34 255 Voorstel van wet van het lid Lodders tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met verbetering van premieregelingen (Wet verbeterde premieregeling)

P BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 september 2016

Bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel verbeterde premieregeling heeft uw Kamer ook het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere besluiten in verband met de Wet verbeterde premieregeling aan de orde gesteld. Naar aanleiding hiervan heb ik u schriftelijk geïnformeerd over mijn voornemen om in het besluit enkele wijzigingen aan te brengen. Tijdens het plenaire debat op 14 juni jl. heb ik toegezegd uw Kamer over deze wijzigingen te informeren.

Met deze brief doe ik mijn toezegging gestand. Het besluit is bijgevoegd. De informatie in deze brief heeft betrekking op de wijzigingen die naar aanleiding van het debat met uw Kamer zijn aangebracht. Wijzigingen die reeds waren verwerkt in het ontwerpbesluit waarover de Raad van State heeft geadviseerd, blijven hier buiten beschouwing.

Artikel 14d, derde lid (bescherming oudere deelnemers tegen beleggingsrisico)

Het derde lid van dit artikel is gewijzigd in overeenstemming met mijn brief van 10 juni jl. Het lid heeft een «principle based» karakter gekregen door het uitgangspunt voorop te zetten dat de uitvoerder van een premieovereenkomst de deelnemer effectief beschermt tegen de gevolgen van negatieve beleggingsrendementen vóór de pensioendatum. Het besluit biedt hierdoor ruimte voor andere methoden om dit uitgangspunt te realiseren dan een beleggingsbeleid waarin het risico afneemt naarmate de pensioendatum nadert (life cycle).

De uitvoerder die een andere methode dan een life cycle wil toepassen, moet onderbouwen dat deze methode het effect van het negatieve beleggingsrisico voor het pensioen voldoende dempt. De onderbouwing wordt door DNB getoetst. Indien de uitvoerder niet slaagt in zijn onderbouwing, kan DNB ten aanzien van pensioenregelingen die bij de inwerkingtreding van de Wet verbeterde premieregeling al bestaan, vanaf 1 januari 2018 een leeftijdgerelateerde afbouw van het beleggingsrisico voorschrijven.

Artikel 55, vierde lid (overgangsrecht afstemming beleggingen op voorlopige voorkeur)

Het besluit bevat een ruimer overgangsrecht voor de verplichting om de voorlopige voorkeur van de deelnemer met een premieovereenkomst voor een vast of een variabel pensioen uit te vragen, en het beleggingsbeleid op die voorkeur te baseren. Door dit overgangsrecht hoeft de uitvoerder van een premieovereenkomst die een variabel pensioen gaat aanbieden niet onmiddellijk de voorlopige voorkeur uit te vragen van alle deelnemers voor wie dat relevant is, en de beleggingen op die voorkeur af te stemmen.

Naar aanleiding van het debat met uw Kamer krijgen alle uitvoerders van een premieovereenkomst, dus ook uitvoerders die een variabele pensioenuitkering aanbieden, voor deze verplichting uitstel tot 1 januari 2018. In het ontwerpbesluit was dit uitstel alleen geregeld voor pensioenuitvoerders die uitsluitend een vaste pensioenuitkering aanbieden.

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel verbeterde premieregeling in uw Kamer heb ik eveneens toegezegd te onderzoeken welke gevolgen een overstap van een uniforme beleggingsmix op een life cycle kan hebben voor het pensioenresultaat. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen van belang zijn voor het overgangsrecht voor deze overstap. De uitkomsten van dit onderzoek kan ik u naar verwachting in het najaar aanbieden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven