34 255 Voorstel van wet van het lid Lodders tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet loonbelasting 1964 en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met de invoering van de mogelijkheid tot uitbetaling van pensioen in pensioeneenheden (Wet uitbetaling pensioen in pensioeneenheden)

Nr. 8 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 29 januari 2016

ALGEMEEN

De initiatiefnemer bedankt de leden van de fracties van de VVD, PvdA, SP, CDA, D66 en 50PLUS voor de inbreng. Ze is verheugd dat vrijwel alle fracties aangeven het doel van het wetsvoorstel te ondersteunen. Daarnaast ziet de initiatiefnemer dat de partijen zich serieus in het initiatiefwetsvoorstel hebben verdiept. Hieronder zal de initiatiefnemer ingaan op de gestelde vragen en opmerkingen.

Omwille van de leesbaarheid en begrijpelijkheid heeft de indiener een aantal vragen in een ander onderdeel van de nota naar aanleiding van het verslag beantwoord.

1 Inleiding / aanleiding

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de initiatiefnemer beoogt om doorbeleggen na pensionering mogelijk te maken voor deelnemers van premie- en kapitaalovereenkomsten. In hoeverre, zo vragen zij, is de initiatiefnemer het eens met deze leden dat het mogelijk maken van doorbeleggen na pensionering en het mogelijk maken van het shoprecht een ongewenst voorschot nemen op de brede toekomstdiscussie van het pensioenstelsel en de ontwikkeling van een nieuwe pensioenovereenkomst door de SER?

De leden van de PvdA-fractie wijzen terecht op de brede pensioendiscussie die ook in het parlement binnenkort uitgebreid gevoerd zal worden. De initiatiefnemer is van mening dat grote stelselwijzigingen daar geadresseerd dienen te worden. De voorgestelde wetswijziging leidt volgens de initiatiefnemer echter niet tot een grote stelselwijziging. Het is een adequate oplossing voor een probleem dat al langer speelt en steeds urgenter wordt, omdat steeds meer deelnemers bij de aankoop van hun pensioen last krijgen van de lage rente. Zij hebben geen keuze voor een alternatief product. Het onderhavige wetsvoorstel biedt hiervoor een oplossing door de deelnemers en (toekomstig) pensioengerechtigden een extra keuzemogelijkheid te bieden. De initiatiefnemer hoopt dat deze oplossing zo snel mogelijk aangeboden kan worden, zodat dit urgente probleem snel aangepakt kan worden. Langer wachten, bijvoorbeeld tot de brede pensioendiscussie, zou ten koste kunnen gaan van vele tienduizenden deelnemers en pensioengerechtigden. Dat blijkt ook wel uit de vele signalen uit het veld die de initiatiefnemer vrijwel dagelijks ontvangt. Overigens wil de initiatiefnemer benadrukken dat het shoprecht in dit wetsvoorstel niet uitgebreid wordt. Zie de memorie van toelichting: «Voor een bij een pensioenfonds ondergebracht pensioenkapitaal is er geen shoprecht, maar wel een shopmogelijkheid (artikel 80 Pensioenwet).»

De leden van de PvdA-fractie geven aan het wenselijk te vinden als de initiatiefnemer reageert op de inbreng van deze leden op het wetsvoorstel van de regering. Zij vragen of de initiatiefnemer hiertoe bereid is.

De regering heeft na de indiening van het initiatiefwetsvoorstel ook een wetsvoorstel ingediend. Hoewel beide voorstellen een vergelijkbaar doel dienen zijn het verschillende trajecten en is de vormgeving ook verschillend. De initiatiefnemer is niet verantwoordelijk voor het wetsvoorstel van de regering en zal daarom ook niet uitgebreid op de gestelde vragen bij het regeringsvoorstel ingaan. De initiatiefnemer beantwoordt uiteraard wel met volledige toewijding alle vragen die gesteld zijn over het initiatiefwetsvoorstel. Voor een overzicht tussen dit initiatiefwetsvoorstel en het regeringsvoorstel verwijst de initiatiefnemer naar onderdeel 4 van deze nota naar aanleiding van het verslag.

2 Probleemstelling

De VVD-leden lezen in het wetsvoorstel dat de beleggingshorizon op dit moment niet optimaal gebruikt wordt. Kan de initiatiefnemer aangeven op welk moment de meeste pensioenuitvoerders van premie- en kapitaalovereenkomsten hun risico beginnen af te bouwen, om zo een gegarandeerd pensioen in euro’s te kunnen toezeggen vanaf pensioengerechtigde leeftijd? De leden van deze fractie vragen of de initiatiefnemer inzicht heeft in het proces waarop pensioenuitvoerders dat doen.

De pensioenuitvoerders bouwen de risico’s af om een zo hoog mogelijk kapitaal te bieden met inachtneming van het feit dat naarmate de pensioeningangsdatum nadert de risicobereidheid van de deelnemer daalt, omdat de periode om eventuele negatieve schokken te compenseren steeds korter wordt. Er is geen vast moment waarop pensioenuitvoerders hun risico gaan afbouwen. Uit een inventarisatie van een groot aantal pensioenuitvoerders blijkt dat het eerste moment waarop uitvoerders hun risico gaan afbouwen veelal plaatsvindt op het moment dat de deelnemer 40 jaar wordt. Enkele uitvoerders beginnen een paar jaar later, maar hele grote verschillen zijn er niet te vinden. Grofweg kan de initiatiefnemer aangeven aan de leden van de VVD-fractie dat de meeste pensioenuitvoerders het risico beginnen af te bouwen tussen de 40 en 50-jarige leeftijd van de deelnemers. Bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd is het risico dan vrijwel volledig afgebouwd.

De leden van de PvdA-fractie zijn kritisch over het feit dat de initiatiefnemer vooral wijst op de voordelen van het doorbeleggen na pensionering. Deze leden zijn van mening dat de initiatiefnemer te weinig rekening houdt met het feit dat mensen niet altijd consistente en «rationale» keuzes maken en dat gedrag van grote invloed kan zijn op keuzes. De genoemde leden vragen de initiatiefnemer nader in te gaan op welke manier zij in haar voorstel geborgen heeft dat pensioenuitvoerders zullen streven naar het voorkomen van verliezen in de pensioenuitkering.

Wanneer deelnemers kiezen voor een flexibele pensioenuitkering dan is de uitkering niet meer vast, maar kan deze fluctueren. Dat betekent dat de uitkering naar boven kan worden bijgesteld, maar ook – zoals de leden van de PvdA-fractie terecht aangeven – naar beneden. Een flexibele pensioenuitkering is immers een risicovoller product dan een nominale uitkering. Goede communicatie is dan ook van groot belang. Vandaar dat dit wetsvoorstel een aantal verplichtingen met betrekking tot de communicatie aan de deelnemers en gewezen deelnemers toevoegt aan de pensioenwetgeving. Hierbij wordt aangesloten bij de op 1 januari 2016 in werking getreden Wet pensioencommunicatie. Zo moet de pensioenuitvoerder regelmatig informatie verstrekken over het recht om te kiezen voor een flexibel pensioen in pensioeneenheden, in plaats van een pensioen in euro’s. Deze keuzemogelijkheid komt ook in het pensioenregister te staan. De informatie over de mogelijkheid om te kiezen voor een flexibel pensioen gaat ook deel uitmaken van de informatie die de pensioenuitvoerders nu al moeten verstrekken aan pensioengerechtigden bij pensioeningang.

Pensioenuitvoerders moeten deelnemers ook informeren over de relevante gevolgen en de risico’s. Van belang is dat de deelnemers een realistisch beeld krijgen van de gevolgen van een flexibele uitkering. Een belangrijk onderdeel hiervan is een vergelijking tussen de hoogte van de levenslange uitkering in euro’s en een indicatie van de hoogte van de uitkering op basis van een pensioen in eenheden. Bij deze indicaties wordt gebruik gemaakt van drie scenario’s: positief, neutraal en negatief. Op deze wijze krijgt de deelnemer inzicht in de risico’s en mogelijkheden van een flexibele pensioenuitkering. Zo kunnen er rekenvoorbeelden gegeven worden, zoals in de memorie van toelichting door middel van voorbeeld 2 ook gedaan wordt. Een dergelijk rekenvoorbeeld wordt dan echter op verwacht rendement gebaseerd.

Daarnaast wil de initiatiefnemer benadrukken dat door dit wetsvoorstel de deelnemer de keuze kan maken voor een flexibel pensioen. Dat betekent niet dat de deelnemer opeens de beleggingsstrategie en verantwoordelijkheid van de pensioenuitvoerder overneemt. De pensioenuitvoerder is nog steeds degene die dat bepaalt. Deze behoort dat te doen volgens het prudent person beginsel. Dat is nu zo en dat verandert door dit wetsvoorstel niet. Ook op een flexibel pensioen (door middel van eenheden) is dit beginsel van toepassing. Concreet betekent dit dat de pensioenuitvoerder handelt (lees: belegt) in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden. Daarbij is zowel het nemen van te veel risico als het nemen van te weinig risico niet in het belang van de pensioengerechtigde. Het gaat dus niet enkel om het streven naar hoge winsten. Er wordt ook gekeken naar het beheersen van de risico’s. Zodoende wordt er gekeken naar de balans tussen opbrengsten en zekerheid. Gespecificeerd op het profiel van de deelnemer en pensioengerechtigde. Het beleggingsproces en de relatie met de deelnemer en pensioengerechtigde staan dus centraal in zowel de opbouwfase als in de uitkeringsfase. De DNB en de AFM zien hier op toe.

De leden van de SP-fractie vragen waarop gebaseerd is dat er een hoger pensioenresultaat verwacht wordt? Is er meer dan slechts theoretisch bewijs voor de aanname dat een hoger pensioenresultaat bereikt wordt?

Uit onderzoeken van o.a. Ortec Finance en LCP1 blijkt dat een meer risicodragend pensioenproduct de kans op een hoger pensioen vergroot. Daarnaast wordt de afhankelijkheid van één keuzemoment (en daarmee de afhankelijkheid van de rentestand op dat moment) verminderd. Beide onderzoeken laten zien dat een product, zoals dat mogelijk gemaakt wordt door dit wetsvoorstel, kan leiden tot een hogere pensioenuitkering. Daarmee zal naar verwachting dus ook de koopkracht stijgen. Uiteraard is dit geen garantie, omdat risico er ook toe kan leiden dat er een lagere pensioenuitkering ontstaat. Uit deze onderzoeken blijkt echter dat de kans op een hogere pensioenuitkering groter is. Aangezien de pensioenwetgeving thans verbiedt om pensioenuitkeringen te laten variëren aan de hand van de beleggingsresultaten, is er geen bewijs voor deze aanname in de Nederlandse situatie.

De SP-leden vragen of de indiener de mening deelt dat, als het langlevenrisico gedeeld worden door het vormen van een grote groep deelnemers, het voor de hand ligt om de grootst mogelijke groep na te streven? Ook vragen deze leden zich af of de indiener de mening deelt dat de zekerheid op een hogere pensioenuitkering het grootst is bij deelname van alle potentiële deelnemers een aan een pensioenregeling?

De initiatiefnemer is het met de leden van de SP-fractie eens dat het delen van het langlevenrisico met een grote groep kan leiden tot een hogere pensioenuitkering. Het kan daarom nuttig zijn om een zo groot mogelijke groep na te streven. Collectief beleggen en risico’s delen kan, zoals de SP-leden aangeven, leiden tot een beter pensioenresultaat. De initiatiefnemer vindt het dan ook van belang dat de vraag in welke groepen risico’s gedeeld kunnen worden en hoe dit optimaal ingericht kan worden bij de brede pensioendiscussie betrokken dient te worden. Ook al omdat dit tot discussies over herverdeling kan leiden.

Dit wetsvoorstel voorziet vooral in het bieden van een oplossing voor deelnemers en pensioengerechtigden die last hebben van de lage rente en het niet kunnen doorbeleggen. Om deze problematiek snel maar ook adequaat te kunnen oplossen biedt dit wetsvoorstel een extra keuzemogelijkheid voor deelnemers. Door het kiezen voor een flexibel pensioen in eenheden kan het pensioenresultaat en daarmee de koopkracht vergroot worden. De waarde van de eenheden fluctueert in het wetsvoorstel uitsluitend aan de hand van de bij het vaststellen van het vaste aantal eenheden gehanteerde veronderstelde rente en de gedurende de uitkeringsperiode daadwerkelijke gemaakte rendementen. Daar is collectiviteit niet per definitie noodzakelijk voor. Het langlevenrisico ligt, net zoals als bij de pensioenuitkeringen in euro’s, volledig bij de pensioenuitvoerder en wordt derhalve gedeeld door het totale collectieve bestand van de desbetreffende pensioenuitvoerder. Bovendien is voor de begrijpelijkheid van de deelnemer niet gekozen voor andere collectieve elementen, bijvoorbeeld in de beleggingen. Het introduceren van dergelijke collectieve elementen zal ook leiden tot discussies over herverdeling en dat zou een passende en snelle oplossing in gevaar brengen. Daarom is hier in dit wetsvoorstel niet voor gekozen.

3 Politiek speelveld en beleid

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar de achtergrond waarom de initiatiefnemer gekozen heeft voor de route van een initiatiefwetsvoorstel, terwijl de regering tevens voornemens was een wetsvoorstel over hetzelfde onderwerp in te dienen. Waarom heeft de initiatiefnemer haar initiatiefwet alsnog ingediend? Of waarom heeft zij haar wet niet ingetrokken nu de regering met de wet variabele pensioenuitkering gekomen is? De leden van de fracties van PvdA, SP, CDA, D66 en 50PLUS vragen naar de samenhang tussen onderhavig wetsvoorstel en het wetsvoorstel Variabele pensioenuitkering van het kabinet? Deze leden vragen naar verschillen en overeenkomsten tussen beide wetsvoorstellen, en wat de voordelen zijn van het initiatiefwetsvoorstel zijn ten opzichte van het regeringsvoorstel? Ook willen deze fracties graag weten hoe de initiatiefnemer aankijkt tegen de wetstrajecten en of beide wetsvoorstellen tegelijkertijd aangenomen kunnen worden of uiteindelijk in elkaar geschoven worden.

De initiatiefnemer vraagt al sinds enkele jaren aandacht voor het effect van de lage rente en meer flexibiliteit bij de aankoop van het pensioen. Dat heeft o.a. geresulteerd in de breed aangenomen motie Lodders2 van 3 december 2013. Sindsdien zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd, o.a. door Ortec Finance en LCP, waaruit blijkt dat doorbeleggen en meer flexibiliteit inderdaad kunnen leiden tot een hogere pensioenuitkering. Naar de mening van de indiener heeft de indiening van een concreet wetsvoorstel lang op zich laten wachten. De initiatiefnemer heeft begrip voor het feit dat een nieuw wetsvoorstel tijd kost, zeker aangezien het een complex onderwerp betreft. Maar omdat het een urgent probleem betreft, wat ook blijkt uit de vele signalen uit het veld van vooral deelnemers en pensioengerechtigden, heeft de initiatiefnemer besloten zelf een wetsvoorstel aanhangig te maken. De initiatiefnemer was en is van mening dat een adequate oplossing niet langer op zich kon laten wachten. Daarom heeft de initiatiefnemer ook aangesloten bij al bestaande regelgeving. Dat geeft duidelijkheid aan uitvoerders en draagt bij aan een spoedige oplossing voor het genoemde probleem.

De initiatiefnemer is er van overtuigd dat het initiatiefwetsvoorstel een oplossing kan zijn voor veel deelnemers en pensioengerechtigden (met een individueel pensioencontract) en is daarom niet van plan, in antwoord op de vragen van de CDA-fractie, haar initiatiefwetsvoorstel in te trekken. Omdat aangesloten is bij bestaande regelgeving kan het wetsvoorstel ook snel worden uitgevoerd door de pensioenuitvoerders.

De initiatiefnemer draagt geen verantwoordelijkheid voor het wetstraject van de regering, maar zal hierna ingaan op de belangrijkste verschillen en overeenkomsten tussen beide wetsvoorstellen, in antwoord op de vragen van de fracties van PvdA, SP, CDA, D66 en 50PLUS.

Het wetsvoorstel van de regering beoogt hetzelfde probleem tegen te gaan en heeft dan ook grotendeels hetzelfde doel als het initiatiefwetsvoorstel. Door middel van langer doorbeleggen beogen beide voorstellen een hogere pensioenuitkering voor de deelnemers en pensioengerechtigden mogelijk te maken. Daarmee bieden beide wetsvoorstellen een alternatief voor de huidige nominale uitkering met een vast aankoopmoment en de afhankelijkheid van de rente op dat moment. Een andere overeenkomst is dat in zowel het initiatiefwetsvoorstel als het regeringsvoorstel de uitkering levenslang blijft.

Op het punt van de uitwerking verschillen beide wetsvoorstellen echter. Hieronder zal de initiatiefnemer ingaan op de belangrijkste verschillen, zoals dat door de leden van de PvdA, SP, CDA, D66 en 50PLUS naar gevraagd is.

Een verschil is dat het initiatiefwetsvoorstel aanzienlijk eenvoudiger is dan het regeringsvoorstel. Dat komt ten goede aan de begrijpelijkheid voor de deelnemers en de pensioengerechtigden. En het vergroot tevens de kans dat deelnemers ook daadwerkelijk voor een flexibel pensioen in eenheden gaan kiezen. Het regeringsvoorstel is aanzienlijk ingewikkelder, vooral vanwege het collectieve toedelingsmechanisme en de spreiding in de tijd. Het collectieve toedelingsmechanisme roept vragen op met betrekking tot herverdeling, terwijl het voornaamste doel van deelnemers en pensioengerechtigden het profiteren is van een langere beleggingshorizon en het minder afhankelijk zijn van één aankoopmoment. Het regelen van collectieve risicodeling is niet eenvoudig, wat ook blijkt uit de heftige reacties vanuit het veld op het collectief toedelingsmechanisme van het regeringsvoorstel. Het collectieve toedelingsmechanisme maakt het tevens voor deelnemers en pensioengerechtigden minder begrijpelijk omdat (naast de herverdelingsvraagstukken) het onduidelijk is hoe dit zich verhoudt tot de individuele variant. Dit klemt te meer nu beide varianten in het regeringsvoorstel met verschillende projectierentes werken en daarbij de pensioenuitkering aanzienlijk in hoogte kan verschillen. Dat komt de duidelijkheid en begrijpelijkheid niet ten goede. Ook het feit dat deelnemers kunnen kiezen om eventueel gebruik te maken van een spreidingsmechanisme komt de duidelijkheid niet ten goede. Beleggingsopbrengsten worden zo niet meteen verwerkt in de uitkering, waardoor een jaar met slechte beleggingsresultaten niet zonder meer gevolgd wordt door een lagere pensioenuitkering. Bovenal is het maar de vraag of een spreidingsmechanisme wenselijk is, omdat nou net het doel van beide wetsvoorstellen een flexibele of variabele pensioenuitkering is. Als deelnemers graag minder grote fluctuaties wensen is het simpelweg beter om te kiezen voor een vaste nominale uitkering of een defensievere beleggingsmix. Bovengenoemde zaken maken het wetsvoorstel van de regering, volgens de initiatiefnemer, complex en daarmee lastiger te begrijpen voor de deelnemers en pensioengerechtigden. De initiatiefnemer heeft wel begrip en waardering voor het feit dat ook de regering snel met een oplossing wil komen. Zij vraagt zich echter af, evenals de DNB in haar consultatiereactie op het regeringsvoorstel, of de tijdsdruk waaronder het regeringsvoorstel plaatsvindt, zich goed verhoudt tot de complexiteit van dat voorstel. Daarom richt de initiatiefnemer zich meer op individuele contracten en deelnemers. Juist deze contracten hebben nu behoefte aan een goede oplossing.

Een ander verschil is van welk type uitkering als standaardoptie wordt uitgegaan. Met andere woorden: wat gebeurt er als deelnemers geen keuze maken? De initiatiefnemer vindt het van groot belang dat mensen heel bewust kiezen voor een flexibele pensioenuitkering. Daarom is in dit wetsvoorstel er voor gekozen dat de standaardoptie («default») een nominale uitkering in euro’s is. Pas als de deelnemer of pensioengerechtigde bewust een keuze maakt wordt er overgegaan op een flexibele uitkering. In het regeringsvoorstel is deze keuze aan de pensioenuitvoerder overgelaten. De initiatiefnemer vindt het van belang dat de deelnemers «in de lead» zijn en niet de pensioenuitvoerders. Het is immers hun pensioen.

Bij het initiatiefwetsvoorstel blijft het langlevenrisico bij de pensioenuitvoerder liggen. Het regeringsvoorstel legt het langlevenrisico bij de deelnemers en pensioengerechtigden. Dat betekent dat bij het regeringsvoorstel een wijziging van de levensverwachting invloed kan hebben op het pensioenkapitaal. Ook dat is een verschil tussen beide wetsvoorstellen en maakt het regeringsvoorstel complexer, ingewikkelder en lastiger te communiceren.

Verder constateert de initiatiefnemer dat nog een groot aantal zaken uit het regeringsvoorstel (o.a. prudent person regel, uniforme rekenmethodiek voor scenario’s, collectief toedelingsmechanisme, keuzerecht, pensioen in eenheden en vergelijkbaarheid informatie bij shoppen) moet worden uitgewerkt in lagere regelgeving terwijl het initiatiefwetsvoorstel al uitgaat van bestaande regelgeving. De verwachting is dat pensioenuitvoerders op basis van het initiatiefwetsvoorstel eerder producten kunnen ontwikkelen dan op basis van het regeringsvoorstel, omdat daar nog op nadere regelgeving gewacht moet worden. Ook dat blijkt uit de signalen die de initiatiefnemer uit het veld ontvangen heeft.

De fracties van PvdA, SP, CDA, D66 en 50PLUS, hebben ook vragen over het verloop van de beide wetstrajecten en de inwerkingtreding. Het is niet aan de initiatiefnemer om te bepalen hoe de wetstrajecten gaan verlopen. Dat is aan het parlement. Wel wijst de initiatiefnemer er op dat het een goed gebruik is bij de Tweede Kamer dat de voorkeur wordt gegeven aan de behandeling van initiatiefwetsvoorstellen boven regeringsvoorstellen wanneer deze gelijktijdig geagendeerd staan. Afhankelijk van de parlementaire behandeling kan het voorkomen dat beide wetsvoorstellen gelijktijdig in werking treden. Zoals hiervoor genoemd is er een aantal verschillen en ook een aantal overeenkomsten. Technisch gezien zijn er volgens de indiener op dit moment geen zaken in de wetsvoorstellen die elkaar tegenwerken, waardoor gelijktijdige inwerkingtreding dus mogelijk zou zijn.

De leden van D66 vragen ook of de initiatiefnemer de opvatting deelt dat het regeringsvoorstel op meer draagvlak op in de sector kan rekenen?

De initiatiefnemer deelt de opvatting van de D66-fractie op deze vraag niet. In het veld blijkt grote behoefte aan een flexibele of variabele pensioenuitkering. Uit de gesprekken die de initiatiefnemer gehad heeft met het veld, blijkt dat het initiatiefwetsvoorstel op veel draagvlak kan rekenen. Dat komt omdat het eenvoudig te begrijpen is voor de deelnemer en de pensioenuitvoerders. En omdat het aansluit bij bestaande regelgeving kunnen er snel producten worden aangeboden door pensioenuitvoerders. Uit de consultatieronde over het regeringsvoorstel kwamen echter heel veel kritische opmerkingen naar voren. Een heel groot deel van de partijen dat gereageerd heeft op het regeringsvoorstel gaf aan grote bewaren te hebben met de verschillende projectierentes, het uitgebreide shoprecht en de complexiteit van het wetsvoorstel. Zelfs na de indiening van het regeringsvoorstel en de aanpassing na de consultatieronde resteren er in het veld nog grote vragen over deze onderwerpen. Dat betreft niet alleen pensioenuitvoerders, maar bijvoorbeeld ook de toezichthouder DNB. Tegelijkertijd wordt er in de consultatieronde van het regeringsvoorstel een aantal keer gewezen op de mogelijkheid op een flexibel pensioen ook mogelijk te maken door middel van eenheden/units, zoals onderhavig wetsvoorstel doet.

De leden van de SP-fractie vragen of de indiener de mening deelt dat het maken van een goede afweging tussen zekerheid en risico bij het maken van een keuze tussen variabel en vast mede afhangt van de kennis en kunde van de deelnemer? Erkent de indiener dat dit lang niet voor iedereen weggelegd is?

De initiatiefnemer erkent dat het niet voor iedereen eenvoudig is om een goede afweging te maken tussen zekerheid en risico. Vandaar dat dit wetsvoorstel ook uitgebreid ingaat op de communicatie van pensioenuitvoerders aan de deelnemers. Zo moet de pensioenuitvoerder regelmatig informatie verstrekken over het recht om te kiezen voor een flexibel pensioen in pensioeneenheden, in plaats van een pensioen in euro’s. Deze keuzemogelijkheid komt ook in het pensioenregister te staan. De informatie over de mogelijkheid om te kiezen voor een flexibel pensioen gaat ook deel uitmaken van de informatie die de pensioenuitvoerders nu al moeten verstrekken aan pensioengerechtigden bij pensioeningang. Ook wijst de initiatiefnemer erop dat de deelnemer of pensioengerechtigden een bewuste keuze moet maken voor een flexibel pensioen in eenheden. Vandaar dat de standaardoptie («default-option») altijd een nominale pensioenuitkering in euro’s is. Daarnaast is het ook mogelijk dat een gedeelte van het pensioen in een vaste nominale uitkering wordt opgenomen en het resterende deel in een flexibele uitkering. Dat kan de zekerheid voor een deelnemer vergroten. Ook ontvangen de meeste pensioengerechtigden een AOW-uitkering, die ook een «garantie aan de onderkant» biedt. Wanneer de deelnemer zich niet comfortabel voelt bij een flexibele uitkering kan deze uiteraard, net zoals nu, kiezen voor een vaste uitkering.

Pensioenuitvoerders moeten een beleggingsbeleid voeren dat in overeenstemming is met het prudent person beginsel (artikel 135 Pensioenwet). Deze verplichting is bedoeld om bescherming te bieden aan pensioengerechtigden. Dat brengt onder meer mee dat wordt belegd in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden. De initiatiefnemers hebben er bewust voor gekozen om de verantwoordelijkheid voor de beleggingen volledig bij de pensioenuitvoerder te laten en de pensioengerechtigde niet de mogelijkheid te bieden deze over te nemen, zoals dat bij premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid in de opbouwfase op grond van artikel 52 van de Pensioenwet wel het geval is. Pensioenuitvoerders kunnen dus de deelnemer of pensioengerechtigde helpen bij het maken van de keuze, waarbij het prudent person beginsel het kader vormt waar binnen de pensioengerechtigde deze keuze heeft. Daarbij is zowel het nemen van te veel risico als het nemen van te weinig risico niet in het belang van de pensioengerechtigde.

De initiatiefnemer heeft begrip voor de zorgen die de leden van de SP-fractie hebben met betrekking tot de eventuele keuze voor een flexibel pensioen op basis van eenheden. Om aan deze zorgen tegemoet te komen wordt de zorgplicht van de pensioenuitvoerders versterkt door middel van een nota van wijziging. Voor meer informatie over de nota van wijziging verwijst de initiatiefnemer naar onderdeel 4.4 van deze nota naar aanleiding van het verslag.

De SP-fractie vragen of de indiener de mening deelt dat de mogelijkheid tot een variabele uitkering net zo adviesgevoelig kan zijn als de pensioenknip? Welke maatregelen, zo vragen deze leden, stelt indiener voor om te voorkomen dat er een nieuwe adviseringsmarkt ontstaat.

Zoals de leden van de SP-fractie aangeven is het niet voor iedereen gemakkelijk om te kiezen tussen een vaste pensioenuitkering en een flexibele pensioenuitkering. Het is aan de deelnemer of pensioengerechtigde zelf om te beslissen in hoeverre hij of zij advies nodig heeft. Pensioenuitvoerders kunnen echter, net zoals dat nu ook al gebeurt, helpen bij de keuze. Zij hebben veel kennis van deze producten. Het wetsvoorstel zal naar verwachting niet leiden tot een extra adviseringsmarkt.

4 Oplossing

4.1 Pensioen in eenheden

De fracties van VVD, PvdA, SP, CDA, D66 en 50PLUS vragen of de initiatiefnemer kan aangeven waarom er gekozen is om eenheden te introduceren. Ook vragen deze fracties wat de meerwaarde van eenheden is en of dit noodzakelijk is om tot een flexibele pensioenuitkering over te gaan.

De Pensioenwet eist dat de uitkering, het kapitaal en de premie in het kader van een pensioenovereenkomst worden vastgesteld in een in Nederland wettig betaalmiddel (artikel 11 Pensioenwet en artikel 29 Wet verplichte beroepspensioenregeling). Ook staat in de wet dat er bij een pensioen sprake is van een geldelijke, vastgestelde uitkering voor de werknemer. Dat betekent dus dat niet alleen benadrukt wordt dat het om een pensioen in Nederlandse valuta («geldelijk») gaat, maar ook dat de hoogte van de pensioenuitkering vanaf de pensioendatum niet meer kan fluctueren («vastgestelde uitkering»). De initiatiefnemer creëert met dit wetsvoorstel de mogelijkheid voor een flexibel pensioen. Dat betekent dat het pensioen in de uitkeringsfase van een premie- of kapitaalovereenkomst doorbelegd kan worden, waarbij het beleggingsrendement wordt toegevoegd aan de pensioenuitkering. Er wordt dus niet op een bepaald moment overgegaan tot het aankopen van een levenslange in euro’s uitgedrukte pensioenuitkering. Dat wordt mogelijk gemaakt door het pensioen (boekhoudkundig) te baseren op (de in euro’s uitgedrukte tegenwaarde van) een levenslang vast aantal pensioeneenheden in plaats van in een vast bedrag in euro’s, zoals nu nog bij wet verplicht is. Wanneer er gekozen wordt voor een flexibel pensioen op basis van eenheden, is er de facto geen sprake meer van één vast aankoopmoment, maar wordt de levenslange uitkering op basis van de tegenwaarde in eenheden berekend, waarbij er in de praktijk sprake is van volledig doorbeleggen.

Voor de volledigheid benadrukt de initiatiefnemer dat er altijd sprake is van een uitkering in euro’s. De eenheden zijn alleen maar een rekeneenheid om op de uitkeringsdatum de pensioenuitkering in euro’s te bepalen.

Het is niet per se noodzakelijk om eenheden te introduceren om een flexibele uitkering mogelijk te maken, maar het gebruik maken van eenheden heeft wel enkele voordelen. Zo is het door middel van eenheden relatief eenvoudig om tot een flexibele uitkering te komen. Ook al omdat de systematiek van dit wetsvoorstel aansluit bij bestaande regelgeving. Juridisch gezien is het dus eenvoudiger, maar ook voor de deelnemer is het relatief makkelijk te begrijpen. Bovendien zijn pensioenuitvoerders al bekend met producten in eenheden, waardoor het ook voor hen relatief eenvoudig is om nieuwe producten aan te bieden.

Daarnaast vindt de initiatiefnemer het van belang dat een variabele uitkering niet gepaard gaat met heel grote schommelingen. Zo wil de initiatiefnemer niet dat het eerste jaar de uitkering bijvoorbeeld 10.000 euro per jaar is, terwijl deze de jaren daarna slechts een paar honderd euro per jaar is. Dat is ook flexibel, maar dat komt de bestedingsruimte van de pensioengerechtigde niet ten goede. De in dit wetsvoorstel gehanteerde systematiek van eenheden voorkomt dergelijke extreme schommelingen.

De leden van PvdA, D66 en 50PLUS vragen of het werken met eenheden geen complicerende vertaalslag tussen geld en eenheden creëert en of dit duidelijk is voor de deelnemers en pensioengerechtigden? De leden van de D66-fractie geven aan dat een pensioenuitkering in geld uitgedrukt zal moeten worden als deelnemers en gepensioneerden er een gevoel bij moeten krijgen. Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of de initiatiefnemer andere termen dan pensioeneenheden heeft overwogen. De leden van de PvdA-fractie vragen of de eenheden niet gelijk staan aan de op dat moment geldende geldeenheid in Nederland.

Het pensioen blijft voor de deelnemers altijd uitgekeerd worden in euro’s. De eenheden worden alleen maar gebruikt als een rekeneenheid om de pensioenuitkering in euro’s vast te stellen. De eenheden worden dus als het ware onder de motorkap gebruikt om het pensioen in euro’s te berekenen. Voor deelnemers is er dan ook altijd in ieder geval een pensioenuitkering in euro’s te zien. De initiatiefnemer is van mening dat dit product dan ook goed te begrijpen is voor de deelnemers. Zij weten op hun pensioeningangsdatum hoeveel eenheden er gedurende de levenslange uitkeringsduur per jaar aan zijn pensioenuitkering zijn toegewezen. Dat aantal eenheden verandert gedurende de gehele uitkeringsduur niet. Wel verandert de waarde in euro’s van de eenheden jaarlijks. De pensioengerechtigde krijgt van zijn pensioenuitvoerder jaarlijks de waarde van zijn eenheden voor dat jaar door.

Het voorgaande leidt volgens de initiatiefnemer ook niet tot een complicerende vertaalslag. Het is, zo blijkt ook uit gesprekken met uitvoerders, gemakkelijk voor pensioenuitvoerders om gebruik te maken van eenheden. Rekenkundig werkt het als volgt. Er is sprake van een levenslang vast aantal eenheden, waarvan het aantal op de pensioeningangsdatum wordt vastgesteld en gedurende gehele uitkeringsduur hetzelfde blijft. De vaststelling van het aantal eenheden vindt op precies dezelfde grondslagen (rente, sterfte en kosten) plaats als het vaststellen van een vaste uitkering in euro’s aan de hand van het beschikbare pensioenkapitaal. Stel dat op basis van het beschikbare pensioenkapitaal, de marktrente op pensioeningangsdatum en de levensverwachting op die datum een vaste levenslange uitkering van 10.000 euro per jaar kan worden aangekocht. Dan is in het eerste jaar het aantal eenheden dat aan de jaarlijkse pensioenuitkering wordt toegewezen ook 10.000 euro waard. In jaar 2 en verder kan de uitkering fluctueren aan de hand van het werkelijk gemaakte rendement ten opzichte van de rente in jaar 1. De eenhedenprijs wordt hoger of lager en de uitkering in euro’s dus ook. Het aantal eenheden blijft gedurende de gehele uitkeringsperiode hetzelfde. Dat is ook te zien in voorbeeld 2 in de memorie van toelichting.

De initiatiefnemer heeft ook overwogen om andere termen dan eenheden te gebruiken. Maar omdat er al bestaande regelgeving was, bijvoorbeeld voor lijfrenten, leek het de initiatiefnemer logisch om aan te sluiten bij al bekende terminologie. Ook zorgt dit voor duidelijkheid bij de pensioenuitvoerders.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom er bijvoorbeeld niet gekozen is om uit te gaan van een jaardeel (pensioenkapitaal gedeeld door het aantal uitkeringsjaren waarmee gerekend wordt) dat tegen een bepaalde beleggingskoers wordt uitgekeerd? Zij wijzen er op dat dit inhoudelijk exact gelijk is aan onderhavig wetsvoorstel, maar dat voorkomen wordt dat het pensioen berekend wordt met abstracte waarden en termen waar deelnemers geen gevoel bij hebben.

Het klopt dat ook gekozen had kunnen worden voor de systematiek van jaardelen, zoals de leden van de CDA-fractie aangeven. Dat is inderdaad inhoudelijk hetzelfde als de systematiek van eenheden, zoals dat in dit wetsvoorstel wordt gehanteerd. De initiatiefnemer heeft echter voor eenheden gekozen omdat dit aansluit bij al bestaande regelgeving. Omdat de pensioenuitkering ook altijd zichtbaar is in euro’s en omdat de eenheden slechts boekhoudkundig worden gebruikt als rekeninstrument, denkt de initiatiefnemer dat de gekozen systematiek voor deelnemers goed te begrijpen is.

Voorts lezen de leden van de PvdA-fractie dat «eenheden die niet omgezet worden in geld worden doorbelegd tot op het moment waarop ze nodig zijn». Kan de initiatiefnemer toelichten hoe deelnemers zouden moeten gaan bepalen wanneer zij dit nodig achten? Wat voor gevolgen zou het voor de uitvoeringskosten van de pensioenuitvoerder kunnen hebben dat deelnemers op elk gewenst moment (delen van de) pensioeneenheden om kunnen zetten in een uitkering? En wat voor gevolgen heeft dit voor de afbouw van de beleggingsrisico’s bij nadering van de uitkering van deze pensioeneenheden? Doet dit niet één van de voordelen van een langere beleggingshorizon teniet, namelijk dat pensioenuitvoerders door het doorbeleggen niet meer hun beleggingsrisico’s hoeven af te bouwen bij het naderen van de pensioengerechtigde leeftijd? Tevens stelt de initiatiefnemer dat de niet-geconsumeerde eenheden doorbelegd kunnen worden tot het moment van opname. Binnen welk termijn en hoe zou de deelnemer moeten laten weten aan de pensioenuitvoerder dat hij (een deel van de) pensioeneenheden zou willen laten uitkeren? Speelt de uitvoerder hier ook een rol bij? Op welke gegevens baseert de initiatiefnemer zich dat elke deelnemer hier een goede keuze in zou kunnen maken? Is het bijvoorbeeld wenselijk dat een deelnemer te allen tijde aanspraak kan maken op een deel van de pensioeneenheden om zo onvoorziene kosten te kunnen dekken? Hoe heeft de initiatiefnemer voor ogen dat deelnemers dit kunnen doen? Is dit bijvoorbeeld vrijblijvend en kosteloos?

Een pensioenuitkering in eenheden wordt gebaseerd op een vast aantal eenheden, waarvan het aantal op de pensioeningangsdatum wordt vastgesteld en gedurende de gehele uitkeringsduur (levenslang) hetzelfde blijft. De vaststelling van het aantal eenheden gebeurt op precies dezelfde grondslagen als het vaststellen van een vaste uitkering in euro’s aan de hand van het beschikbare pensioenkapitaal. Het aantal eenheden blijft gedurende de gehele uitkeringsperiode hetzelfde. Er is dan ook geen sprake van een vrije keuze van de pensioengerechtigde wanneer en hoeveel eenheden hij wil omzetten in geld. De pensioengerechtigde krijgt (jaarlijks) bij elke pensioenuitkering de tegenwaarde in euro’s van de aan zijn pensioen toegewezen eenheden. De eenheden zijn alleen maar een rekeneenheid om de pensioenuitkering in euro’s te bepalen. De hoogte van de uitkering is het aantal eenheden maal de tegenwaarde in euro’s. Voor de volledigheid verwijst de initiatiefnemer ook naar het rekenvoorbeeld in de memorie van toelichting.

Zoals opgemerkt in de memorie van toelichting kan door het creëren van een flexibele uitkering de pensioenuitvoerder een groter deel van het vermogen in zakelijke waarden worden belegd en kunnen dergelijke beleggingen ook na de pensioendatum worden voortgezet. Dit maakt het mogelijk om over het opgebouwde vermogen een hoger beleggingsrendement en daarmee een hoger verwacht pensioenresultaat te realiseren. Dit wetsvoorstel voorkomt dus juist dat de beleggingsrisico’s volledig afgebouwd moeten zijn bij de pensioeningangsdatum.

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of door de vaststelling van een pensioenrecht anders dan in «geldeenheden», er fundamenteel en principieel afgeweken wordt van een belangrijk uitgangspunt in de huidige Pensioenwet 2006. Ook vraagt de 50PLUS-fractie of met de vaststelling van pensioenrechten anders dan in geldeenheden geen onzekerheid gecreëerd wordt over de omvang van het pensioenvermogen?

Op dit moment spreekt de pensioenwet over «een geldelijke, vastgestelde uitkering». Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk dat ook van een pensioen kan worden gesproken dat niet altijd uitgedrukt is in geldeenheden. De initiatiefnemer wijst er op dat de eenheden slechts geïntroduceerd worden als tegenwaarde van een pensioen in euro’s. Het pensioen en het pensioenvermogen kunnen dus op elk moment ook in euro’s worden uitgedrukt. De uitkering blijft altijd in euro’s plaatsvinden en blijft ook levenslang. Het doel is dus niet een uitkering in eenheden. De eenheden worden slechts gebruikt om een flexibele uitkering mogelijk te maken. Deze flexibele pensioenuitkering biedt een reële kans op een hogere pensioenuitkering. De initiatiefnemer onderkent dat dit een nieuw element in de pensioenwetgeving is, maar is niet van oordeel dat er sprake is van een fundamentele of principiële wijziging van de pensioenwetgeving.

De VVD-leden lezen in het wetsvoorstel dat deelnemers op bepaalde momenten (aanvang deelneming, beëindiging van deelneming en op de datum waarop het pensioenrecht ingaat) kunnen kiezen voor een pensioen in eenheden. Waarom moet je het al bij aanvang van deelneming aan het pensioen doen? En waarom is niet een verplicht moment het begin van het afbouwen? Wat zijn de gevolgen van de keuzemomenten? Geldt de keuze alleen op deze mogelijkheden of is het ook mogelijk om op andere momenten deze keuze te maken, zo vragen de genoemde leden.

Omdat de keuze voor een flexibele uitkering kan leiden tot een andere beleggingsmix, is het van belang dat de deelnemers deze keuze op tijd maken. Dat biedt de pensioenuitvoerder voldoende ruimte om de beleggingsmix hier op af te stemmen. Daarom biedt dit wetsvoorstel ook al voor de inkoopdatum de mogelijkheid aan deelnemers om te kiezen voor een flexibel pensioen op basis van eenheden. Bij aanvang van deelname aan het pensioen en bij beëindiging van deelname denken deelnemers na over hun pensioen. Het staat de pensioenuitvoerder vrij om de keuze vaker aan de deelnemer voor te leggen. De initiatiefnemer is dan ook van mening dat dit natuurlijke momenten zijn waarop de deelnemers deze keuze kunnen maken.

Het moment waarop en de mate waarin pensioenuitvoerders het risico afbouwen, is mede afhankelijk van het risicoprofiel en de leeftijd van de deelnemer. Op basis van de huidige wetgeving (artikel 52 Pensioenwet) moet het beleggingsrisico dat een deelnemer neemt kleiner worden naarmate de pensioendatum nadert. Door het onderhavige wetsvoorstel is niet meer de pensioendatum bepalend, maar de resterende levensverwachting. Het beleggingsrisico moet worden afgebouwd naarmate de verwachte resterende uitkeringsduur afneemt. Dat is de verantwoordelijkheid van de pensioenuitvoerder, waarbij deze moet voldoen aan de voorwaarden van prudent beleggen (artikel 135 Pensioenwet). Daardoor is voldoende gewaarborgd dat geen onverantwoorde risico’s worden genomen. Het voorschrijven van een verplicht wettelijk keuzemoment is daarom niet nodig en belemmert de flexibiliteit van het product. Overigens staat het elke aanbieder vrij om met de deelnemers afspraken te maken over het moment waarop en de mate waarin het beleggingsrisico wordt afgebouwd. Wanneer een pensioenuitvoerder en een deelnemer dit met elkaar afspreken kan ook buiten de genoemde wettelijke momenten er gekozen worden voor een flexibele uitkering. Het ligt bijvoorbeeld voor de hand dat pensioenuitvoerders contact opnemen met de deelnemers op het moment dat ze hun risicovolle beleggingen gaan afbouwen.

De PvdA-leden vragen of de initiatiefnemer kan toelichten waarom zij niet gekozen heeft voor een spreiding van de risico’s over een termijn van vijf jaar, zoals het wetsvoorstel van de regering wel doet? Kan de initiatiefnemer toelichten hoe zij denkt dat pensioenuitvoerders en deelnemers om zouden moeten gaan met grote schommelingen door bijvoorbeeld de (lage) rekenrente en het (lage) rendement? Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of de initiatiefnemer nog eens nader toelichten hoe volgens haar schommelingen in de variabele uitkeringen zoveel mogelijk, maar in elk geval voldoende voorkomen kunnen worden als geheel afgezien wordt van collectieve risicodeling?

Het doel van dit wetsvoorstel is dat de deelnemers en pensioengerechtigden minder afhankelijk zijn van één aankoopmoment en kunnen profiteren van een langere beleggingshorizon. Het is dus de bedoeling om alleen beleggingsrendement toe te delen aan de pensioengerechtigde. Wanneer er gekozen zou worden voor collectieve risicodeling dan betekent dit ook dat er herverdelingsvraagstukken optreden en dat is niet wat de initiatiefnemer nastreeft. Een spreidingsmechanisme kan inderdaad helpen om eventuele kortingen of winsten «plat te slaan». De initiatiefnemer vindt een spreiding onwenselijk, omdat het doel van het wetsvoorstel een flexibele pensioenuitkering is. Als deelnemers graag minder grote fluctuaties wensen is het beter om te kiezen voor een vaste nominale uitkering, of een defensievere beleggingsmix. De initiatiefnemer is het wel eens met de leden van de PvdA-fractie en 50PLUS-fractie dat hele grote schommelingen voorkomen moeten worden. Daarom is gekozen voor systematiek van eenheden. De vaststelling van het aantal eenheden vindt op precies dezelfde grondslagen plaats als het vaststellen van een vaste uitkering in euro’s aan de hand van het beschikbare pensioenkapitaal. Wanneer op basis van het beschikbare pensioenkapitaal, de marktrente op pensioeningangsdatum en de levensverwachting op die datum een vaste levenslange uitkering van 10.000 euro per jaar kan worden aangekocht, dan is in het eerste jaar het aantal eenheden dat aan de jaarlijkse pensioenuitkering wordt toegewezen ook 10.000 euro waard. In jaar 2 en verder kan de uitkering fluctueren aan de hand van het werkelijk gemaakte rendement ten opzichte van de marktrente in jaar 1. De eenhedenprijs wordt hoger of lager en de uitkering in euro’s dus ook. Elk jaar volgt een herrekening op basis van het rendement. Grote schommelingen kunnen alleen optreden wanneer er in de uitkeringsfase heel grote risico’s genomen worden, ofwel dat er in heel risicovolle beleggingen gehandeld wordt. Dat zal echter niet in overeenstemming zijn met het prudent person beginsel. Bovendien ligt het voor de hand dat pensioenuitvoerders deelnemers de keuzes zullen geven tussen risicovolle en mindervolle beleggingen (binnen het prudent person beginsel). Ook kunnen al te grote schommelingen voorkomen worden door voor een uitkering te kiezen die gedeeltelijk flexibel en gedeeltelijk vast is.

De leden van de CDA-fractie lezen dat deelnemers en gewezen deelnemers eenmalig de mogelijkheid krijgen om de pensioeneenheden om te zetten naar vaste uitkeringen in euro’s. Klopt het dat deze optie alleen bestaat voor (gewezen) deelnemers gedurende de opbouwfase? Zo ja, kan de initiatiefnemer aangeven waarom deze optie wel bestaat gedurende de opbouwfase en niet gedurende de uitkeringsfase?

De leden van de CDA-fractie constateren terecht dat het huidige wetsvoorstel alleen in de opbouwfase de mogelijkheid biedt om een flexibel pensioen op basis van pensioeneenheden om te zetten naar een vaste uitkering in euro’s. De initiatiefnemer wil enerzijds de mogelijkheid geven aan de deelnemers om op hun keuze terug te komen en toch te kiezen voor een vaste uitkering in euro’s. Indien de deelnemers vaker kunnen kiezen om hun pensioen om te zetten, kan dat niet alleen leiden tot hoge administratieve kosten, maar kan dat ook vooral gevolgen hebben voor het beleggingsbeleid dat elke keer moet worden aangepast. Dat laatste komt niet ten goede aan het beleggingsresultaat. Vandaar het aantal mogelijkheden om te wijzigen beperkt is tot één keer.

De initiatiefnemer benadrukt dat in de opbouwfase nog geen sprake van een periodieke uitkering op basis van beleggingseenheden, maar van een kapitaal dat op pensioeningangsdatum wordt omgezet in een periodieke uitkering.

De initiatiefnemer begrijpt de vraag van de CDA-leden en heeft zelf ook overwogen om ook tijdens de uitkeringsfase de mogelijkheid te geven om te switchen van een flexibele uitkering op basis van eenheden naar een vaste uitkering. In de opbouwfase is het volgens de initiatiefnemer mogelijk om het beleggingsbeleid aan te passen. In de uitkeringsfase kan dit echter moeilijker zijn omdat het grotere (negatieve) effecten kan hebben en omdat de resterende (belegging)horizon in de uitkeringsfase beperkter is. Pensioenuitvoerders zouden dan mogelijk extra kosten moeten maken om zich tegen dit «risico» van omzetten in te dekken. Vandaar dat het wetsvoorstel deze mogelijkheid op dit moment niet biedt.

De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer aan de hand van de tabel uit voorbeeld 2 aan te geven hoe de waarde van de eenheden berekend wordt.

Een flexibele uitkering op basis van eenheden wordt op dezelfde manier als een gegarandeerd levenslang ouderdomspensioen berekend. Voor het bedrag dat op de pensioendatum voor aankoop van een levenslang ouderdomspensioen beschikbaar is, wordt een levenslange uitkering berekend. Dit gebeurt o.a. op basis van de rente, de sterftetafels en het opgebouwde kapitaal. Neem bijvoorbeeld iemand van 65 jaar met een beschikbaar kapitaal van 1.000.000 euro. De gegarandeerde uitkering die daarvoor kan worden aangekocht bedraagt 43.468 euro levenslang (op basis van o.a. rente en levensverwachting). In het geval van een pensioen in eenheden wordt het ouderdomspensioen vervolgens uitgedrukt in 43.468 eenheden van 1 euro per stuk. In jaar 2 wordt de uitkering herberekend. Uit het kapitaal is dan 43.468 euro uitgehaald (de pensioenuitkering in het eerste jaar) en mogelijk aangevuld met goede beleggingsresultaten. Vervolgens wordt op basis hiervan voor een 66-jarige man een nieuwe levenslange uitkering berekend. De eenhedenprijs wordt hoger of lager en de uitkering in euro’s dus ook. Dat is ook te zien in voorbeeld 2 in de memorie van toelichting.

De leden van de SP-fractie hebben een vraag over voorbeeld 2 uit de memorie van toelichting. Zij vragen wat het gevolg is van het nemen van beleggingsrisico’s op de inkomenszekerheid? Kan de indiener een garantie op een minimum uitkering geven (een aan de onderkant begrensde uitkering zoals LCP aangeeft in haar rapport)?

Het nemen van beleggingsrisico’s gaat gepaard met meer onzekerheid. De initiatiefnemer kan de vraag van de SP-leden om inkomenszekerheid goed begrijpen. Vandaar dat dit wetsvoorstel het inderdaad mogelijk maakt om een aan de onderkant begrensde uitkering te geven. Dat kan doordat de pensioengerechtigde kan kiezen voor een pensioenuitkering die gedeeltelijk vast en gedeeltelijk flexibel is. Dit geeft, samen met de vaste AOW-uitkering, de nodige inkomenszekerheid aan de pensioengerechtigden. Een pensioenuitvoerder kan ook een minimum rendement garanderen. Dat kost dan wel geld en gaat ten laste van het opwaartse potentieel, maar legt wel een bodem. Daarnaast voegt dit wetsvoorstel een groot aantal communicatie-elementen toe aan de huidige pensioenwet. Als laatst wijst de initiatiefnemer er op dat de standaardoptie (ofwel: wanneer de deelnemer of pensioengerechtigden geen keuze maakt) een vaste pensioenuitkering in euro’s blijft.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de initiatiefnemer niets regelt over advies aan deelnemers bij het maken van een keuze om over te gaan tot een flexibel pensioen. Zo is er geen verplicht wettelijk keuzemoment en is er ook geen adviesplicht van pensioenuitvoerders aan deelnemers. Hoe kijkt de initiatiefnemer hiernaar? Kan de initiatiefnemer in haar voorbeelden ook ingaan op de advieskosten van deelnemers om tot een goede keuze te komen?

Het wetsvoorstel biedt drie wettelijke keuzemomenten: bij aanvang van deelneming, bij beëindiging van deelneming en op de datum waarop het pensioenrecht ingaat. Wanneer pensioenuitvoerders en deelnemers of pensioengerechtigden er samen uitkomen mag er ook op andere momenten gekozen worden voor een flexibele uitkering. Een verplicht keuzemoment is niet nodig omdat de standaardoptie een vast nominaal pensioen is.

De initiatiefnemer vindt communicatie van groot belang. Vandaar dat dit wetsvoorstel extra communicatie-elementen toevoegt aan de wet. Hierbij wordt aangesloten bij de op 1 januari 2016 grotendeels in werking getreden Wet pensioencommunicatie. Zo moet de pensioenuitvoerder regelmatig informatie verstrekken over het recht om te kiezen voor een flexibel pensioen in pensioeneenheden, in plaats van een pensioen in euro’s. Deze keuzemogelijkheid komt ook in het pensioenregister te staan. De informatie over de mogelijkheid om te kiezen voor een flexibel pensioen gaat ook deel uitmaken van de informatie die de pensioenuitvoerders nu al moeten verstrekken aan pensioengerechtigden bij pensioeningang.

Pensioenuitvoerders moeten deelnemers ook informeren over de relevante gevolgen en de risico’s, van belang is dat de deelnemers een realistisch beeld krijgen van de gevolgen van een uitkering in pensioeneenheden. Een belangrijk onderdeel hiervan is een vergelijking tussen de hoogte van de levenslange uitkering in euro’s en een indicatie van de hoogte van de uitkering op basis van een pensioen in eenheden. Bij deze indicaties wordt gebruik gemaakt van drie scenario’s: positief, neutraal en negatief. Op deze wijze krijgt de deelnemer inzicht in de risico’s en mogelijkheden van een flexibele pensioenuitkering.

De advieskosten worden door de pensioenuitvoerders zelf bepaald. Het is aan de deelnemer of pensioengerechtigde zelf om te beslissen in hoeverre deze advies nodig heeft. Pensioenuitvoerders kunnen, net zoals dat nu ook al gebeurt, helpen bij deze keuze. Zij hebben veel kennis van de producten. Het wetsvoorstel zal geen wezenlijke wijzigingen aanbrengen in het advies van pensioenuitvoerders.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de initiatiefnemer ook kan toelichten welke kosten deelnemers bij pensioenuitvoerders kunnen gaan maken? Anders gezegd, wat is het verdienmodel van de pensioenuitvoerders?

Pensioenuitvoerders brengen kosten in rekening voor deelnemers en pensioengerechtigden. Een deel van die kosten gaat op aan kosten die pensioenuitvoerders zelf maken, zoals vermogensbeheer, advieskosten, administratiekosten enzovoort. In het licht van het doorbeleggen zijn met name de beleggingskosten van belang. Als we kijken naar de beleggingsgerelateerde kosten van defined contribution-aanbieders dan zien we dat de jaarlijkse kosten voor de deelnemer ongeveer tussen 0,35% en 0,55% van de belegde waarde liggen. Deze kosten liggen overigens in lijn met de gemiddelde kosten van defined benefit-aanbieders. De verklaring hiervoor ligt in het feit dat de beleggingen van de individuele deelnemers ook bij defined contribution-regelingen aan de achterkant worden «gepoold» net als bij defined benefit-regelingen het geval is. Wanneer pensioenuitvoerders meer opbrengsten hebben dan kosten maken, maken ze winst. Dit wetsvoorstel verandert niets aan het verdienmodel van pensioenuitvoerders.

Kan de initiatiefnemer, zo vragen de PvdA-leden, nader toelichten waarom zij niet kiest voor collectiviteitselementen zodat risico’s verdeeld kunnen worden onder een grotere groep deelnemers omdat dit tot efficiëntie zou kunnen leiden en tot minder risico voor het individu?

Door het kiezen voor een flexibel pensioen in eenheden kan het pensioenresultaat en daarmee de koopkracht vergroot worden. Daar is collectiviteit niet per definitie noodzakelijk voor. Bovendien is niet gekozen voor collectieve elementen, om het pensioen in eenheden voor de deelnemers begrijpelijk te houden. Het introduceren van collectieve elementen zal ook leiden tot discussies over herverdeling en dat zou een passende en snelle oplossing in gevaar brengen. Daarom is hier in dit wetsvoorstel niet voor gekozen. Daarbij komt dat het langlevenrisico in het wetsvoorstel volledig bij de pensioenuitvoerder blijft. Uit dien hoofde is op dat vlak sprake van een collectieve risicodeling binnen het bestand van die pensioenuitvoerder.

Voor de leden van de PvdA-fractie is het daarnaast essentieel om goed inzicht te krijgen wat er kan gebeuren met een flexibel pensioen bij een zeer pessimistisch economisch scenario. Kan de initiatiefnemer nader toelichten wat er met de genoemde voorbeelden in de memorie van toelichting zou gebeuren als de deelnemer in de jaren 2007, 2009, 2011 en 2013 gekozen had om (een deel van de) pensioeneenheden om te zetten in een uitkering?

De uitkering is afhankelijk van de rente, de levensverwachting en het kapitaal. Daarnaast gebruiken uitvoerders ook verschillende (winst)marges waardoor er niet een antwoord mogelijk is. In de memorie van toelichting is een voorbeeld uitgewerkt hoe een pensioen in eenheden uitwerkt als je in de uitkeringsfase doorbelegt. Aangegeven is hoe de hoogte van de uitkering in euro’s afhankelijk is van het behaalde beleggingsresultaat, waarbij het aantal eenheden (in verband met het vast- en gelijkmatigheidscriterium) ongewijzigd blijft. Ook is ook het verschil inzichtelijk gemaakt met de situatie waarin er op het verplichte aankoopmoment op pensioendatum een vast levenslang ouderdomspensioen wordt gekocht tegen de huidige marktrente. En waarbij de uitkering dus in de toekomst niet meer stijgt, ook al renderen de beleggingen van de pensioenuitvoerder die de uitkering doet beter dan de gehanteerde marktrente.

In hoeverre, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, is de initiatiefnemer van mening dat de tijdelijke ingevoerde Pensioenknip een oplossing biedt voor het niet hoeven inkopen van pensioen bij een lage rentestand?

De tijdelijke ingevoerde Pensioenknip kan een oplossing bieden voor het niet hoeven inkopen van een pensioen bij een lage rentestand. Als de rente laag blijft, of zelfs lager wordt, dan biedt de pensioenknip geen oplossing. Wel kan de pensioenknip van belang zijn omdat pensioengerechtigden die nu kiezen voor de pensioenknip, eventueel gebruik kunnen maken van onderhavig wetsvoorstel. Dat zou hen de mogelijkheid geven om te kunnen profiteren van doorbeleggen.

De leden van de PvdA-fractie vinden het daarnaast zeer onwenselijk dat de initiatiefnemer het aanbod van pensioenuitvoerders om de eenmalige mogelijkheid om pensioeneenheden om te kunnen zetten naar de (standaard)optie in euro’s niet verplicht heeft gesteld, te meer omdat de initiatiefnemer geen uitbreiding van de zorgplicht voor ogen heeft gesteld. Kan de initiatiefnemer hier dieper op ingaan?

Het onderhavig wetsvoorstel biedt de mogelijkheid voor deelnemers of gewezen deelnemers die gekozen hebben voor een pensioen in pensioeneenheden, om eenmalig op eigen verzoek het opgebouwde pensioen in pensioeneenheden alsnog laten omzetten in een pensioen in euro’s. Het verzoek moet uiterlijk worden gedaan op de datum waarop het pensioenrecht ingaat. Het doen van een dergelijk verzoek is de eigen verantwoordelijkheid van de (gewezen) deelnemer. Overigens is de pensioenuitvoerder verplicht om mee te werken wanneer de deelnemer dit verzoek doet. Hierbij is aangesloten bij de systematiek voor premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid in de opbouwfase zoals opgenomen in artikel 52, lid 5, van de Pensioenwet.

4.2 Communicatie

Welk verschil ziet de indiener, zo vragen de leden van de SP-fractie, tussen het verplicht informeren van de deelnemer over het verwachte verloop van de uitkering, voorafgaand aan de keuze voor vast of variabel en de informatievoorziening over de voorgaande (tientallen) jaren over het verwachte resultaat van het pensioen? Waarom zou de gegeven informatie enige zekerheid bieden op die verwachting?

Er zal niet veel verschil zitten tussen het verplicht informeren over een flexibele uitkering of over een vaste uitkering. Uiteraard is het wel zo dat de pensioengerechtigde met een vaste nominale uitkering meer zekerheid heeft dan een flexibele uitkering. De vaste uitkering zal (in principe) niet meer wijzigen. Wanneer er wordt gekozen voor een flexibele uitkering biedt de gegeven informatie iets minder houvast, dat is inherent aan het feit dat iemand kiest voor een flexibele uitkering. Dat neemt niet weg dat pensioenuitvoerders een zo adequate mogelijk voorspelling dienen te geven over de te verwachten uitkering.

Het verzoek tot omzetting moet uiterlijk worden gedaan op de datum waarop het pensioenrecht ingaat. Het doen van zo’n verzoek is vooral de eigen verantwoordelijkheid van de (gewezen) deelnemer, zo vinden de leden van de VVD-fractie. Is er, zo vragen zij, een verplichting voor de pensioenuitvoerder om te communiceren over de mogelijkheid, als de pensioenuitvoerders dit product aanbieden.

De initiatiefnemer is het met de leden van de VVD-fractie eens dat het de eigen verantwoordelijkheid is van een deelnemer of pensioengerechtigde. Deze moet echter wel weten dat hij of zij deze keuze kan maken. Daarom biedt dit wetsvoorstel de verplichting voor pensioenuitvoerders om aan deelnemers te communiceren wanneer zij een flexibele pensioenuitkering aanbiedt. De pensioenuitvoerder moet informeren op de volgende momenten: bij het jaarlijkse pensioenoverzicht, bij beëindiging deelneming, elke vijf jaar aan gewezen deelnemers en bij pensioeningangsdatum.

4.3 Producten en uitvoering

De leden van de SP-fractie vragen of de indiener de mening deelt dat als uitgangspunt de uitkeringshoogte standaard de ontwikkeling van de prijzen bij zou moeten houden, dus koopkrachtbehoud nagestreefd zou moeten worden.

De hoogte van de uitkeringen is met name afhankelijk van de gerealiseerde beleggingsrendementen. In zoverre is er geen directe koppeling met de prijzen. Wel is het natuurlijk zo, zoals hiervoor al aangeven, dat uit de onderzoeken van Ortec Finance en LCP blijkt, dat doorbeleggen na de pensioendatum de kans op stijging van de pensioenuitkeringen gedurende de uitkeringsfase verhoogt en de ontwikkeling van de koopkracht kan worden bijgehouden. Het verbeteren van de koopkracht is precies de reden dat dit initiatiefwetsvoorstel wordt ingediend.

Waarom wordt een pensioenuitvoerder niet verplicht om een product in pensioeneenheden aan te bieden, zo vragen de VVD-leden.

De initiatiefnemer wil niet private partijen verplichten om bepaalde producten aan te bieden. De deelnemer kan echter door de shopmogelijkheid met het opgebouwde kapitaal overstappen naar een andere uitvoerder als de pensioenuitvoerder waar het pensioen opgebouwd is geen flexibel pensioen in eenheden aanbiedt.

De leden van de VVD vragen of de initiatiefnemer kan aangeven waarom er voor gekozen is dat de standaardoptie een pensioen in euro’s is?

De initiatiefnemer vindt het van groot belang dat mensen heel bewust moeten kiezen voor een flexibele pensioenuitkering. Het product bevat immers meer risico dan een vaste nominale uitkering. Daarom is in dit wetsvoorstel er voor gekozen dat de standaardoptie («default-option») een nominale uitkering in euro’s is. Pas als de deelnemer of pensioengerechtigde bewust een keuze maakt wordt er overgegaan op een flexibele uitkering.

4.4 Zorgplicht uitvoerders

Tegelijkertijd valt het de leden van de PvdA-fractie ook op dat de initiatiefnemer niet regelt dat de zorgplicht van de pensioenuitvoerders verder uitgebreid wordt terwijl er wel degelijk meer verwacht gaat worden van deelnemers. In hoeverre deelt de initiatiefnemer de mening van de PvdA-fractie dat meer onzekerheid van de uitkering na pensionering gepaard moet gaan met een goede bescherming van deelnemers door bijvoorbeeld een gedegen zorgplicht voor pensioenuitvoerders waarbij eerlijke en transparante communicatie van essentieel belang is? Hoe denkt de initiatiefnemer dit te bereiken in haar wetsvoorstel? De leden van de PvdA-fractie constateren verder dat de initiatiefnemer stelt dat de gemiddelde pensioengerechtigde vaak onvoldoende kennis en expertise heeft om hierin zelf verantwoorde keuzen te maken. Op welke manier denkt de initiatiefnemer dat de belangen van de deelnemer en de pensioengerechtigde door de huidige zorgplicht voldoende gewaarborgd is? De leden van de SP-fractie vragen hoe deelnemers een goede afweging kunnen maken tussen een flexibele en vaste uitkering. De leden van de CDA-fractie vragen of het wetsvoorstel ook aanvullende maatregelen bevat om de begrenzing van het beleggingsrisico te regelen. De 50PLUS-fractie vraagt om in te gaan op de gevolgen die het wetsvoorstel heeft voor de zorgplicht van pensioenuitvoerders.

De initiatiefnemer is het met de PvdA-leden eens dat eerlijke en transparante communicatie van essentieel belang is. En dat meer onzekerheid over de uitvoering gepaard moet gaan met een goede bescherming van deelnemers.

Daarom biedt dit wetsvoorstel de verplichting voor pensioenuitvoerders om aan deelnemers te communiceren wanneer zij een flexibele pensioenuitkering aanbiedt. Zo moet de pensioenuitvoerder regelmatig informatie verstrekken over het recht om te kiezen voor een flexibel pensioen in pensioeneenheden, in plaats van een pensioen in euro’s. Deze keuzemogelijkheid komt ook in het pensioenregister te staan. De informatie over de mogelijkheid om te kiezen voor een flexibel pensioen gaat ook deel uitmaken van de informatie die de pensioenuitvoerders nu al moeten verstrekken aan pensioengerechtigden bij pensioeningang. De pensioenuitvoerder moet informeren op de volgende momenten: bij het jaarlijkse pensioenoverzicht, bij beëindiging deelneming, elke vijf jaar aan gewezen deelnemers en bij de pensioeningangsdatum.

De initiatiefnemer benadrukt dat door dit wetsvoorstel de deelnemer de keuze kan maken voor een flexibel pensioen. Dat betekent niet dat de deelnemer opeens de beleggingsstrategie en verantwoordelijkheid van de pensioenuitvoerder overneemt. De pensioenuitvoerder is nog steeds degene die dat bepaalt. Deze behoort dat te doen volgens het prudent person beginsel. Dat is nu zo en dat verandert door dit wetsvoorstel niet. Ook op een flexibel pensioen (door middel van eenheden) is dit beginsel van toepassing. Concreet betekent dit dat de pensioenuitvoerder handelt (lees: belegt) in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden. Het gaat dus niet enkel om het streven naar hoge winsten. Er wordt ook gekeken naar het beheersen van de risico’s. Zodoende wordt er gekeken naar de balans tussen opbrengsten en zekerheid. Gespecificeerd op het profiel van de deelnemer en pensioengerechtigde. Het beleggingsproces en de relatie met de deelnemer en pensioengerechtigde staan dus centraal. De DNB en de AFM zien hier op toe.

De extra communicatie-elementen leiden er toe dat de deelnemers goed geïnformeerd worden over het product. Het prudent person beginsel zorgt ervoor dat de pensioenuitvoerder «als een goede huisvader» belegt in het belang van de deelnemers of pensioengerechtigden. De PvdA-fractie vraagt, evenals de fracties van de SP, CDA en 50PLUS, of de zorgplicht van de uitvoerder wordt uitgebreid. Naar aanleiding van de vragen van deze fracties over een adviesplicht komt de initiatiefnemer met een nota van wijziging. In deze nota van wijziging wordt toegevoegd dat, naast de communicatieplicht en het prudent person beginsel, pensioenuitvoerders de deelnemer en pensioengerechtigden dienen te adviseren over de risico’s die samenhangen met een flexibele pensioenuitkering op basis van eenheden. De verplichting geldt ten aanzien van deelnemers die aan hun pensioenuitvoerder melden dat zij willen overstappen naar een pensioen op basis van pensioeneenheden. Ten behoeve van dit advies wint de pensioenuitvoerder informatie in over de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de deelnemers of pensioengerechtigden voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor het advies. Dat zorgt ervoor dat pensioenuitvoerders de deelnemers en pensioengerechtigden dus ook echt moeten kennen en op de hoogte moeten zijn van hun financiële situatie. De pensioenuitvoerders stemmen hun advies hier op af. De initiatiefnemer is er van overtuigd dat door deze uitbreiding van de zorgplicht van de pensioenuitvoerders het wetsvoorstel aanzienlijk wordt versterkt en de belangen van de deelnemers nog beter worden gediend. De initiatiefnemer komt hiermee tegemoet aan de wensen die de fracties van de PvdA, SP, CDA en 50PLUS hebben geuit op het gebied van bescherming van deelnemers en de advies- en zorgplicht van de pensioenuitvoerders.

Tevens stelt de initiatiefnemer dat de verantwoordelijkheid met betrekking tot bovenstaande geheel bij de uitvoerder ligt. Betekent dit ook dat de initiatiefnemer van mening is dat uitvoerders verplicht en kosteloos advies moeten geven aan mensen met een premie- of kapitaalovereenkomst, zo vragen de PvdA-leden? Zo nee, wat houdt deze verantwoordelijkheid dan wel in? En hoe verhoudt deze verantwoordelijkheid zich tot de aansprakelijkheid van de uitvoerders?

Wanneer deelnemers of pensioengerechtigden kiezen voor een vaste nominale uitkering dan geldt er geen adviesplicht voor de pensioenuitvoerders. Dit geldt ook wanneer er geen keuze gemaakt wordt. De standaardoptie is immers een nominaal vaste pensioenuitkering. Wanneer deelnemers of gepensioneerden wel kiezen voor een flexibele uitkering op basis van eenheden dan zijn pensioenuitvoerders, op basis van de in de nota van wijziging opgenomen wijzigingen in het voorstel, verplicht om hier advies over uit te brengen. Dit is mede op verzoek van de leden van de PvdA-fractie toegevoegd aan het onderhavig wetsvoorstel. Het is aan pensioenuitvoerders of ze hier kosten voor in rekening brengen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat het shoprecht in onderhavig wetsvoorstel beperkter is dan in het regeringsvoorstel. Daardoor is de solidariteit van het pensioenstelsel in onderhavig wetsvoorstel groter. Is dit ook een bewuste keuze geweest van de initiatienemer, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De initiatiefnemer vindt het grootschalig wijzigen van het shoprecht niet noodzakelijk om bij dit wetsvoorstel te regelen. Dat zou meer op zijn plaats zijn bij de brede pensioendiscussie die op korte termijn door het kabinet en het parlement gevoerd zal worden. Vandaar dat met onderhavig wetsvoorstel geen grote wijziging, zoals in het regeringsvoorstel, wordt voorgesteld. Dat als resultaat daarvan de solidariteit in het pensioenstelsel ten opzichte van het regeringsvoorstel anders is, is dan ook geen bewuste keuze, te meer nu het regeringsvoorstel pas is ingediend nadat dit initiatiefwetsvoorstel bij de Tweede Kamer aanhangig is gemaakt.

De 50PLUS-fractie vraagt tot slot nog eens systematisch en puntsgewijs uiteen te zetten op welke wijze (belangen van) deelnemers beschermd worden, en hoe hun inkomenspositie en koopkracht gewaarborgd worden (MvT, p. 6 e.v.). Ook wordt gevraagd in te gaan op de gevolgen die het wetsvoorstel heeft voor de zorgplicht van pensioenuitvoerders.

De pensioenuitvoerder is nog steeds degene die het beleggingsrisico bepaalt. Deze behoort dat te doen volgens het prudent person beginsel. Dat is nu zo en dat verandert door dit wetsvoorstel niet. Het prudent person beginsel zorgt ervoor dat de pensioenuitvoerder «als een goede huisvader» belegt in het belang van de deelnemers of pensioengerechtigden. Zodoende wordt er gekeken naar de balans tussen opbrengsten en zekerheid. Gespecificeerd op het profiel van de deelnemer en pensioengerechtigde. Het beleggingsproces en de relatie met de deelnemer en pensioengerechtigde staan dus centraal. De DNB en de AFM zien hier op toe.

De extra communicatie-elementen leiden er toe dat de deelnemers goed geïnformeerd worden over het product. Dit wetsvoorstel bevat de verplichting voor pensioenuitvoerders om aan deelnemers te communiceren wanneer zij een flexibele pensioenuitkering aanbieden. De pensioenuitvoerder moet informeren op de volgende momenten: bij het jaarlijkse pensioenoverzicht, bij beëindiging deelneming, elke vijf jaar aan gewezen deelnemers en bij pensioeningangsdatum.

Zoals hiervoor aangegeven komt er, mede op vragen van de 50PLUS-fractie, een nota van wijziging waarbij de zorgplicht van pensioenuitvoerders uitgebreid en versterkt wordt. Dat komt het belang van de deelnemers en pensioengerechtigden ten goede.

4.5 Wet op het financieel toezicht van toepassing

De leden van de PvdA-fractie wijzen er op dat bij de Wet op het financieel toezicht er ook een toets is die inschat of cliënten voldoende kennis hebben om bijvoorbeeld een hypotheek af te sluiten. In hoeverre heeft de initiatiefnemer voor ogen of zo een dergelijke toets ook van toepassing zal zijn op het voorgestelde financiële product van doorbeleggen met pensioeneenheden?

Op grond van artikel 6 Pensioenwet is de Wet op het financieel toezicht (Wft) niet van toepassing op de verhouding tussen een verzekeraar of een premiepensioeninstelling en een aanspraak- of pensioengerechtigde, tenzij de Pensioenwet anders bepaalt. Indien een deelnemer of gewezen deelnemer gebruik maakt van het recht om te kiezen voor een pensioen in eenheden is in dit wetsvoorstel afdeling 4.2.3 van de Wft van toepassing. Op grond van artikel 4:24, lid 1, van de Wft moet de pensioenuitvoerder informatie inwinnen over de kennis en ervaring van de deelnemer of gewezen deelnemer die zich niet op andere wijze door een Wft-adviseur laat adviseren, opdat zij kan beoordelen of deze dienst of dat product passend is voor hem.

5 Fiscale behandeling

Bij de leden van de PvdA-fractie is er onduidelijkheid over hoe uitzondering op de Wet op de loonbelasting eruit zal zien wat betreft het fiscaal bovenmatig pensioen. Kan de initiatiefnemer nader toelichten hoe de Wet op de loonbelasting aangepast zal worden en welke gevolgen dit heeft voor de omkeerregel? Hoe, zo willen deze leden weten, gaat de initiatiefnemer ervoor zorgen dat deze uitzondering niet verder reikt dan het bereik van dit wetsvoorstel.

Een pensioen in pensioeneenheden valt onder de Pensioenwet en is dan ook gebonden aan dezelfde fiscale regels en kaders als een nominaal pensioen in euro’s. Dit wetsvoorstel maakt echter wel een uitzondering. Het kan immers voorkomen dat een flexibel in de uitkeringsfase hoger wordt dan 100% van het laatstverdiende loon. Daarmee zou een fiscaal bovenmatig pensioen ontstaan. Overigens is het maar zeer de vraag of dit in de praktijk zal voorkomen. De meeste deelnemers zitten immers in een middelloonregeling, waardoor het niet snel gebeuren dat een pensioen hoger is dan 100% van het laatstverdiende loon. Wanneer dit wel optreedt, wordt het pensioen door deze wet niet als fiscaal bovenmatig pensioen gezien. Dat voorkomt onnodige kosten en administratieve lasten (wat ten koste zal gaan van het pensioen), omdat anders elke keer bij het vaststellen van het flexibele pensioen berekend moet worden of het pensioen fiscaal bovenmatig is. De uitzondering beperkt zich tot bovengenoemde situatie die in de praktijk vrijwel niet voorkomt.

Deze uitzondering heeft geen gevolgen voor de omkeerregel. De premie-inleg blijft nog steeds onbelast, terwijl over de uitkering wel belasting verschuldigd is.

6 Financiële gevolgen en administratieve lasten

De leden van de PvdA-fractie vinden tot slot de onderbouwing van de kosten en de administratieve lasten summier en achten verdere onderbouwing wenselijk. Waar worden deze kosten op gebaseerd? En, zo vragen deze leden, hoeveel bedragen deze (incidentele en structurele) kosten dan.

Pensioenuitvoerders zullen op basis van dit wetsvoorstel enkele incidentele kosten moeten maken om nieuwe pensioenproducten (op basis van eenheden) aan te bieden. De initiatiefnemer benadrukt dat de berekening van het flexibel pensioen gebaseerd is op al bestaande regelgeving. Het is ook (boekhoudkundig) een simpel product, zonder ingewikkelde spreidingsmechanismen en /of collectiviteitsvraagstukken. De extra kosten voor het nieuw te ontwikkelen product zullen dus beperkt zijn. Te denken valt aan ontwikkelkosten van het nieuwe pensioen-product en het aanpassen van informatie-uitingen. Dit zal naar verwachting beperkt zijn. De structurele kosten zullen waarschijnlijk ook heel beperkt zijn, en voortvloeien uit het aanbieden van het flexibele product. Daarnaast zijn er beperkte uitvoeringskosten op basis van dit wetsvoorstel, zoals het communiceren en adviseren aan de deelnemers.

Op dit moment zijn er ongeveer één miljoen mensen met een premie- of kapitaalovereenkomst. Het is nu nog niet duidelijk hoeveel deelnemers de keus krijgen voor een vaste of flexibele pensioenuitkering. Dat is onder andere afhankelijk van het aantal pensioenuitvoerders dat een flexibel product aanbiedt. Daarnaast is lastig om te veronderstellen hoeveel deelnemers zullen kiezen voor een flexibel product. Ook kunnen zij kiezen voor een gedeeltelijk flexibel product. De initiatiefnemer kan dus geen concreet getal noemen waarmee de kosten zullen stijgen, maar de kosten per product zullen, zoals hiervoor al beschreven, beperkt zijn.

7 Overig

Wat is, zo vragen de leden van VVD-fractie, de geplande inwerkingtredingsdatum van het onderhavige wetsvoorstel.

De initiatiefnemer is van mening dat het onderhavige wetsvoorstel een passende oplossing biedt voor een urgent probleem. Zij hoopt dan ook dat het, mits het de parlementaire goedkeuring zou krijgen, het initiatiefwetsvoorstel zo snel mogelijk in werking zal treden. Het eerste logische inwerkingsmoment zou 1 juli 2016 zijn.

Lodders


X Noot
1

Ortec Finance, Onderzoek naar mogelijkheden van collectieve risicodeling binnen beschikbare Premieregelingen, 2014 en Lane Clard & Peacock (LCP), Onderzoek naar optimalisering overgang van opbouw- naar uitkeringsfase en de inrichting daarvan in premie- en kapitaal-overeenkomsten, 2014.

X Noot
2

Kamerstukken II 2013/14, 32 043, nr. 185.

Naar boven