34 300 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2016

Nr. 57 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 februari 2016

Tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het jaar 2015 (Handelingen II 2014/15, nr. 21, item 13), opperde het lid Van Oosten een experiment in gang te zetten waarmee het mogelijk wordt dat dezelfde persoon in meerdere gemeenten tegelijkertijd wethouder is. Deze wethouder werd door hem aangeduid als «samenwerkingsbestuurder». Artikel 36a, derde lid, van de Gemeentewet sluit de mogelijkheid uit dat dezelfde persoon in meerdere gemeenten tegelijkertijd wethouder is; het experiment zou dan moeten inhouden dat deze norm tijdelijk buiten toepassing wordt gelaten. Tijdens dat debat heb ik aangegeven in beginsel positief tegenover de suggestie van het lid Van Oosten te staan, mits er in de bestuurlijke praktijk behoefte is aan een dergelijk experiment. Ik heb daarom toegezegd ter zake de bestaande wensen bij gemeenten te onderzoeken en afhankelijk van de uitkomst daarvan te beoordelen of een experiment mogelijk moet worden gemaakt. In deze brief ga ik op die toezegging in.

Bestuurlijke behoefte

Een algemene uitvraag onder bestuurders zou waarschijnlijk geen scherp beeld hebben opgeleverd van de bestuurlijke behoefte aan het door het lid Van Oosten geopperde experiment. Te meer omdat meerdere constructies mogelijk zijn waarbij dezelfde persoon in meerdere gemeenten tegelijkertijd wethouder is. Daarom is vanuit mijn departement een expertmeeting georganiseerd met wethouders, burgemeesters, raadsleden en de VNG, in het bijzijn van een tweetal wetenschappers. In het kader daarvan zijn de volgende constructies onderscheiden:

  • 1. Dezelfde persoon is in alle samenwerkende gemeenten in deeltijd als wethouder voor een bepaald beleidsterrein aangesteld waarbij de betreffende wethouder in alle samenwerkende gemeenten een formele wethouderspositie heeft.

  • 2. Dezelfde persoon is in een gemeente als wethouder aangesteld en heeft daar diverse dossiers in zijn portefeuille (bijv. openbaar groen, verkeer, en andere). Daarnaast is hij in die gemeente, gezamenlijk met een aantal andere gemeenten aangesteld om een bepaald beleidsterrein voor die samenwerkende gemeenten te besturen (bijv. werkgelegenheid), waarbij de betreffende wethouder in alle samenwerkende gemeenten een formele wethouderspositie heeft.

  • 3. Dezelfde persoon is in meerdere, beleidsmatig niet-samenwerkende gemeenten in deeltijd als wethouder aangesteld, waarbij de betreffende wethouder in alle betreffende gemeenten een formele wethouderspositie heeft. De beleidsterreinen die hij in zijn portefeuille heeft evenals de politieke stellingnamen van de betreffende gemeenten daarin, kunnen zowel hetzelfde zijn als van elkaar verschillen.

Uit deze expertmeeting blijkt niet dat er op dit moment behoefte is aan een experiment waarbij dezelfde persoon in meerdere gemeenten tegelijkertijd als wethouder wordt benoemd. Naar voren kwam dat wanneer bijvoorbeeld behoefte is aan het gebruiken van elkaars kennis en kunde op een bepaald beleidsterrein, daar nu een voor de praktijk werkbare vorm voor wordt gevonden. Dit kan bijvoorbeeld doordat de wethouder van de ene gemeente als adviseur bij een collegevergadering van een andere gemeente aanwezig is, of doordat die betreffende wethouder door de raad van een andere gemeente wordt uitgenodigd om over een bepaald beleid(sterrein) zijn visie te geven.

Navraag bij de Wethoudersvereniging heeft evenmin het signaal opgeleverd dat aan een experiment ter zake behoefte bestaat. Ook is in het kader van mijn oproep voor de Experimentenwet gemeenten een dergelijk voorstel niet ingediend.

Toekomst

Het blijkt dat gemeenten indien daar behoefte aan is, samenwerking zoeken binnen de bestaande wettelijke kaders, ten dienste van de gemeenschap die zij dienen. Die samenwerking ondersteun ik. En ik ben gaarne bereid de bestuurlijke praktijk waar mogelijk op dit punt te bedienen. Er is op dit moment echter geen aanleiding een experiment in gang te zetten in relatie tot het voorstel van het lid Van Oosten. Wel zal ik breder onderzoeken met welke aan de «samenwerkingsbestuurder» verwante vormen van samenwerking in de praktijk wordt gewerkt, of daarbij knelpunten worden ervaren en of daar oplossingen voor gevonden kunnen worden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven