Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 september 2016
Bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel verbeterde premieregeling heeft uw
Kamer ook het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet
en Wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere besluiten in verband met
de Wet verbeterde premieregeling aan de orde gesteld. Naar aanleiding hiervan heb
ik u schriftelijk geïnformeerd over mijn voornemen om in het besluit enkele wijzigingen
aan te brengen. Tijdens het plenaire debat op 14 juni jl. heb ik toegezegd uw Kamer
over deze wijzigingen te informeren.
Met deze brief doe ik mijn toezegging gestand. Het besluit is bijgevoegd. De informatie
in deze brief heeft betrekking op de wijzigingen die naar aanleiding van het debat
met uw Kamer zijn aangebracht. Wijzigingen die reeds waren verwerkt in het ontwerpbesluit
waarover de Raad van State heeft geadviseerd, blijven hier buiten beschouwing.
Artikel 14d, derde lid (bescherming oudere deelnemers tegen beleggingsrisico)
Het derde lid van dit artikel is gewijzigd in overeenstemming met mijn brief van 10 juni
jl. Het lid heeft een «principle based» karakter gekregen door het uitgangspunt voorop
te zetten dat de uitvoerder van een premieovereenkomst de deelnemer effectief beschermt tegen de gevolgen van negatieve beleggingsrendementen
vóór de pensioendatum. Het besluit biedt hierdoor ruimte voor andere methoden om dit
uitgangspunt te realiseren dan een beleggingsbeleid waarin het risico afneemt naarmate
de pensioendatum nadert (life cycle).
De uitvoerder die een andere methode dan een life cycle wil toepassen, moet onderbouwen
dat deze methode het effect van het negatieve beleggingsrisico voor het pensioen voldoende
dempt. De onderbouwing wordt door DNB getoetst. Indien de uitvoerder niet slaagt in
zijn onderbouwing, kan DNB ten aanzien van pensioenregelingen die bij de inwerkingtreding
van de Wet verbeterde premieregeling al bestaan, vanaf 1 januari 2018 een leeftijdgerelateerde
afbouw van het beleggingsrisico voorschrijven.
Artikel 55, vierde lid (overgangsrecht afstemming beleggingen op voorlopige voorkeur)
Het besluit bevat een ruimer overgangsrecht voor de verplichting om de voorlopige
voorkeur van de deelnemer met een premieovereenkomst voor een vast of een variabel
pensioen uit te vragen, en het beleggingsbeleid op die voorkeur te baseren. Door dit
overgangsrecht hoeft de uitvoerder van een premieovereenkomst die een variabel pensioen
gaat aanbieden niet onmiddellijk de voorlopige voorkeur uit te vragen van alle deelnemers
voor wie dat relevant is, en de beleggingen op die voorkeur af te stemmen.
Naar aanleiding van het debat met uw Kamer krijgen alle uitvoerders van een premieovereenkomst,
dus ook uitvoerders die een variabele pensioenuitkering aanbieden, voor deze verplichting
uitstel tot 1 januari 2018. In het ontwerpbesluit was dit uitstel alleen geregeld
voor pensioenuitvoerders die uitsluitend een vaste pensioenuitkering aanbieden.
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel verbeterde premieregeling in
uw Kamer heb ik eveneens toegezegd te onderzoeken welke gevolgen een overstap van
een uniforme beleggingsmix op een life cycle kan hebben voor het pensioenresultaat.
De uitkomsten van dit onderzoek kunnen van belang zijn voor het overgangsrecht voor
deze overstap. De uitkomsten van dit onderzoek kan ik u naar verwachting in het najaar
aanbieden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma