openeinderegeling is en dat dat in latere jaren kan leiden tot bezuinigingen op S&O. Dat lijkt mij ook een risico voor kleine bedrijven, waardoor dit onzekerder wordt, hetgeen ook hun research & developmentinspanningen kan aantasten. Dat argument miste ik in de argumentatie.

Er werd in de brief van de Minister van Economische Zaken gesteld dat dit plafond van 20 miljoen de toetreding van nieuwe bedrijven uit het buitenland zou kunnen belemmeren, maar dan moet er wel een bedrijf binnenkomen met ongeveer 100 miljoen aan S&O-uitgaven. Dus dat vond ik een zwak argument.

Wat ik nog wel denkbaar vind, is dat als Nederland wordt gedwongen tot het afbouwen van de innovatiebox wanneer die moet worden versoberd, je best kunt kijken naar compensatiemaatregelen in de sfeer van een hoger plafond voor de S&O-aftrek. Dat is iets wat verder in de toekomst ligt, dus we kunnen daar in de toekomst best weer naar gaan kijken, maar zoals ik de brief nu lees lijkt het amendement van de heer Van Weyenberg om een plafond in te stellen nog steeds een heel redelijk idee.

Dan het punt van de alleenverdieners. Vorige week is nogal de loftrompet gestoken over Duitsland. Ik heb het eens nagekeken. Duitsland heeft toch nog steeds een lager bbp per hoofd van de bevolking dan Nederland. In Duitse publicaties wordt ook veel bekeken hoe Nederland het voor elkaar krijgt dat we zo veel deeltijdwerk hebben. Je ziet ook aanbevelingen van de OESO om het fiscale regime zo in te richten dat vrouwen meer gestimuleerd worden om te werken. De projecties van de Duitse werkgelegenheid zijn helemaal niet zo florissant, dus om Duitsland nu als lichtend voorbeeld te nemen, in het bijzonder wat het splitsingsstelsel betreft, gaat mij wat ver.

Niettemin erken ik wel dat de ongelijkheid die is ontstaan tussen de fiscale behandeling van alleen- en tweeverdieners is toegenomen en dat die af en toe onredelijke kanten lijkt te gaan krijgen. Aan het systeem van zo veel mogelijk individuele belastingheffing en het bekijken van de draagkracht op huishoudensniveau om daarop je toeslagen te richten zou ik in essentie niet willen tornen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik ben heel blij met wat de heer Groot net over de Wbso zei en ook met de extra argumenten die hij nog eens over het voetlicht heeft gebracht. Ik heb een vraag over de alleenverdiener. Ik vind het opvallend dat de heer Groot eigenlijk meer meegaat met de redenering van de partijen die hier voor de eenverdieners pleiten dan met die van de Staatssecretaris, die volgens mij juist heeft betoogd dat hij het wel degelijk een redelijk ding vond, maar dat hij vanuit politiek oogpunt iets naar de meerderheid toe moest bewegen. De heer Groot lijkt daarin iets mee te bewegen. Ik wil toch een oproep aan hem doen. De partijen die hiermee werden aangesproken, hebben gezegd dat zij het gewoon onvoldoende vonden. Zij willen uiteindelijk werkende vrouwen zwaarder belasten en tweeverdieners zwaarder belasten. Nu hebben de Partij van de Arbeid, D66 en ook andere partijen hier altijd pal gestaan voor de emancipatiestrijd, voor het aanpakken van de aanrechtsubsidie. Wil de heer Groot hier vandaag bevestigen dat de PvdA werkende vrouwen en tweeverdieners niet zwaarder gaat belasten?

De heer Groot (PvdA):

Er is op lange termijn een pad uitgezet. De overdraagbare heffingskorting wordt afgebouwd. Daar staat de Partij van de Arbeid nog steeds achter, maar dat neemt niet weg dat je met het oog op de verhoudingen in de Eerste Kamer, maar ook gezien de ontwikkeling van de inkomensverhouding in de laatste jaren, best wat kunt schuiven in het tempo waarin dat gebeurt. Dat kun je vertragen of anderszins.

De heer Van Weyenberg (D66):

Toch verbaast dat antwoord mij en het baart mij ook wel wat zorgen. Daarmee zet de heer Groot hier namelijk voor het eerst de deur open, niet omdat een bepaald instrument niet effectief is of omdat er budgettaire druk is, maar vanwege een principiële keuze van drie christelijke partijen, die op dit punt stappen terug willen zetten.

De heer Groot (PvdA):

Het pad naar volledige afbouw blijft wel in stand. De richting blijft dezelfde, alleen in het tempo waarin je dat pad afwandelt, kun je wat variëren, ook kijkend naar de politieke verhoudingen. Dit Belastingplan levert 35.000 banen op. Als het de twee Kamers niet passeert, dan hebben we nul banen, zoals de Staatssecretaris ook betoogt. Dan zijn we verder van huis, temeer daar heel veel mensen in het land echt zitten te wachten op een verbetering van de koopkracht. Als dit Belastingplan het niet haalt, dan hebben we én geen banen, én krijgt een grote groep in deze samenleving te maken met achteruitgang van koopkracht. Met name gezinnen van tweeverdieners, maar ook alleenverdieners en gepensioneerden zullen er dan meer dan 1% op achteruitgaan. Dat moeten we niet willen.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog en kom op de vergroening. Dank voor de inzet van de Staatssecretaris. Hij heeft toch een paar voorstellen in de steigers gezet, waardoor we alsnog een aantal stappen kunnen zetten naar vergroening. De meest betekenisvolle lijkt mij de schuif van elektriciteit naar gas, dus het wat zwaarder belasten van gas en dat voor een deel weer teruggeven in elektriciteitstarieven en voor een deel ook terugsluizen naar het algemeen inkomensbeeld, met name aan kinderen. Dat lijkt mij een heel goede beweging, die netto ook vergroening oplevert. Het zal namelijk betekenen dat energiebesparing wordt gestimuleerd en dat we de aardgasbel in Groningen, waar we zuinig op moeten zijn, gaan sparen. Hetzelfde geldt voor de zogenoemde postcoderups.

Ook de Staatssecretaris heeft wat voorzetten gedaan over het toch een stap zetten in het zwaarder belasten van grootverbruikers, met enige terugsluis. Zo versta ik dat en ik denk dat het een goede zaak is om de industrie die echt in scherpe concurrentieverhoudingen zit met het buitenland, enigszins te ontzien. Als dit soort amendementen wordt ingediend, ga ik ze goed bekijken en ik zal me er wellicht zelf ook toe zetten om al dan niet in samenwerking met GroenLinks te bezien of wij daar een goed voorstel van kunnen maken.

Ten slotte box 3. We wisten natuurlijk al dat de maatregel van de Staatssecretaris tot voordeel leidt bij 90% van de belastingplichtigen en ook vandaag is nog eens duidelijk geworden dat het vaststellen van de forfaitaire rendementen geen nattevingerwerk is geweest, maar dat daar diepgaand over is nagedacht, hetgeen wat mij betreft tot een heel verantwoord voorstel heeft geleid.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

In aansluiting op de opmerkingen over box 3, merk ik op dat ik eerder vandaag en de vorige week over letselschade en de gevolgen van box 3 voor de letselschadeuitkeringen ben begonnen. Hoe kijkt de heer Groot aan tegen een mogelijk hoger fictief rendement en de nadelige gevolgen die dat kan hebben voor mensen die al een letselschadeuitkering hebben gehad en daar dus niet meer op kunnen anticiperen?

De heer Groot (PvdA):

Dat is een reparatiemaatregel uit het verleden, want als letselschadeuitkeringen nu worden vastgesteld wordt rekening gehouden met box 3. Dit soort maatregelen moet worden gefinetuned. Het gaat vaak om beperkte gevallen, waarbij ook een afweging wordt gemaakt van het doel in relatie tot de middelen: wat betekent dit voor de uitvoeringskosten en staat het middel in relatie tot de oplossing van de kwaal? Daar moet ik nog even goed naar kijken. De gedachte is natuurlijk sympathiek, en de hele Kamer zal die sympathiek vinden. We moeten echter eerst wel even kijken naar zaken als precedentwerking en de lastige uitvoering voor de Belastingdienst.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Mijn conclusie is dat de PvdA bereid is om daarin mee te gaan als het mogelijk is. Ik denk namelijk dat het kan, omdat we in het verleden al een eenmalige uitzonderingsbepaling hebben opgenomen.

De heer Groot (PvdA):

Nogmaals, de gedachte is sympathiek, maar we moeten wel kijken wat het betekent qua uitvoeringslasten en precedentwerking. Natuurlijk willen we ernaar kijken, maar mevrouw Schouten gaat nu net even een stap verder. Het automatisme dat er steun is van de PvdA als het kan, is er nog even niet.

De heer Klein (Klein):

Voorzitter. Allereerst mijn excuses dat ik een groot deel van het debat niet fysiek heb kunnen bijwonen, maar wel op afstand. Dat heeft ertoe geleid dat ook mijn ijzeren administratie goed op orde is. Ik heb een aantal dingen op een rijtje gezet, ook naar aanleiding van de schriftelijke en de mondelinge beantwoording van de Staatssecretaris.

In de eerste plaats heb ik niets gezien of gehoord over het idee van afschaffing van de onredelijke erfbelasting. Je hebt je hele leven belasting betaald en als je sterft, komt de Belastingdienst nog een keertje langs. Een amendement daartoe wordt voorbereid, met uiteraard de dekking daarvoor. Dat laatste merk ik vooral aan het adres van mevrouw Neppérus op, zodat ook de VVD dat amendement goed kan steunen.

In de tweede plaats heb ik niets gezien of gehoord over ons vergoedingsvoorstel om bedrijfsfietsen te stimuleren. Dat is weggezakt in de grote massa van de werkkostenregeling, die op allerlei manieren wordt beperkt.

In de derde plaats vind ik de ambitie om box 3 aan te pakken prima. Ik vind het overigens heel verstandig dat de Staatssecretaris aangeeft hieraan geen datum of jaartal te willen hangen in verband met uitvoeringsproblemen. Dat lijkt me heel goed. Wanneer we spreken over «werkelijk rendement» neem ik aan dat we uitgaan van werkelijk gerealiseerd rendement. Veel koerswinsten zijn een hoop lucht en worden pas echt op het moment dat je ze daadwerkelijk binnenhaalt.

De Wbso/RDA is een veel leuker en ook goed voorstel. Het lijkt mij ook erg goed, omdat de RDA op dit moment alleen maar voor Vpb-plichtige bedrijven van toepassing is. Een heleboel niet-Vpb-plichtige bedrijven hebben veel voordeel van de Wbso. Het gaat niet alleen over de bedrijven die geen winst maken, maar ook over ib-plichtige bedrijven. Het is bijzonder verstandig om dit te integreren en op te zetten.

Ook zelfstandigen hebben wel degelijk uitstekende mogelijkheden met de verhoogde aftrekregeling. Ze hebben niet met loonbelasting te maken, maar kunnen in de ib-sfeer een extra aftrek krijgen. Die regeling is nu gebaseerd op 25% van de tijd, dus 500 uur. Om zelfstandigen te stimuleren zou je die eis moeten verlagen naar 20% van de tijd, dus 400 uur. Een amendement daarover is ook onderweg.

Het antwoord van de Staatssecretaris over de btw-vrijstelling voor alternatieve geneeskunde is een beetje onduidelijk: het is een beetje moeilijk, het is allemaal technisch, technisch, technisch. Je draait gewoon een maatregel terug die in het Belastingplan 2013 is genomen.

Ook raar vonden we het antwoord over de VAR en de VAR-zelfstandige: de VAR is helemaal geen probleem voor de echte zelfstandige. Wat is dan een «echte zelfstandige»? Dat staat nergens. Er is nergens bepaald wanneer je een echte zelfstandige bent. Op het moment dat je voor eigen rekening en risico onderneemt, moet je een VAR kunnen krijgen. In het geval van schijnzelfstandigheid ligt dat probleem bij de werkgever. Ik pleit er nogmaals voor dat VAR-verklaringen ruimhartig worden verstrekt, ook aan mensen die bijvoorbeeld in de zorgsector als zelfstandige willen werken.

De Staatssecretaris heeft op mijn vraag over vrijwilligers en de verhoging van de vergoeding voor vrijwilligers eigenlijk een non-antwoord gegeven. Hij heeft een exposé gegeven over de wijze waarop de systematiek rond vrijwilligers is opgebouwd en die € 1.500 is gerealiseerd, maar hij wil in feite niets verbeteren om vrijwilligers extra te waarderen. In dit verband wijs ik op mijn aangehouden motie 34 083, nr. 15, om de vrijwilligers die in een AOW-gat zitten een verhoogde vrijstelling te geven, mede ter overbrugging van dat AOW-gat.

Tot slot kom ik bij het antwoord over de A- en de B-partner. Als partners scheiden en de ene ex-partner vervolgens veel geld verdient, kan de andere ex-partner ernstig gekort worden in de toeslagensfeer. In de mondelinge beantwoording is dit niet aan de orde geweest, maar in de stukken wel. De Staatssecretaris heeft het afgedaan met: ach, waar hebben we het over, het is een relatief kleine groep. Hoe relatief is «een relatief kleine groep»? Voor de betrokkenen is het juist een groot probleem. Zou je dat kunnen oplossen door die maximumtoeslagen te realiseren, dan zou je dat ook in een maandsystematiek moeten doen. Het gegeven van een maandinkomen in plaats van een jaarinkomen wordt genoemd als een probleem. Het probleem is nu juist dat de huurtoeslag een maandelijkse zaak is. Dat betekent dat je wel degelijk naar het maandinkomen moet kijken. Ofwel blijft men het hele jaar verschoond van die verlaging ofwel je houdt ook rekening met die maandelijkse verlaagde huurtoeslag, zodat je dat op maandbasis kunt doen. Het hoeft dan helemaal niet ingewikkeld en in principe geen grote wijziging te zijn.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen.

Ik wil even aanhaken op het punt van de letselschade. Ik heb er weliswaar in eerste termijn niet naar gevraagd, maar het kwam op bij diverse collega's en ik wil hen daarin ondersteunen, in ieder geval in vragende zin naar de Staatssecretaris. Wij hebben verschillende regelingen gehad; ik noem de bijstand en de vermogenstoets in de toeslagen. Wij hebben daarvoor de afgelopen jaren verschillende keren specifieke regelingen getroffen. De groep die daarvan rond moet komen, is immers heel specifiek. Ik hoor de Staatssecretaris echter het volgende zeggen. Als iemand alleen is, heeft hij tot zo'n beetje 2,5 ton geen probleem en als je met z'n tweeën bent, heb je tot 5 ton eigenlijk geen probleem. Dan zou je er per saldo namelijk niet op achteruitgaan en als je eronder zit, zou je er zelfs op vooruitgaan. Het omslagpunt zou zo rond de 2,5 ton en 5 ton zitten. Maar daarboven heb je dus wel degelijk een probleem. Zou het helpen als je daar een splitsing maakt? Of wordt het dan nog weer extra ingewikkeld? Dat kan ik me ook voorstellen, want welke peildatum neem je daar dan voor? Mijn vraag aan de Staatssecretaris is in ieder geval of we geen elegante manier kunnen vinden om dit probleem op te lossen.

De collega's hebben al het nodige gezegd over Wbso/RDA. Ik wijs ook nog op de brief van FBNet die binnengekomen is. Daarin worden vijf redenen opgesomd om wel degelijk een probleem te verwachten voor diverse groepen bedrijven. Hier is ook al het nodige over gewisseld met de Staatssecretaris. Ik ben van plan het amendement van D66 over dit onderwerp te steunen. Ik vond het argument van de heer Groot ook heel goed. Het is een openeinderegeling en er is natuurlijk maar een beperkt budget. Wanneer het aan de bovenkant leeggezogen wordt, betekent dat dat het op andere onderdelen wordt uitgekleed. Dat moeten we met innovatie niet willen.

Ik hoor straks nog een antwoord op mijn vraag over de vergroening. Ik dacht dat we dat hadden afgesproken en anders vraag ik het hierbij nog, in relatie tot de verhoging van de lasten voor gas en de glas- en tuinbouw.

Tot slot kom ik op de eenverdiener. Wij hebben daarvoor geknokt, maar mijn conclusie is dat we er nog niet zijn. We staan er echter positief en constructief in. We zijn echter niet positief over het eerste voorstel dat de Staatssecretaris deed, want eerlijk gezegd lost dat niets van het probleem op. De Staatssecretaris zei: neem nou 100 miljoen uit de vergroening en gebruik dat om de kinderbijslag of het kindgebonden budget te verhogen. Dat was echter niet het probleem. Het probleem is niet de koopkracht, waar we het in dit huis heel vaak over hebben. Dan zou je inderdaad met zo'n maatregel best wat kunnen. Het probleem is de grote onrechtvaardigheid die men ervaart in het verschil tussen belasting van eenverdieners en tweeverdieners. Dat gat is zo groot geworden. Ik hoor ook bijvoorbeeld de heer Groot zeggen dat je je in bepaalde gevallen kunt afvragen of het verschil niet onredelijk is. Ik vind dat wel een mooie formulering. Vanuit bepaalde beleidsdoelstellingen hebben partijen dit in het verleden gesteund. Ik weet echter nog goed dat toen die maatregel er kwam, er helemaal niet van die hoge arbeidskortingen en inkomensafhankelijke combinatiekortingen waren. Het probleem van vandaag is dus niet zozeer dat er verschil is. Het probleem is dat we, als we de inkomensafhankelijke combinatiekorting, de arbeidskorting en de verdere afbouw van de overdraagbare heffingskorting allemaal bij elkaar optellen, tot een dusdanig bedrag komen dat je je in alle redelijkheid moet afvragen waar die eenverdiener in dit verhaal nog is. Kun je dit maken? Als er 5 miljard te verdelen is, moet het voor die groep toch ook redelijk zijn?

Het kabinet heeft al een paar keer gezegd dat de deur openstaat. Dat is altijd fijn. Bij de Algemene Politieke Beschouwingen zei onze Minister-President dat. Bij de Algemene Financiële Beschouwingen zei de Staatssecretaris dat. In de Eerste Kamer zei onze Minister-President dat. Nu hoor ik het van deze Staatssecretaris terug bij het Belastingplan. Het verschil is alleen dat we volgende week moeten gaan stemmen. Het moet nu dus echt gaan gebeuren. En als ik de maatvoering hoor, maak ik me daar nog enige zorgen over. Er wordt een bedrag van 100 miljoen genoemd. Daar kun je wel wat mee doen, maar ook weer niet zo veel. Ik heb echter concrete dingen genoemd, zoals mijn voorstel om de snelheid te halveren. Ik denk dat dat heel erg zou helpen. Als je dat met terugwerkende kracht doet, compenseer je ook een deel van het verschil al volgend jaar. Volgens mij kom je dan op 76 2/3%. Er is een afbouwschema. Dat bouwt nu af met 6 2/3% per jaar. Als je dat halveert, kom je op 3 1/3%. We zijn nu een aantal jaren bezig. Als je dat verrekent, zou je volgend jaar naar 76 2/3% gaan. Ik hoor graag wat het kabinet van die maatregelen vindt en welke ruimte het ziet. Ik heb echter vanaf het begin glashelder gezegd dat er, wat de SGP betreft, echt wat gedaan moet worden aan die groter wordende kloof. Want laten wij wel wezen, die kloof neemt over de verschillende inkomensgroepen per 1 januari met € 2.000 toe als wij niets doen. Stel dat wij dit soort dingen doen. Overigens heeft de heer Van Weyenberg geen gelijk dat wij stappen terug in de tijd zetten. Dat doen wij al helemaal nooit, maar ik snap het vanuit de ideologie van D66 wel dat je al snel op dat idee komt. Die kloof neemt nog steeds toe in plaats van dat hij afneemt, zelfs als je de voorstellen overneemt die wij voorstellen. Het is dus niet zo dat de kloof kleiner wordt. Nee, hij wordt nog steeds groter, maar minder dan zonder die voorstellen.

Kijk waar eenverdieners op dit moment staan, hoeveel belasting zij inleveren, hoe gering hun koopkracht is ten opzichte van tweeverdieners, oplopend tot € 700 of € 800 per maand. Waar hebben wij het over? Kunnen wij deze mensen alsjeblieft helpen, zeker als je ook nog eens beseft dat het voor deze groep langzamerhand een illusie is om de vrije keus te hebben die wordt verondersteld? Voor 75% van de groep geldt dat echt niet. Ik wacht de voorstellen van het kabinet graag af. Voor ons is dit wel een essentieel punt.

De heer Groot (PvdA):

Ik ontken niet dat de verschillen groter worden, maar erkent de heer Dijkgraaf van zijn kant dat de voorbeelden in de CPB-studie die op verzoek is gemaakt, een beetje gezocht zijn? Wij zien immers steeds vergelijkingen tussen eenverdieners en tweeverdieners met een huurwoning. Het kleine inkomensverschil tussen minimumloon en modaal wordt veroorzaakt door de huursubsidie. Als je dezelfde vergelijking maakt tussen mensen met een koopwoning, valt de vergelijking heel anders uit. Dan valt het wel weer mee met die armoedeval. Is de heer Dijkgraaf het daarmee eens?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ja, maar dat gaat wat mij betreft om een ander punt. Bij de armoedeval speelt het inderdaad een grote rol of je huurder bent of koper. Mij gaat het sec om eenverdieners versus tweeverdieners en dan maakt kopen of huren nog wel iets uit – als eenverdiener zit je met een progressief belastingstelsel in een wat hoger tarief, dus dat compenseert iets van het verschil – maar als je het uitrekent, blijft het verschil nog levensgroot, ook over allerlei inkomensranges heen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Dank aan de Staatssecretaris voor de beantwoording. Dat geldt overigens ook voor de antwoorden die wij schriftelijk kregen. Dank daarvoor.

Wat het 5 miljardpakket en de vergroening betreft, had ik vandaag graag een reactie gehoord op suggesties van partijen om met meer banen en meer vergroening te komen. Op dat punt verlaat ik deze zaal teleurgesteld, want die reactie heb ik niet gezien. Ik heb eerder openingen gezien voor zaken die wellicht niet alleen leiden tot minder banen, maar ook tot stappen terug. Denk aan het belasten van werkende vrouwen, van tweeverdieners. Het is natuurlijk het volste recht van partijen om dingen te vragen, maar ik had gehoopt dat het kabinet daarin minder zou meegaan. Het gaat om banen op afzienbare termijn, die juist hoognodig zijn. Er staan immers nog steeds 600.000 mensen aan de kant. In de bestaande plannen komt het kabinet maar tot een derde van de ooit beloofde 100.000 banen, en als wij niet oppassen, gaan daar nog meer banen van af. De interruptiedebatjes hebben laten zien dat de wensen van die partijen die werkende vrouwen, tweeverdieners, zwaarder willen belasten, nog lang niet vervuld zijn met de beweging die de Staatssecretaris vandaag al heeft gemaakt in hun richting.

Ten aanzien van vergroening heb ik weinig ambitie gezien. Men wil alleen de wensen van de drie christelijke partijen financieren.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb dit hele debat gedacht dat de heer Van Weyenberg mij terug achter het aanrecht wil. Hij heeft het immers de hele tijd over vrouwen die weer stoppen met werken als deze maatregelen worden doorgevoerd.

De heer Van Weyenberg (D66):

Juist niet.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Hij wekt wel steeds de suggestie dat het over vrouwen gaat en dat het allemaal vrijwillige keuzes zijn. Er zijn hier vandaag ook een aantal voorbeelden de revue gepasseerd waaruit blijkt dat het niet altijd zo'n vrije keuze is als de heer Van Weyenberg suggereert. Je hebt een partner die ziek is of een kind dat gehandicapt is. Of je bent langdurig werkloos en je zit niet meer in de WW, maar je krijgt ook geen bijstand, omdat je partner verdient. Het zijn allemaal geen irreële voorbeelden. De heer Van Weyenberg maakt op zijn beurt een soort karikatuur van deze maatregel als hij doet alsof het er onze partij alleen maar om gaat om vrouwen weer achter het aanrecht te krijgen. Ik vraag de heer Van Weyenberg om eens te reageren op de voorbeelden die zojuist zijn gegeven.

De heer Van Weyenberg (D66):

Juist omdat er mensen langs de kant zitten die wel willen werken maar dat niet kunnen, zou ik die banen zo graag op één hebben gezet. De plannen van mijn fractie, waarmee mevrouw Schouten het wel of niet eens mag zijn, leiden gewoon tot aanzienlijk meer banen. Ik geef toe dat die niet allemaal morgen ontstaan, maar de teller gaat wel snel lopen. Dat zijn banen voor mensen die nu graag willen werken, maar dat niet kunnen. Dat zetten wij op één. Ten tweede. Als het gaat om het kunnen bieden van mantelzorg, vindt mevrouw Schouten mij aan haar zijde. We hebben daarin al een aantal keren gezamenlijk opgetrokken. Ik heb echter moeite met de lijn die erin lijkt te zitten dat we, om mantelzorg mogelijk te maken, het mogelijk moeten maken dat je je baan moet opgeven. En als het mijn fractie nou ergens om gaat, ...

De heer Omtzigt (CDA):

Nou, echt ...

De heer Van Weyenberg (D66):

U mag het niet met mij eens zijn, mijnheer Omtzigt. Als het mij ergens om gaat, is het juist dat de combinatie van werk en zorg veel beter mogelijk is. Daar zou ik het op willen inrichten.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik kan hier heel inhoudelijk en tot op de komma op ingaan, maar ik zou de heer Van Weyenberg bijna willen uitnodigen om eens met mij mee te gaan naar mensen die in die situatie zitten. Dan kan hij hun vragen of zij het echt een optie vinden om die zaken te combineren. Daar gaat het om. Ik heb in mijn eerste termijn al het voorbeeld gegeven van mensen die altijd met zijn tweeën fulltime gewerkt hebben en die drie kinderen hebben, van wie de derde gehandicapt is. Dat kind moet drie keer per week naar de revalidatie. Dan gaat het niet meer, mijnheer Van Weyenberg. Dan is het geen vrije keuze meer. Dan kunnen we heel veel regelingen treffen, maar dan wordt het bijna een keuze van: gaat de een betaald werk doen en de ander zich om het kind bekommeren? Wij mogen ideologisch echt van mening verschillen in hoe we zaken zien, maar ik weiger me erbij neer te leggen dat hier een karikatuur wordt geschetst van deze maatregel, die heel veel gezinnen raakt die echt geen andere optie hebben. Ik wil heel graag dat de heer Van Weyenberg dat ook onderkent. Ik nodig hem hierbij ook uit om een keer met mij bij die mensen langs te gaan en aan de keukentafel een gesprek te hebben.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dat het soms buitengewoon ingewikkeld is, ben ik helemaal met mevrouw Schouten eens. Ik ken de voorbeelden. Dank voor de uitnodiging, maar ik hoef niet met haar aan de keukentafel te gaan zitten. Ik ken die keukentafels ook. Het kabinet stelt echter maatregelen voor die moeten helpen om meer kansen op een baan te creëren. Ook mevrouw Schouten maakte een groot punt van de mensen die wel willen werken maar voor wie er geen baan is. Ik wil dan niet de kant op dat we dat soort problemen, waarvoor ik graag naar oplossingen zoek, oplossen met debatten over bijvoorbeeld de overdraagbaarheid van de heffingskorting of over het inruilen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting voor de kinderbijslag. Dat helpt mensen in de situatie die mevrouw Schouten noemt, die ook ik ken, ook maar heel beperkt. Laten we daar dan een oplossing voor zoeken, zoals we ook een oplossing moeten zoeken voor al die mensen die worstelen met de combinatie van arbeid en zorg, ook als ze wel allebei werken. Ook die mensen kom ik heel veel tegen. Die kent mevrouw Schouten ook. Dat vind ik de weg voorwaarts. We moeten niet proberen af te knabbelen van de ambitie van het kabinet om het werken ook voor de minstverdienende partner aantrekkelijk te maken. We moeten ook geen stap terug zetten. Dat is een ideologisch debat. Dat mag gevoerd worden. Daar is deze Kamer voor. Over bijvoorbeeld de overdraagbaarheid van de heffingskorting kunnen we discussiëren. Daarover verschillen wij inderdaad ten principale van mening en daarmee doe ik niks af aan de ingewikkelde voorbeelden die mevrouw Schouten noemt. Die wil ik totaal niet bagatelliseren, maar in de ideologische richting die wordt gekozen, van het meer fiscaal stimuleren van alleenverdieners ten koste van tweeverdieners, maakt mijn fractie een andere keuze.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik heb hier wel moeite mee. Laten we eens naar die groep kijken. 50% wil niet en kan niet, vanwege leeftijd, studie of handicap. Daarvan zou D66 moeten zeggen: het is jammer dat die groep getroffen wordt. Laat D66 het dan zo formuleren, met in ieder geval nog het woord «jammer». 25% wil werken, maar er is geen baan. Dan zegt de heer Van Weyenberg: laten we zorgen dat die banen er komen. Deze maatregel zorgt er alleen maar voor dat mensen geprikkeld worden om zich aan te bieden. Deze mensen bieden zich al aan, maar die baan is er niet. Dan moet je toch aan werkgeverskant zorgen dat er regelingen en banen komen? Dan moet je die mensen niet gaan prikkelen, want zij zijn al geprikkeld. Dat is niet zo gek, want die verschillen zijn al groot. Erkent D66 dat dit verhaal helemaal niet toepasbaar is op 75% van de eenverdieners?

De heer Van Weyenberg (D66):

Ons plan doet ook wat aan de werkgeverskant. Wij maken ook geld vrij om het voor de werkgever aantrekkelijker te maken om mensen in dienst te nemen. Daar hebben wij ook allerlei plannen voor. Ik bestrijd de lijn dat we dat probleem nu moeten oplossen door iets terug te draaien wat we jaren geleden hebben ingezet, namelijk de overdraagbaarheid van de heffingskorting. De heer Dijkgraaf maakt een andere afweging. Dat is een andere keuze dan die wij maken. Ik wil graag kijken naar de mantelzorg, maar dan zou ik willen zoeken naar een oplossing voor alle mensen die daarmee worstelen, wel of niet allebei werkend.

De heer Dijkgraaf (SGP):

De heer Weyenberg heeft al een paar keer het punt genoemd dat met deze plannen vrouwen meer belast zouden worden. Dat is feitelijk onjuist. Zelfs als de plannen van de ChristenUnie, het CDA en de SGP doorgaan, gaan die werkende vrouwen er nog steeds dik op vooruit als het gaat om wat er op de loonstrook staat; niet een beetje, maar dik. Erken dat nou!

De heer Van Weyenberg (D66):

Er ligt hier een kabinetspakket en de vraag is wat wij daarvan vinden. U wilt de ene kant op en ik wil de andere kant op. Ik kan ook zeggen dat heel veel alleenverdieners het plan van D66 een stap vooruit vinden ten opzichte van de kabinetsplannen, dus dat zou u ook kunnen omarmen.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik heb wel een interessante omdraaiing van de werkelijkheid gezien. Normaal wordt ons heel principiële politiek verweten, met weinig praktische dingen. Ik zie dat D66 hier naast mij doet wat men ons altijd verwijt. Ik kan u verzekeren dat de arbeidsparticipatie tussen 15 jaar en 30 jaar groter is bij vrouwen dan bij mannen, maar het gat is nog niet helemaal dicht wat salaris betreft. D66 zegt dat de tweede persoon in een huishouden die verdient, veel minder belasting moet betalen dan de alleenverdiener. Dat is wat er voorligt. Wat heeft D66 in petto voor de situatie waarin iemand ziek of gehandicapt is, geen inkomen heeft en volledig onderhouden wordt door de partner? Er komt nu een boete als je je partner onderhoudt. Feitelijk zou de enige manier om daarvan af te komen een scheiding kunnen zijn. Dat is het enige waarbij je extra fiscale voordelen gaat krijgen. Dat kan toch niet de bedoeling van het nieuwe gezinsbeleid zijn?

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik heb de heer Omtzigt nooit verweten dat hij principiële politiek bedrijft. Zijn fractie heeft alle maatregelen onderschreven die wij met de toenmalige C3 hebben genomen. Daarom zou ik de laatste zijn die de heer Omtzigt principepolitiek verwijt, maar daar zal ik het bij laten. Ik ben buitengewoon principieel als het gaat om meer kansen op werk voor beide partners, als het gaat om de overdraagbaarheid van de heffingskorting en als het gaat om het kunnen combineren van arbeid en zorg. Uit mijn hoofd zeg ik dat het verschil in belastingtarieven iets meer is dan 3 procentpunt, namelijk tussen 21,5% en 24%. Dat staat in alle notities. Daarmee scoren we goed in vergelijking met een land als België. Er zijn natuurlijk voorbeelden waar dat gat groot is. Dat zie ik ook. Maar de kern is dat die gemiddeldes het enorme zwart-witbeeld relativeren dat u schetst. Wij vinden bijvoorbeeld de maatregelen rond de kinderopvangtoeslag en de inkomensafhankelijke combinatiekorting nog niet genoeg. Wij willen veel meer doen. Daarmee gaan mensen erop vooruit en gaan de lasten op arbeid niet met 5 miljard maar met 10,5 miljard omlaag. De partij van de heer Omtzigt riep altijd om lastenverlichting, dus dat lijkt mij op zich een goed punt. Blijkbaar maken wij een andere keuze over de mate van de lastenverlichting en de vraag waar die aan moet worden uitgegeven.

De heer Omtzigt (CDA):

De D66-fractie heeft in haar tegenbegroting dezelfde netto lastenverlichting als het kabinet, alleen anders. Dus kom alstublieft niet met die netto lastenverlichting aan. Voor de zesde keer de vraag: wat heeft de D66-fractie voor boodschap aan die ongeveer 80.000 huishoudens waarbij een van de twee mensen niet in staat is om te werken vanwege een ziekte of handicap of vanwege onvrijwillige werkloosheid en door de WW-uitkering heen is? De prikkel is daar snoeihard, zo kan ik u verzekeren. Van de eerste € 15.000 waarvoor je werkt, hoef je nul euro belasting te betalen. Dat verandert in geen van de plannen die voorligt. Nul euro, dus komt u niet aan met de uitspraak dat er geen prikkel is. Welke boodschap hebben u en dit kabinet voor de mensen die dat echt niet kunnen?

De heer Van Weyenberg (D66):

Dit is een maatregel die de heer Omtzigt voorstelt over de hele linie. Zijn plan rond de combinatiekorting kost ongeveer 13.000 banen. Als de heer Omtzigt specifieke problemen wil oplossen, moet hij ook met specifieke oplossingen komen. Hij komt met een generieke oplossing die aansluit bij een ideologische richting die niet de mijne is. Dat vind ik opmerkelijk voor de zes miljoen werkenden in dit land. Ik wil altijd kijken of er iets moet en kan met maatregelen voor specifieke groepen, overigens ook om in dit soort gevallen ervoor te zorgen dat mensen die wel willen blijven werken arbeid en zorg kunnen combineren. Laten wij daar iets aan doen. De ideologische richting die u op wilt om 3 miljoen weg te halen bij werkende tweeverdieners, bij de minst verdienende partner – en dat is in overgrote meerderheid nog vaak de vrouw – en dat op een andere manier te gebruiken, is niet de richting van mijn partij. Sociaalliberalisme is soms ook een principe.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik ken D66 als een pleitbezorger van de leefvormneutrale belastingen. De heer Van Weyenberg focust nu op tweeverdieners. De vraag is waarom een alleenstaande met een modaal inkomen € 7.000 meer moet overhouden dan een kostwinner met een modaal inkomen. Waarom moet een alleenstaande met een minimumloon meer verdienen dan een kostwinner met een modaal inkomen? Dat is ook de vraag. Als je de leefvormneutraliteit zou bekijken, of het nu in een koppel een alleenverdiener is of een alleenstaande, zouden die op zijn minst gelijk moeten worden belast en eigenlijk de alleenstaande nog iets zwaarder, want die heeft één mond minder te voeden. Dat is heel oneerlijk. Wat gaat de heer Van Weyenberg daaraan doen als het gaat om de leefvormneutraliteit?

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik val misschien in herhaling. De heer Van Dijck citeert uit de CPB-notitie die een aantal partijen heeft laten maken. Mij valt op dat de kinderopvangkosten daar niet in zitten. Dat vind ik ingewikkeld voor de vergelijking in de sommetjes. Nogmaals, mijn fractie stond en staat pal voor het meer laten lonen van werk voor beide partners. Daarop zetten wij in. Dat vinden wij passen bij het feit dat nog steeds heel veel vrouwen economisch niet zelfstandig zijn. De heer Omtzigt sprak over getallen, maar onder de vrouwen tussen de 25 en 50 is nog steeds ongeveer 40% economisch niet zelfstandig. Dat vind ik een probleem. De heer Van Dijck mag dat anders wegen, maar ik vind dat een probleem. Dus ja, ik zet schaars belastinggeld in onze plannen in om te zorgen dat de lasten op arbeid veel verder omlaag kunnen dan bij het kabinet. Dat betalen wij deels door vergroeningsmaatregelen. Ik hoop de heer Van Dijck daarvoor een keer aan mijn zijde te vinden. Dat zetten wij in om te zorgen dat er veel meer kans op werk komt en dat werken voor iedereen gaat lonen. De stap naar werk en naar meer uren werk is een principiële keuze.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Het gaat om de vraag hoe liberaal D66 dan nog is. D66 wil vrouwen namelijk dwingen om te gaan werken. Ik dacht dat het een vrije keuze was? Of je nu kunt werken, werk vindt of voor zorg kiest, dat moet een vrije keuze zijn. Maar ik vind het niet te verkopen dat een gezin met één persoon die werkt en een alleenstaande persoon met een gezin verschillend worden belast. Sterker nog, de ene krijgt € 7.000 meer omdat hij alleenstaand is en de andere € 7.000 minder omdat hij toevallig een partner heeft. Dat kan D66 ook niet verkopen met dat liberale, kostwinnersonafhankelijke belastingstelsel waarvoor D66 altijd pleit.

De heer Van Weyenberg (D66):

De heer Van Dijck heeft me met «kostwinnersonafhankelijk» een nieuw scrabblewoord gegeven; dat had ik nog niet. Maar die IACK, waar sommige partijen hier zo tegen te hoop lopen, krijgt een alleenstaande ouder ook, dus bij die maatregel vind ik de heer Van Dijck vast geheel aan mijn zijde.

De voorzitter:

Het woord is nu aan de heer Omtzigt.

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter, ik was echt net begonnen. Ik geloof dat ik vijf zinnen in mijn eigen tijd heb gesproken.

Tot zover het hele pakket van vergroening, de 5 miljard en het gebrek aan banen. De Staatssecretaris heeft gezegd dat hij voor box 3 ambitie heeft. Dat vind ik een moeilijk woord. Ambitie heb ik ook; zo heb ik de ambitie om ooit nog wereldkampioen voetballen te worden. Als ik die ambitie uitspreek, wordt die echter niet geloofwaardiger. Daarom wil ik hier nog wat op kauwen, om te zien hoe hard dit is. Ik vraag de Staatssecretaris niet om binnen twee dagen een nieuw stelsel voor een daadwerkelijk gerealiseerd rendement uit de grond te stampen, maar ik ben wel op zoek naar het comfort dat we daar straks gaan eindigen. Over de varianten en modaliteiten zullen we nog allerlei debatten voeren, maar voor mij is dat een principiële brug om over te gaan. Dit betekent ook het een en ander voor hoe ik nu tegen het voorstel aankijk. Is dat een tijdelijke overbruggingsmaatregel of niet? Ik vind nog steeds dat het kabinet beter gewoon had kunnen kiezen voor een progressieve vermogensbelasting, met een structuur van twee verschillende tarieven op basis van vermogen. De heer Bashir heeft dat ook al gezegd. Als daarvoor was gekozen, hadden we nu veel minder debatten gehad waarin we allemaal met allerlei aannames – door sommigen ook wel «ficties» genoemd – over elkaar heen rollen. Laat ik voor de balans wel zeggen dat het positieve van dat plan wel is dat het de kleine spaarder veel meer ontziet.

Ik ben niet gerust op de Wbso. De argumenten daarvoor zijn net door de heer Dijkgraaf en de heer Groot genoemd. Ik vind er veel voor te zeggen om een plafond in te voeren en innovatie-uitgaven en speur- en ontwikkelingswerkuitgaven onder dat plafond van 20 miljoen fiscaal te ondersteunen en om de mate waarin die fiscaal kunnen worden ondersteund, te verhogen. Het gaat daarbij meteen om 100 miljoen euro. Dit laat zien dat het meteen om groot geld gaat. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn bereidheid om nog wat dieper in te gaan op mijn wat specifiekere vragen over de ICT, programmeren en de inhuur van derde partijen. Hij heeft een wat bredere schriftelijke reactie daarop toegezegd vóór de plenaire behandeling.

Ik ben blij dat het niet meer onuitvoerbaar is om die schenkingsvrijstelling met die € 100.000 in stapjes te doen. Ik waardeer de bereidheid van de Staatssecretaris en beraad mij op de vorm waar de voorkeur van mijn fractie naar uitgaat. Mevrouw Neppérus zei het al: dit kost serieuze centjes. Wij zullen hier dus nader op studeren. Ik heb er wel al wat eerste ideeën voor.

De Staatssecretaris zegt verder dat hij aan visie geen behoefte heeft. Ik ga daar ook nog even op kauwen. Hoe mooi ik het ook vind dat we hebben gezegd – en ik kijk nogmaals naar mevrouw Neppérus en de heer Groot – dat die € 100.000 ook mag worden geschonken aan iemand die geen familielid is, vind ik het nu oprecht ook een ratjetoe geworden met die verschillende grenzen, verschillende aanwendingsvormen en verschillende eisen voor aan wie je wel en niet mag schenken. Ik zou daarom enige stroomlijning wel waarderen. Wellicht zijn er urgentere zaken die morgen al moeten, maar ik vind dit echt een uitdaging. Hetzelfde geldt voor de erfbelasting. Mijn fractie heeft eerder gezegd dat wij dat echt een probleem vinden voor mensen zonder kinderen of zonder partner, die willen schenken. Wij hebben eerder het idee van die twee jokers geopperd en dat later in een notitie over de familie van nu bevestigd.

Dan wil ik ingaan op de vergroening. Ik vind het jammer dat de kolenbelasting blijkbaar volstrekt onbespreekbaar is. Dat is mijn conclusie na dit debat. Dat geldt eigenlijk ook voor de Maut, hoewel de Staatssecretaris daarover wel de zin uit het energieakkoord herhaalt dat het kabinet even aansluit als private partijen praten. Ik zou de Staatssecretaris willen vragen wat dat zinnetje betekent. In het energieakkoord staat iets als: als private partijen praten, dan schuift het kabinet aan. Maar je kunt op heel veel manieren aan een tafel aanschuiven. Ik vraag de Staatssecretaris of dat dan ook gebeurt met het doel om het voor elkaar te boksen.

Op de laadpalen kom ik plenair nog terug. Over de postcoderoos die de postcoderups moet worden, sluit ik mij in het vervolg graag aan bij mevrouw Schouten, die daar al eerder heel grote plannen voor heeft gemaakt. Het is leuk om af en toe nog samen met haar op te kunnen trekken. Dat hebben we in het verleden ook succesvol gedaan. Dat geldt op dit punt natuurlijk ook voor de heer Grashoff.

Daar wil ik het voor nu bij laten.

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris en de Minister voor de beantwoording in eerste termijn, net als voor de uitgebreide schriftelijke beantwoording. De zes wetsvoorstellen die hier voorliggen, behandelen we in een hoog tempo. Dat zal ook in de komende weken nog heel veel werk vereisen van de Staatssecretaris en zijn ambtenaren. Dat zie ik zeker.

Ik wil met een algemeen punt over de amendementen beginnen. Hoewel wij er iets minder ingediend hebben – die zijn in voorbereiding, zoals ze op het ministerie weten – zou ik graag weten welke conclusie de Staatssecretaris trekt uit de quickscans van de Belastingdienst. Het lijkt erop dat ongeveer elke parameterverandering in de inkomstenbelasting en dergelijke die voorgesteld wordt door de Kamer, op voorhand niet mogelijk is. Dat holt ons recht op amendement vergaand uit, moet ik zeggen. Ik heb het dan niet over box 3, want daarbij zijn veranderingen mogelijk. Maar ik zou graag een iets diepgaander visie hebben op de vraag of de Kamer iets mag doen. Als het betekent dat we het Belastingplan eerder moeten behandelen of de amendementen eerder moeten indienen, dan ben ik daartoe bereid. Anders kunnen we namelijk echt maar op een zeer beperkte manier amenderen in het Belastingplan.

We hebben er vandaag nog niet bij stilgestaan, maar ik stond versteld van de verzilveringsproblemen in dit Belastingplan. De alleenstaande moeder met een minimumloon heeft een verzilveringsprobleem. De AOW'er met alleen een AOW die gehuwd is, kan € 500 aan heffingskortingen niet verzilveren. Was dat precies de bedoeling? Het wil nogal iets zeggen over je inkomensbeleid. Het is bot geworden daar.

Ik begin met de lastenverlichting. Er ligt een pakket van 5 miljard. Het is goed dat er, met alles wat we nu zeggen, eindelijk enige mate van lastenverlichting is, na een aantal moeilijke jaren. We zien dat de Staatssecretaris tegemoet wil komen aan de wensen van de Kamer, maar het gaat met wel heel kleine stapjes. Het is ook nog niet precies duidelijk wat hij voorstelt. Er moet 100 miljoen komen uit de verduurzaming, zeg maar uit het pakket van de heer Grashoff of de heer Van Weyenberg. Dat zou gaan naar de TOG-plus. Het is me echter niet helemaal duidelijk hoe dat voorstel wordt uitgewerkt. Kan de Staatssecretaris enige duiding geven van hoeveel geld van waar naar waar zou gaan met het voorstel en hoe dat verder vormgegeven wordt?

Maar de CDA-fractie had drie vragen. Over de eerste, die over de alleenverdiener, hebben we het volgens mij 80% van de tijd gehad. De tweede ging over ouderen. Ik heb daar eigenlijk helemaal geen voorstel over gehoord. Sterker nog, bij ouderen wordt elk jaar hetzelfde grapje uitgehaald. Er wordt elk jaar voor één jaar de koopkracht gerepareerd, zodat die het jaar daarop weer valt. Dan kan de regering precies zeggen: dit jaar is voor dit pakket geregeld dat het gelijk is aan de werkenden. Ja, maar als je daar de val van het jaar daarop bijtelt, zitten ze weer netjes op de nullijn. En dat al sinds 2008. Ik had daar een iets diepgaander antwoord op verwacht, ook met voorstellen.

Ons derde voorstel betreft natuurlijk box 3. Ik vroeg de Staatssecretaris waarom hij de bestaande renseigneringsplicht van binnenlandse financiële instellingen niet uitbreidt met de verkoopwinst. De Staatssecretaris antwoordt dat de CRS over belastingontwijking gaat. Natuurlijk dient de CRS er niet toe om een Nederlandse vermogenswinstbelasting mogelijk te maken, maar toch is dit antwoord wel interessant. Moeten we daar nu uit opmaken dat het einddoel van de Staatssecretaris, een heffing op basis van het werkelijke rendement, er alleen komt als er uit het buitenland de benodigde informatie komt die in de VIA kan worden ingevuld? Als dat het geval is, dan hebben we wel een wat langere overgangstermijn nodig dan drie jaar. Ook schrijft hij dat banken nu nog niet eenduidig werken bij het doorgeven van vermogenswinsten aan hun klanten. Ook dat spreekt voor zich. Er is er namelijk maar een die dat kan stroomlijnen ten behoeve van een voorgestelde vermogensbelasting en dat is de regering zelf. Is de Staatssecretaris daarmee bezig?

Dank voor de duidelijkheid dat buitenlanders alleen hun Nederlandse onroerende zaken behoeven aan te geven in box 3. Wat ik echt niet snap, is waarom de Staatssecretaris dit rechtvaardig acht. Een Nederlander die straks kan kiezen of hij zijn tweede huis in Nederland dan wel in het buitenland koopt, weet dat als hij het in Nederland koopt het doortelt in box 3 en dat als hij het in het buitenland koopt het helemaal buiten beschouwing blijft en dat dus ook de progressie niet doorwerkt. Dat is een impliciete aanmoediging om je vakantiehuisje vooral in het buitenland en niet in Nederland te kopen. Het leidt ook tot een paar onrechtvaardigheden, in de zin waarom je niet het hele box 3-wereldvermogen neemt en om wanneer de helft in Nederland belast wordt, dat door de progressie heen te halen. Als je het doet, doe het dan op die manier.

Ik heb het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2015 nog eens goed bestudeerd samen met het antwoord van de Staatssecretaris waarom dit arrest niet van toepassing zou zijn. Eerlijk gezegd, zie ik het niet. Ik zie alleen overeenkomsten. Zo stelt de Hoge Raad in het arrest dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever heeft beoogd de werkelijke waarde te benaderen aan de hand van een forfaitaire regeling. Dat is precies wat de Staatssecretaris nu ook beoogt. Ook stelt de Hoge Raad dat wanneer de uitwerking van dit forfait leidt tot resultaten die de wetgever met het bepaalde niet voor ogen gehad kan hebben, die uitwerking buiten toepassing moet blijven. Ik heb niet gelezen dat de Staatssecretaris resultaten die zeer sterk afwijken van de werkelijkheid, voor ogen heeft gehad. Tot slot stelt de Hoge Raad dat bij een stapeling van forfaits – ik heb er in dit wetsvoorstel meer dan acht geconstateerd – en een afwijking van meer dan 10% van de werkelijke waarde niet wordt voldaan aan de bedoeling van de wetgever, namelijk de werkelijkheid benaderen. Dus kan de Staatssecretaris zorgvuldiger dan hij tot nu toe heeft gedaan, juridisch analyseren waarom dit arrest niet van toepassing is en heeft hij daar advies over gevraagd en, zo ja, is dat dan beschikbaar? Stel dat de Hoge Raad in de toekomst toch gelijkluidend oordeelt over de voorgestelde box 3 als in genoemd arrest, zou de regeling dan nog handhaafbaar zijn voor de Belastingdienst in verband met het tegenbewijs dat iedere belastingplichtige alsdan kan leveren? Dat zou een uitvoeringsdrama in tien bedrijven zijn. Is de Staatssecretaris bereid om dat risico te lopen? Het is dan wel weer fijn om in de OFM te lezen dat daar de mogelijkheid is van prejudiciële vragen. Ik neem aan dat iemand dit volgend jaar voor de invoering van box 3 al voorlegt aan de Hoge Raad om te weten of dit gaat kloppen of niet.

Dan het Belastingplan S&O. Ik schrik er wel van als slechts 12 van de 25 AEX-bedrijven gebruikmaken van de RDA.

De heer Bashir (SP):

Ik heb nog een vraag over het vorige blokje van de heer Omtzigt, het blokje over box 3. Zoals ik het begrijp, is het altijd al zo geweest dat de huizen in het buitenland zijn vrijgesteld, vaak volgens de verdragen die gelden. Dus aan die systematiek verandert er niets. Wat de heer Omtzigt in zijn eerste termijn zei, was echter veel interessanter, namelijk dat op het moment dat het Belastingplan niet ontkoppeld wordt van de box 3-voorstellen, het kabinet een probleem heeft. Ik heb de heer Omtzigt er nu niet meer over gehoord. Staat dat punt nog steeds? Wil de heer Omtzigt nog steeds dat het kabinet de voorstellen voor box 3 ontkoppeld van het plan dat nu op tafel ligt?

De heer Omtzigt (CDA):

Ja. Ik denk dat het anders onwijs en ontijdig is. Ik heb ook een aantal punten genoemd waarom deze box 3 uitgebreid behandeld dient te worden. Ik merk dat het wetsvoorstel LIV en het wetsvoorstel box 3 minder goed en minder gedegen zijn dan de rest van de wetsvoorstellen die hier voorliggen. Dan nog zitten er wel puntjes in waar we het niet helemaal mee eens zijn maar dat is echt een andere zaak. We hebben dit de afgelopen jaren vaker aan de hand gehad. Wij zijn begonnen over de accijnzen. Dat voorstel klopte niet. Ik noem voorts het voorstel inzake de belasting op leidingwater. Dat debat hebben we nota bene heropend. Iedere keer als wij zeiden dat er op de uitvoeringsproblemen moest worden gelet en dat iets niet goed werkte, vroeg iedereen: stem je dan voor of tegen? Ik denk dat het verstandig is om het eruit te halen. Dat denkt de Raad van State ook. Maar ik hoor niemand over deze kritiekpunten. Iedereen is er weer een ideologisch debat van aan het maken, terwijl box 3 zomaar schipbreuk zou kunnen lijden bij de Hoge Raad. Dat moet je niet willen als wetgever.

De heer Bashir (SP):

Ik geef de heer Omtzigt op één punt gelijk: alles wat hij aanraakt en waar hij zijn tanden in zet, verandert in een ramp. Ik hoop dat hij in dit geval wat minder gelijk zal krijgen. Je kunt natuurlijk ook de komende jaren gebruiken om juist de ontwijkingsmogelijkheden aan te pakken en de sluiproutes te dichten. Ik noem bijvoorbeeld box 2. Ik kan me zomaar voorstellen dat heel veel mensen die vermogen hebben, nu zullen uitwijken naar box 2. We kunnen de tijd ook gebruiken om die route te dichten. Dit voorstel is een verbetering ten opzichte van wat het nu is. Dat kan de heer Omtzigt toch ook niet ontkennen? Op dit moment betalen spaarders 1,2% belasting. Dat percentage zal lager worden. We kunnen die mensen toch ook niet aan hun lot overlaten en meer belasting laten betalen dan wat ze aan rente ontvangen?

De heer Omtzigt (CDA):

Ik had nooit gedacht dat ik vandaag op één punt een medestander in de SP zou vinden. Als de SP werkelijk meent dat de box 2-routes beter gedicht moeten worden, dan hebben we dat vandaag niet geregeld. Daarvoor zullen we echt iets meer tijd moeten nemen. Dat is alles wat ik hier voorstel: onkoppel het, behandel het rustig in januari en zorg dat het dan in de wet komt. Dan weten we hoe je boxen dicht.

Ik heb net een tweede probleem aangeleverd met de huizen in het buitenland. Je kunt beter een vakantiehuisje in Frankrijk hebben dan in Nederland.

De heer Bashir (SP):

Of Marokko.

De heer Omtzigt (CDA):

Of Marokko, maar daar wilde ik nu net niet over beginnen. Daar zijn weer andere dingen bij aan de orde. Daar wil ik zeker niet over beginnen terwijl Minister Asscher afwezig is. Dan zal er weer een heel andere discussie aan de orde zijn. Er zitten allerlei dingen in die je gewoon goed door wilt exerceren. Dat willen de SP en de VVD ook. En toch doen we het dan weer heel snel, zes wetsvoorstellen. Ik weet wel waar dit gaat eindigen: bij reparatie. Dat is echt onverstandig. Er valt met ons te praten over deze voorstellen ten aanzien van box 3. Er zitten zeker elementen in die we graag willen doornemen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ook ik heb in eerste termijn heel veel vragen gesteld, ook over de juridische houdbaarheid. Ik ben ook nog lang niet overal gerust op. Toch valt mij wel een politiek feit op: dat de toon van de heer Omtzigt vandaag wel wat anders is dan die tot nu toe was. Als je de heer Omtzigt vroeger 's nachts wakker maakte, zei hij: accijnzen. Als je de heer Omtzigt de afgelopen maand echter wakker maakte, zei hij: losknippen! Als je dan vroeg wat, dan zei hij eerst nog drie keer «losknippen». Ik heb hem vandaag de hele dag gehoord en hij heeft het niet één keer gevraagd. Hij zegt nu in reactie op een vraag van de heer Bashir: dat zou wel mijn voorkeur hebben. Dat is toch wel een heel andere toon dan de wijze waarop ik de heer Omtzigt en overigens ook de CDA-fractievoorzitter tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen over dit onderwerp heb horen praten. Kan hij dat voor mij duiden?

De heer Omtzigt (CDA):

Wij zijn nog steeds van mening dat het losgeknipt moet worden. Ik moet tot mijn spijt bekennen dat ik het debat hier vandaag vooral zie als een politiek spelletje. Dan zie ik weinig medestanders voor dat losknippen. Ik ben ook niet blind. Ik zie op andere punten meer medestanders. Ik zie wat hier vandaag gebeurt. Dat betekent nog niet dat ik ben afgebracht van mijn standpunt dat het wijs is om het los te knippen. In de eerste termijn viel vooral de heer Bashir mij aan op het feit dat losknippen tot uitstel zou leiden. Ik heb toen gezegd: losknippen is geen uitstel, losknippen is zorgvuldige behandeling. Er zijn erg weinig vragen over box 3 gesteld. De heer Van Weyenberg is inderdaad een uitzondering. Dat vind ik met alle fiscale constructeurs die klaarstaan om dit ding zo lek te schieten als ze maar kunnen, gewoon een gemis. Ook degenen die aan de linkerkant van de Kamer een meer gelijkvormige belasting willen hebben, zullen er dan achter komen dat box 3 betaald wordt door de enigszins vermogenden. Het wordt dus niet betaald door de mensen zonder vermogen en het wordt niet betaald door de miljonairs. Die gaan echt wat anders doen. Het wordt betaald door de categorie die daartussenin zit. De vraag is of je dat wilt.

De heer Van Weyenberg (D66):

Toch even over de politieke duiding, want we zitten een beetje in de afrondende fase voor vandaag. Tot nu toe heb ik de woorden van het CDA zo geïnterpreteerd dat zolang dit erin blijft, steun van het CDA voor het Belastingplan ver weg is. Dat is mijn interpretatie van de toch stevige woorden die de heer Buma en ook de heer Omtzigt aan dit onderwerp hebben gewijd. Ik constateer dat de inhoudelijke zorg bij de heer Omtzigt niet minder is. Zo ken ik hem ook. Hij bijt zich op de inhoud vast. Maar de politieke conclusie die hij daar tot nu toe aan leek te verbinden, hoor ik hem nu iets minder scherp uitspreken. Of vergis ik me dan?

De heer Omtzigt (CDA):

Kennelijk moet ik heel hard en heel helder zijn. Ik heb gezegd: wij hebben drie punten en wij hebben enige beweging gezien op één punt. Dat was het punt van de alleenverdiener. Ik heb op die andere twee punten – ik kan ze ook uitgebreider behandelen – geen beweging gezien. Ik verzoek de Staatssecretaris om daar de komende week wel mee bezig te gaan. Tja, hoe wil je het hebben? Wij trekken onze conclusie na het einde van de tweede termijn. Ik vind het interessant dat er constant tussenconclusies getrokken moeten worden en dat elk van mijn zinnen op een soort van goudschaaltje gewogen wordt naar de toonhoogte die ik op dit moment aansla. Ik kan u zeggen dat ik enigszins vermoeid ben na zo'n lang debat; dat is een goede manier om mij eronder te krijgen. Maar wij zijn er nog niet, wij trekken de conclusie pas aan het einde. Ik ben namelijk ook oprecht geïnteresseerd in de antwoorden die ik van de regering krijg op onze zorgpunten.

De voorzitter:

Dank u wel. Bent u klaar?

De heer Omtzigt (CDA):

Nee, ik zat even rond box 3 te kijken. De rest van wat ik kan vertellen, is korter en minder controversieel.

Op het punt van de RDA en S&O sluit ik mij aan bij de woorden van mijn collega's. Ik schrik wel van het feit dat slechts 12 van de 25 AEX-bedrijven hiervan gebruikmaken. Laat ik als enige dan maar in de microfoon fluisteren wat een aantal collega's zeiden: die VNO-lobby is toch wel heel erg succesvol geweest. Ik wil hier echt weten hoe het komt dat de grote bedrijven de RDA niet gebruiken. Dit kan toch niet waar zijn? Of ze innoveren niet of ze hebben nog zo veel verliezen uit het verleden dat ze in de carry forward zitten, maar dat geloof ik niet helemaal. Of ze betalen hier geen Vpb en willen wel de belastingaftrek waar ze geen belasting betalen. Dat is dan wel een heel interessante, zeg ik er dan maar bij.

Bij de OFM is het benutten van de dubbele vrijstelling voor fiscale partners bij kapitaalverzekeringen een zeer goede maatregel, maar waarom kost dit geen geld? De Staatssecretaris schrijft in het schriftelijke antwoord op de vraag van de heer Groot dat partners ervoor kunnen kiezen om de gerechtigheid bij leven te wijzigen, maar dit is niet een gedragseffect dat in ramingen wordt meegenomen.

Tot slot – en ook hier sluit ik bij de opmerking van de heer Groot aan – ben ik nog niet overtuigd van de noodzaak tot schorsende werking bij zaken over toeslagen. Klopt het dat als de Belastingdienst doorprocedeert tot de hoogste rechter en de toeslaggerechtigde door deze rechter in het gelijk wordt gesteld, de toeslaggerechtigde vele jaren op zijn toeslag mag gaan wachten? Dat heeft toch gevolgen voor lopende toeslagen?

Ik dank de Staatssecretaris voor zijn toezegging over een reactie op het CPB-rapport en de extra Walvis-toets op het LIV. Om eerlijk te zijn, ik maak mij wat betreft de uitvoeringstoets, zeker als ik de UWV-uitvoeringstoets lees in combinatie met de brief van Minister Asscher van vrijdagavond, grote zorgen of dat goed gaat. Later kom ik nog een keer terug op het rapport van Simmons & Simmons, maar ik heb het alleen ook kunnen vinden. Op zich is dat niet fraai. Bij de kolenbelasting wil ik echt comfort hebben om een totaal andere reden, maar ik kom in een keer in het linkerkamp terecht. Ja, ik moet uitkijken. Maar als het tot onteigening en procedures tegen de Staat leidt, zou ik zeggen: stel het een halfjaar uit als dat ertoe leidt dat we geen schadevergoeding hoeven te betalen.

Wat mooi ten slotte dat ten minste twee liberale partijen die tot nu toe op het punt van de schenkingsvrijstelling tegen mijn amendement in 2013 hebben gestemd om het gespreid te kunnen doen, dat nu al steunen. Ik wil die partijen met nadruk daarvoor dankzeggen.

De heer Bashir (SP):

Ik heb een vraag over het concrete voorstel dat de Staatssecretaris deed, namelijk 100 miljoen bij de energiebelasting – hij noemde dat vergroeningsmaatregelen – weghalen en dat gebruiken om de eenverdieners te ondersteunen. Is die 100 miljoen nu voldoende voor de heer Omtzigt en zo niet, wat is dan het concrete bedrag dat hij wil hebben?

De heer Omtzigt (CDA):

Ik heb in eerste termijn een bedrag van 300 miljoen genoemd. Dat is de IACK-intensivering. Ik vraag het voorstel precies op papier, want ik ben er nog niet van overtuigd hoe fraai deze maatregel is. Die gaat niet alleen naar alleenverdieners maar naar alleenverdieners met een ziek, dan wel gehandicapt kind. Dat is een wat duidelijker afgebakende groep, waarbij de zieke of gehandicapte partner volledig buiten beeld blijft. Dus ik wacht gewoon even het antwoord van de Staatssecretaris daarop af.

De heer Bashir (SP):

De Staatssecretaris is concreet geweest, namelijk 100 miljoen. De heer Omtzigt heeft 300 miljoen gevraagd. Ik zie daar nog een groot gat tussen. Of is 100 miljoen nu genoeg, zoals de Staatssecretaris voorstelt?

De heer Omtzigt (CDA):

Ik zie ook nog best een behoorlijk gat.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik heb twee vragen aan de heer Omtzigt. De eerste sluit aan bij de opmerking van de heer Bashir. De Staatssecretaris heeft van die 100 miljoen in feite een dekking aangegeven. Wat vindt de heer Omtzigt van die dekking? Dit behelst namelijk een maatregel waar ik hem tot nu toe nog niet positief over heb gehoord. Of is hij daar nu wel positief over?

De heer Omtzigt (CDA):

Nee, ik wil het liever uit de IACK gedekt zien, want een hogere energiebelasting, waarover natuurlijk allerlei mooie dingen worden gezegd, betekent feitelijk dat de inflatie omhoog gaat en dat de energierekening voor een gemiddeld huishouden met ongeveer € 15 per jaar zal toenemen. Daar word ik niet meteen warm van.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Betekent dat eigenlijk dat het CDA zegt dat het hele idee van de Staatssecretaris gewoon naar de prullenbak moet?

De heer Omtzigt (CDA):

Dat zeg ik nog niet.

De heer Krol (50PLUS):

Voorzitter. Dank aan de Staatssecretaris en de Minister voor de antwoorden.

De 50PLUS-fractie zet nog steeds grote vraagtekens bij de uitvoerbaarheid en de terugdringing van de regellast rond de belastingen. Wij zien de vereenvoudiging voor de burger in ieder geval niet.

De Staatssecretaris heeft wederom herhaald dat een evenwichtige inkomensverdeling een belangrijke randvoorwaarde is voor het beleid. Weer hoor ik verwijzingen naar het mediane koopkrachtbeeld, dat er volgens hem toch wel aardig uitziet voor ouderen. 50PLUS zit hier niet voor medianen maar voor mensen. Wij zijn nog steeds zeer verbaasd, verontwaardigd zelfs, als wij zien hoe het kabinet invulling geeft aan de zogenaamd evenwichtige inkomensverdeling. De inkomensverdeling is zeker voor gepensioneerden nog verre van evenwichtig, ook na de gedeeltelijke, laatste reparatie van de koopkracht, die echt niet meer is dan een magere pleister, en dan alleen nog maar voor het jaar 2016.

Van de gepensioneerden staat 39% op nul of verliest koopkracht. Ik lees nergens dat 39% van de werkenden op nul staat of koopkracht verliest. Ik kan met de beste wil van de wereld niet zien dat dat een evenwichtig aandeel is in de lastenverlichting van 5 miljard euro. Kan de Staatssecretaris dat nog eens helder voorrekenen?

50PLUS wil dat alle gepensioneerden structureel evenredig delen in de lastenverlichting en dat dat ook in de toekomst zo is. Ouderen hebben daar, in de woorden van de Staatssecretaris, emotioneel ook recht op. Ik ben het eens met de woorden van collega Omtzigt, die prachtig duidelijk maakte dat de koopkrachtontwikkeling van ouderen door een salamitactiek sinds 2008 is uitgehold.

De belastingdruk voor alleenverdieners is in veel gevallen relatief ongunstig en wordt door dit Belastingplan nog ongunstiger. Hier zien wij een tweede flinke onevenwichtigheid. De effecten van de inkomensafhankelijke combinatiekorting zijn onmisbaar en laten zich niet wegredeneren. Ook die onevenwichtigheid wordt in het Belastingplan niet geredresseerd. Wat 50PLUS betreft moet er voor beide groepen, ouderen en alleenverdieners, echt wat gebeuren. Wij vragen de Staatssecretaris om daar nog eens helder een mening over te geven. Wat gaat het kabinet voor deze groepen doen?

Ik kom op de box 3-heffing.

De heer Van Weyenberg (D66):

In eerste termijn had ik een interruptiedebatje met de heer Krol over de vraag wat hij nou nodig vindt. Toen zei hij: 1 miljard voor de koopkracht van de gepensioneerden. De Staatssecretaris heeft in zijn beantwoording naar mijn mening weinig subtiel gerefereerd aan het gesprek dat de heer Krol met zijn senator heeft gehad op het Torentje. Hij heeft een beetje gehint dat daarmee de eenmalige koopkrachtreparatie was geregeld, zodat hij nu wel tevreden moest zijn. Dat was het beeld dat ik opmaakte uit die verwijzing en uit de reactie daarop van de heer Krol. Is nu de conclusie dat u, mijnheer Krol, absoluut niet tevreden bent? Kan de conclusie zijn dat het pakket dat er nu ligt, zonder dat miljard niet op de steun van 50PLUS kan rekenen?

De heer Krol (50PLUS):

Zoals het hoort, oordeel je daar pas over als alle argumenten gewisseld zijn, maar op dit moment ben ik heel ongelukkig en lijkt het me sterk dat we daar uiteindelijk mee zouden instemmen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Van het feit dat de koopkracht van gepensioneerden eenmalig, voor 2016, met een bijsluiter gestut is met een significant bedrag, zegt u: dat is mooi, maar als dat miljard er niet structureel komt... Ik snap dat u het debat wilt afwachten, maar dit is toch de orde van grootte waaraan ik moet denken, wil ik de fracties van 50PLUS enthousiast zien?

De heer Krol (50PLUS):

Ik ga daarover zeker nog overleggen met de beide senatoren aan de overkant, maar op dit moment zijn wij inderdaad verre van tevreden.

Dan de box 3-heffing. Het kabinet is hoopvol dat een systeem van heffing van het werkelijke rendement in de toekomst ooit kan worden opgebouwd. Banken en financiële instellingen beschikken echter nu al over de benodigde informatie. 50PLUS vindt dat er zo snel mogelijk werk gemaakt moet worden van een heffing over het gerealiseerde rendement. Wij stellen daarbij de vraag of het niet verstandiger is om in afwachting van de heffing over gerealiseerd rendement het heffingsvrije vermogen tijdelijk flink te verruimen. Het nu voorgestelde, tamelijk ingewikkelde, stelsel met een stapeling van forfaits is ingrijpend, niet heel erg transparant voor de belastingbetaler en zeker niet eenvoudiger, terwijl dat toch één van de doelstellingen van het beleid was. De nieuwe vorm van heffing is en blijft vooral ongunstig voor voorzichtig beleggende ouderen met enig vermogen en met een beperkte beleggingshorizon. Dat zijn mensen die vooral sparen voor hun pensioen, voor zekerheid en voor enige inkomensaanvulling. 50PLUS vraagt de Staatssecretaris om de toezegging dat er een heffing op het gerealiseerde rendement zal worden ingevoerd, zodra dit technisch uitvoerbaar is.

Wat de verhoogde schenkingsvrijstelling betreft, redeneert de Staatssecretaris dat mensen tot een leeftijd van 40 jaar beschikken over kleine financiële buffers. Ook zou een ruimere leeftijdsgrens vermogende particulieren de mogelijkheid geven, erfbelasting te verminderen. Een verruiming van de leeftijdsgrens zou bovendien leiden tot een aanzienlijke budgettaire derving. Al deze argumenten kunnen 50PLUS nog steeds niet overtuigen van de redelijkheid en billijkheid van het voornemen om de leeftijdsgrens tot 40 jaar te beperken, en het doel van de schenking tot een eigen woning. Ik gaf in eerste termijn al een voorbeeld van een 65-plusser met twee kinderen, een van 38 jaar en een van 42 jaar. Als je dan wel gespreid mag schenken aan het ene kind, maar niet aan het andere, omdat het boven de 40 is, dan vind ik dat bizar. Mensen die huren kunnen overigens evenzeer behoefte hebben om schulden te verkleinen. Dat geldt zeker niet alleen voor huurschulden. Woongerelateerde schulden zijn weliswaar de belangrijkste, maar zeker niet de enige schulden die verkleind moeten worden. Een breed scala aan particuliere schulden zet een rem op de consumptie. Een royalere schenkingsvrijstelling zou zeker goed zijn voor de economie en dus ook voor de fiscus. Kan de Staatssecretaris hierop ingaan?

De heer Groot (PvdA):

Toch nog even een vraag over het vorige punt. De heer Krol gaf aan dat hij heel ontevreden is met het inkomensbeeld dat er nu ligt, maar ik mag toch aannemen dat hij nog ontevredener is als dit Belastingplan niet wordt aangenomen? Dan gaan ouderen er immers flink op achteruit, wat nu voorkomen wordt. Wat betekent dat voor de positie van 50PLUS?

De heer Krol (50PLUS):

Als de heer Groot mij die vraag zo stelt, laat hij mij kiezen tussen twee kwaden. Dan wil ik nog eens heel goed nadenken over de vraag of het niet toch verstandiger is om nu «nee» te zeggen en te hopen dat er echt een verstandiger plan komt waarin iedereen evenwaardig meedeelt in het zoet dat er eindelijk is, zeker als je nagaat dat de ouderen zo veel jaren in het zuur hebben moeten delen. Daarom is het voor mij vrijwel onmogelijk om die vraag nu te beantwoorden.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Toen wij vorige week maandag begonnen aan deze marathon, stelde iemand mij de vraag of ik het niet heel vervelend vond om zo lang over allemaal heel technische zaken te spreken. Mijn antwoord was dat het echt niet over techniek gaat, maar dat het ergens over gaat. Het gaat over opvattingen over de maatschappij. Het gaat om de manier waarop je wilt dat de zaken verdeeld worden in Nederland en de manier waarop de inkomsten worden vergaard. Daar zit heel veel ideologie achter. Ik denk dat het debat dat wij vandaag hebben gevoerd, daarvan ook blijk heeft gegeven. De verschillen zijn duidelijk geworden, zo zij dat al niet waren, maar ook hebben wij allemaal vanuit ons eigen perspectief aangegeven waarom wij hechten aan bepaalde wijzigingen en waarom wij proberen om zaken nog wat zwaarder aan te zetten in dit Belastingplan.

Vanuit dat perspectief wil ik mijn tweede termijn aanvliegen en dan begin ik met het grote punt van deze dag, namelijk het verschil tussen de eenverdieners en de tweeverdieners. Ik wil allereerst de Staatssecretaris bedanken dat hij een poging tot een gebaar heeft gedaan. Ik heb het een openingszet genoemd, want ik denk dat het ook zo moet worden opgevat. Ik ben blij dat hij wil bewegen, maar ik denk dat we nog wat meer duwtjes de goede kant op moeten geven.

De Staatssecretaris heeft aangegeven dat hij de opbrengst van de vergroening wil gebruiken om verbeteringen aan te brengen in de pluszaken, de kinderbijslag en het kindgebonden budget. Op zichzelf zijn dat goede bewegingen. Los van de plus is het altijd goed om in de kinderbijslag of het kindgebonden budget wat te doen, maar met deze twee maatregelen adresseren we dat punt onvoldoende omdat ze te ruim zijn. Het verwatert te veel als we het technisch willen doen, omdat natuurlijk iedereen kinderbijslag en kindgebonden budget krijgt. Dan lijkt het mij best wel een dure maatregel te worden, terwijl we het veel gerichter kunnen doen.

Ik heb de suggestie van de heer Dijkgraaf gehoord en die lijkt mij heel interessant. Ik heb ook gehoord dat de Staatssecretaris daarnaar wil gaan kijken. Ik hoop dat we in die richting de groep eenverdieners wat gerichter tegemoet kunnen komen. Ik heb er niets op tegen als dit uit de vergroening komt. Sterker nog, onze partij heeft gepleit voor extra vergroening in dit Belastingplan. De eerlijkheid gebiedt mij echter ook te zeggen dat ik mij afvraag of 100 miljoen dan genoeg is. Als er meer vergroend kan worden en de opbrengst daarvan ook gebruikt kan worden voor deze groep is dat helemaal prima, maar wat mij betreft kan er ook gekeken worden naar de IACK, omdat die natuurlijk verhoogd is en daarmee het verschil tussen de tweeverdieners en de eenverdieners vergroot is. Dat zijn knoppen waaraan allemaal gedraaid kan worden, zo zeg ik oneerbiedig, want het gaat om serieuze zaken. Daar zou wat mij betreft ergens de oplossing gevonden kunnen worden. Ik hoop dat de Staatssecretaris zijn gedachten daar wat meer over kan laten gaan.

Het tweede punt dat wij genoemd hebben, is de positie van de chronisch zieken en gehandicapten. Ik heb een amendement in voorbereiding voor een extra fiscale tegemoetkoming voor de bijzondere uitgaven, maar ook op de plus vragen wij om nog eens gericht te kijken naar een extra tegemoetkoming voor de koopkracht voor ouders met een gehandicapt kind. Wat dat betreft, zullen wij ook kijken hoe wij daarop een amendement kunnen voorbereiden.

Het derde punt is de vergroening. Ik noemde het al. Ik dank de Staatssecretaris ervoor dat hij gezocht heeft naar mogelijkheden om hier ook aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen. Er liggen een paar interessante amendementen van de heer Grashoff en in die lijn heeft de Staatssecretaris ook geantwoord. Het is fijn dat daar ook mogelijkheden zitten. Wat mij betreft, moeten we in de aanloop naar de plenaire afronding kijken hoe wij het amendement goed kunnen krijgen wat betreft het verschil tussen gas en elektra en de grootverbruikers.

Ik heb gevraagd hoe het al dan niet sluiten van de kolencentrales zich verhoudt tot het al dan niet handhaven van de kolenbelasting. Wij krijgen dat antwoord nog. Wat ons betreft, kan die kolenbelasting er sowieso op blijven. Ik zie echter energieakkoorden die wij niet hebben afgesloten, maar waarmee wij helaas wel te maken hebben. Ik zie de beperking met pijn in mijn hart.

Dat geldt ook voor de bijstook van biomassa. Ik vind het nog steeds waanzin dat als wij een milieumaatregel opleggen, wij daarbij subsidie gaan geven. Volgens mij kan dat ook zonder, maar ook nu zie ik dat er een energieakkoord ligt.

De postcoderoos is een postcoderups geworden. Hij wordt mij de hele tijd in de schoenen geschoven. Dat ding achtervolgt mij al jaren. Ik denk dat we het nu toch maar een keer moeten regelen, zodat we ervan af zijn. Dan bekijken wij ook meteen hoe wij het voorstel voor een nihiltarief voor de lokale energiecorporaties daarin kunnen meenemen. Wij gaan deze week proberen om die puzzel te leggen.

Op het punt van box 3 heb ik al aangegeven dat ik op zoek ben hoe wij een maatregel kunnen nemen voor letselschade. Wij zullen proberen daarvoor een amendement op te stellen.

Ik dank de Staatssecretaris voor de toezegging die hij in de schriftelijke beantwoording heeft gedaan over de mantelzorgwoningen. Als je een woning bij je huis plaatst en je daarin iemand verzorgt voor wie je de zorg hebt, bijvoorbeeld je ouders, hoe wordt dat dan meegenomen in de WOZ-bepaling? Ik dank de Staatssecretaris dat hij bij de Waarderingskamer gaat aangeven dat daarover duidelijkheid moet komen, zodat gemeenten weten waar zij aan toe zijn en mensen die zorg willen verlenen daarvoor geen rekening gepresenteerd krijgen.

De Staatssecretaris kan zich niet herinneren dat er nog een definitie zou komen van het begrip «mantelzorg» en dat dit met VWS en SZW zou worden opgepakt. Ik kan mij dat nog wel herinneren. Dat was overigens niet van deze Staatssecretaris gekomen. Volgens mij zou SZW het samen met VWS oppakken, dus ik zal het daar nog aankaarten. Net als we bij het begrip «zzp'er» hebben gedaan, lijkt het mij wel wijs om er nog een keer een definitie van te krijgen, omdat er veel zaken omheen worden georganiseerd. Dan is het goed om te weten of we het over dezelfde groep hebben.

Over de Wbso en de RDA is al genoeg gezegd. Ik vind het amendement van de heer Van Weyenberg verstandig en zal dat steunen.

Ik dank de Staatssecretaris voor de toezegging dat de schenkingsvrijstelling ook gespreid kan worden ingezet.

Ook de kwestie van de digitale kranten en de btw daarop blijft ons achtervolgen, maar wij zullen er eindeloos mee doorgaan. Ik heb er heel veel vertrouwen in dat als Nederland het komend halfjaar voorzitter is van de EU, we hierin echt stappen kunnen zetten. Als de Staatssecretaris daarvoor nog aanmoediging van ons nodig heeft, dan mag hij dat zeggen. Dan zullen wij meteen in het gelid springen en ervoor zorgen dat ook deze waanzin ten einde komt. Ik kan echt niet meer uitleggen dat we kranten en digitale diensten op een andere manier belasten.

In eerste termijn heb ik via de heer Bashir de heer De Wit bedankt voor het fonds voor de Joodse oorlogsslachtoffers. Ik wil nog de heer Omtzigt en mevrouw Neppérus noemen, want ik weet dat zij hiervoor ook veel moeite hebben gedaan. Hun mag ook wel wat eer toekomen op dit punt.

(Geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Dank u wel. Ik denk dat de heer Omtzigt en mevrouw Neppérus dit graag in dank aanvaarden. De heer Grashoff heeft nog een vraag.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik vraag mevrouw Schouten om met mij de reactie van de Staatssecretaris rondom de vergroening af te pellen. Ik doe dat dan met heel grote, misschien wat grove stappen. De biomassabijstook is verdwenen. De kolenbelasting is verdwenen. Het voorstel voor de energiebelasting kleinverbruik dat ik heb gedaan, zou afhankelijk van hoe het precies geïnterpreteerd moet worden intussen zomaar gehalveerd kunnen zijn. Voor de energiebelasting grootverbruikers zullen zodanige uitzonderingen moeten worden gemaakt dat ik mij afvraag hoeveel volume er overblijft. Is mevrouw Schouten het met mij eens of niet dat ten minste het serieuze gevaar bestaat dat er onvoldoende substantiële vergroening overblijft?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb net aangegeven wat ik vind van de kolenbelastingen en de bijstook. Als ik het een beetje populair mag zeggen: ik baal als een stekker dat we op dat punt een energieakkoord hebben. Dat zet ons namelijk in dit soort discussies elke keer weer klem. Ik zie de voordelen van een energieakkoord best in, maar ik denk dat we op dit soort punten ambitieuzer hadden kunnen zijn dan ze uiteindelijk in het energieakkoord zijn vormgegeven. Dat is mijn worsteling. Dat zeg ik eerlijk. Ik denk dat we op dit punt dingen kunnen proberen tot we een ons wegen, maar dat er op dit moment niet zo veel beweging in zit. Dan zoek ik naar andere terreinen, waar we die beweging wel hebben en waar die vrijheid meer zit.

Over de vraag hoe we het energieverbruik van kleinverbruikers met hogere belastingen kunnen terugdringen, verschillen we toch van mening. Ik heb voorstellen gedaan voor bijvoorbeeld energiebesparingsmaatregelen, een soort energiebesparingsaftrek voor particulieren. Dat lijkt mij wel effectief. Daar moet je dan alleen wel het budget voor hebben. Daar kunnen we een deel van de opbrengsten van de amendementen van de heer Grashoff voor gebruiken. Dat zou ik toejuichen. Dat is prima. Ik zie alleen dat die ook voor andere methoden worden ingezet.

Ik ben blij met het antwoord over de postcoderoos en over het nihiltarief. Vraag maar aan de heer Groot: dat zijn twee zaken waar wij al ongeveer drie jaar voor strijden en waar we elke keer niet de handen voor op elkaar kregen. Daar lijkt nu echter beweging in te zitten. Ik kom op het punt van het belasten van gas en elektriciteit. De heer Grashoff heeft daar zelf een amendement voor ingediend en ik heb de vorige keer al gezegd dat ik dat erg interessant vind. Ook het belasten van gas en elektriciteit van de grootverbruikers vind ik interessant. Ik denk dat het best een stap is als we daar toch weer wat aan kunnen gaan doen. Is het genoeg? Nee, in alle eerlijkheid denk ik dat het altijd ambitieuzer kan. Ik zie alleen wel dat er echt beweging is en dat is voor het eerst sinds jaren. In het verleden praatten we tot we een ons wogen om hier maar een beetje beweging in te krijgen. Ik tel dan nu mijn knopen en denk: er gebeurt in ieder geval wat.

De voorzitter:

Wilt u afronden? Dit antwoord is ongeveer even lang als uw spreektijd.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Oké. Het kan dus altijd meer, maar ik ben ook blij met de stappen die nu gezet lijken te kunnen gaan worden.

De heer Bashir (SP):

Voorzitter. Dank aan de Staatssecretaris en de hardwerkende ambtenaren op het Ministerie van Financiën voor zowel de schriftelijke beantwoording als de beantwoording van vandaag. Ik wil nog even kort stilstaan bij drie punten.

Ik begin met het 5 miljardpakket. De afgelopen crisisjaren hebben alle groepen heel veel ingeleverd. Als je de percentages bekijkt, hebben de mensen die gepensioneerd zijn, de ouderen en de niet-werkenden flink ingeleverd, niet alleen qua koopkracht, maar ook qua voorzieningen. Als er geld valt terug te geven – ik mag van de Staatssecretaris niet «verdelen» zeggen en daarom zeg ik «teruggeven» – zou het heel raar zijn als we niet naar de groepen kijken die de afgelopen jaren flink hebben ingeleverd. Als het je tegelijkertijd om de banen te doen is, kun je het geld dat nu wordt teruggegeven op een veel efficiëntere manier inzetten. De heer Van Weyenberg heeft dat ook gezegd. Als je de verlenging van de derde schijf deels terug zou sluizen naar bijvoorbeeld de verlaging van de eerste en de tweede schijf, kun je daarmee substantieel meer banen creëren en ervoor zorgen dat mensen die niet werken, zoals gepensioneerden, ouderen en mensen in de bijstand of met een uitkering, er ook iets op vooruitgaan. Dat heeft in ieder geval onze voorkeur. Daarmee zorg je er ook voor dat het draagvlak voor het belastingsysteem in zijn geheel in stand zal blijven. Het is niet uit te leggen dat iedereen moet inleveren, maar dat alleen de werkenden erop vooruitgaan als er geld te verdelen valt.

Ik denk niet dat de discussie over de eenverdieners en tweeverdieners meteen na de behandeling van dit Belastingplan zal eindigen. Deze discussie loopt al veel langer. In 2009 heb ik al Kamervragen gesteld, samen met de heer Van der Vlies van de SGP-fractie. Sindsdien is de kloof tussen een- en tweeverdieners groter geworden. Wij zien echter ook dat de kloof tussen zelfstandigen en niet-zelfstandigen groter is geworden qua effectieve belastingdruk. Zo zijn er nog meer groepen. Als je draagvlak wilt voor het hele systeem, moet je alle groepen in ogenschouw nemen. Het lijkt mij goed om nog eens nader met elkaar in debat te gaan over een- en tweeverdieners. Welke verschillen vinden wij acceptabel? Welke kosten vinden wij qua banen acceptabel? Dat hoeven wij niet te bespreken in het kader van het huidige Belastingplan. Dan nemen we er in het voorjaar de tijd voor om er uitgebreid over te discussiëren.

Ik kom op box 3. Het voorstel van het kabinet dat nu op tafel ligt, is wat de SP-fractie betreft een stap in de goede richting. Wij hebben afgelopen zondag onze eigen voorstellen gelanceerd. Wij willen werkelijke vermogenswinsten belasten. Dat wil ook een meerderheid van de Kamer, maar de Staatssecretaris zegt dat het niet uitvoerbaar is. Wij moeten een stip aan de horizon afspreken en niet pas overschakelen als het technisch mogelijk is. Nee, het is andersom: wij gaan er alles aan doen om het technisch mogelijk te maken. Dat doe je bijvoorbeeld door in het Belastingplan 2017 af te spreken om in 2018 een werkelijke vermogenswinst te gaan belasten. De SP stelt een vermogenswinstbelasting voor met een heffingskorting van € 200. De Staatssecretaris zegt dan: dan betalen mensen bij een rendement van 4% belasting vanaf € 12.000 aan vermogen. Op dit moment behalen spaarders 1% rendement op hun spaarrekening en dan zou het gaan om € 62.000. Dan pas betaal je belasting in het voorstel van de SP. Ten aanzien van de vermogensbelasting stellen wij voor om de miljonairs een miljonairsbelasting te laten betalen. Dan maak je de vermogensbelasting ook echt progressief. Het voorstel dat wij gisteren hebben gelanceerd levert 4,2 miljard euro op. Stel je voor dat je dat geld zou gebruiken om de belasting op arbeid te verlagen, hoeveel banen kun je daarmee creëren? Volgens mij heel veel. Ik denk dat wij zowel D66 als het kabinet hier heel blij mee maken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik vind het altijd interessant als partijen zelf voorstellen doen. Hulde voor de inspanningen hiertoe! Ik heb een vraag over de opbrengst versus de vrijstelling van belasting. De heer Bashir zegt dat je bij de huidige rentestand een vrijstelling van € 62.000 krijgt. Tegelijkertijd wordt 4,2 miljard opgehaald. Dan zijn wij iets heel doms aan het doen met zijn allen, als wij én 4,2 miljard kunnen ophalen én een vrijstelling van € 62.000 kunnen geven. Dat gaat toch niet samen? Op welke termijn denkt de heer Bashir die 4,2 miljard binnen te halen? Onderkent hij dat dit voorstel met de huidige rentestand geld zou kosten in plaats van opleveren?

De heer Bashir (SP):

Wij hebben het plan laten doorrekenen door het Centraal Planbureau. Het plan bestaat uit twee delen: een miljonairsbelasting die de helft van die 4,2 miljard oplevert – dan betaal je 1% belasting over bedragen boven 1 miljoen euro en 2% over bedragen boven 2 miljoen euro – en een vermogenswinstbelasting. Daarmee worden werkelijke vermogenswinsten belast tegen 40%, met een vrijstelling van € 200 aan vermogenswinstbelasting. Dat levert de andere helft van die 4,2 miljard op. Het gaat inderdaad om een meerjarig gemiddelde. Het Centraal Planbureau heeft met die cijfers gerekend. In goede jaren wordt meer belastinggeld opgehaald en in slechtere minder. Als beleggers volgens de index op de beurzen een rendement van 2% hebben behaald, wil dat niet zeggen dat de opbrengsten ook 2% zijn. Er zijn immers mensen die winst maken door opties te schrijven of door short te gaan op de beurzen. Ook al die vermogenswinsten worden meegenomen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voor de goede orde, met de huidige rendementen en rentestanden zou dit voorstel ons dus geld kosten als wij het volgend jaar zouden laten ingaan?

De heer Bashir (SP):

Nee, want alleen al de miljonairsbelasting levert de helft van die 4,2 miljard op. Het Centraal Planbureau heeft doorgerekend dat het voorstel gemiddeld 4,2 miljard per jaar oplevert.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Ik kon mij goed vinden in de vragen van mevrouw Schouten, want ik dacht ook: je gaat al eerder betalen. Maar hoe zit het met de gedragseffecten, juist ook van de extra belasting die de heer Bashir wil? Toen zoiets in Frankrijk werd ingevoerd, zagen we namelijk dat er allemaal mensen weggingen. Zitten die effecten ook in de berekening? Het Centraal Planbureau schreef namelijk van niet, dus ik hoor dat graag.

De heer Bashir (SP):

Het Centraal Planbureau houdt rekening met 20% minder opbrengsten als gevolg van belastingontwijking. Dat kan bijvoorbeeld box 2 betreffen, maar ook het buitenland. Alleen heeft het Centraal Planbureau dat niet berekend in de 4,2 miljard, dus daar moet je inderdaad nog 20% afhalen.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Dus gedragseffecten voor het buitenland zitten er niet in. Dan heb ik het toch goed gelezen.

De heer Bashir (SP):

Nee, dat klopt. Die 20% gedragseffecten zijn niet meegerekend. Dat is eigenlijk hetzelfde als wat het kabinet doet. Dat neemt bijvoorbeeld bij oldtimers en accijnsopbrengsten ook de gedragseffecten niet mee. Het Centraal Planbureau heeft gewoon de systematiek van het kabinet aangehouden, maar ik zeg eerlijk dat er inderdaad 20% minder opbrengst is als je de gedragseffecten wel meerekent. Ik wijs er echter op dat je, als je zulke voorstellen doet, niet stil op je stoel moet blijven zitten. Dan moet je ook bekijken wat de ontwijkingsmogelijkheden zijn, om die constructies aan te pakken. Dat is ook meteen ons voorstel aan het kabinet. Als de voorstellen van het kabinet die nu op tafel liggen, doorgaan, zal dat heel veel gedragseffecten hebben. Daarin geef ik de heer Omtzigt helemaal gelijk. Wat ons betreft hoeft het plan niet gesplitst te worden. Het mag zo blijven als het is, maar wij willen echt dat het kabinet nu toezegt dat het er alles aan gaat doen om de gedragseffecten en ontwijkingsmogelijkheden aan te pakken. Dat kan bijvoorbeeld via box 2 of via het buitenland zijn, of via het aankopen van huizen. Het kabinet moet alles op alles zetten om alle gedragseffecten aan te pakken. Ik heb een tijd geleden Kamervragen gesteld over tweede huizen in Marokko, maar je hebt die ook in veel andere landen. Volgens belastingverdragen worden huizen in het buitenland belast in het land waarin ze staan. Wij hebben dus geen belastingmogelijkheden op tweede huizen, dus het kan ook een ontwijkconstructie zijn om een huis in het buitenland te kopen. Hierop krijg ik graag een toezegging.

Tot slot.

De voorzitter:

Ik zag nog twee vragen over box 3. Zijn die vragen nog noodzakelijk of is er voldoende over dit plan gesproken? Die zijn noodzakelijk, hoor ik.

De heer Klein (Klein):

Ik heb nog een vraag aan de SP over het belasten van het rendement op de vermogenswinsten. Betekent dit ook dat mensen geld terugkrijgen als er een negatief rendement is?

De heer Bashir (SP):

Een echte vermogenswinstbelasting gaat inderdaad uit van echt behaalde rendementen. Op het moment dat je verliezen maakt, mag je die verrekenen met toekomstige winsten. Ook dat is dus meegenomen in ons voorstel. Dat is ook doorberekend door het CPB. Als je verliezen maakt, bijvoorbeeld omdat de beurs crasht, dan mag je die met toekomstige winsten verrekenen. En dan nog is er meer opbrengst dan nu het geval is. Dat komt omdat er meerjarig op de beurs heel hoge rendementen worden behaald. Heel veel vermogenswinsten worden op dit moment ook niet meegerekend in het plan, omdat we uitgaan van een fictief rendement van 4%. Besef wel: als ons voorstel doorgaat, worden werkelijke vermogenswinsten belast. Als jij 1% rendement behaalt, betaal je daar 40% belasting over. Dat betekent dus 0,4% belasting. Heel veel mensen gaan erop vooruit. Doe je het goed op de beurs of haal je heel hoge vermogenswinsten door bijvoorbeeld een huis te verhuren, dan maak je dus ook heel veel winst en mag je ook wat meer belasting betalen.

De heer Omtzigt (CDA):

Hulde voor het feit dat er een model onder ligt. Ik ben trouwens heel benieuwd hoe we opties en swaps en zo gaan belasten bij vermogenswinsten. De techniek daaronder heb ik nog niet mogen zien, maar als die bestaat, hoor ik dat graag. Het wordt echt een drama als je dat wilt gaan doen, maar ik hoorde het zonet toch echt.

Deze vraag is zowel voor de SP als voor Staatssecretaris Wiebes. In het SP-plan wordt uitgegaan van een langjarig gemiddeld rendement in box 3 van 4,2%. Dat is echt wat anders dan de 5,5% die Staatssecretaris Wiebes berekent. Klopt het dat de SP samen met het CPB heeft uitgevonden dat het langjarig rendement 4,2% is en geen 5,5%?

De heer Bashir (SP):

Die 4,2% laat ik aan het CPB. Wij hebben niet zelf een getal geprikt, over de duim, maar we hebben aan het Centraal Planbureau gevraagd om het door te rekenen. Zij zijn inderdaad van 4,2% uitgegaan. Omdat de uitvoering van de berekening een probleem zou kunnen vormen, steunen wij het kabinetsvoorstel in eerste instantie. Ik ben ervan overtuigd dat wij alle uitvoeringsproblemen kunnen aanpakken en dit voorstel ook in de praktijk kunnen brengen. Het is heel eenvoudig. Op 1 januari en aan het eind van het jaar wordt gekeken hoe groot het beleggingsvermogen is. Daar worden de onttrekkingen van af getrokken. Dan kom je tot een vermogensgroei en die wordt belast met 40%. Alle groei of verlies doordat je opties hebt geschreven, short bent gegaan of swaps hebt gekocht of verkocht, is in die berekening meegenomen, dus het is heel eenvoudig.

De voorzitter:

Na de inbrengen wordt er ook nog twintig minuten geschorst, dus ik vraag u allen om alleen noodzakelijke vragen te stellen.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik heb een enorm noodzakelijke vraag. De heer Bashir heeft het over een miljonairsbelasting. Ik heb begrepen dat er maar 37.000 mensen zijn die meer dan een miljoen hebben. Als dat 2,5 miljard moet opleveren, leert een simpel rekensommetje dat je van elk van die personen een bijdrage vraagt van € 80.000 per jaar. Is dat ongeveer de richting waar we aan moeten denken? Om de miljonairs in Nederland te houden belasten we ze met € 80.000 per jaar, gemiddeld, omdat ze een miljoen hebben of meer?

De heer Bashir (SP):

Het is het goed recht van de PVV om voor de miljonairs op te komen. Wij willen de miljonairs ook niet kwijt. Wij willen de miljonairs in Nederland houden. Daar is de opbrengst ook op gebaseerd. Ik wijs er ook op dat er heel veel spaarders zijn die meer belasting betalen dan zij aan spaarrente ontvangen. Spaarders betalen 1,2% belasting, terwijl zij 0,8% spaarrente krijgen, dus zij betalen 150% belasting. Aan de miljonairs vragen wij maar 1% over het meerder boven € 1.000.000 en 2% over het meerdere boven € 2.000.000. 1% of 2% is veel minder dan 150%, zoals nu gevraagd wordt aan de spaarders.

De heer Tony van Dijck (PVV):

1% of 2% klinkt niet als veel, maar mijn rekensommetje klopt dus, dat er gemiddeld € 80.000 moet worden betaald door die 37.000 mensen. Het klinkt allemaal heel redelijk, 1% of 2%, maar € 80.000 klinkt natuurlijk heel anders.

De heer Bashir (SP):

De heer Van Dijck heeft de totale opbrengst van 4,2 miljard van de vermogenswinstbelasting en de miljonairsbelasting terugberekend naar de miljonairs. Dat is niet het geval. Ongeveer de helft van het bedrag wordt opgehaald bij de miljonairs en de andere helft wordt opgehaald door de werkelijke vermogenswinsten te belasten.

Tot slot de vergroening. D66, GroenLinks en de SP hebben een aantal voorstellen gedaan. Het valt ons tegen dat het kabinet niet van plan is om deze voorstellen in grote mate te omarmen. De kolenbelasting biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om grote stappen te zetten. Wij hebben voorgesteld om de energiebelasting voor grootgebruikers iets te verhogen. Vorig jaar hebben wij 1 cent gevraagd, maar wij zijn ook bereid om genoegen te nemen met 0,5 cent, zelfs 0,25 cent. Dat geld moet worden teruggesluisd, niet zozeer alleen naar het stimuleren van arbeid maar ook om grote bedrijven te stimuleren om vervangingsinvesteringen te doen. Dan haal je het geld niet bij hen weg, maar je stimuleert hen om stappen te zetten naar vergroening. Ik zou het waarderen als de Staatssecretaris hier nog eens naar wil kijken. Overigens zou hij nog terugkomen op mijn onbeantwoorde vraag hierover.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter. Ik zei het al in mijn eerste termijn: het kabinet probeert dit Belastingplan te spinnen als zijnde goed nieuws voor werkend Nederland. 5 miljard lastenverlichting. Als je de NIBUD-cijfers erbij haalt, zie je inderdaad dat mensen er hier en daar een tientje bij krijgen. Dat is goed nieuws, maar wij zien ook dat de belastinginkomsten volgend jaar met 8 miljard stijgen. De belastingdruk stijgt volgend jaar van 35,2% naar 35,4%. Toch is dit Belastingplan goed nieuws. De lasten op arbeid dalen met 4,2 miljard. In de Miljoenennota staat in de tabel dat tegelijkertijd de pensioenopbouw met 1 miljard wordt versoberd en de socialepremies stijgen met 2,7 miljard. De lasten op arbeid dalen dus feitelijk met 317 miljoen. Dat is de nuance. Het kabinet geeft met de ene hand maar pakt met de andere. Toch moeten wij blij zijn, blij met deze dode mus.

Vorig jaar werd aangekondigd dat de ouderenkorting gehalveerd werd en dit jaar wordt vol trots gezegd dat de ouderen er geld bij krijgen, omdat de ouderenkorting niet gehalveerd wordt. Per saldo gaan ouderen er niets op vooruit en daar moeten ze blij mee zijn, want het had veel erger kunnen zijn. Het kabinet berust in het feit dat ouderen er niet op vooruitgaan. Voor hen is er geen zoet na acht jaar zuur. 700.000 gepensioneerden leveren koopkracht in. Als je behoefte hebt aan zorg, ben je helemaal de klos. Maar het had veel erger kunnen zijn, dus wees blij!

Door alle maatregelen van de afgelopen jaren is het draagkrachtbeginsel helemaal zoek. Ik neem het deze Staatssecretaris kwalijk dat hij daar niet voor opkomt en de berekeningen die wij hebben laten maken zomaar naast zich neerlegt. Hij zegt: daar doet dit Belastingplan niets aan af. Dit moest een wake-upcall zijn voor elke Staatssecretaris van Financiën. Dat het in Nederland niet meer uitmaakt of je het minimumloon verdient of modaal, is een grove schande. De Staatssecretaris ziet dit als een gegeven. Niets aan te doen! Dat je als alleenstaande ouder met een minimumloon netto meer overhoudt dan een kostwinner die politieagent is met een modaal inkomen: het zij zo, volgens deze Staatssecretaris. Een kostwinner met anderhalf keer modaal houdt € 8.000 minder over dan een tweeverdienersgezin met anderhalf keer modaal. Dat scheelt € 2.000 per gezinslid. Deze Staatssecretaris reageert met: niets aan te doen! Ik hoop dat de Staatssecretaris deze voorbeelden ter harte neemt. Ik kan mij voorstellen dat hij is overdonderd en op korte termijn niet zo snel een plan heeft liggen, maar ik hoop dat hij dit repareert. Ik zei het al eerder: het moet niet zo zijn dat de armoedeval wordt vervangen door de nivelleringsval van de PvdA.

De heer Groot (PvdA):

Volgens mij heeft de Staatssecretaris al eerder betoogd dat deze problematiek rond de armoedeval en het verschil tussen minimumloon en modaal al vele jaren bestaat. De PVV had dat ook kunnen opvatten als een wake-upcall toen die partij gedoogpartner was in het vorige kabinet. De PVV heeft daar ook niets aan gedaan. Of wel?

De heer Tony van Dijck (PVV):

Toen wij gedoogden, was het lang niet zo erg. Sinds drie jaar is alles inkomensafhankelijk gemaakt. In het kader van de algemene heffingskorting is alles gigantisch inkomensafhankelijk gemaakt. Als je wat inzoomt op de cijfers, blijkt het grootste verschil het kindgebonden budget te zijn. We weten allemaal dat een alleenstaande vorig jaar 10% koopkracht erbij heeft gekregen vanwege die alleenstaandenkop. Wij hebben dat niet gedaan. Wij hebben dat kindgebonden budget niet gigantisch genivelleerd, waardoor het een beloning is voor weinig verdienen en een kind hebben. Dat is PvdA-beleid, dan ben je door de PvdA spekkoper. Dat kunt u mij niet kwalijk nemen, daarvoor moet u echt de hand in eigen boezem steken.

De heer Groot (PvdA):

De verschillen worden al op minimumniveau verkleind door de toeslagen die aan huishoudens worden gegeven. Dat bouwt snel af. Dat is al vele jaren zo, dus in essentie speelt deze problematiek al jaren. Voor een deel is dat onvermijdelijk; als je de arbeidsmarkt wilt stimuleren, is een armoedeval onvermijdelijk. Laat de heer Van Dijck niet ontkennen dat dit probleem van al veel langer geleden dateert.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Natuurlijk, maar ik zeg niet dat er niet werd genivelleerd toen wij gedoogden. De nivellering kent nu met de PvdA een stroomversnelling. De PvdA heeft namelijk die laatste krentenbol nog genivelleerd. Dat is wel een groot verschil met toen wij nog aan de knoppen zaten. Toen was de algemene heffingskorting gewoon een vast bedrag voor iedereen. Het kindgebonden budget was toen niet zo genivelleerd als nu. De zorgtoeslag was toen ook niet zo genivelleerd als nu. U hebt alles sneller en steiler afgebouwd, waardoor er keihard wordt genivelleerd. Dat kunt u ons niet verwijten.

Nu de vereenvoudiging van het stelsel. De Staatssecretaris heeft de mond vol van vereenvoudiging, maar toen hij met dat blokje wilde beginnen, slikte hij het snel in en zei hij dat er eigenlijk niet zo veel vereenvoudiging in dit Belastingplan zit. Eerlijk gezegd zie ik die ook niet. Ik zie alleen een complexe vermogensrendementsheffing, die niet is uit te leggen. De Staatssecretaris heeft daar een halfuur over gedaan, maar iedereen keek op zijn telefoon. Hij probeerde de Wet tegemoetkoming loondomein uit te leggen, maar die wordt er ook niet eenvoudiger op. Oké, eerlijk is eerlijk: we hebben een frisdrankenbelasting, die omhooggaat en gelijk wordt getrokken. Water wordt ook belast. Dat noemt men een vereenvoudiging. Ook wordt de RDA afgeschaft, met nog onbekende gevolgen voor het mkb. Tot zover de vereenvoudiging. Dit is een gemiste kans. Er gaat wel 200 miljoen extra naar fiscale innovatiesubsidies. Ik kan het niet vaak genoeg zeggen: er wordt nu geprobeerd om het voor de eenverdieners te repareren met andere belastingen, zoals die voor energie of met de IACK, maar er ligt 2,5 miljard aan fiscale innovatiesubsidies. Pak daar dan wat van af! Zoals ik al zei, is de effectiviteit daarvan helemaal niet aangetoond. De Algemene Rekenkamer heeft bevestigd dat die niets met innovatie te maken hebben. Boven op die 2,2 miljard wordt er 200 miljoen extra uitgetrokken voor fiscale innovatiesubsidies. Niemand weet waarom. En of ze effect hebben, zien we nog wel. Het kabinet doet dan in ieder geval aan stimulering van innovatie en dat voelt goed. Er ligt genoeg geld op de plank. Dit kabinet is kampioen in nivelleren, in het uitkleden van onze ouderen, in mensen blij maken met een dode mus, in het verstrekken van innovatiesubsidies en in geld overmaken naar Brussel. Met andere woorden: dit kabinet en dit Belastingplan zijn slecht nieuws voor Nederland.

De heer Bashir (SP):

De heer Van Dijck zei net dat er 35.000 miljonairs zijn. Ik heb het even opgezocht: die 35.000 waren er in de jaren negentig, inmiddels zijn er 157.000 miljonairs. Ik vroeg me af of de heer Van Dijck ook weet hoeveel kinderen er nu in armoede opgroeien.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik baseer me op prof. dr. Stevens, die we in de hoorzitting hadden, en de gegevens over het aantal box 3-betalers in 2012. Daarin staat duidelijk dat in Nederland 37.000 mensen meer dan 1 miljoen aan vermogen hebben. Ik kan ze niet tellen en ik ken hen niet persoonlijk, maar dat zijn de cijfers waarop ik me baseer. Als ik die 2,5 miljard deel door 37.000 kom ik ongeveer op een kleine € 80.000 per miljonair-plus.

De heer Bashir (SP):

Volgens de CBS-cijfers waren er in de jaren negentig inderdaad ongeveer 35.000 miljonairs. Inmiddels zijn dat er 157.000. In ons voorstel moeten zij ongeveer € 10.000 extra belasting betalen. Maar ik vroeg ook aan de heer Van Dijck hoeveel kinderen er in armoede opgroeien. Het aantal miljonairs is verviervoudigd, maar het percentage kinderen dat in armoede opgroeit, is tegelijkertijd nog veel meer gestegen. Hoe komt dat? Omdat mensen met een laag inkomen veel meer belasting betalen dan miljonairs. Mijn vraag aan de heer Van Dijck is of het geen tijd wordt dat ook de PVV eens opkomt voor de mensen die in armoede opgroeien.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Wij komen op voor alle mensen en willen zo laag mogelijke belastingen. Ik heb ook geen oordeel over die 37.000 miljonairs en die € 80.000. Ik maakte dat rekensommetje alleen omdat ik mij afvroeg of de heer Bashir zich realiseerde dat het gaat om gemiddeld € 80.000 per miljonair. Voor mijn part zeg je: het is niet genoeg, we maken er € 160.000 per miljonair van, of we onteigenen ze. Dat moet de heer Bashir allemaal zelf weten. Mij ging het erom of hij zich dat rekensommetje van € 80.000 realiseerde. Kennelijk doet hij dat, en dat is zijn goed recht.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. De Staatssecretaris heeft gezegd dat Nederland in een internationale vergelijking een van de landen is met het meest vergroende belastingstelsel. Dat komt in meer documenten voor. Maar Nederland komt ook voor in het lijstje van landen die het het slechtst doen met duurzame energiedoelen en energiebesparingsdoelen. Dat is een wonderlijke combinatie, die te denken geeft. Laten we aannemen dat het beide waar is: hoe kan dat? Het precieze antwoord daarop heb ik niet. Ik denk dat het goed zou zijn om daar nog eens wat extra studie naar te doen.

Een element dat ik erin herken, is dat we er wel goed in zijn om milieubelastingen te heffen, maar niet zo goed om slimme manieren te bedenken om dat ook in te zetten in daadwerkelijke investeringen in energiebesparing en verduurzaming van onze samenleving. Een voorbeeld daarvan is de EIA-regeling. Die is eigenlijk zo mager dat die in zeer, zeer beperkte mate duurzame investeringen uitlokt. Het feit dat daar slechts 100 miljoen per jaar in omgaat, zegt dat ook wel een beetje. Een ander voorbeeld, waar ik straks nog even op terugkom, is de STEP, die nu bestaat voor woningcorporaties. Die regeling komt er ongeveer op neer dat een woningcorporatie een woning drie labelstappen moet verbeteren, naar ten minste label B, om in aanmerking te komen voor een vergoeding van € 2.500. Eerst wordt dat geld bij de corporaties via de verhuurdersheffing keurig afgeroomd. Nou, dan moet je eens proberen om daar daadwerkelijk een investering mee uit te lokken bij woningcorporaties.

Als we een slag willen maken op het gebied van verduurzaming, dan zullen we allebei moeten doen. We zullen de vergroening aan de inkomstenkant goed moeten regelen, maar ook aan de uitgavenkant. Dan heb je het over effectief vergroenen. Zonder daar nou de wijsheid over in pacht te hebben, zou ik op dat punt wel een keer echt een slag willen maken. De Staatssecretaris kan zich misschien voorstellen dat ik er ten principale niet heel vrolijk van word als er geshopt wordt in het eerste vergroeningsvoorstel – daarvoor heb ik de vorige keer de kaarten maar gewoon op tafel gelegd – om daar 100 miljoen uit te halen om eenverdieners mee te compenseren. Het is niet zo dat het ten enenmale onbespreekbaar zou zijn voor onze fractie om iets te doen aan reparatie in de sfeer van de eenverdieners. Ik zit daar, denk ik, niet anders maar wel genuanceerder in dan de heer Van Weyenberg. Wel maak ik mij naar aanleiding van de reactie op de voorstellen die wij in de vorige ronde hebben gedaan zorgen of er voldoende volume en voldoende substantiële vergroening overblijft. Het is dan de vraag of het uit het perspectief van GroenLinks nog interessant is om mee te blijven denken over een verandering van het Belastingplan. Zonder substantiële vergroening geen steun.

Laat ik ze even langslopen. Ik begin met de energiebelasting op de kleinverbruikers die wij hebben voorgesteld. Daar reageert de Staatssecretaris op met: die 80 miljoen voor de grote corporaties is niet nodig, want er blijft geld over in de STEP. Ja, dat haalt je de koekoek! Natuurlijk blijft er geld over in de STEP, want de regeling zit zodanig in elkaar dat we die verandering in de bebouwde omgeving niet uitlokken. En of dat nou de directe verantwoordelijkheid van deze Staatssecretaris is of niet, het is wel dit kabinet waar ik mee spreek en dat op dit punt ineffectieve regelingen in stand houdt met veel bureaucratie en veel last maar met weinig rendement. Waar ik voorstellen doe ten aanzien van de grote corporatiewoningen, waar een echt knelpunt zit en ook een echt koopkrachtprobleem kan zitten, vind ik dat wij er hier als Kamer aan moeten werken om dat mogelijk te maken in plaats van te roepen dat er geld overblijft.

Met betrekking tot de energiebelasting voor kleinverbruikers kan ik de woorden van de Staatssecretaris niet precies peilen, maar als ze erop neerkomen dat het volume gehalveerd wordt, dan vraag ik mij af of er iets substantieels overblijft. Dat is echt mijn zorg.

Ten aanzien van de energiebelasting voor grootverbruikers is het bij uitstek niet onze bedoeling om bedrijven de grens over te jagen maar is het wel onze bedoeling dat bedrijven gestimuleerd en geholpen worden om daadwerkelijk tot investeringen in verduurzaming te komen. Als het betekent dat we de EIA-regeling niet kunnen verruimen zodanig dat het geld dat je terugsluist over zou blijven, dan hebben we het niet effectief gedaan. Als de Staatssecretaris zou zeggen dat de EIA hiervoor niet gebruikt moet worden maar dat er een andere manier is om het heel effectief te doen, dan praten we verder. Anders zou ik graag van de Staatssecretaris alsnog in tweede termijn willen horen of de voorstellen die wij hierover hebben gedaan, wel effectief zijn. Het gaat erom dat middels het verhogen van percentages en het vergroten van de aantrekkelijkheid van zo'n regeling, ervoor gezorgd wordt dat er letterlijk meer geld teruggaat naar het bedrijfsleven, maar dan wel in de vorm van echte verduurzamingsinitiatieven en -investeringen. Als het er alleen op neerkomt dat er zodanige uitzonderingen moeten worden gemaakt dat het financieel volume pak «m beet halveert, dan wordt het voor ons wel erg onaantrekkelijk om daarover mee te denken.

Rondom de kolenbelasting horen we een «njet», maar tegelijkertijd is en blijft de vraag of via de rendementseisen die kolencentrales daadwerkelijk gesloten zullen worden. De heer Omtzigt heeft er ook vragen over gesteld en ik behoef die hier niet te herhalen, maar het baart ons natuurlijk ook zorgen, in de zin dat wij er ook niet zeker van zijn. Als er comfort geschapen zou kunnen worden doordat er meer kolencentrales dichtgaan dan is afgesproken in het energieakkoord – als we in de buurt van de Urgenda-uitspraak willen komen, zullen we er tot 2020 meer moeten sluiten dan voorzien was in het energieakkoord – valt daar natuurlijk met ons over door te praten. Als echter het gevolg alleen maar is dat uiteindelijk via claims en uitsteltactieken vanuit het bedrijfsleven kolencentrales later gesloten worden en de kolenbelasting niet wordt geïnd – mind you, die kolenbelasting alleen al zou het financiële probleem rondom eenverdieners kunnen oplossen – dan denk ik dat we het slecht doen. Dan blijven uiteindelijk de spiegels en de kralen over.

De opmerkingen van de Staatssecretaris over de zelfopwekking en de postcoderoos of -rups zijn hoopgevend. Ik vind dat positief en ik denk ook wel dat we daar samen uitkomen. Ik hoop wel dat de Staatssecretaris begrijpt dat dit voor de fractie van GroenLinks onvoldoende is om uiteindelijk steun te kunnen geven aan het Belastingplan.

Dan kom ik op de box 3-voorstellen. Wij zouden natuurlijk graag verder willen gaan in het progressief belasten van vermogens. Wij vinden de gedachtegangen die daarover door de SP ontwikkeld zijn, buitengewoon interessant. Er is wel wat meer tijd nodig om ze te bekijken. Vooralsnog vinden we het voorstel van het kabinet op dit punt wel een stap in de goede richting. Wat onze fractie betreft was de onderbouwing van de Staatssecretaris ten aanzien van de soliditeit van de analyse redelijk overtuigend en zullen we dat onderdeel dus ook van harte blijven steunen. En mocht dat verdwijnen, dan brengt het ons verder weg van eventuele steun.

Samenvattend: ik ben blij met de open houding die de Staatssecretaris in dit debat heeft getoond maar tegelijkertijd moet ik vaststellen dat we er in ieder geval wat onze fractie betreft nog lang niet zijn.

De heer Groot (PvdA):

Ik heb nog een vraag over de schuif van elektriciteit naar gas, over het zwaarder belasten van gas. De heer Grashoff maakt duidelijk dat het nog niet genoeg is. Ik heb echter gehoord dat de Staatssecretaris dat bedrag wilde opplussen naar 200 miljoen. Dat is toch een betekenisvolle schuif? Of kijkt de heer Grashoff daar anders tegenaan?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Het hangt ervan af wat je wel en niet meerekent. De omvang van het bruto schuifbedrag in ons amendement is ongeveer 750 miljoen. Dat is toch echt een ander bedrag. Dan gaat er via terugsluis natuurlijk weer een groot deel terug. Via de inkomstenbelasting gaat natuurlijk uiteindelijk alles terug. Dat is logisch. We gaan daarmee niet de schatkist spekken. De vraag is dus even wat nu het precieze voorstel van de Staatssecretaris is. Het is de vraag of dat voldoende substantie heeft om daadwerkelijk die transitie in die gebouwde omgeving te ondersteunen. Daar wil ik nog weleens even heel kritisch naar kijken. Dat kon ik op basis van de woorden niet direct inschatten. Als het bedragen van 100 of 200 miljoen worden, ben ik niet direct overtuigd. Ik neem aan dat de heer Groot zich dat kan voorstellen.

De voorzitter:

Hiermee is er een einde gekomen aan de tweede termijn van de Kamer. De Staatssecretaris heeft enkele ogenblikken nodig om de vragen die in tweede termijn gesteld zijn, te ordenen. Er zal twintig minuten worden geschorst. Ik wil de leden vragen om aan het begin van de schorsing even bij me te komen om te bekijken hoe we de rest van de avond organiseren.

De vergadering wordt van 21.28 uur tot 21.50 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering. Het woord is aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Wiebes:

Voorzitter. Het is mijn voorstel en blijft natuurlijk mijn voorstel om de lasten op arbeid te verlagen en zo de werkgelegenheid te vergroten. Het is mij meer dan eens opgevallen dat ieder van u voor zichzelf en voor de eigen achterban ideeën heeft hoe het nog mooier kan. Maar het zou ons natuurlijk niet moeten gebeuren dat mooier een vijand wordt van überhaupt het initiatief om mensen belastingverlaging te geven en daarmee banen te creëren. Dus voor mij is het niet eens zozeer de vraag of het op dit moment nog meer kan worden dan 35.000 banen, als wel dat ik erop beducht ben dat het niet nul banen wordt. Dat betekent ook dat de amendementen die u allen in gedachten hebt, weinig kans zouden maken. Dus mij lijkt de gedragslijn om te opereren over domeinen heen. Ik heb daarvoor wat richtingen aangegeven. Dat vergroot de kans op lastenverlichting en dat zorgt ervoor dat iedere Nederlander erop vooruitgaat ten opzichte van de situatie zonder de 5 miljard. Dat betekent ook dat wij de koopkracht kunnen repareren voor ouderen en dat alle groepen er beter mee af zijn. Het vergroot ook de kansen voor de amendementen. En de raad die ik onszelf dan maar hier geef, is dat wij ook de maatvoering in de gaten houden en met het ene ideaal niet het andere van tafel jagen. Hoe meer doelen wij lanceren, hoe minder geld er per doel overblijft.

Ik heb verschillende keren gehoord: wij zien de voorstellen van het kabinet tegemoet. Ik dacht dat het anders moet. Er liggen allerlei amendementen en er zijn allerlei amendementen aangekondigd. Dé manier om eventuele veranderingen aan te brengen in deze set met plannen, onder andere het Belastingplan, is om het daadwerkelijk via amendementen te doen. Daar waar die amendementen over domeinen heen kunnen helpen om het draagvlak te vergroten, zou dat welkom zijn. Ik wil een uitvoeriger en misschien meer dan anders richtinggevende brief sturen over die amendementen, waarin ik kan suggereren waar eventueel openingen zitten en recepten kan geven voor sleutels daarin, met iets meer duiding en uitwerking dan gewoonlijk. Dat zou kunnen helpen. Het is natuurlijk uiteindelijk aan de leden van de Kamer zelf, maar dat zou kunnen helpen om met eventuele wijzigingen deze plannen aanvaardbaar te maken voor meer partijen dan nu. Dat betekent dat ik daarover een richtinggevende brief schrijf. Ik neem overigens ook nog mijn telefoon op, ik ben ook nog benaderbaar en de amendementenservice werkt ook nog. En sommigen van u schijnen te denken dat ik dan hoor wat er in de amendementenservice gebeurt. Dat is niet zo. Er zitten muren tussen. Sommigen van u hebben gerefereerd aan dingen die bij de amendementenservice liggen en mij in de ogen gekeken, waarbij ik heel verbaasd was, want ik weet dat allemaal niet. Het wordt allemaal heel netjes gedaan. Maar goed, er komt dus een brief over de amendementen. Maar overleg op allerlei vormen is mogelijk.

Er is een brief toegezegd over het verschil. De heer Omtzigt heeft daarover een toezegging binnengehaald. Ik denk dat wij ook iets met de Wbso en RDA moeten doen. Meerderen van u, onder anderen mevrouw Neppérus, hebben om voorbeelden gevraagd. Ik kreeg ook al een klein signaal van de collega van Economische Zaken dat hij graag nog wat aanvullende informatie aan de Kamer wil aanreiken. Ik stel dat alles erg op prijs en ik lever die informatie graag aan u door.

Ik ga vervolgens over naar de besproken punten. Ik dank mevrouw Neppérus voor de steun die zij her en der uitspreekt. Ik wil haar nogmaals bevestigen dat het mijn overtuiging is dat het belasten van het werkelijke rendement in box 3 uiteindelijk zal blijken te kunnen. Ik zie geen reden waarom het niet zou kunnen. Ik wil wel dat het netjes geregeld wordt. Ik wil niet dat belastingbetalers met schoenendozen komen te zitten en de Belastingdienst met het gedoe. Ik wil het zeker weten voordat ik eraan begin. Ik heb de heer Omtzigt vele waarschuwingen horen plaatsen over het huidige voorstel. Neem van mij aan dat als wij rücksichtslos aan het werkelijk rendement zouden beginnen, zonder dat degelijk onderbouwd te hebben, het hek echt van de dam is en de rapen gaar zijn. Dus dat wil ik goed zeker hebben.

Mevrouw Neppérus en de heren Bashir en Van Weyenberg hebben allemaal om die geruststellingen gevraagd. Ja, ik denk dat het kan, ik ga er jaarlijks over rapporteren en de Kamer zal mij daarbij stevig aan de tand voelen.

Ik heb kennisgenomen van de worsteling die mevrouw Neppérus en anderen hebben met de schenkingsvrijstelling. Ik verzeker haar dat de doelgroep van artikel 2 via de gebruikelijke kanalen en op de gebruikelijke manier geïnformeerd wordt. Dat is belangrijk. Ik blijf ook zeggen dat het goed informeren van belastingplichtigen niet alleen in het belang is van de belastingplichtigen maar toch eerst en vooral ook van de Belastingdienst zelf. Want niet geïnformeerde belastingplichtigen zorgen voor een enorme hoeveelheid werk. Dus de dienst moet zich er altijd van vergewissen dat de belastingplichtigen ook begrijpen wat er van hen verwacht wordt en waar ze recht op hebben.

Dan de effecten voor grootverbruikers waarnaar mevrouw Neppérus vraagt. Die zullen komen in de brief over de amendementen, want daar kan het aan vastgeplakt worden en dan kan ik daarvan een overzicht geven.

De heer Groot heeft over de moeder-dochterrichtlijn en de antimisbruikbepaling gevraagd hoe Nederland nu moet omgaan met de OESO-voorstellen. Daarover hebben we een uitgebreide correspondentie gevoerd. De OESO heeft daarover een zogenoemde recommendation gedaan en zegt dat het land van de ontvanger aan zet is. Als dat niet gebeurt en als het daarin persisteert, dan is het land van de betaler aan de beurt. Maar daarvan hebben we ook beschreven dat daar nog een heel traject aan vastzit, want Nederland heeft hiervan gezegd dat het internationaal wil optreden en wil aansluiten bij de OESO. Er komen ook nog OESO-voorstellen. Dat hoort allemaal bij de uitwerking van het BEPS-traject, dat zich overigens deels onder Nederlands voorzitterschap zal afspelen. Het is dus belangrijk om met elkaar af te spreken hoe we hiermee omgaan. Als Nederland zich als enige afwijkend opstelt, heeft dat verrekte weinig zin. Dan krijgen we het soort weglek dat we bij de duurzaamheid zien hier op een andere manier. Ik wil de heer Groot daarmee zeggen dat dit in de normale trajecten zit en dat wij ook op de Commissie wachten, die in Europees verband met voorstellen zal komen over hybrides en mismatches.

Ik schrok een beetje, want ik dacht even dat de heer Groot meende dat ik de oproep zou hebben gedaan aan de NOB om toch vooral voor veel brievenbussen te zorgen. Nee, ik heb het stukje van de NOB-voorzitter gelezen. Daarin staan allemaal uitspraken voor zijn rekening. Ik ga hier niet bevestigen, of er op wat voor manier dan ook over speculeren, wat de kabinetsrectie op Starbucks zal zijn. We hebben gezegd dat we een en ander terdege bestuderen en met de nodige diepgang. Dan komen we op basis van die diepgang met een oordeel over wat het kabinet hier nu moet doen.

Overigens laat dit onverlet dat Nederland tegen staatssteun is. Nederland is trouwens altijd een van de ferventste tegenstanders van staatssteun geweest en heeft hierbij in zeer algemene zin het DG Competition ook altijd gesteund. Nederland zal zich blijven verzetten tegen staatssteun.

De heer Groot (PvdA):

Het is één of dat al dan niet gebeurt, maar er staat ook een nauwelijks verhulde oproep in het artikel, namelijk dat de Staatssecretaris samen met de NOB strijdt tegen Brussel, zodat we hier in dit land de brievenbussen kunnen houden en Nederland doorstroomland kan blijven. Ik vraag de Staatssecretaris om van dat soort geluiden krachtig afstand te nemen en daarvoor in de plaats te zeggen: nee, samen met Europa gaan we juist een omgekeerde beweging inzetten. Het lijkt wel alsof de NOB niets geleerd heeft.

Staatssecretaris Wiebes:

Nederland gaat voor substance. Wij gaan voor het aantrekken van bedrijven waar mensen werken die geld kunnen verdienen en belasting kunnen afdragen. Onze hele strategie ten aanzien van de brievenbussen – wij denken dat een deel van die markt tijdelijk zal verdwijnen – is uitgelegd in de laatste brieven daarover, met diagrammetjes en al erbij. Daarin staat precies wat Nederland op dit terrein beoogt. Ik denk dat dit al voldoende bevestiging is voor de heer Groot. Daar staat beslist niet in dat Nederland een land is dat nog meer lege brievenbussen naar zich toe zal halen. Dat is niet het beleid.

Ik sla de oproepen Wbso/RDA even over, omdat daarover misschien wel via mij, maar dan toch in elk geval mede van de Minister van EZ nog iets komt.

De heer Klein heeft mij niet horen spreken over de afschaffing van de erfbelasting. Dat klopt inderdaad; dat betoog heb ik voor mij gehouden. Ik heb trouwens zijn dekkingsvoorstel niet ontvangen.

Hij vraagt mij waarom wij de bedrijfsfietsen niet stimuleren. Dat doen wij wel. Onder de werkkostenregeling is er sprake van vrije ruimte. Als werkgevers daarin de fiets willen inbrengen, dan mag dat. Naar mijn eigen judgement zou ik het volgende zeggen. Wij zijn een land waarin er van een paar dingen meer zijn dan inwoners: varkens, kippen en fietsen. Wij hebben in ieder geval aan die fietsen geen tekort. Ik zie niet in dat hiervoor een specifieke regeling zou moeten voortbestaan. Het past in het generieke karakter van de werkkostenregeling. Zo wilde ik het houden. Ik wil eigenlijk niet allerlei specifieke subsidieregelingen. Ik krijg dan trouwens enorm op mijn donder van de heer Van Dijck, die de subsidieregelingen er altijd bij haalt. Als wij weer een nieuwe subsidieregeling zouden beginnen, zou hij misschien nog wel een punt hebben.

Wat de VAR betreft heb ik het idee dat de heer Klein misschien enigszins de actualiteit over het hoofd heeft gezien. Ik ben aan het proberen de VAR af te schaffen. Het is ook niet zo dat een echte ondernemer een VAR nodig heeft. Het is allemaal vrijwillig en het is niet iets waar een zzp'er iets aan heeft. Het is alleen maar iets waar een opdrachtgever iets aan heeft, want hij wordt gevrijwaard. De zzp'er heeft zelf eigenlijk helemaal niets aan een VAR. Wij zijn nu aan het voorsorteren op een eventueel nieuw systeem. Tot die tijd blijven wij de VAR verstrekken, maar dat is meer voor het heil van de opdrachtgevers dan voor dat van de opdrachtnemers.

De heer Klein (Klein):

Dan ga ik mijn ene joker inzetten. Natuurlijk is de actualiteit logisch. Per 1 april willen wij daar iets voor geregeld hebben, als ik het allemaal goed heb gevolgd. Waar het om gaat, is niet zozeer of de zelfstandige er iets aan heeft. Die zelfstandige heeft er wel degelijk iets aan. Het gaat om de opdrachtgever, die vrijwaring zoekt. Op het moment dat hij die vrijwaring niet kan krijgen omdat de betrokken zzp'er geen VAR kan overhandigen, zit de zzp'er duimen te draaien. De opdrachtgever kan dan namelijk geen opdracht verstrekken. Ik heb zelf jaren met de VAR te maken gehad. Het is heel logisch dat een opdrachtgever een stukje zekerheid zoekt. De VAR is dus voor beide partijen van belang, maar in eerste instantie voor de zzp'er. Daarom komt die verandering er ook. Daarom wordt per 1 oktober de modelovereenkomst ingevoerd. Daarom is het van belang dat in de tussentijd die duidelijkheid wordt gegeven en dat je niet een tweeslachtig systeem hebt, waarbij een heleboel zzp'ers geen VAR krijgen en vervolgens geen opdrachten kunnen ontvangen. Dus ik vraag de Staatssecretaris om er nog eens serieus naar te kijken.

Staatssecretaris Wiebes:

Volgens mij is dat niet nodig, want ik denk dat ik de heer Klein gerust kan stellen, in de zin dat tot die tijd de huidige praktijk voortbestaat. De VAR blijft nog een rol spelen en verdwijnt niet uit zicht voordat er een nieuw systeem is. Ik hoop dat dit een geruststelling is. De heer Klein kijkt echter steeds minder gerustgesteld. Het gaat niet de goede kant op met de heer Klein.

De heer Klein (Klein):

Het gaat niet zozeer om de vraag of ik wel of niet gerustgesteld ben. Het gaat erom dat die zelfstandige ook daadwerkelijk aan de bak kan en niet in de bijstand moet, omdat die geen opdrachten kan krijgen. Natuurlijk worden ze verstrekt, maar de Staatssecretaris zegt in zijn antwoord: we geven ze alleen aan echte ondernemers. Dat staat ook in de schriftelijke antwoorden. Mijn vraag is gewoon: wilt u die VAR meteen geven aan iedereen die zegt een echte ondernemer te zijn? Houd de verstrekking van de VAR soepel.

Staatssecretaris Wiebes:

We zetten de huidige praktijk voort. Het predicaat «echte ondernemers» komt alleen toe aan echte ondernemers. Daar zijn wettelijke bepalingen voor en daar is jurisprudentie voor. Het probleem van de VAR is nu juist dat er aan de hand van de VAR niet precies vast te stellen is of iemand een echte ondernemer is. Daarom kan het zijn dat de VAR ook verstrekt wordt aan mensen die geen echte ondernemer zijn. Dat de VAR alleen verstrekt wordt aan echte ondernemers kan ik niet garanderen, maar we zetten de VAR-praktijk voort en hopen die straks te vervangen door een systematiek die aan de opdrachtgever en aan de opdrachtnemer meer zekerheid en meer helderheid geeft, want nu is eigenlijk voor iedereen onduidelijk of iemand wel of niet een echte ondernemer is. Dat wordt met het nieuwe systeem een stuk makkelijker.

Dan heb ik nog een vraag van de heer Klein genoteerd. Hij heeft hem in zeer hoog tempo gesteld en ik heb hem eigenlijk helemaal niet begrepen, maar er waren mensen in het gezelschap waarmee ik zonet verkeerde, die de vraag wel begrepen. Daarom stel ik voor om de beantwoording daarvan schriftelijk te doen. Dan komt het, denk ik, toch nog goed tussen mij en de heer Klein en krijgt hij toch zijn antwoord. Aan de hand van het antwoord zal ik dan proberen om alsnog met terugwerkende kracht de vraag te begrijpen.

De heer Dijkgraaf heeft nog een paar antwoorden van mij tegoed, op vragen die nog vanmiddag gesteld werden over landbouwgrond. Hij maakte er bezwaar tegen dat je op landbouwgrond maar 2% rendement krijgt, als er een pachtovereenkomst zou zijn waar je 2% pacht krijgt op de waarde van de grond. Dan haal je dus nooit de 4% die het gemiddelde is. In de schriftelijke antwoorden stond dat er systemen voor zijn om dat te corrigeren. Er worden bij de Belastingdienst rekenregels gehanteerd. In het geval bijvoorbeeld de pacht 2% is, mag je de waardering van de grond op 50% zetten. Op 50% van de waarde is het rendement dan toch weer 4%. Voor dat soort situaties zijn in de waarderingssfeer oplossingen getroffen. Ik dacht dat dit punt in de schriftelijke beantwoording stond, maar als de heer Dijkgraaf dit gemist heeft, dan twijfel ik. Er wordt bevestigd dat dit er toch in stond.

De heer Dijkgraaf heeft nog een antwoord tegoed, en wel over de glastuinbouw. Ik had een variant doorgerekend over de balans tussen gas en elektriciteit. In die variant gaat de glastuinbouw er een heel klein beetje op vooruit, en niet op achteruit. Het is niet de bedoeling om de tuinders te raken. Hiermee gaan de tuinders er dus iets op vooruit. Niet dat dit de opzet was van het geheel, maar het is wel een bijproduct. Dat was het antwoord dat de heer Dijkgraaf nog tegoed had.

Hij heeft nog een aantal andere vragen gesteld over letselschade. Is er een elegante manier te verzinnen? Ik zie die elegante manier in alle eerlijkheid niet zo en ik weet ook niet of ik de noodzaak daartoe nu zo heel erg zie. Het aantal letselschade-uitkeringen boven een ton is per jaar maar 250. Een heel groot aantal letselschade-uitkeringen zit onder dat bedrag. Dat zijn allemaal partijen die daar voordeel bij hebben, totdat de praktijk van de letselschade dusdanig zou worden hervormd dat daar juist weer rekening mee wordt gehouden. We mogen er dus van uitgaan dat ook in het recente verleden, toen er nog geen rekening werd gehouden, de uitkeringen in belangrijke mate voordeel hadden bij dit tarief. Dat is ook niet raar, want het letsel kan alles zijn en 90% van de box 3'ers heeft er voordeel bij. Het zit er dus dik in dat veel letselschadeklanten net wat beter af zouden zijn met dit systeem. Overigens moeten we elkaar niets wijsmaken, want de verschilletjes zijn allemaal maar beperkt. Degenen die erop achteruit gaan, gaan er maar een beetje op achteruit en degenen die erop vooruit gaan, gaan er maar een beetje op vooruit. We hebben gezien dat uiteindelijk gemiddeld genomen overal spaargeld zit, maar ook overal wat beleggingen. Maar in veel gevallen gaan ze er iets op vooruit. Ik kan echter niet even een elegant systeempje verzinnen waardoor dat eventjes beter wordt.

Ik heb de samenvatting van de heer Dijkgraaf gehoord. Hij heeft al eerder het voorstel samengevat om de snelheid van afbouw van de overdraagbare dubbele heffingskortingen te verminderen. Ik heb toen ook aangegeven dat ik zijn samenvatting wat fors vond en dat hij wel grote woorden gebruikte. Hij sprak nu over «terugwerkende kracht» en «halverend». Ik moet de heer Dijkgraaf in die zin wel zeggen dat hij met groot geld speelt in plaats van met geld waar zicht op is. Het blijft allemaal kwalitatief. Nogmaals, ik neem het mee naar het kabinet en ik ga er ook wat sommen voor maken. Die zal ik in een brief kunnen meenemen, maar hij speelt met heel groot geld en daar moet uiteindelijk ook dekking voor worden gevonden. Ik ga in de beoordeling van het amendement dat hij heeft ingediend en in de brief die over de amendementen gaat wat duiding geven, wat sleutels en wat sommen geven. Overigens is mijn telefoonnummer niet geheim.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat was eigenlijk mijn vraag. Tot nu toe was de werkelijkheid dat de motie-Schalk c.s. was aangenomen, waarin het kabinet wordt verzocht om met voorstellen te komen. Ik beluister nu eigenlijk een Staatssecretaris die zowel in zijn inleiding als nu bij dit blokje zegt dat de Kamer zelf maar moet voorstellen moet komen. Welke route ziet de Staatssecretaris voor zich?

Staatssecretaris Wiebes:

Ik denk dat de technische vorm beter het amendement kan zijn, maar dat wil niet zeggen dat de heer Dijkgraaf dat geheel alleen op een zolderkamer moet boetseren. Ik zal mij inspannen om daar zoveel mogelijk duiding over te geven en suggesties voor te doen. Het is handiger om dat bij amendement te doen, omdat we uiteindelijk ook nog de test moeten hebben of het er allemaal doorheen komt. Het is juist in deze situatie belangrijk om de Kamer te horen bij veranderingen. Als ik eenzijdig ga zeggen wat goed is voor u, zouden een heleboel leden het daar helemaal niet mee eens kunnen zijn. Dus om de democratische toets compleet te houden, moeten we streven naar een maximale haalbaarheid van die amendementen en ervoor zorgen dat zij maximaal bijdragen aan het totale draagvlak van het systeem, maar ik wil het wel allemaal democratisch getoetst hebben. Dat is in dit geval heel belangrijk. Maar nogmaals, ik zal de heer Dijkgraaf niet alleen op zijn zolderkamer laten zitten en ik zal proberen om een zoveel mogelijk duidende brief te maken.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat is helder. Wat de omvang van het pakket betreft, kan ik de Staatssecretaris geruststellen, omdat het ook overeenkomt met de omvang die bijvoorbeeld mevrouw Schouten en de heer Omtzigt hebben genoemd. In die zin zal het volgens mij wel goed gaan.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik stel optimisme zeer op prijs. Ik heb de heer Van Weyenberg horen zeggen dat hij box 3 liever gewoon met een progressief tarief had gezien. Dat is een input van D66 die, afgezet tegen wat er op andere terreinen aan inbreng is, mij nog wel enigszins verbaast. Dat is een stellingname en ik neem daar kennis van. Mijn ambitie heb ik zojuist geprobeerd uit te drukken. Het is jammer dat op de een of andere manier bij de heer Van Weyenberg het idee blijft hangen dat ik dat niet echt zou menen. Dat is niet het geval, want ik denk echt dat de schoonheid van het belasten van werkelijk rendement alleen al in politieke zin zo groot is dat het echt wel een wens is van zowel het kabinet als de Kamer. Als er één punt is waarop we elkaar echt vinden, dan is het wel hierop. Daar staat alleen een zorgvuldige voorbereiding – ik citeer de heer Omtzigt – nog aan in de weg.

Bij de heer Van Weyenberg gingen de conclusies over de AEX-bedrijven wel erg hard. Hoorde ik hem zeggen dat dertien bedrijven geen belasting zouden betalen? Nee, het was de heer Omtzigt. Dan heb ik dat de heer Van Weyenberg niet in de mond gelegd. Excuses daarvoor.

De heer Van Weyenberg (D66):

Het lijkt mij wel een aannemelijk verhaal.

Staatssecretaris Wiebes:

O, dan wil ik daar bij deze wat nuancering in aanbrengen, ook in de richting van de heer Van Weyenberg. Er kunnen allerlei redenen zijn om geen RDA aan te vragen. Je kunt in een branche zitten waarin dit soort research geen rol speelt, bijvoorbeeld de financiële sector. Het kunnen bedrijven zijn die niet aan S&O doen. Het kunnen bedrijven zijn die dat wel doen, maar niet in Nederland. Ik zou die conclusie echt niet willen trekken. Dat lijkt mij niet verantwoord. Dit was een relativering van mijn kant.

Wat de ICT-knoop betreft, is de heer Van Weyenberg zo vriendelijk geweest om zijn vragen iets nader te duiden. Ik stel voor dat hij daarop schriftelijk antwoord krijgt in de algemene veegbrief met resterende onderwerpen.

De heer Van Weyenberg vraagt wat de zin uit het energieakkoord betekent dat het Rijk aanschuift. Het Rijk neemt niet zelf het initiatief, maar maatschappelijke partijen nemen initiatieven om over dit soort dingen na te denken. Vanaf 2016 neemt het Rijk deel aan discussies met expertise, cijfermatig inzicht en uitvoeringsaspecten. Het Rijk assisteert met het aanleveren van cijfers, oordelen over uitvoering en expertise op het gebied van bepaalde technieken. Dat is afgesproken en het is altijd goed als het Rijk zich aan afspraken houdt. Dat zal niemand betwisten.

De heer Van Weyenberg heeft er nog verdriet over dat het niet is gelukt met de kolenbelasting. Zoveel verdriet is daar nu ook weer niet voor nodig. De heer Van Weyenberg en ik weten allebei dat de elektriciteitssector gewoon onder het «cap and trade»-systeem van het ETS valt en dat een kolenbelasting bijdraagt aan de inkomsten voor de Staat, maar niet aan vergroening of verduurzaming. Ik heb overigens niets tegen inkomsten voor de Staat, dus in die zin had ik het mij heel anders kunnen voorstellen. Ik denk echter niet dat er een groot gat in de aarde wordt geslagen door het verdwijnen van de kolenbelasting.

De heer Omtzigt beknort mij een beetje over de quickscans. Ik vind dat om twee redenen opmerkelijk. Hij zegt dat dit het recht van amendement uitholt. Nee, het recht van amendement wordt niet uitgehold; dat bestaat. Ik hoop dat de heer Omtzigt het met mij eens is dat als iets daadwerkelijk niet uitvoerbaar is, het in het belang is van niet alleen de uitvoerder, maar ook de Staten-Generaal om dat te weten. In het verleden werden deze uitvoeringstoetsen niet ter beschikking gesteld aan de Kamer. Ik heb het een idiote situatie gevonden dat de Kamer in de positie werd gesteld om te besluiten over maatregelen waarvan zij de uitvoerbaarheid en ook de problemen in de uitvoering niet kende. Dat moet toch bij uitstek de heer Omtzigt een gruwel zijn geweest. Hoe hij dat heeft kunnen doorstaan, weet ik niet. Het lijkt mij verschrikkelijk. Het is in ieders belang dat die uitvoerbaarheid gekend wordt. Er is altijd het risico dat iets niet meteen uitvoerbaar is. De schenkbelasting per 2016 haalde die uitvoerbaarheid niet, maar een heleboel was wel uitvoerbaar. Ik heb helemaal niet het idee dat het zo negatief uitvalt. Ik dacht dat er met vrij grote welwillendheid was gezocht en dat vaak het oordeel ontstond dat het uitvoerbaar was. Dat is mijn oprechte overtuiging. Daar waar staat dat het moeilijk uitvoerbaar is, is dat volgens mij ook ergens op gebaseerd. De heer Omtzigt is een van mijn meest fervente bondgenoten wat betreft de uitvoering. Het waarschuwen voor uitvoeringsproblemen doet hij ook wanneer het mij minder goed uitkomt en dat waardeer ik eigenlijk nog meer, want dat zijn de gevallen waar het een nog grotere waarde zou kunnen hebben. Ik verwachtte dus eigenlijk ook dat hij deze quickscans zou kunnen waarderen.

Dan komt hij op de ouderen. Trouwens, ook zijn buurman zegt dat hij nog weinig over de ouderen heeft gehoord. Ik heb vooral gehoord dat er bij zeer veel partijen een wens is om iets aan de kostwinnerssituatie te doen. Dat aantal is overigens breder dan de zogenaamde C3; die wens ligt hier zeer breed. Ik heb gehoord dat nog veel partijen denken dat daar te weinig budget voor kan worden vrijgemaakt in mijn denkrichtingen en bespiegelingen. We zouden er dan natuurlijk nog een doel bij kunnen doen, maar dan zal het budget helemaal krap zijn. Ik kan een voorbeeld geven. We hebben de ouderenkorting. We hebben die met € 222 opgehoogd ten opzichte van het beeld dat er lag. Eerst zou die afnemen; nu neemt die toe. Om dit echter structureel te maken, zou 400 miljoen of iets dergelijks kosten. Dat is een vrij fors bedrag. Dat kost ook onherroepelijk banen, want dat geld moet ergens vandaan komen en dat gaat dan op de lasten op arbeid. Via de amendementenroute laat ik een en ander bijzonder graag aan de Kamer, en ik zal uitdrukkelijk al mijn gewicht in de strijd gooien om er iets moois van te maken, maar in combinatie met de wensen die er verder leven, lijkt het mij al met al een duur pakket worden.

Ik blijf stellen dat het evenredig aandeel voor 2016 precies uitkomt. Het leek er even op dat ik met die cijfers de Kamer verraste. Met name de heer Omtzigt reageerde geprikkeld en zei: nou worden we weer met nieuwe cijfers geconfronteerd. Nou, er zijn erg veel cijfers, dus dat neem ik niemand kwalijk, maar er zijn na de Algemene Politieke Beschouwingen stukken uitgegaan waar deze tabel in zit. Daar kun je in zien wat er gebeurd zou zijn met het mediale koopkrachtplaatje zonder het Belastingplan, met het Belastingplan en wat de delta is. Daarin kun je dus zien wie er profiteert en wie een evenredig aandeel heeft gekregen van die 5 miljard. Het antwoord is natuurlijk dat de ouderen en de kostwinners allebei een evenredig aandeel hebben gekregen. Dat leidt overigens bij de kostwinners wel tot een groter verschil met de tweeverdieners. Het staat er allemaal in. Het is een feit. Het is waar. Het evenredige aandeel voor 2016 is echter wel gelukt. Ik weet dat de heer Krol dit eigenlijk liever structureel regelt. Ik ga er niet omheen kletsen: dat weet ik. Hij weet ook dat ik dat nu even niet in de aanbieding heb, maar dat we hier over een jaar weet zitten. Hij zal mij dan weer net zo streng aankijken en dan gaan wij zien waar het heen gaat. Dan kennen we de cijfers van dat moment en die kennen we nu nog niet.

Ik ga even terug naar de bijdrage van de heer Omtzigt. Hij heeft vragen gesteld over box 3. Dat gaat over de werkelijke rendementen. Ik weet niet zeker of we elkaar daarin helemaal goed begrijpen, maar die common reporting gaat over informatie van buitenlandse belastingdiensten over Nederlandse ingezetenen met tegoeden in het buitenland. Dat gaat niet over binnenlandse banken die informatie over Nederlanders verstrekken in Nederland. Daar gaat het niet om. Het gaat om onroerend goed. Ik denk dat daar een misverstand in is geslopen, misschien naar aanleiding van een onduidelijkheid in de antwoorden. Het is echter niet a priori zo dat het huisje in het buitenland niet in box 3 zou komen. In principe komt het huisje in het buitenland in box 3. Dat wordt opgeteld bij het wereldvermogen. Er zijn wel arrangementen – dat is per land verschillend – om dubbele belastingheffing te voorkomen. Het zou vervelend zijn als je in Spanje belasting moet betalen over het huisje en in Nederland nog een keer. In sommige belastingverdragen wordt erin voorzien dat de progressiviteit, die optelling, op een nette manier wordt gepleegd. In andere is dat weer niet zo. Hiermee ontstaat echter niet systematisch een grote prikkel om in het buitenland een huisje te hebben. Dat kan per land verschillen, dat is niet systematisch het geval. Het leek een beetje alsof de vraag van de heer Omtzigt was gebaseerd op een situatie die ook weer ergens in de stukken voorkomt, maar die om precies het omgekeerde gaat: een buitenlander die een huisje in Nederland heeft. Het zou kunnen dat zijn gedachte daaruit voortkwam en dat er een kleine verwisseling heeft plaatsgevonden.

Over dat arrest staat het een en ander in de stukken. Ik mag hieruit opmaken dat dit nog onvoldoende voor de heer Omtzigt was, want hij heeft de stukken heus wel gelezen. Dat zag echt op iets anders, namelijk op een situatie waarin de wetgever juist had bedoeld de werkelijke waarde van een woning te willen benaderen. Daar waar dat niet is gelukt, is er een zekere tolerantiemarge van 10%. Daarbuiten wordt het een probleem. Hier heeft de wetgever op zich niet bedoeld om in dat individuele geval het werkelijke rendement te bepalen. Hij heeft bedoeld om gemiddeld dichter bij het werkelijke rendement te komen, maar hij heeft niet voor ieder individu bedoeld om het werkelijke rendement te belasten. Daar moeten wij over drie of vier jaar de thermometer in steken. Dan zullen wij zien dat de wetgever het wel heeft bedoeld en dan moeten wij dat ook waarmaken. In dit systeem is dat echter niet zo. De juristen die ernaar hebben gekeken, zijn tot het oordeel gekomen dat hier echt een ander geval is bedoeld en dat de uitspraak van de Hoge Raad hier helemaal niet op ziet. Na dat een aantal keren getoetst te hebben en er een aantal verschillende oordelen over te hebben verzameld, heb ik ook wel het vertrouwen dat waar dingen ook mis kunnen gaan, het niet aan dit arrest zal liggen.

Een andere vraag van de heer Omtzigt gaat over de kolenbelasting. Dat is een ingewikkelde. Na eindeloze omzwervingen hebben wij het wel geregeld. Ja, het is denkbaar – wij denken dat echter niet – dat de rechter straks zegt: ik vind er iets anders van dan jij. Dat kan altijd. Dan moeten wij zien hoe wij dan handelen. Het oordeel op basis van de stukken is dat er fraaiere wetgeving in de wereld bestaat, maar dat dit voldoende solide is om ervan uit te gaan dat straks die drie centrales zullen sluiten en later de rest. Dat zullen wij ook vrij snel zien. Ik denk dat de collega's van I en M en van EZ ook aanspreekbaar zijn op het resultaat. De stellige verwachting bij deze collega's is dat die centrales echt zullen sluiten.

De heer Krol heb ik zonet te woord gestaan over punten waarnaar de heer Omtzigt ook vroeg.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik vroeg of het mogelijk was om een precieze beschrijving te ontvangen van het openingsbod – ik citeer even mevrouw Schouten – dat is gedaan om te begrijpen wat er precies op tafel ligt, dus hoe de schuif die met de energiebelasting wordt uitgevoerd, naar de kinderbijslag, het kindgebonden budget en de TOG gaat. Kunnen wij die toegestuurd krijgen?

Staatssecretaris Wiebes:

Ja, ja. Ik zal mijn bespiegelingen op schrift zetten, en wel zo dat ze nog zijn na te lezen en te reproduceren. Ik hoorde in de samenvatting van mevrouw Schouten dat het vooral om de TOG-plus zou gaan, maar de grote smak zit in de kinderbijslag, dan wel in het kindgebonden budget. Ook daar bestaan weer andere ideeën over. Dat weet ik, maar ik zal proberen om die gedachtegang nog even op papier te zetten. Dat past mooi in de brief over de amendementen en de appreciatie daarvan. Daar komt het hele stelsel dan in terug.

De heer Omtzigt (CDA):

Is het mogelijk om in die brief ook wat mooie gedachtegangen over ouderen en box 3 te zetten? Of houdt u het voorlopig bij deze ene gedachtegang?

Staatssecretaris Wiebes:

Als u mij specifieke gedachtegangen vraagt over ouderen en box 3, wil ik daar best specifieke gedachtegangen aan wijden. Dat zou dan gaan om besluiten die al vorig jaar genomen zijn en die inmiddels ook al in de voorlopige aanslag zitten. Daar moet ik dan wel voor waarschuwen. Dat zijn besluiten die in vergaande staat van uitvoering zijn. Er zal meer dan één wenkbrauw omhooggaan als we de mensen die daarover in de afgelopen maanden brieven hebben gekregen en geïnformeerd zijn, weer met andere informatie zouden opzadelen.

De heer Omtzigt (CDA):

Het zou kunnen gaan om de volgende zaken. Het zou inderdaad kunnen gaan om het structureel maken van de ouderenkorting. Het zou kunnen gaan om het terugdraaien van het korten van de ouderentoeslag. Daarbij wijs ik de Staatssecretaris er overigens op dat het, als hij die zou willen handhaven, wel heel lelijk is dat het van hier naar € 21.000 en het jaar daarop naar € 25.000 gaat voor de kleine groep die met de huurtoeslag geraakt wordt. Dan komen de mensen met € 22.000 hier met heel nare brieven. Dus zet hem in ieder geval iets hoger, zou ik zeggen. Het zou ook kunnen gaan om een schuif in de Zvw-premies. Die worden namelijk verhoogd voor ouderen en verlaagd voor werkenden. Dat zijn ongeveer de drie opties die wij genoemd hebben. Het zou interessant zijn om daarvan eens een optie uit te werken. Ook zou de optie uitgewerkt kunnen worden om box 3 los te knippen en nog steeds in een behandelschema te houden. Dan kunnen we de box 2-routes ook bespreken. We hebben nu al twee snelle reparatiewetten gehad voor de AB-weglek. Die zitten ook in box 3. Mijn fractie zou het zeer op prijs stellen om daar een paar bespiegelingen van te zien.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik zal mijn bespiegelingen wijden aan de technische kant van de zaak en het losknippen overlaten aan degene die daarover tot nu toe het vaakst heeft bespiegeld. Dat is de heer Omtzigt zelf. Ik begrijp echter dat hij wat basisinformatie wil hebben over de twee mogelijke maatregelen die je daarin zou kunnen nemen. Ik zal dit in technische zin aan de Kamer voorleggen. Schrik niet van de getallen.

De heer Van Weyenberg (D66):

De Staatssecretaris gaat zijn eigen variant nader duiden. Hij gaat ook in op de varianten die de Kamer heeft genoemd. De heer Omtzigt vraagt ook om een aantal technische varianten. Gaat de Staatssecretaris dan in zijn brief ook in op de werkgelegenheidseffecten daarvan, voor zover die al bekend zijn of daarvan een inschatting te maken is?

Staatssecretaris Wiebes:

De werkgelegenheidseffecten en de budgettaire effecten, ja.

De heer Van Weyenberg (D66):

En bij de budgettaire effecten ga ik ervan uit dat we ook geïnformeerd worden over de werkgelegenheidseffecten van een eventuele dekking als er een gat wordt geslagen.

Staatssecretaris Wiebes:

We zijn verstandige begroters, dus zaken dienen gedekt te worden.

De heer Bashir (SP):

Het heeft niet mijn voorkeur – liever niet – maar de heer Omtzigt en zijn fractievoorzitter hebben het er al weken over. Zij willen dat het voorstel voor box 3 losgeknipt wordt van het Belastingplan. Kan de Staatssecretaris aangeven of hij daartoe bereid is?

Staatssecretaris Wiebes:

Die vraag is mij nu vijf keer gesteld en ik heb vijf keer hetzelfde antwoord gegeven, namelijk dat het kabinet niet voor niets voor deze opzet heeft gekozen. Ik heb daar vele malen met de heer Omtzigt over gesproken. Die antwoorden gelden hier onverkort.

Ik wil naar wat vragen die mevrouw Schouten nog heeft gesteld.

De heer Bashir (SP):

Dus ik begrijp goed dat er in ieder geval van de Staatssecretaris geen voorstellen zullen komen, bijvoorbeeld in een nota van wijziging, om box 3 los te koppelen van het Belastingplan.

Staatssecretaris Wiebes:

Nee, dat voornemen heb ik niet. Zo'n nota van wijziging ligt ook niet in concept op mijn bureau.

Mevrouw Schouten had nog een antwoord van mij tegoed. Zij heeft gevraagd hoeveel euro per jaar de TOG-plus is voor gezinnen. Die is € 1.450. Dat zou je kunnen verhogen naar bijvoorbeeld € 2.000 voor deze gezinnen. Dan hebben we het over een bedrag van 4 miljoen. Dan doe je heel gericht iets voor een groep waarvan wij kunnen vaststellen dat die geen keuze heeft. Dat zijn mensen die niet makkelijk even aan het werk gaan, wegens de zorg voor hun kind. Die mensen worden heel specifiek met dit instrument bediend. Mevrouw Schouten heeft verschillende dingen aangegeven. Zij is zeer benieuwd naar de uitwerking die ik voor de heer Dijkgraaf ga maken, maar zij zou liever een hoger bedrag zien. Zij komt ook zelf met amendementen. Die zie ik dan tegemoet.

De heer Bashir heeft ook nog een antwoord van mij tegoed. Dat gaat over de energiebelasting en energiebesparende vervangingsinvesteringen. De heer Grashoff heeft dezelfde vraag gesteld, namelijk over EIA. Ik denk dat ik beide vragen in samenhang in de brief over de amendementen kan meenemen, want wat de heer Grashoff beoogt, is waar de heer Bashir naar vraagt. Dat zou in één beantwoording mee kunnen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik zou het op prijs stellen als de Staatssecretaris mondeling alvast iets van duiding wil geven op dit punt.

Staatssecretaris Wiebes:

Ik had het net nog in mijn hoofd. Ieder lid van dit gezelschap wordt gelijkelijk geïnformeerd. Het komt allemaal in die brief, maar ik geef een trailer, een sneak preview aan de heer Grashoff. Ik zorg dat iemand dit alvast mailt, want het is weer zo'n redelijke vraag, dus ik ga daar niet over miepen. Ik zorg ervoor dat de heer Grashoff een mail krijgt en dat daarna iedereen over dezelfde informatie beschikt, want het komt in die brief.

Over de stip op de horizon heb ik hopelijk enig comfort gegeven aan de heer Bashir. Hij zegt dat er uit zijn plan 4,2 miljard komt. Wat zou dat kunnen doen voor de werkgelegenheid? Maar ja, er komt ook 4,2 miljard uit de huidige box 3. Ik zie hier geen grote verschillen. Ik las dat het CPB van mening is dat er op korte termijn zelfs minder uitkomt.

De heer Omtzigt (CDA):

Het komt er extra bij.

Staatssecretaris Wiebes:

Dan komt er 8,4 uit. Dan ben ik heel benieuwd naar het verhuiseffect.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Dat was ook mijn vraag.

Staatssecretaris Wiebes:

De OESO waarschuwt tegen te hoge vermogensbelasting, omdat je de werkgelegenheid het land uit jaagt als je voorbij het omslagpunt gaat. Hoeveel banen dat scheelt, zal de heer Bashir aan het CPB moeten vragen en niet aan mij, want ik ben hier niet de banendoorrekenaar. Sterker nog, ook het kabinet heeft zich te conformeren aan banendoorrekenaars. Er komt niet altijd iets uit wat ik leuk vind, maar het is wel zo objectief.

Ik doe graag de toezegging aan de heer Bashir dat wij op de ontwijking afgaan. Het team gaat daarmee aan het werk en gaat ook specifiek naar de vermogenssfeer kijken.

De aanbeveling van de heer Van Dijck om de voorbeelden die door het CPB zijn doorgerekend, op mij in te laten werken, zal ik ter harte nemen. De heer Van Dijck is teleurgesteld over de vereenvoudiging. Dat ben ik ook. Toen ik daarvoor aan het vechten was, heb ik hem niet aan tafel gezien. Dat zou mooi zijn, maar hij was daar niet. Ik ben even verdrietig als hij, maar ik denk dat ik er harder voor gewerkt heb om het voor elkaar te krijgen. Ik ga ermee door en ik moedig hem aan om de volgende keer wel aan tafel te zitten. Als wij dit allebei belangrijk vinden, moeten wij er ook een beetje voor vechten.

De heer Grashoff stelde deze ronde de meest interessante filosofische vraag. Hij vroeg hoe het eigenlijk komt dat wij sterren zijn in het ophalen van energiebelasting, maar nog niet in het realiseren van het aandeel duurzaam. Het zou kunnen liggen aan het feit dat Nederland relatief veel doet aan energiebesparing, die niet geteld wordt onder duurzaam maar wel degelijk werkt. Besparing is een enorm efficiënte manier om CO2 te besparen, want je hoeft het niet eens meer op te wekken. Het zou ook te maken kunnen hebben met de stelling die ik al een tijdje heb dat de fiscaliteit niet altijd het geëigende instrument is om te vergroenen. Dat hebben wij op allerlei terreinen gezien. Dat hebben wij gezien bij de autobelastingen, om maar eens een uit de hand gelopen voorbeeld te noemen. Wij hebben een autobelastingsysteem waarmee wij miljarden hebben rondgepompt in allerlei subsidiërende maatregelen. Ik kan op feesten en partijen het verhaal leuk vertellen, maar u zult de versie vast al eens gehoord hebben dat het uiteindelijk heeft geleid tot meer CO2-uitstoot in plaats van minder. Dat is toch een stunt om dat voor elkaar te krijgen. Dit is dus enige antireclame om overal de fiscaliteit bij te halen. Vergroenen is niet alleen maar fiscaal. Dat heeft grote nadelen. Daar waar het werkt, lekt het weg en daar waar het niet weglekt, werkt het niet.

Ik ben naar de aard iemand die bijzonder graag de negatieve externe effecten internaliseert en ik zorg dat mijn kindertjes niet worden opgezadeld met een grote staatsschuld maar ook niet met een ecologische schuld. Ik ben van het type liberalisme dat je je kinderen geen schuld maar ook niet een natuurramp aandoet. De fiscaliteit is echter niet altijd de geëigende winkel om in te shoppen. Dat zou het kunnen zijn. Ik ben nu speculatief, maar het is na tienen en dan mag dat. Het was ook een filosofische vraag, die ik zeer interessant vind. Ik praat daar graag een keer over door, maar fiscaliteit is niet ons enige terrein als het gaat om vergroening. Dat is mijn stelling. Of het voldoende substantieel is, is een andere filosofische vraag, maar dat oordeel laat ik aan de heer Grashoff zelf.

De voorzitter:

Wij zitten goed binnen de tijd en ik zie de heer Grashoff popelen. De collega's gunnen hem vast wel deze extra joker die hij nu krijgt.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik heb zojuist kort een vraag gesteld en kreeg het antwoord dat ik geen antwoord krijg. Ik krijg dat wel per brief en daar ben ik blij mee. Ik beschouw dit niet echt als een interruptie.

Mijn filosofische vraag ging natuurlijk ook over wat je doet met opgehaald geld in het kader van milieubelasting, maar daar gaat de Staatssecretaris niet op in. Misschien is het wel zo dat de fiscaliteit veel effectiever ingezet kan worden als je bereid bent om iets te doen met het geld dat je ophaalt.

Staatssecretaris Wiebes:

Het is allemaal «misschien». Het is na tienen. Wij spreken over de effectiviteit van subsidie-instrumenten. Ik denk dat de heer Grashoff en ik, als wij ergens in het café belanden, er nog uren over door kunnen praten. Ik stel nu dat wij in het verleden enorm op fiscale prikkels hebben vertrouwd en dat heeft op heel veel terreinen teleurgesteld. Dat is een reden om verstandiger te kijken naar zowel vergroening als naar fiscaliteit. Deze twee hebben elkaar veel gebeten. Dat is nooit goed.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Zo'n antwoord over fiscale prikkels zouden we ook kunnen geven voor de tweeverdieners, maar dat terzijde.

Nog een technische vraag. De Staatssecretaris heeft zijn versie geschetst van de mogelijkheden van vergroening die hij ziet. Kan hij die opnemen in de brief over de eenverdieners?

Staatssecretaris Wiebes:

Dat heb ik net toegezegd, dus dat komt in orde.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik ben nu ook niet meer zo scherp. Dank.

De voorzitter:

Daarmee ronden we af. Ik wil de Staatssecretaris en de ambtenaren van Financiën hartelijk danken, evenals de medewerkers van de Kamer.

Nog het volgende over het proces. Ik heb gehoord dat er een brief komt met verschillende elementen, op vrijdag vóór het einde van de dag. Dat is een ruim begrip, maar in ieder geval komt hij vóór zaterdag. De behandeling vindt aanstaande week plaats, zoals het er nu naar uitziet op dinsdag en woensdag of op dinsdag en donderdag. De stemming zal meteen daarna volgen.

Ik heb verder een aantal dingen over de verzamelbrief genoteerd, al is dat misschien niet limitatief. Er komt een waardering van de amendementen en de richtinggevende zaken, onder andere met betrekking tot het openingsbod rond de schuif tussen de REB, de verschillende kinderbijslagen et cetera. Ik heb een variant op box 3 horen noemen, met name voor ouderen.

Staatssecretaris Wiebes:

Het gaat om de ouderenmaatregelen, ook waar deze samenhangen met box 3.

De voorzitter:

Ik heb verder een uitgebreid voorstel gehoord van de heer Dijkgraaf, waarop de Staatssecretaris nog zal ingaan.

De oppositie had een CPB-doorrekening gevraagd. Ook daarvan komt er nog een appreciatie vóór het einde van de week. Verder komt er nog een brief over de Wbso en RDA, via of van de collega van EZ.

Ook zal een aantal openstaande vragen nog worden beantwoord. Helemaal aan het begin van onze dag was er nog een debat met de Minister van Sociale Zaken. Er komt ook nog een aantal zaken over de Wtl naar de Kamer toe. Ik dacht dat er onder andere is gevraagd naar de Walvis-evaluatie. Tot zover had ik de zaken genoteerd.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

En er is nog het vergroeningsvoorstel van de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Wiebes:

Dat zit bij de amendementen.

De voorzitter:

Ik wil iedereen hartelijk danken voor dit debat. Ik wens iedereen nog een fijne avond.

Sluiting 22.48 uur.

Naar boven