Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 mei 2016
Hierbij doe ik u een brief toekomen over de columniste Ebru Umar, waarmee ik u informeer
over de ontwikkelingen over deze zaak sinds mijn brief van 28 april jl. (Kamerstuk
34 300 V, nr. 59).
Zoals aangekondigd in de brief van 28 april jl., heeft de advocaat van mevrouw Umar
op 29 april jl. bezwaar aangetekend tegen het door de Turkse rechter opgelegde uitreisverbod,
hangende het strafrechtelijk onderzoek naar het vermeend beledigen van de Turkse president
Erdoğan.
Op 5 mei jl. had mevrouw Umar een nieuwe zitting bij de Turkse Officier van Justitie
naar aanleiding van nieuw ingediende klachten vanwege belediging. Tijdens deze zitting
is geen uitspraak gedaan over het ingediende verzoek tot opheffing uitreisverbod,
noch over de vraag of daadwerkelijk tot strafrechtelijke vervolging wordt overgegaan.
Op dezelfde dag vond in Kuşadası een incident plaats waarna mevrouw Umar bij het lokale
politiebureau een klacht tegen deze man heeft ingediend wegens bedreiging.
Op 10 mei jl. heeft de rechter besloten dat het bezwaar tegen het uitreisverbod gegrond
is. Mevrouw Umar is daarop direct naar Nederland teruggekeerd. Het strafrechtelijk
onderzoek is daarmee nog niet van de baan. De rechter zal nog uitspraak doen of er
daadwerkelijk tot vervolging wordt overgegaan. De termijn waarop dit besluit valt
is nog niet duidelijk.
Sinds het begin van de zaak op 23 april jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse
Zaken nauw contact gehouden met mevrouw Umar, haar familie en haar advocaat, en haar
voortdurend consulaire bijstand verleend via de Nederlandse ambassade in Ankara.
Nederland is voortdurend in contact geweest met de Turkse autoriteiten waarbij zorgen
over deze specifieke zaak evenals de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting zijn
overgebracht, langs de lijnen zoals vermeld in de brief van 28 april jl.
Het kabinet is verheugd dat de inspanningen van alle betrokken partijen hebben geleid
tot intrekking van het reisverbod en dat mevrouw Umar weer in Nederland is. Het kabinet
zal de zaak nauwlettend blijven volgen. Het kabinet blijft daarbij van mening dat
niet te tornen valt aan de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting.
Zoals ik ook al meldde in mijn vorige brief over mevrouw Umar leidt deze zaak tot
de dag van vandaag tot hevige reacties en een stevig getoonzet debat. In dat verband
roep ik nog een keer op om naar elkaar te luisteren en op een respectvolle manier
elkaars mening te accepteren op basis van vrijheid van meningsuiting en actieve tolerantie.
De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders