34 272 Wijziging van onder meer de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties in verband met de implementatie van Richtlijn 2013/55/EU van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 november 2013 tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt («de IMI-verordening»)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 22 september 2015

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

           

I

ALGEMEEN

2

 

1.

Richtlijn 2005/36

3

   

1.1

Gereglementeerd beroep

3

   

1.2

Erkenningsstelsels

3

   

1.3

Bevoegde autoriteiten

3

 

2.

Richtlijn 2013/55

4

   

2.1

Doelen richtlijn 2013/55

4

   

2.2

Inhoud richtlijn 2013/55

4

     

2.2.1

Modernisering van het sectoraal stelsel

4

     

2.2.2

Verlaging van de beroepservaringseis

4

     

2.2.3

Gedeeltelijke toegang

4

     

2.2.4

Talenkennis

5

     

2.2.5

Internemarktinformatiesysteem (IMI)

5

     

2.2.6

Gemeenschappelijke opleidingsbeginselen

5

     

2.2.7

Assistentiecentrum

6

     

2.2.8

Waarschuwingsmechanisme over beroepsbeoefenaars

6

 

3.

Implementatie in Nederlandse wet- en regelgeving

7

   

3.1

Inleiding

7

II

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

7

Hoofdstuk 6. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Artikel 1. Wet op de beroepen in de gezondheidszorg

7

I ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de wetswijziging en hebben hier nog een aantal vragen over aan de regering.

De leden hechten veel waarde aan het belang van een goed functionerende interne markt waarbij het vrije verkeer van personen ook van groot belang is. Het bevorderen hiervan is dus in het belang van de Nederlandse economie. Deelt de regering deze opvatting? De leden menen wel dat het succes van de implementatie grotendeels afhangt van de doorvoering in de lidstaten. Kan de regering een appreciatie geven van het draagvlak bij de lidstaten en in het bijzonder Frankrijk en Duitsland? Acht de regering het aannemelijk dat de richtlijn ertoe bijdraagt dat het protectionisme aangaande beroepskwalificaties verminderd zal worden met dit voorstel? Graag ontvangen de leden een toelichting. Gaat de regering zich blijvend inspannen om beroepskwalificaties en diploma-erkenning op de agenda te houden en welke resultaten verwacht zij hier te boeken?

Voorts vragen de leden aan de regering om nader in te gaan op de uitwerking van de motie van de leden Straus en Jadnanansing1 die verzocht bij de implementatie van de nieuwe richtlijn zoveel mogelijk af te stemmen met de buurlanden. Hoe verhoudt zich de politieke dialoog dat de Duitse Bondsraad is aangegaan met de Europese Commissie? Heeft dit de gesprekken over wederzijdse erkenning bemoeilijkt? Graag ontvangen de genoemde leden een toelichting.

Daarnaast vragen de leden hoe het gaat met de onderhandelingen voor de erkenning van diploma’s tussen de Benelux landen? Welke resultaten zijn hier tot op heden mee geboekt en welke verwachtingen heeft de regering van deze samenwerking, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. De leden hechten eraan dat het voor beroepsbeoefenaars in de Europese Unie beter mogelijk wordt om hun beroep uit te oefenen in andere lidstaten. Zij zien het wel als voorwaarde dat diploma’s in lidstaten van de Europese Unie in voldoende mate een vergelijkbaar niveau van kennis, inzicht en vaardigheden garanderen. Deelt de regering deze visie? Welke wijze van controle staat de regering voor ogen die moet waarborgen dat vergelijkbare diploma’s binnen de Europese Unie ook vergelijkbare beroepscompetenties garanderen, zo vragen de genoemde leden.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben enkele vragen en opmerkingen.

Deze leden wijzen erop dat de Bondsraad van Duitsland, de Senaat in Frankrijk en het Roemeense parlement zelf actie hebben ondernomen richting de Europese Commissie, de Franse Senaat zelfs met een subsidiariteitsbezwaar.

De leden vragen of de regering kan ingaan op de bezwaren van de Franse Senaat (en voor een deel van de Bondsraad) te weten, dat:

  • de medische beroepen rechtstreeks zouden worden beïnvloed door de bepalingen;

  • er onzekerheid bestaat over de European Professional Card. Deze is weliswaar facultatief maar de uitwerking is niet duidelijk;

  • hetzelfde geldt voor de gemeenschappelijke opleidingtests. Als de reikwijdte onduidelijk is, de neiging bestaat om automatische erkenning van de opleidingen uit te breiden;

  • daarnaast de richtlijn invloed heeft op nationale gezondheidsstelsels, wat in strijd is met het subsidiariteitsprincipe;

  • het ook inbreuk op nationale competenties op onderwijsgebied, bijvoorbeeld ten aanzien van betaalde stages maakt.

Voorts vragen de leden hoe de regering beoordeelt dat ook het Roemeense parlement een reactie heeft gestuurd aan de Europese Commissie via de politieke dialoog, waarin wordt gesteld dat regulering van het notarisberoep aan het juridische systeem van de lidstaten is. Deelt de regering deze mening?

Deze leden zijn van mening dat gezondheidszorg altijd een nationale kwestie moet blijven. Kwaliteit en veiligheid van mensen moeten daarbij altijd voorop blijven staan. Blijven er mogelijkheden om aanvullende eisen te stellen, zo vragen deze leden. De leden vragen hoe dat in andere landen is geregeld.

De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel dat beoogt knelpunten op te lossen met de huidige erkenning van beroepskwalificaties binnen de Europese Unie. Hiermee wordt het gemakkelijker voor beroepsbeoefenaars om hun beroep in andere lidstaten uit te oefenen. Hiermee draagt het wetsvoorstel in de ogen van de leden bij aan verbetering van de grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit binnen de Europese Unie. Deze leden hebben nog wel een aantal vragen aan de regering.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. De genoemde leden zijn positief over het verbeteren van de grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit. Zij stellen nog enkele vragen.

1. Richtlijn 2005/36

1.1 Gereglementeerd beroep

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering ernaar streeft dat in de toekomst alle leraren zich inschrijven in een verplicht lerarenregister. Is de gedachte dat het lerarenberoep in de toekomst ook een gereglementeerd beroep wordt in de zin van richtlijn 2013/55? Welke overwegingen liggen daaraan ten grondslag, zo vragen zij.

1.2 Erkenningsstelsels

De leden van de VVD-fractie vragen de regering welke beroepen Nederland heeft vastgesteld in het kader van het algemeen stelsel. Van welke beroepen, die door andere lidstaten zijn opgenomen in hun algemeen stelsel, maken Nederlanders het meest gebruik? Is de Nederlandse overheid met deze lidstaten in gesprek om een aansluiting te bevorderen? Graag ontvangen zij een toelichting.

1.3 Bevoegde autoriteiten

De leden van de D66-fractie vragen de regering een overzicht te geven van alle bevoegde autoriteiten. Heeft de regering overwogen enkele van de bevoegde autoriteiten samen te voegen? Kan de regering nader ingaan op de voor- en nadelen van het samenvoegen van bevoegde autoriteiten, zo vragen de leden.

2. Richtlijn 2013/55

2.1 Doelen richtlijn 2013/55

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan toelichten wat haar verwachtingen zijn na de invoering van de richtlijn. De leden vragen in welke mate de regering verwacht dat de arbeidsmigratie zal toenemen, voor welke sectoren en waarop zij deze aannames baseert.

2.2 Inhoud richtlijn 2013/55

2.2.1 Modernisering van het sectoraal stelsel

De leden van de VVD-fractie lezen dat de opleidingseisen voor een basisarts niet langer zes jaar, maar vijf jaar zijn. In Nederland zijn echter alle geneeskunde opleidingen zes jaar. Acht de regering dit wenselijk en realistisch? Zou dit kunnen betekenen dat Nederlandse geneeskunde opleidingen ook een vijfjarige opleiding tot basisarts kunnen aanbieden? Graag ontvangen zij een toelichting.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de minimumopleidingseisen zijn verlaagd bij de sectorale beroepen. Wat voor gevolgen heeft dit voor de kwalitatieve inhoud van deze beroepen? Kan de regering nader toelichten hoe dit bij de nieuwe ontwikkelingen in deze opleidingen aansluit, zo vragen zij.

2.2.2 Verlaging van de beroepservaringseis

De leden van de PvdA-fractie merken op de beroepservaringseis wordt verlaagd van twee naar één jaar. De leden vragen de regering nader in te gaan op mogelijke effecten die deze verlaging in zich heeft.

De leden van de CDA-fractie vragen ten aanzien van de verlaging van de beroepservaringseis van twee naar één jaar een nadere toelichting op de overweging hiervoor. Er is ooit vanwege een bepaalde redenatie gekozen voor de termijn van twee jaar. Zijn deze overwegingen niet meer geldig? Is een termijn van één jaar niet heel erg kort, zeker voor bepaalde beroepen met een bepaald risico en grote verantwoordelijkheid? Zijn de medische beroepen inbegrepen in deze aanpassing van de beroepservaringseis, of vallen deze er buiten, zo vragen de leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de beroepservaringseis omlaag gaat naar één jaar in plaats van twee jaar. Zij vinden het positief dat de wijziging beoogt om de mobiliteit van beroepsbeoefenaars te stimuleren. Welke inhoudelijke reden ligt ten grondslag aan het verlagen van de beroepservaringseis, zo vragen zij.

2.2.3 Gedeeltelijke toegang

De leden van de VVD-fractie vragen of een gedeeltelijke toegang in de praktijk wel zo praktisch en handhaafbaar is, zoals wordt voorgesteld met het voorbeeld van de kleuterleidster. Is er geen prikkel mogelijk om binnen een bepaalde termijn alsnog de volledige bevoegdheid te halen? Voorts vragen de leden of deze gedeeltelijke toegang alleen mogelijk is voor beroepen in het algemeen stelsel.

De leden van de CDA-fractie merken op dat beroepsbeoefenaars nu in sommige gevallen gedeeltelijke toegang krijgen, alleen voor dat onderdeel van het beroep dat overeenkomt met de beroepsactiviteiten waartoe zij in de lidstaat van oorsprong of herkomst gekwalificeerd zijn. De leden zijn het eens met deze insteek. Wel vragen deze leden in hoeverre het gemakkelijker wordt gemaakt voor de beroepsbeoefenaar met een gedeeltelijke toegang om zich dusdanig te kwalificeren dat hij volledige toegang krijgt. Zijn er speciale opleidingen nodig die het maatwerk bieden dat nodig is? Hetzelfde geldt voor de beroepsbeoefenaar die geen toegang krijgt omdat zijn kwalificaties ontoereikend zijn. Zijn er voldoende mogelijkheden in de ontvangen lidstaat of de lidstaat van herkomst om binnen korte tijd gekwalificeerd te worden, zo vragen de genoemde leden.

2.2.4 Talenkennis

De leden van de VVD-fractie lezen dat niet per definitie de talenkennis getoetst wordt, maar dat daarvoor gronden moeten zijn zoals omschreven staan in artikel 31, zoals het mogelijk implicaties tot gevolg hebben voor de patiëntveiligheid. De leden vragen waarom voor deze specifieke formulering is gekozen. Is de veiligheid in algemene zin geen reden om de verplichte talenkennis af te nemen, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de wijzigingsrichtlijn 2013/55 expliciteert dat het uitvoeren van een taaltoets is toegestaan. Systematische en gestandaardiseerde taalcontroles zullen voortaan zijn toegestaan voor beroepen die implicaties hebben voor de veiligheid van patiënten. De leden vinden een taaltoets een redelijke eis voor mensen die in Nederland een beroep willen uitoefenen. De memorie van toelichting meldt echter dat een taalcontrole altijd evenredig dient te zijn aan de uit te oefenen beroepswerkzaamheden. Nu kunnen de leden zich voorstellen dat er niet eenzelfde niveau van beheersing van de Nederlandse taal hoeft te worden verlangd van een architect als van een arts. Bij beroepen in de gezondheidszorg is een goede beheersing van het Nederlands echter overal wel van belang. Hoe gaat de regering deze gedachte nader uitwerken? In 2013 heeft de Kamer gevraagd of de exameneis Nederlands zou kunnen vervallen voor Engelstalige opleidingen in het mbo2. Hoe verhoudt het onderhavige wetsvoorstel zich tot dit verzoek vanuit de Kamer, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat buitenlandse beroepsbeoefenaren in Nederland het Nederlands zullen moeten beheersen. Waarom wordt dat niet in elke individuele situatie getoetst? Is de regering het eens dat dit voor de bescherming van de patiënten wel wenselijk is, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de explicitering van de taaltoets in het wetsvoorstel.

2.2.5 Internemarktinformatiesysteem (IMI)

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen uitleg over de verplichting om voor sommige taken gebruik te maken van het IMI. Over welke bevoegdheden en taken gaat deze verplichting? Welke andere systemen voor informatie-uitwisseling zijn in gebruik, zo vragen zij.

2.2.6 Gemeenschappelijke opleidingsbeginselen

De leden van de VVD-fractie merken op dat er door de richtlijn de mogelijkheid komt om een gemeenschappelijk opleidingskader te bewerkstelligen. Een voorwaarde is dat minimaal een derde van de lidstaten de opleidingsbeginselen harmoniseert. Is de Nederlandse overheid van plan hier proactief voorstellen op te gaan doen bij andere lidstaten? In hoeverre en op welke wijze kunnen beroepsstandaarden die Skills Europe hanteert hiervoor worden gebruikt? Graag ontvangen zij een toelichting. Is de Nederlandse overheid op de hoogte van harmonisatievoorstellen van andere lidstaten? Graag ontvangen de leden een toelichting. Voorts vragen de leden welke doorwerking dit kader zal hebben in lidstaten die niet bij de onderlinge harmonisatie waren betrokken.

2.2.7 Assistentiecentrum

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de grondslag in het wetsvoorstel voor de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om een assistentiecentrum aan te wijzen. Kan de regering aangeven of zij voornemens is om het huidige Nationaal Contactpunt aan te wijzen als assistentiecentrum? Kan de regering ook aangeven of het juridisch mogelijk is om een bevoegde autoriteit tevens als assistentiecentrum aan te wijzen, zo vragen de genoemde leden.

2.2.8 Waarschuwingsmechanisme over beroepsbeoefenaars

De leden van de VVD-fractie hechten er waarde aan dat beroepsbeoefenaars die een verbod of beperking hebben opgelegd gekregen in de ene lidstaat niet zo maar aan de slag kunnen in een andere lidstaat. Is de regering van mening dat dit met deze richtlijn afdoende is gewaarborgd? Graag ontvangen deze leden een toelichting.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat voortaan bevoegde autoriteiten door middel van een waarschuwingsmechanisme de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten moeten waarschuwen voor beroepsbeoefenaars met een beroepsverbod of beroepsbeoefenaars die met gebruik van een valse beroepskwalificatie hebben geprobeerd toegang te krijgen tot een gereglementeerd beroep. De Europese richtlijn laat het aan de betrokken lidstaat wat er moet gebeuren met de binnengekomen waarschuwing. Wat staat de regering voor ogen wat er moet gebeuren als er zo’n waarschuwing binnenkomt over iemand die in Nederland een gereglementeerd beroep wil uitoefenen, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie vragen hoe andere landen worden gewaarschuwd voor mensen met een beroepsverbod. Gelden de waarschuwingen alleen bij een beroepsverbod of zijn er ook waarschuwingen in het geval van een berisping? Hoe voorkomen we een nieuwe Jansen-Steur, zo vragen deze leden. Als iemand gedurende het onderzoek in een andere lidstaat van de Europese Unie aan de slag gaat, wordt dat land dan al gewaarschuwd, zo vragen de genoemde leden.

De leden van de CDA-fractie hebben vragen over het waarschuwingsmechanisme om lidstaten te waarschuwen voor beroepsbeoefenaars met een beroepsverbod. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft aan dat er te veel onduidelijkheid bestaat hoe moet worden omgegaan met een binnenkomende melding over een beroepsverbod. In antwoord hierop geeft de regering aan het belangrijk te vinden dat de Minister die het aangaat, beoordelingsruimte heeft om gevoelige informatie te delen met derden of niet. De leden vragen waarom dit wordt gezien als gevoelige informatie waarbij gekeken kan worden of en zo ja hoe dit wordt gedeeld met derden. Deze leden stellen zich op het standpunt dat het niet zonder reden is dat een beroepsbeoefenaar een beroepsverbod heeft gekregen. Dit moet toch duidelijk zijn voor werkgevers die overwegen iemand in dienst te nemen? Gaat hier het algemene belang niet boven het individuele belang? In hoeverre kan de privacyrichtlijn voorkomen dat belangwekkende informatie over de beroepskwalificaties van een beroepsbeoefenaar gedeeld kunnen worden met andere lidstaten? Wat is de begrenzing hiervan?

De leden vragen de regering ook hoe het voor werkgevers gemakkelijker wordt gemaakt om te checken of iemand al dan niet een beroepsverbod heeft? Hoe bekend zijn de werkgevers, met name in het midden- en kleinbedrijf, met de bepalingen van de Europese beroepskwalificaties, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie vragen de regering nader in te gaan op de procedure rondom het verwerken van binnengekomen waarschuwingen. Klopt het dat de Minister nu ook kan beslissen om niks met de binnengekomen informatie te doen? Bestaat er een procedure om specifieke lidstaten extra te waarschuwen in het geval er gegronde aanleiding is om aan te nemen dat een beroepsbeoefenaar, die een verbod of beperking opgelegd heeft gekregen, in een andere lidstaat zijn beroep alsnog wil uitvoeren, zo vragen de leden.

3. Implementatie in Nederlandse wet- en regelgeving

3.1 Inleiding

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wanneer de andere lidstaten van de Europese Unie deze richtlijn verwachten te implementeren. Wanneer zetten buurlanden deze richtlijn om in wetgeving, zo vragen zij.

II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 6. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Artikel 1. Wet op de beroepen in de gezondheidszorg

De leden van de SP-fractie vragen wat het specialistenregister exact is. Zijn er zwarte lijsten van medisch specialisten en/of andere medische beroepen? Als bijvoorbeeld een Nederlandse verpleegkundige in Duitsland een beroepsfout maakt, valt deze verpleegkundige dan ook onder het Nederlandse tuchtrecht? Hoe is dat exact geregeld, zo vragen deze leden.

Welke inperkingen zijn er voor BIG3-geregistreerde beroepen? Gelden die beperkingen ook voor niet-BIG-geregistreerde beroepen? Beroepsbeoefenaars kunnen ook gedeeltelijke toegang krijgen tot werkzaamheden in het buitenland. Wat houdt dat exact in? Hoe is dat geregeld? Welke eisen werden gesteld en door wie, zo willen de leden weten.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic


X Noot
1

Kamerstuk 21 501-34, nr. 230.

X Noot
2

Handelingen II 2013/14, nr. 18, item 7.

X Noot
3

BIG: Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg.

Naar boven