34 260 Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de implementatie van richtlijn 2014/30/EU en richtlijn 2014/53/EU

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN VERSLAG

Ontvangen 11 december 2015

I. Algemeen

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de fracties van de VVD, de PvdA en de CDA. In deze nota naar aanleiding van het verslag worden de vragen van deze fracties beantwoord. Bij de beantwoording van de vragen is zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden. Vragen met dezelfde strekking zijn echter samengevoegd en gebundeld beantwoord.

1. Aanleiding en doel

De leden van de fractie van de PvdA vragen welke apparaten er onder de reikwijdte van de Elektromagnetische Compatibiliteit (EMC)-richtlijn en de radioapparaten richtlijn vallen, de gevolgen van elektromagnetische verstoringen van deze apparaten en verzoeken om een verduidelijking van de rol van geharmoniseerde normen in relatie tot conformiteit aan deze richtlijn.

De beide richtlijnen zien op een zeer omvangrijke en wijdvertakte sector met een zeer grote diversiteit aan elektronische producten voor consumenten en apparaten gebruikt door bedrijven, variërend van persoonlijke en huishoudelijke apparaten tot industriële en sectorspecialistische apparaten. Volgens de Statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap (NACE) bestaat de groep van producten die onder de EMC-richtlijn kunnen vallen uit de volgende categorieën: elektrische las- en soldeerapparaten, elektrische (huishoudelijke) apparaten voor thuisgebruik, computers en andere ICT apparaten, elektrische motoren, generatoren en transformators, apparatuur voor elektriciteitsdistributie en controleapparatuur, televisie- en radio ontvangers, geluid- en video- opname- en afspeelapparatuur, en daarmee geassocieerde apparaten en andersoortige elektrische apparatuur. Ook telecommunicatierandapparatuur die werkt met vaste verbindingen valt onder de EMC-richtlijn. Uitgezonderd zijn onder meer luchtvaartproducten en apparaten die door hun fysieke kenmerken (kleine afmetingen en laag stralingsniveau) geen verstoringen kunnen veroorzaken en daarvan tevens geen hinder kunnen ondervinden.

Onder de reikwijdte van de radioapparaten richtlijn vallen producten uit dezelfde categorieën als hierboven geclassificeerd, maar die tevens radiogolven kunnen ontvangen, uitzenden, of ontvangen en uitzenden met als doel radiocommunicatie of radiodeterminatie. Voorbeelden zijn: mobiele telefoons en andere apparaten met sim modules, TV zendstations, GPS ontvangers, radio en TV etherontvangers, wifi-routers, ICT-apparaten met een wifi module en voertuigradars. In het wetsvoorstel dekken de termen «uitrusting» en «radioapparaat» gezamenlijk alle voornoemde producten af.

De EMC-richtlijn regelt de essentiële eisen voor apparaten inzake hun onderlinge elektromagnetische compatibiliteit. De radioapparaten richtlijn regelt daarnaast ook specifieke essentiële eisen voor radioapparaten.

Wanneer elektronische apparaten niet voldoen aan de eisen van de EMC-richtlijn of de radioapparaten richtlijn kan dit ongewenste gevolgen hebben voor de werking van deze apparaten of kan dat voor gebruikers van producten die onder de reikwijdte van deze richtlijnen vallen gevaarlijk zijn, waarbij de risico's afhankelijk zijn van de aard van het product. Elektronische apparatuur die niet aan de essentiële eisen van de EMC-richtlijn voldoet, kan elektromagnetische verstoringen veroorzaken die afbreuk kunnen doen aan de correcte werking van andere apparatuur (tv's, radio en telecommunicatienetwerken), en functioneert zelf mogelijk niet zoals bedoeld. Elektronische producten met gebreken die onder de radioapparaten richtlijn vallen, kunnen in aanvulling op de effecten van elektromagnetische verstoringen ook bijvoorbeeld een risico van elektrische schokken of brandwonden meebrengen (via de radioapparaten richtlijn zijn ook veiligheidseisen van toepassing), leiden tot inefficiënt spectrumgebruik of schadelijke interferentie. Naast deze effecten, belemmert een dergelijke situatie het concurrentievermogen van fabrikanten die aan de eisen voldoen. Marktdeelnemers die zich niet aan de regels houden, kunnen aanzienlijke kostenvoordelen boeken (bv. door dure conformiteitsbeoordelingsprocedures te vermijden) in vergelijking met degenen die zich wel aan de regels houden.

In de algehele systematiek van de productrichtlijnen van de EU geldt dat op meerdere manieren kan worden aangetoond dat een product voldoet aan de eisen van een productrichtlijn, zoals bijvoorbeeld de radioapparaten richtlijn (conformiteit). Afhankelijk van het risico dat een product met zich mee kan brengen kan de conformiteit worden aangetoond door interne fabrikagecontrole (waarbij de fabrikant op eigen verantwoording garandeert en verklaart dat het product voldoet aan een richtlijn) of moet de fabrikant een onafhankelijke instantie (conformiteitsbeoordelingsinstantie, ook wel genoemd «aangemelde instantie» omdat deze instanties moeten worden aangemeld bij de Europese Commissie) inschakelen voor de conformiteitsbeoordeling van zijn producten. Om het aantonen van conformiteit van producten met de essentiële eisen uit de richtlijn te vergemakkelijken zijn er door de Europese Normalisatie instellingen technische normen ontwikkeld die een uitwerking vormen van de in de productrichtlijn opgenomen essentiële eisen. Indien een dergelijke ontwikkelde private norm inderdaad de essentiële eisen uit een richtlijn afdekt kan de Europese Commissie de norm aanwijzen. De betreffende norm wordt dan een zogenoemde geharmoniseerde norm. Vanaf dat moment kan de norm worden gebruikt voor het proces van conformiteitsbeoordeling. Bij het voldoen aan een geharmoniseerde norm wordt een product vermoed te voldoen aan de richtlijn. Deze geharmoniseerde normen zijn zelf niet bindend, toetsing kan immers direct aan de essentiële eisen zelf plaatsvinden, maar vormen voor fabrikanten en conformiteitsbeoordelingsinstanties een praktisch en doorgaans minder kostbaar alternatief om conformiteit aan te tonen.

De leden van de fractie van de PvdA- en de CDA-fractie vragen naar de (regeldruk)gevolgen, inclusief eventuele nieuwe verplichtingen, van deze richtlijnen en deze implementatiewetgeving in de praktijk, en voor wie deze gevolgen spelen. Op deze aspecten ben ik al ingegaan in de toelichting bij het wetsvoorstel. Waar daartoe aanleiding bestaat, wordt op onderdelen een aanvullende toelichting gegeven in de hieronder opgenomen paragraaf over regeldruk.

2. Implementatie van het Nieuw Wettelijk Kader

De leden van de VVD-fractie vragen waarom blijkbaar de kwaliteit van (keurings)instanties soms onder de maat is en er in dit opzicht verschillen bestaan tussen lidstaten. Ook vragen zij hoe deze wetswijziging dit probleem te lijf gaat. Tenslotte vragen zij of de regering verwacht dat andere EU lidstaten op tijd de implementatie van deze richtlijnen doorvoeren en bereid is dit te monitoren, en indien nodig de Europese Commissie te wijzen op eventueel gebrekkige implementatie in andere EU lidstaten.

De Europese Commissie geeft in de impact assessment bij het stroomlijningspakket aan dat aangemelde instanties in sommige gevallen onvoldoende bekwaam zijn om de conformiteitsbeoordelingen naar behoren uit te voeren. Een mogelijke oorzaak is dat sommige instanties hun certificaten tegen aanmerkelijk lagere tarieven willen afgeven en daarom niet de vereiste inspanning leveren om tot hun beoordeling te komen of de procedures toe te passen. Met het schrappen of verminderen van controles ter plaatse of soepele eisen betreffende de frequentie van periodieke audits of inspecties bijvoorbeeld, kunnen de kosten van beoordelingen aanzienlijk worden verlaagd. De huidige eisen aan en het toezicht op de aangemelde instanties laten nu nog in de praktijk teveel ruimte voor verschillen in het functioneren van deze instanties. Overigens laat de Europese Commissie zich niet uit op welke richtlijnen en welke keuringsinstanties de genoemde uitspraak betrekking heeft en in welke lidstaat deze keuringsinstanties zijn gevestigd. Ten aanzien van de Nederlandse keuringsinstanties die een toetsende taak uitvoeren in de conformiteitprocedures in het kader van de EMC-richtlijn en de radioapparaten richtlijn bestaan geen signalen die er op zouden wijzen dat zij niet naar behoren presteren.

De richtlijnen kennen de volgende maatregelen om de kwaliteit van de werkzaamheden van de aangemelde instanties beter te waarborgen:

  • aanscherping van de aanmeldingseisen voor aangemelde instanties (inclusief onderaannemers en dochterondernemingen), zoals onpartijdigheid en bekwaamheid in de uitvoering van hun activiteiten, en toepassing van de door coördinatiegroepen ontwikkelde richtsnoeren;

  • informatieplicht: aangemelde instanties moeten de aanmeldende autoriteiten in kennis stellen van weigering, beperking, opschorting en intrekking van certificaten;

  • eisen voor aanmeldende instanties (de instanties die verantwoordelijk zijn voor de beoordeling en aanmelding van en het toezicht op aangemelde instanties, in casu het Agentschap Telecom), zoals objectiviteit en onpartijdigheid bij de uitvoering van hun activiteiten.

Verder moeten op basis van de richtlijnen lidstaten die een instantie aanmelden bij de Europese Commissie informatie verstrekken over de beoordeling van de bekwaamheid van die instantie. Andere lidstaten kunnen binnen een bepaalde periode bezwaar tegen de aanmelding aantekenen. De richtlijn kent expliciet de mogelijkheid om voor het voldoen aan de eisen voor aanmelding en regelmatige controle daarop gebruik te maken van accreditatie conform het accreditatiesysteem van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93. Het voordeel daarvan is dat hiermee in de Europese Unie een geharmoniseerde manier van toetsen van aangemelde instanties ontstaat. Nederland maakt gebruik van accreditatie.

Het is de taak van de Europese Commissie en niet van Nederland er voor te waken dat de implementatie van deze maatregelen conform de hiervoor geldende tijdlijn verloopt. Omdat het hier gaat om een expliciete doelstelling van deze richtlijnen, acht ik voldoende waarborgen aanwezig dat de genoemde ongelijkheid zal verdwijnen.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke «gevaarlijke producten» er inmiddels in omloop zijn gebracht, of deze producten ook in Nederland in omloop zijn gebracht en aan welke gevaren moet worden gedacht. Ook vraagt deze fractie hoe de nieuwe verplichting voor fabrikanten om aan consumenten een gebruiksaanwijzing te geven in een taal die consumenten en eindgebruikers makkelijk kunnen begrijpen ingevuld gaat worden en wie daarop toezicht zal uitoefenen.

Gevaarlijke producten worden door de lidstaten aangemeld in een Europese database met de naam Rapex (zie: http://ec.europa.eu/consumers/consumers_safety/safety_products/rapex/index_en.htm). Uit Rapex blijkt dat vanaf 2012 tot heden in het kader van de voorloper van de radioapparaten richtlijn, de R&TTE-richtlijn, en de EMC-richtlijn acht producten zijn aangemeld als gevaarlijk product. Zes van deze producten vallen onder de R&TTE-richtlijn, twee onder de EMC-richtlijn. Gemelde gevaren zijn bijvoorbeeld onvoldoende isolatie met het gevaar op een elektrische schok en oververhitting van een batterij. De desbetreffende producten zijn niet in Nederland aangetroffen.

De hierboven aangehaalde verplichting inzake de gebruiksaanwijzing betreft een verplichting van fabrikanten om in een taal die consumenten en eindgebruikers makkelijk kunnen begrijpen, een gebruiksaanwijzing en informatie aangaande de veiligheid te verstrekken. De instructies moeten de voor het beoogde gebruik van de radioapparatuur noodzakelijke informatie omvatten. Het verstrekken van deze informatie in een taal die consumenten en eindgebruikers makkelijk kunnen begrijpen is reeds gebruikelijk in de praktijk. In het wetsvoorstel is bepaald dat de gebruikte taal Nederlands of Engels moet zijn. Het is reeds algemene praktijk dat deze informatie bij de onderhavige producten die in Nederland worden verhandeld in minimaal één van deze talen wordt verstrekt. Met de verplichting zal deze algemene praktijk niet veranderen maar wordt het wel mogelijk producenten van sommige producten die hier niet aan voldoen aan te kunnen pakken. Toezicht hierop zal worden uitgevoerd door het Agentschap Telecom.

3. Aanleiding voor de specifieke wijziging van de radioapparaten richtlijn

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de radioapparaten richtlijn zich verhoudt tot de digitalisering van de radio en de introductie van Digital Audio Broadcasting plus (DAB+). Tevens vragen zij in het kader van DAB+ technologie welke gevaren er zijn verbonden aan de blootstelling aan elektromagnetische velden en de gevolgen van eventuele verstoringen door radioapparaten met software-defined radio (SDR)-functionaliteit.

Alle DAB+ apparaten die radiogolven uitzenden, ontvangen of uitzenden en ontvangen vallen onder de radioapparaten richtlijn (benadrukt zij hierbij dat de definitie van een radioapparaat in de zin van dit wetsvoorstel wezenlijk anders en breder is dan een omroepontvangstapparaat voor analoge of digitale radio via de ether). Alle DAB+ apparaten moeten in het oude en nieuwe regime ook voldoen aan de eisen van de EMC-richtlijn. DAB+ apparaten moeten enerzijds voldoen aan de technische eisen van deze richtlijnen, en anderzijds genieten zij bescherming door de toepassing van deze eisen op andere radioapparaten. DAB+ maakt gebruik van een laag deel van de frequentieruimte. In het algemeen geldt ook dat DAB+ zenders op een lager vermogen uitzenden dan bijv. middengolf toepassingen, en het aantal benodigde zenders beperkter is dan bijvoorbeeld bij FM. Er bestaat voor DAB+ (ontvangst)apparaten daarom relatief weinig risico op verstoringen op of door toepassingen in andere frequentiebanden. Hierdoor zullen DAB+ (ontvangst)apparaten niet veel voordeel ontlenen van de aangescherpte eisen in de radioapparaten richtlijn. Anderzijds wordt niet verwacht dat deze aangescherpte eisen, inbegrepen kwaliteitseisen voor de ontvangstfunctionaliteit, van veel invloed zullen zijn op de verdere uitrol van DAB+ technologie. Bij DAB+ worden namelijk al bestaande kwalitatief hoogwaardige technische standaarden toegepast.

Op het vlak van elektromagnetische compatibiliteit kent DAB+ geen grotere risico’s in verhouding tot andere technologieën, zowel voor wat betreft het functioneren van DAB+ (ontvangst)apparaten als het functioneren van apparaten in de omgeving van DAB+ (ontvangst)apparaten. Het geheel beziend, zullen de technologische gevolgen van de radioapparaten richtlijn en de EMC-richtlijn voor de DAB+ ontwikkeling positief maar beperkt zijn. Wat betreft de gevolgen van eventuele verstoringen door radioapparaten met SDR-functionaliteit wordt verwezen naar paragraaf 4.

De leden van de PvdA-fractie vragen in het kader van DAB+ ook naar de laatste stand van zaken hieromtrent en de betrokkenheid en invloed van de producenten van radiotoestellen en autofabrikanten.

In het kader van de discussie rond de heruitgifte van de vergunningen voor commerciële etherradio heeft de Tweede Kamer de wens geuit om deze vergunningen te verlengen om zo de gewenste digitalisering van de radio tot stand te brengen. Per brief van 1 september 2015 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 24 095, nr. 391) is de Kamer geïnformeerd over mijn voornemen de vergunningen voor commerciële radio te verlengen voor een periode van vijf jaar (2017–2022).

De medewerking van producenten van radiotoestellen en autofabrikanten is van groot belang voor het welslagen van DAB+. De contacten met deze partijen lopen via het gezamenlijke platform van de publieke en commerciële omroepen: Digital Radio+. Het Ministerie van Economische Zaken is ook aangesloten bij dit platform. Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 12 maart 2015 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 24 095, nr. 381) zal ik ook mijn eigen rol spelen in het stimuleren van digitale radio onder meer door het voeren van gesprekken met autofabrikanten.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de oorzaak van het feit dat industrie-brede afspraken onvoldoende verandering hebben gebracht om meer interoperabiliteit tussen radioapparaten en bepaalde accessoires te brengen.

Het falen van de markt om meer interoperabiliteit tussen radioapparaten en bepaalde accessoires te brengen heeft met name betrekking op opladers. De preciese oorzaken dat niet alle bedrijven zich achter een uniforme technische standaard voor opladers voor mobiele apparaten wilden scharen zijn niet bekend, maar dit werd mogelijk gecompliceerd door verschillen in het vermogen benodigd door verschillende categorieën apparaten. Overigens is blijkens recent onderzoek in opdracht van de Europese Commissie het probleem aanzienlijk gereduceerd sinds het totstandkomingsproces van de radioapparaten richtlijn.

4. Software gedefinieerde radioapparaten

De leden van de PvdA-fractie vragen om een nadere toelichting op de betekenis van software-defined radio (SDR) voor het Nederlandse radiolandschap, op de eisen dat radioapparaten bepaalde mogelijkheden ondersteunen om te waarborgen dat software alleen in de radioapparaten kan worden geladen als de conformiteit van de combinatie van het radioapparaat en de software is aangetoond, en op de wettelijke inbedding en uitvoering van deze eisen.

SDR is een technologie waarmee de gebruiksmogelijkheden van bestaande radioapparatuur kan worden vergroot door bepaalde parameters voor het verzenden of ontvangen van radiosignalen zoals frequentiebereik, modulatie en transmissievermogen (centraal in de essentiële technische eisen van de radioapparaten richtlijn) softwarematig te wijzigen. Daarmee kan gebruiksgemak worden vergroot en meer efficiënt gebruik worden gemaakt van frequentieruimte. Deze technologie kent in Nederland een groeiend gebruik in consumententoepassingen, zoals USB ontvangers bedoeld voor ontvangst van DVB-T, TV en FM Radio. SDR wordt doorgaans door producenten van radioapparatuur ontwikkeld en gebruikt, en valt daarmee dus onder hun verantwoordelijkheid wanneer het gaat om toepassing van essentiële technische eisen van de radioapparaten richtlijn. Er wordt echter ook steeds meer gebruik gemaakt van derde partijen voor de ontwikkeling van de betreffende software en daarmee tevens een verschuiving van de controle over het gebruik van deze software naar eindgebruikers. Dat leidt tot risico’s op combinaties van hardware en software die tot gevolg een bedoeld of onbedoeld niet-richtlijnconform gebruik van de hierboven genoemde parameters hebben. Om deze risico’s te beheersen is het voor bepaalde categorieën radioapparatuur noodzakelijk te waarborgen dat software alleen in de radioapparaten kan worden geladen als de conformiteit van de combinatie van het radioapparaat en de software is aangetoond. De software zal hiervoor geschikt moeten worden gemaakt. De Europese Commissie is bevoegd vast te stellen voor welke categorieën radioapparatuur deze verplichting zal gelden. De radioapparaten richtlijn geeft de Europese Commissie tevens de bevoegdheid categorieën radioapparaten vast te stellen waarvoor in de richtlijn vastgestelde voorwaarden gelden die het mogelijk maken effectief toezicht uit te voeren op die blokkering. Deze voorwaarden houden in dat de fabrikanten van radioapparatuur en van software die ervoor zorgt dat radioapparatuur kan worden gebruikt zoals bedoeld, de lidstaten (in casu het Agentschap Telecom) en de Europese Commissie informatie moeten verstrekken over de conformiteit van voorgenomen combinaties van radioapparatuur en software met de essentiële eisen van de radioapparaten richtlijn, en deze informatie voortdurend moeten bijwerken. De conformiteit dient hierbij te worden aangetoond in het kader van dezelfde procedure als die geldt voor het aantonen van de conformiteit van het radioapparaat, waarbij ook de hierbovengenoemde informatie wordt verstrekt in de vorm van een conformiteitsverklaring. De desbetreffende besluiten van de Europese Commissie zullen worden geïmplementeerd via lagere regelgeving.

5. Registratieplicht voor categorieën radioapparaten met een laag nalevingsniveau

De leden van de PvdA-fractie vragen in het kader van de registratieplicht voor categorieën radioapparaten met een laag nalevingsniveau wat precies wordt bedoeld met een laag nalevingsniveau en welke instantie verantwoordelijk is voor de naleving van deze verplichting. Tevens vragen zij waarom in het kader van een eventuele toezichtactie technische documenten moeten worden opgevraagd, en niet standaard ter beschikking staan aan de toezichthouder.

Een exacte invulling van een laag nalevingsniveau is niet gegeven. De Europese Commissie is op grond van de radioapparaten richtlijn bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin wordt gespecificeerd voor welke categorieën radioapparatuur de registratieverplichting zou moeten gaan gelden. De Europese Commissie heeft toegezegd dat de lidstaten bij de besluitvorming hierover betrokken zullen worden. Fabrikanten van de desbetreffende categorieën radioapparatuur kunnen deze registreren in een centraal registratiesysteem onder verantwoordelijkheid van de Europese Commissie.

Om administratieve lasten laag te houden hoeft technische documentatie die benodigd is in het kader van de beoordeling van de conformiteit van een product slechts aan de toezichthouder te worden verstrekt indien deze daartoe een gemotiveerd verzoek doet in het kader van de uitoefening van toezicht. De verplichting om alleen technische documentatie te leveren aan de toezichthouder indien die daar gemotiveerd om verzoekt geldt niet alleen voor radioapparaten, maar ook voor andere productsectoren die vallen onder de Europese productregelgeving die in lijn is gebracht met het NWK.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom nog niet is vastgesteld of, en zo ja voor welke producten, de verplichting om radioapparaten te registreren gaat gelden. Verder vragen zij wanneer dit wel wordt vastgesteld en welke voorkeur de regering heeft op dit punt.

De besluitvorming op dit vlak moet worden geïnitieerd door de Europese Commissie via de hierboven vermelde delegatiebevoegdheid. Daarvoor moet onderzoek zijn uitgevoerd. Ik wacht in dit opzicht een initiatief van de Europese Commissie af. Het voordeel van deze systematiek is dat kan worden ingespeeld op ontwikkelingen. Nalevingsniveaus kunnen immers door de tijd heen veranderen, waardoor in deze systematiek de registratieverplichting efficiënter ten uitvoer kan worden gebracht.

6. Regeldruk

6.1 Algemeen

De leden van de VVD-fractie waarderen dat deze implementatie niet leidt tot structurele effecten op de regeldruk, administratieve lasten of inhoudelijke nalevingskosten voor de betrokken bedrijven en de overheid, en mogelijk zelfs tot een lichte structurele afname. Deze leden vragen om een bevestiging dat de implementatie van de onderhavige richtlijnen zo lasten- en regelluw mogelijk is vormgegeven met deze wetswijziging.

Bij dit wetsvoorstel is sprake van een 1 op 1 implementatie van de EMC-richtlijn en de radioapparaten richtlijn. Een verdere regeldrukvermindering is niet mogelijk. Er is slechts één bepaling in dit wetsvoorstel die geen strikte 1 op 1 implementatie betreft, namelijk de nieuwe bepaling opgenomen in artikel 10.13 (bindende aanwijzing bij storing). Dit onderdeel van het wetsvoorstel heeft geen regeldrukeffecten, zoals toegelicht in de memorie van toelichting.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe een aantal nieuwe verplichtingen in het wetsvoorstel zich verhouden met de inschatting dat de totale gevolgen voor de regeldruk, de administratieve lasten, de nalevingskosten en de toezichtlasten positief of neutraal zijn.

De wetswijziging kent een aantal nieuwe verplichtingen die ofwel direct gaan gelden na de inwerkingtreding of van toepassing zullen worden naar aanleiding van toekomstige uitvoeringsbesluiten of gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie. Veel van deze verplichtingen betreffen een reeds bestaande praktijk waarbij verantwoordelijkheden voor het nakomen van deze verplichtingen duidelijker worden belegd in de keten van producenten en dienstverleners, waaronder importeurs en distributeurs. De feitelijke gevolgen van deze nieuwe verplichtingen zullen daarom beperkt zijn en dit is per onderdeel voor zover mogelijk uitgebreid toegelicht in de memorie van toelichting. Daarentegen levert het wetsvoorstel, in samenhang met de implementatie van de andere productrichtlijnen die zijn herzien in het in de memorie van toelichting vermelde EU stroomlijningspakket, kostenvoordelen op voor marktdeelnemers. Zo worden inconsistenties tussen deze richtlijnen weggenomen die het gevolg zijn van de historische ontwikkeling van die richtlijnen. In dit kader zijn de terminologie voor begrippen die in alle richtlijnen zijn opgenomen en conformiteitsprocedures aangepast. Ook zijn definities en bepalingen die ruimte laten voor uiteenlopende interpretaties aangepast. Dit leidt tot minder rechtsonzekerheid, met name wanneer twee of meer richtlijnen gelijktijdig van toepassing zijn, zoals een groot aantal meetinstrumenten dat moet voldoen aan zowel de EU meetinstrumentenrichtlijn als aan de EMC-richtlijn. Bovendien zijn er algemene voordelen voor de hele markt omdat het toezicht effectiever kan worden uitgevoerd met een focus op snellere handhaving in het geval van niet-conforme producten.

6.2 NWK

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering een nadere toelichting te geven op de stelling dat de eisen voor conformiteitsbeoordelingsinstanties in overeenstemming zijn met de normen die de relevante standaard voor de beoordeling van conformiteitsbeoordelingsinstanties definiëren.

De huidige internationale normen die eisen bevatten voor instanties die conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uitvoeren, zijn door de Europese Commissie aangewezen als geharmoniseerde normen. De eisen in deze normen dekken de huidige aanmeldingseisen namelijk af. De eisen die aan conformiteitsbeoordelingsinstanties worden gesteld in de EMC richtlijn en de radioapparaten richtlijn zijn volledig in overeenstemming met deze huidige normen, zoals ook vermeld in de impact assessment van de Europese Commissie bij het stroomlijningspakket. Accreditatie instanties kunnen deze geharmoniseerde normen gebruiken bij het accrediteren van instanties die willen worden aangemeld. Voor een instantie die tegen de juiste norm is geaccrediteerd geeft dit een vermoeden van overeenstemming met het voldoen aan de eisen voor aanmelding.

6.3 Bedrijven algemeen

De leden van de CDA-fractie vragen wat precies de gevolgen zijn van dit wetsvoorstel voor kleine en middelgrote bedrijven.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is reeds ingegaan op de specifieke gevolgen voor kleine en middelgrote bedrijven. Voor bedrijven in het algemeen kunnen met name de verplichtingen op het vlak van traceerbaarheid mogelijk administratieve lasten opleveren omdat sommige bedrijven contact- en productidentificatiegegevens aan producten moeten toevoegen. Voor producenten bestaan deze verplichtingen al grotendeels; voor importeurs en distributeurs zijn deze nieuw. De omvang van deze kosten is naar verwachting beperkt. Uit onderzoek onderliggend aan de impact assessment van de Europese Commissie bij het stroomlijningspakket komt naar voren dat een meerderheid van de kleine en middelgrote bedrijven verwacht dat door de stroomlijning van deze verplichtingen er geen of slechts kleine kostenstijgingen zullen zijn. Ook verplichtingen die van belang zijn in het kader van verkochte producten kunnen administratieve lasten opleveren. Het gaat hier om bijvoorbeeld het bijhouden van een register van klachten en defecte producten. Uit de impact assessment komt naar voren dat dit relatief meer speelt bij kleine en middelgrote bedrijven maar dat ook hier over het algemeen geen significante kosten worden verwacht (de hierboven genoemde aandelen zijn in dit geval respectievelijk 28% en 30%). Uit de impact assessment blijkt ook dat kleine en middelgrote bedrijven algemene positieve gevolgen zien van deze regelgeving. Zo geeft 54% van deze bedrijven aan dat zij concurrentienadeel ondervinden van de niet-naleving van de huidige richtlijnen door derde partijen. Verder ondervindt 18% van deze partijen extra lasten als gevolg van het moeten voldoen aan meerdere richtlijnen op punten waar deze nu niet consistent zijn met elkaar. Kleine en middelgrote bedrijven profiteren daarmee van de verwachte algemene betere naleving en eenduidigheid in administratieve processen die worden beoogd door dit wetsvoorstel.

7. Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de in paragraaf 5 van de memorie van toelichting (Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets) vermelde verwachte extra werkzaamheden van het Agentschap Telecom in het kader van normalisatieactiviteiten en met name op het gebied van de nieuwe ontvangereisen, en extra structurele werkzaamheden door de trend om steeds meer apparaten te voorzien van radiomodules, zich verhoudt tot de verwachte regeldrukeffecten. De leden van de CDA-fractie vragen in dit verband of de regering zich in deze structurele toename van werkzaamheden herkent en zo ja, of dit aanleiding heeft gegeven om het wetsvoorstel aan te passen.

De desbetreffende extra werkzaamheden van het Agentschap Telecom in het kader van normalisatieactiviteiten vallen binnen het domein van onderzoek en doorlopende uitvoering van productregelgeving door de overheid, en zijn geen inhoudelijke nalevingskosten zoals gesuggereerd in de vraagstelling van deze Kamerleden. Deze werkzaamheden zijn niet structureel van aard en vormen qua kosten een fractie van 1 fte. De verwachting is wel dat in het kader van de radioapparaten richtlijn er voor het Agentschap Telecom in de toekomst structurele werkzaamheden bijkomen doordat steeds meer apparaten worden voorzien van radiomodules. Het is op dit moment niet mogelijk om daar een kwantitatieve invulling aan te geven omdat deze ontwikkeling afhangt van de snelheid waarmee op afzienbare termijn nieuwe apparaten op de markt komen in het kader van de IoT (Internet of Things)-ontwikkeling. Zoals vermeld in de memorie van toelichting, gaat het hier om extra werkzaamheden die grotendeels het gevolg zijn van een externe ontwikkeling en is het raakvlak tussen deze extra werkzaamheden en het onderhavige wetsvoorstel beperkt. Er was al met al geen aanleiding het wetsvoorstel aan te passen aan deze specifieke gevolgen voor het Agentschap Telecom.

II. ARTIKELEN

Onderdeel F

De leden van de CDA-fractie vragen om nader toe te lichten waarom een bindende aanwijzing bij een storing gewenst kan zijn aan de hand van problemen die in de praktijk daarvoor aanleiding hebben gegeven.

De nieuwe bepaling in artikel 10.13 van de Telecommunicatiewet voorziet in een bevoegdheid om jegens een houder van uitrusting of radioapparaten een bindende aanwijzing te geven. Die bevoegdheid ontbrak tot noch toe, terwijl het in voorkomende gevallen wenselijk kan zijn om onmiddellijk te kunnen optreden tegen het gebruik van die apparatuur als die verstoring veroorzaakt in andere uitrusting of radioapparatuur. In de praktijk komt het voor dat uitrusting of radioapparatuur verstoringen veroorzaakt, waarbij er geen bevoegdheid is om een einde te maken aan de verstoring, terwijl burgers of bedrijven wel last ondervinden van de betreffende storing. Zo zijn bij het Agentschap Telecom gevallen bekend waarin apparatuur met een defecte voeding verstoring veroorzaakt op omroepfrequenties, of verouderde televisietoestellen verstoring veroorzaken op bepaalde modems, waardoor geregeld vaste telefonie, televisie of internet bij de gebruikers van deze modems uitvalt. Ook nieuwere typen televisietoestellen zoals plasma televisies hebben in de praktijk verstoringen veroorzaakt in andere apparatuur. Ook is het voorgekomen dat slimme meters verstoringen veroorzaakten op frequenties in de HF-band (in de HF-band zitten toepassingen als AM-korte golf uitzendingen, amateurradio, luchtvaart en maritieme en militaire communicatie).

Op dit moment is het niet altijd mogelijk om de houder van de verstoring veroorzakende uitrusting of radioapparatuur te bewegen de verstoring op te lossen, terwijl de verstoring soms op eenvoudige wijze opgelost zou kunnen worden door de houder daarvan een bindende aanwijzing te geven om bijvoorbeeld die apparatuur te gebruiken conform de gebruikershandleiding of te laten repareren. De aanwijzingsbevoegdheid zal slechts worden ingezet als ultimum remedium.

Onderdeel N

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het in dit wetsvoorstel geformuleerde overgangsregime voor uitrusting en radioapparaten die voldoen aan de eisen van de oude EMC-richtlijn en de R&TTE-richtlijn er in de praktijk uit gaat zien. Meer specifiek vragen deze leden of bedrijven nu al zullen starten met het aanpassen van de producten of dat zij hiermee wachten tot het allerlaatste moment, bij voorkeur aan de hand van een concreet voorbeeld zoals voor opladers van mobiele telefoons.

Onderdeel N van het wetsvoorstel strekt ertoe een overgangsregime vast te leggen voor uitrusting en radioapparaten die voldoen aan de eisen van de oude EMC-richtlijn (Richtlijn nr.2004/108/EG) en de R&TTE-richtlijn. Dit overgangsregime is overgenomen uit de EMC-richtlijn (artikel 43) en de radioapparaten richtlijn (artikel 48). De nieuwe EMC-richtlijn is met ingang van 20 april 2016 van toepassing. Uitrusting die na die tijd in de handel wordt gebracht, op de markt wordt aangeboden of in gebruik wordt genomen dient vanaf dat moment aan de bepalingen uit de nieuwe EMC-regelgeving te voldoen. Met ingang van 20 april 2016 is de oude EMC-regelgeving immers niet meer van kracht. Echter, de bepalingen uit de nieuwe EMC-richtlijn laten toe dat uitrusting die in overeenstemming is met de oude EMC-richtlijn alsnog op de markt mag worden aangeboden of in gebruik mag worden genomen indien die uitrusting vóór 20 april 2016 in de handel is gebracht. Het doel van dit overgangsregime is om marktdeelnemers in de gelegen te stellen om apparaten die zich in de distributieketen bevinden, te kunnen leveren. Het overgangsregime is tot uitdrukking gebracht in het eerste lid van artikel 20.4b.

De radioapparaten richtlijn is met ingang van 13 juni 2016 van toepassing. Radioapparaten die op deze datum in overeenstemming zijn met de R&TTE-richtlijn en die vóór 13 juni 2017 in de handel zijn gebracht mogen op de markt worden aangeboden of in gebruik worden genomen. Het doel van dit overgangsregime is om marktdeelnemers in staat stellen hun oude voorraden weg te werken. Het tweede lid van artikel 20.4b voorziet hierin.

De sector heeft, in samenwerking met de overheid, initiatieven ondernomen om dit nieuwe regime bekend te maken bij de relevante bedrijven. Er zijn momenteel echter nog geen signalen dat bedrijven voortvarend aan de slag gaan met het nieuwe wettelijke regime in het onderhavige wetsvoorstel. Dat kan zijn oorzaak hebben in het feit dat voor een aantal aspecten nieuwe Europees geharmoniseerde technische normen nodig zijn. Hoewel deze geharmoniseerde normen niet noodzakelijk zijn voor fabrikanten om te kunnen voldoen aan de essentiële eisen van de richtlijnen, spelen deze in de praktijk hierbij wel een grote rol. Dit geldt ook voor mobiele telefoons. Wat betreft de EMC-richtlijn geldt dat de essentiële eisen hetzelfde zijn gebleven en dat dit naar verwachting ook zal gelden voor de desbetreffende geharmoniseerde normen. Op dit vlak worden daarom geen problemen verwacht voor het aanpassen van producten. In het kader van de radioapparaten richtlijn moet echter een aantal geharmoniseerde normen worden herzien. Het is in het belang van de sector dat de nieuwe geharmoniseerde normen op tijd gereed komen, uiterlijk in het overgangsjaar voor deze richtlijn (tot 13 juni 2017), anders zullen bedrijven op andere manieren moeten aantonen dat hun producten aan de essentiële eisen van deze richtlijn voldoen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven