34 255 Voorstel van wet van het lid Lodders tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met verbetering van premieregelingen (Wet verbeterde premieregeling)

Q BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 2016

Bij de behandeling van het wetsvoorstel verbeterde premieregeling van het lid Lodders (34 255) heb ik u over een tweetal onderwerpen aanvullende informatie toegezegd. Met bijgevoegde onderzoeksrapporten doe ik deze toezegging gestand.

Rapport Netspar over de mate van herverdeling

De Wet verbeterde premieregeling schrijft voor dat de projectierente waarmee de variabele pensioenuitkering wordt vastgesteld, wordt gebaseerd op de risicovrije rente. De projectierente bepaalt de hoogte van het pensioen op pensioendatum en daarmee de verdeling van het pensioenkapitaal over de uitkeringsfase. Een hogere projectierente betekent een hoger pensioen op pensioendatum, ten koste van het latere pensioen. Bij een individuele premieregeling verdeelt de projectierente «slechts» het kapitaal van de deelnemer in de tijd. Bij een premieregeling waarin rendement collectief wordt gedeeld en financiële mee- en tegenvallers in de tijd worden gespreid, wordt het kapitaal ook tussen leeftijdsgroepen verdeeld. De toepassing van een risicovrije projectierente voorkomt dat bepaalde leeftijdsgroepen op voorhand worden bevoordeeld ten laste van andere leeftijdsgroepen, met andere woorden: herverdeling. Bij de plenaire behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel is door verschillende fracties verzocht inzicht te verschaffen in de omvang van deze herverdeling. Daartoe bied ik u hierbij het rapport Herverdelingseffecten van verschillende projectierentes in verbeterde premieregeling1 van Netspar aan.

Dit rapport bevestigt dat herverdeling bij toepassing van de risicovrije projectierente is uitgesloten. Bij andere projectierentes is wel sprake van een zekere mate van herverdeling. De omvang van de herverdeling is afhankelijk van enerzijds de hoogte van de projectierente ten opzichte van de risicovrije rente en anderzijds de lengte van de spreidingsperiode. Een hogere projectierente resulteert in meer herverdeling, evenals het spreiden van financiële mee- of tegenvallers over een langere periode. De herverdeling hangt voorts samen met de leeftijdssamenstelling van de deelnemers. Bij een onevenwichtige leeftijdssamenstelling binnen het deelnemersbestand, bijvoorbeeld bij een gesloten fonds, is er meer herverdeling.

Bij de start van een verbeterde premieregeling kan de herverdeling oplopen tot 6,7% ten gunste van de eerste deelnemers. Dit betekent dat deze deelnemers bij een pensioenvermogen van € 100.000,– een voordeel hebben van € 6.700,– ten nadele van de latere deelnemers in het collectief. Hiervan is sprake als de projectierente wordt gebaseerd op het verwacht rendement of op een vaste rente van 4%, in combinatie met een spreidingsduur van 10 jaar.

De herverdeling bij toepassing van andere projectierentes valt terug onder de 1% zodra de leeftijdssamenstelling van het deelnemersbestand evenwichtig is geworden. De voor- en nadelen van een hogere projectierente en van spreiding van financiële mee- of tegenvallers vallen in dat geval evenwichtig toe aan alle leeftijdsgroepen. De herverdeling is het grootst als er geen nieuwe deelnemers meer instromen (bijvoorbeeld bij een gesloten fonds). In dat geval loopt het nadeel voor de laatst toegetreden deelnemers op tot 8,5%.

Effecten tussentijdse overstap op een lifecycle

De fractie van het CDA heeft bij de schriftelijke behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel gevraagd wat de effecten zijn van een tussentijdse overstap van een vaste (leeftijdsonafhankelijke) beleggingsmix naar een lifecycle mix voor het pensioen van deelnemers die ten tijde van die overstap 40 jaar, 50 jaar of 60 jaar zijn. Ik heb toegezegd deze effecten te laten berekenen en u over de uitkomsten te informeren. Hierbij bied ik u het rapport Impact overstap van vaste mix op lifecycle mix2 aan, waarin Ortec Finance deze effecten inzichtelijk maakt.

Mensen met een premie- of kapitaalovereenkomst hebben met de Wet verbeterde premieregeling de keuze gekregen om hun pensioenkapitaal na de pensioendatum door te beleggen. Bij doorbeleggen kan het pensioen – afhankelijk van het gekozen rendement – aanmerkelijk hoger uitkomen dan een vast pensioen. Doorbeleggen brengt echter ook risico’s met zich mee. Het pensioen beweegt immers mee met financiële mee- en tegenvallers. De uitvoerder is daarom verplicht om zijn deelnemers bescherming te bieden tegen de gevolgen van negatief beleggingsrendement. Als niet op een andere wijze in die bescherming wordt voorzien, moet de uitvoerder het beleggingsbeleid uiterlijk per 1 januari 2018 vormgeven volgens het lifecycle principe. Bij een lifecycle wordt in de opbouwfase aanvankelijk meer beleggingsrisico genomen dan in een vaste mix. Dit risico wordt vanaf een bepaalde leeftijd afgebouwd, waardoor na de pensioendatum juist minder beleggingsrisico wordt genomen. De tussentijdse overstap van een vaste mix op een lifecycle heeft zodoende effect op het verwachte pensioenresultaat en op de kans op een pensioenverlaging.

Het rapport van Ortec Finance laat zien dat de kans op een nominale verlaging van het pensioen bij de overstap op een lifecycle op iedere leeftijd met een derde vermindert. Hierbij is uitgegaan van een lifecycle waarin na de pensioendatum 25% van het kapitaal in zakelijke waarden wordt belegd, en een vaste mix met 50% zakelijke waarden. Tegenover de geringere kans op een pensioenverlaging staat dat het voordelige effect van doorbeleggen voor het verwachte pensioen door de overstap op deze lifecycle aanzienlijk wordt beperkt. Het effect op het verwachte pensioen is groter naarmate de deelnemer bij de overstap ouder is. Voor de oudste groep (60 jaar bij de overstap) is het verwachte pensioen op pensioendatum ruim 10% lager dan bij doorbeleggen met een vaste mix. Voor deze groep is tot de overstap het langst belegd volgens een vaste mix, dus met relatief weinig beleggingsrisico. Over de gehele uitkeringsfase bedraagt het effect op het verwachte pensioen 14%.

Voor deelnemers die bij de overstap op de lifecycle 40 jaar zijn, is het effect op het verwachte pensioen aanzienlijk kleiner. Deze deelnemers profiteren na de overstap nog van het extra beleggingsrisico in de opbouwfase.

Het nadelige effect voor het verwachte pensioen is kleiner naarmate in de lifecycle meer beleggingsrisico wordt genomen. Als na de pensioendatum nog 35% van het kapitaal in zakelijke waarden wordt belegd, is het verwachte pensioen op pensioendatum voor de oudste groep (60 jaar bij de overstap) 7% lager. Over de gehele uitkeringsperiode bedraagt het verschil 9%. De kans op een pensioenverlaging wordt met deze lifecycle 16% kleiner.

Als de uitvoerder een lifecycle toepast met een aandeel zakelijke waarden dat vergelijkbaar is met de vaste mix, heeft de overstap geen effect op het verwachte pensioen. De kans op een pensioenverlaging is bij een dergelijke lifecycle echter even hoog als bij voortzetting van de vaste mix. De uitvoerder moet zich er daarom van vergewissen dat de deelnemer dit risico bewust wil en kan dragen.

De bevindingen van Ortec Finance waren aanleiding om te bezien of aanvullend overgangsrecht nodig is voor de overstap op een lifecycle. Mijn conclusie is dat hiervoor geen aanleiding is. Deze conclusie is gestoeld op onderstaande overwegingen.

  • 1. Een lifecycle beschermt deelnemers tegen het gevolg van negatieve rendementen kort voor de pensioendatum. Op dat moment is hun kapitaal het hoogst en ontbreekt de tijd om het negatieve rendement te compenseren.

  • 2. Pensioenuitvoerders die het pensioen van hun deelnemers op een andere wijze effectief beschermen, kunnen vasthouden aan een vaste mix.

  • 3. Het lifecycle beginsel strekt tot afbouw van het beleggingsrisico, maar is niet kwantitatief genormeerd. De uitvoerder kan bij de overstap een lifecycle met relatief veel beleggingsrisico aanbieden, vergelijkbaar met het risico in een uniforme beleggingsmix, mits de deelnemer hierover duidelijk wordt geïnformeerd en hij dit risico wil en kan dragen.

  • 4. Overgangsrecht in de vorm van een uitzonderingspositie voor een deel van de mensen met een premieregeling is dus niet nodig. Dergelijk overgangrecht zou bovendien op praktische en juridische bezwaren stuiten, met name als leeftijd het criterium voor uitzondering vormt.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffienr. 159176.04.

X Noot
2

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffienr. 159176.04.

Naar boven