34 231 Voorstel van wet van de leden Van Oosten, Kuiken en Groothuizen tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van enige andere wetten in verband met de herziening van het stelsel van partneralimentatie (Wet herziening partneralimentatie)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID1

Vastgesteld 11 februari 2019

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Zij spreken hun dank en waardering uit voor het goede werk dat de initiatiefnemers hebben geleverd. Wel hebben zij enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel en hebben hierover enkele vragen. Deze vragen worden gesteld mede namens de leden van de 50PLUS-fractie.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende voorstel en danken de initiatiefnemers voor hun werk. Met de initiatiefnemers is de fractie van mening dat de huidige maximale duur van de partneralimentatie in situaties (te) lang kan zijn waardoor aanpassing van de wet gewenst is. De aan het woord zijnde leden spreken ook hun waardering uit voor de aangebrachte wijzigingen in het oorspronkelijke voorstel. Met de wijzigingen is beoogd diverse kwetsbare groepen (beter) te beschermen. De maximale termijn van 5 jaar partneralimentatie kan in situaties langer zijn. De leden van de D66-fractie onderschrijven het doel van de uitzonderingen op de maximale duur. Over een aantal uitzonderingen hebben de leden van de D66-fractie nog een tweetal vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel en hebben waardering voor het vele werk dat door de indieners is verzet. Deze leden hebben nog enkele vragen aan zowel de indieners als aan de regering.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet. Deze leden hebben nog enige vragen betreffende dit voorstel.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel en waarderen in algemene zin dat de initiatiefnemers hebben geluisterd naar de zorgen over specifieke groepen. De generieke verkorting doet echter nog steeds geen recht aan de praktijk en de verantwoordelijkheid die gehuwden voor elkaar hebben. In dit licht hebben deze leden de volgende kritische vragen.

1. Algemene vragen naar aanleiding van de wetgevingsprocedure

De leden van de VVD-fractie constateren dat bij nota’s van wijziging een aantal onderwerpen uit het wetsvoorstel is geschrapt. Is de regering voornemens om deze onderwerpen te gaan regelen?

Het oorspronkelijke wetsvoorstel is door twee nota’s van wijziging sterk gekortwiekt, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Van de oorspronkelijke drie doelstellingen zijn er twee komen te vervallen. Gebleven is de doelstelling om de duur van de partneralimentatie te verkorten. Kunnen de initiatiefnemers nog eens aangeven wat precies het probleem is van de huidige duur van de partneralimentatie? De leden van de CDA-fractie zijn ook geïnteresseerd in de mening van de regering hierover. De omschrijving van het probleem, zoals weergegeven in de memorie van toelichting is immers voor twee derde (2/3e) komen te vervallen.

In het oorspronkelijke wetsvoorstel kozen de indieners ervoor de bestaande grondslag (lotsverbondenheid) los te laten en uitsluitend de gederfde verdiencapaciteit als gevolg van in het huwelijk door partners gemaakte keuzes als grondslag te nemen. In het nu voorliggende wetsvoorstel maken de indieners een andere keuze en geldt, naast de gederfde verdiencapaciteit, ook de lotsverbondenheid als grondslag. Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een toelichting op deze principiële standpuntwijziging.

2. Het wetsvoorstel in het kort

De leden van de fractie van de ChristenUnie zien dat het huidige systeem niet perfect is en dat het in zekere mate tekortkomingen kent die dit wetsvoorstel wil verhelpen. Zij vragen zich wel af of en in welke mate dit wetsvoorstel bijdraagt aan die doelstelling of dat er nu nieuwe schrijnende situaties voor in de plaats komen. Zij vragen de initiatiefnemers op deze opmerkingen te reageren en of een cijfermatige onderbouwing daarbij mogelijk is.

De aan het woord zijnde leden zijn bovendien niet overtuigd van de vooronderstelling van het initiatiefvoorstel dat verkorting van de partneralimentatie de arbeidsemancipatie van met name vrouwen zal aanmoedigen. Deze leden wijzen op de cijfers rondom deeltijdwerk door de jaren heen en vinden het huwelijksrecht niet de plek voor een arbeidsemancipatiestreven. Kunnen de initiatiefnemers daarop reflecteren? Overwegen de initiatiefnemers om de bevindingen van de studie door de werkgroep IBO Deeltijdwerk af te wachten?2 Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering welke problemen deze signaleert in het huidige systeem van toekenning van de partneralimentatie. Zijn hiervoor minder verstrekkende oplossingen denkbaar dan het verkorten van de termijn van partneralimentatie? Welke maatregelen overweegt de regering in dit opzicht?

3. De contractsvrijheid

Kunnen de initiatiefnemers toelichten waarom zij bewust het risico nemen dat door beperking van de alimentatieverplichtingen het beroep op de bijstand kan toenemen, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Waarom is het redelijk dat een probleem dat speelt in de privésfeer, namelijk het verbreken van een relatie, sneller tot een collectieve last wordt gemaakt?

4. De nieuwe grondslag

De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners verwachten dat het voorstel zal leiden tot vermindering van het aantal gerechtelijke procedures.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af, of aan de scheiding voorafgaande voorlopige voorzieningen binnen dan wel buiten de thans voorgestelde maximale termijn van vijf jaar zullen gaan vallen? Wat is hiervan de reden?

Publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau3 en van het Centraal Bureau voor de Statistiek4 geven aan dat ons land een hoog percentage deeltijdwerk voor vrouwen kent. Hoe beoordeelt de regering dit in relatie tot het vraagstuk van de partneralimentatie, zo vragen de leden van de VVD-fractie. In dezelfde publicaties wordt vermeld dat een beroep op gezamenlijk kostwinnerschap wellicht effectiever zal zijn dan het benadrukken van economische zelfstandigheid met het oog op een eventuele echtscheiding. Deelt de regering deze opvatting?

Uit de Emancipatiemonitor van het Sociaal en Cultureel Planbureau5 blijkt dat de emancipatie op veel vlakken vordert. Echter, op één gebied wil het maar niet vlotten: lang niet alle vrouwen zijn economisch zelfstandig. Veel vrouwen met een relatie vinden het niet nodig economisch zelfstandig te zijn. Slechts zes op de tien vrouwen verdienen minimaal een inkomen op bijstandsniveau: 950 euro per maand, lager dan de armoedegrens voor een alleenstaande. In veel relaties is de man kostwinner en verwachten beiden van de vrouw hooguit een bijdrage. De man blijft hoofdverantwoordelijke voor het inkomen, de vrouw voor de zorg. En hoewel Nederland omhoog kruipt op de ranglijst in het Global Gender Gap Report 20186 (van plaats 32 naar plaats 27), duurt het volgens hoogleraar Volberda – verantwoordelijk voor het verzamelen van de Nederlandse data voor dit rapport – met het huidige tempo nog 100 jaar voordat er economische gelijkheid is gerealiseerd tussen Nederlandse mannen en vrouwen. De leden van de PvdA-fractie vinden dit een zorgwekkend beeld en vragen de indieners en de regering of zij dit beeld herkennen. Hoe oordelen zij in het licht daarvan over de proportionaliteit van het voorstel, waar dat primair lijkt ingegeven vanuit de onvrede die bestaat over de huidige termijn van twaalf jaar partneralimentatie?

Wat is de onderbouwing van de keuze om de partneralimentatie terug te brengen tot vijf jaar? Waarom niet tot tien, acht of zes jaar? Hebben de indieners overwogen te kiezen voor een geleidelijke, stapsgewijze teruggang, gekoppeld aan groeiende economische zelfstandigheid van mannen én vrouwen? Zo nee, waarom niet?

Delen de indieners de mening van de leden van de PvdA-fractie dat het beperken van de duur van partneralimentatie niet op zichzelf mag staan, maar onderdeel moet zijn van een breed emancipatiebeleid en een breed pakket van maatregelen gericht op de economische zelfstandigheid van vrouwen en een eerlijke verdeling van de zorgtaken? Welke maatregelen zijn in de ogen van de indieners noodzakelijk om dat te bereiken?

Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft de regering gesteld dat een lange duur van de partneralimentatie de economische zelfstandigheid van vrouwen niet bevordert.7 Dat moge zo zijn, maar het omgekeerde is in de ogen van de leden van de PvdA-fractie ook niet het geval: een kortere duur van de partneralimentatie leidt niet vanzelfsprekend tot meer economische zelfstandigheid. Is de regering dat met deze leden eens? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen gaat de regering concreet nemen om de economische zelfstandigheid en het eerlijk delen van zorgtaken te bevorderen? In opdracht van de Minister van Financiën wordt op dit moment onafhankelijk onderzoek verricht naar de vraag hoe het komt dat in Nederland, veel meer dan in andere landen, voor deeltijd wordt gekozen. Daarbij wordt onder meer gekeken naar motieven van vrouwen en mannen om in voltijd of juist in deeltijd te werken. De resultaten van het onderzoek zullen voor het einde van het voorjaar beschikbaar zijn. Los van het gegeven dat er al veel bekend is, achten de leden van de PvdA-fractie het van belang te weten welk vervolg de regering gaat geven aan de uitkomsten van het onderzoek, mede in relatie tot het initiatief- wetsvoorstel. Voorzien is dat de wet ingaat op 1 januari 2020. Is de regering voornemens vooruitlopend daarop in de tweede helft van dit jaar te komen met een concreet uitgewerkt plan om de economische zelfstandigheid van vrouwen en een eerlijke verdeling van zorgtaken krachtig te bevorderen, zodat op termijn partneralimentatie niet meer nodig is en mannen en vrouwen zijn voorbereid op een situatie waarin echtscheiding aan de orde is? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat steeds meer mensen ervoor kiezen samen te wonen zonder huwelijk of geregistreerd partnerschap. Daarvoor geldt het initiatiefwetsvoorstel niet. In feite is voor deze – groeiende – groep niets geregeld. Hebben de initiatiefnemers overwogen om ook deze groep op te nemen in hun wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet? Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat ook samenwonenden zonder een contract een wettelijk recht moeten hebben op partneralimentatie? Is de regering bereid een wetsvoorstel voor te bereiden om ook voor deze groep een wettelijk recht op partneralimentatie mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?

5. De verkorting van de duur

De indieners van het wetsvoorstel kiezen ervoor drie groepen – tijdelijk dan wel structureel – uit te zonderen van de maximale termijn van vijf jaar. Een daarvan is de groep alimentatiegerechtigden met kinderen tot twaalf jaar. Afhankelijk van de leeftijd van de kinderen op het moment van scheiding, heeft deze groep maximaal twaalf jaar recht op partneralimentatie. Delen de indieners de zorg van de leden van de PvdA-fractie dat een terugkeer naar de arbeidsmarkt na zo’n lange periode moeilijk is? Hebben de indieners overwogen voor deze groep een kortere periode van partneralimentatie op te nemen? Zo nee, waarom niet?

Onderkent de regering dit probleem? Zo ja, is de regering voornemens voor deze groep extra maatregelen te ontwikkelen, om hen in staat te stellen zo spoedig mogelijk in hun eigen levensonderhoud te kunnen voorzien? Welke kansen ziet de regering hier in relatie tot de grote tekorten die de komende jaren worden verwacht in verschillende sectoren van de arbeidsmarkt?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de initiatiefnemers tot een keuze komen van de hoofdregel van maximaal vijf jaar partneralimentatie als zij kijken naar het aantal echtscheidingen, de leeftijden waarop dit het meest gebeurt en de eventuele zorgtaken die nog aanwezig zijn. Wat legitimeert de vijf jaar, waarom geen zeven jaar of anderszins? Kunnen de initiatiefnemers een nadere onderbouwing geven voor de gekozen termijn? Kunnen zij daarbij ook de gegevens betrekken van de gemiddelde leeftijd waarop momenteel een echtscheiding plaats vindt voor mannen en vrouwen, en ook de meest voorkomende levensfase waarin een echtscheiding plaatsvindt? Hoe zijn de perspectieven op de arbeidsmarkt voor mensen tussen de 40 en 57? Hoe hebben de initiatiefnemers dit betrokken in hun wetsvoorstel?

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat de huidige termijn binnen de partneralimentatie een maximumtermijn is en dat de rechter ook een kortere termijn kan bepalen. In de beeldvorming is de termijn van twaalf jaar meestal een vaststaand gegeven, maar de rechtspraak in de afgelopen jaren laat zien dat er maatwerk geleverd wordt. De aan het woord zijnde leden vragen zich af of het verkorten van de maximumtermijn het gewenste doel dient en of het daadwerkelijk hanteren van deze termijn als maximumtermijn met daarbinnen een bepaalde bandbreedte tot gevolg heeft dat niet meer kan worden ingespeeld op de specifieke omstandigheden van de beide (voormalige) echtelieden.

De leden van de SGP-fractie vragen het volgende. Zijn de initiatiefnemers van mening dat de ruimer geformuleerde mogelijkheid van maatwerk ook betekent dat het toepassen van een verlengde termijn een gebruikelijke praktijk moet kunnen worden? Hoe wordt bevorderd dat over de mogelijkheid actief wordt gecommuniceerd, zodat voorkomen wordt dat juist de kwetsbare groepen onbekend zijn met het vereiste dat zij zelf binnen drie maanden een verzoek tot verlenging moeten indienen?

6. De berekeningssystematiek

Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel menen de leden van de VVD-fractie te mogen opmaken dat de rechtspraktijk méér neigt naar een volledige benutting van de thans geldende maximumtermijn van twaalf jaar dan naar gebruikmaking van een kortere termijn. Is dat juist? Betekent dit dat het wetsvoorstel zou kunnen worden opgevat als een correctie van de bestaande rechtspraktijk? Wat verwachten de indieners van de toepassing van de versoepelde hardheidsclausule?

De leden van de CDA-fractie zien dat in een aantal gevallen de duur van twaalf jaar lang kan zijn en het niet bevorderend werkt voor alimentatiegerechtigden om zelfstandig het leven te hervatten. Aan de andere kant zijn er situaties denkbaar dat, met name bij een langdurig huwelijk – langer dan vijftien jaar – de positie van de alimentatiegerechtigden niet benijdenswaardig kan zijn. De Raad van State heeft erop gewezen dat de onderzoeken geen eenduidig beeld schetsen voor steun van de huidige termijn van twaalf jaar noch voor steun voor de voorgestelde limitering, zoals door de initiatiefnemers gewenst.8 De leden van de CDA-fractie zijn geïnteresseerd in de mening van de regering hierover.

Met name in de situatie dat de alimentatiegerechtigde ouder is dan 50 jaar en jonger is dan 57 jaar kunnen zich schrijnende situaties voordoen wanneer de partneralimentatie beperkt wordt tot tien jaar. Zeker in die situaties dat er geen bron van arbeidsinkomen wordt gevonden. In de huidige arbeidsmarkt is het voor 50-plussers niet altijd makkelijk om een vaste dienstbetrekking te vinden met alle zekerheden van dien. Dit is met name het geval bij vrouwen van belang (zie de Emancipatiemonitor 2014).9 Ook de Raad van State wijst daarop.10 Zijn de initiatiefnemers het met de leden van de CDA-fractie eens dat hier zich knelpunten kunnen voordoen? Zijn deze initiatiefnemers bereid om artikel 1:157, lid 2, BW zodanig aan te passen dat ook alimentatiegerechtigden die twaalf jaar jonger zijn dan de AOW-gerechtigde leeftijd recht hebben op twaalf jaar partneralimentatie in plaats van tien jaren, wanneer het huwelijk langer heeft geduurd dan vijftien jaren?

De CDA-fractie zou voorts graag concrete voorbeelden zien van situaties die de initiatiefnemers in gedachten hebben bij artikel 1:157, lid 7, BW, de zogenaamde «hardheidsclausule« inzake de duur van de partneralimentatie. Dat is met name van belang, omdat de alimentatiegerechtigde een verzoek bij de rechter moet indienen tot verlenging van de partneralimentatie. Zou de situatie, beschreven in de vorige vraag, kunnen voldoen indien niet tot wijziging van de wet zou worden overgegaan? Ook in de situatie van kinderen ouder dan twaalf jaar kunnen schrijnende situaties aan de orde zijn, bijvoorbeeld wanneer een of meer kinderen meer zorg nodig hebben vanwege ziekte. De rechtspraktijk zou er zeer mee gebaat zijn, wanneer er concrete situaties in het wetgevingsproces worden beschreven, zo stellen de leden van de CDA-fractie. Zijn de initiatiefnemers en de regering het daarmee eens?

Bij jonge kinderen is de partneralimentatie maximaal twaalf jaar, tot het moment dat het kind twaalf jaar is. De leden van de D66-fractie vragen waarom er gekozen is voor de specifieke leeftijd van twaalf jaar. Kunnen de initiatiefnemers uiteen zetten waarom er is gekozen voor de specifieke leeftijd van 12 jaar?

Er is ook een uitzondering gemaakt voor personen van 50 jaar en ouder waarbij het huwelijk langer dan vijftien jaar heeft geduurd. De maximale termijn voor partneralimentatie is langer. Deze uitzondering geldt voor zeven jaar, daarna vervalt deze. De leden van de D66-fractie vragen zich af waarom er voor de specifieke termijn van zeven jaar is gekozen. Met de Raad van State zien de leden dat de werkelijkheid van verdeling van zorg en werk (nog) niet gelijk is. Daar naar streven is een mooi doel dat de leden onderschrijven. Zien de initiatiefnemers over zeven jaar een werkelijkheid voor zich die maakt dat de genoemde uitzondering niet meer wenselijk zal zijn?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben gelezen dat de gemiddelde duur van een huwelijk bij echtscheiding in 2016 rond de veertien à vijftien jaar ligt. In het voorliggende wetsvoorstel maakt het feit of het veertien of vijftien jaar is veel verschil voor de duur van de partneralimentatie. Hebben de initiatiefnemers inzicht in het aantal grensgevallen? Welke cijfers hanteren zij en hoe beoordelen zij die cijfers? Daarnaast noemen de leden van de fractie van de ChristenUnie dat in een huwelijk gezamenlijk de keuze is gemaakt dat een van beide echtelieden meer tijd heeft voor de zorgtaken. Als dat bijvoorbeeld veertien jaar geduurd heeft, in hoeverre is dan te verwachten dat binnen vijf jaar die achterstand voldoende verkleind is?

De leden van de fractie van de ChristenUnie zien door de indieners graag nader beargumenteerd wat rechtvaardigt dat er een stevig verschil is in de duur van de partneralimentatie in de volgende situaties:

  • Een huwelijk (beide echtgenoten 50 jaar oud, één van beide werkt fulltime) wordt na vijftien jaar ontbonden. Daarnaast een huwelijk (beide echtgenoten 49 jaar oud, één van beide werkt fulltime) dat eindigt na veertien jaar.

  • Een huwelijk (echtgenoten zijn 40, één kind van 4 jaar) eindigt na negen jaar. Daarnaast een huwelijk (echtgenoten zijn 40, drie kinderen van 11, 12 en 13 jaar) eindigt na negen jaar.

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat toetreding tot de arbeidsmarkt geheel anders is in tijden van hoogconjunctuur dan in tijden van recessie. Zij vragen dit met name met het oog op oudere herintreders. Vinden de indieners dat dit aspect van belang moet zijn bij de overweging welke duur van partneralimentatie gewenst zou zijn?

De leden van de fractie van de ChristenUnie zien bovendien sectoren waar het erg ingewikkeld dan wel ongebruikelijk is om fulltime te werken. Zij noemen bijvoorbeeld de zorgsector en de schoonmaakbranche. Hoe verhoudt het wetsvoorstel zich tot dit gegeven?

De leden van de SGP-fractie informeren waarom de initiatiefnemers gekozen hebben voor een tijdelijke regeling voor alimentatiegerechtigden ouder dan vijftig jaar. Waarop is de verwachting gebaseerd dat de kwetsbare positie van deze groep binnen een afzienbaar aantal jaren zal zijn verbeterd?

Het wetsvoorstel vertrekt van het uitgangspunt dat, wanneer de overgangsregeling voor 50-plussers is uitgewerkt, in beginsel een termijn van vijf jaar alimentatie toereikend is, zo merken de leden van de SGP-fractie op. In hoeverre sluit de wetgever hiermee de ogen voor de werkelijkheid? Waarom is het reëel te verwachten dat een gehuwde na een periode van decennia afwezigheid op de arbeidsmarkt binnen vijf jaar zelf weer volledig in levensonderhoud zal kunnen voorzien, zeker wanneer in ogenschouw genomen wordt dat er geen tekenen zijn dat de positie van 50-plussers de komende jaren aanmerkelijk zal verbeteren.

Kunnen de initiatiefnemers aan de leden van de SGP-fractie toelichten waarom ten aanzien van de positie van kinderen de leeftijd van twaalf jaar is gehanteerd, terwijl kinderen juist in de periode van de start in het voortgezet onderwijs doorgaans veel betrokkenheid verdienen? Is een leeftijdstermijn een adequate afbakening voor het te beschermen belang, gezien het feit dat kinderen onder meer door zittenblijven niet per definitie reeds deelnemen aan het voortgezet onderwijs?

7. Financiële paragraaf

Het wetsvoorstel wordt door de regering als budgetneutraal beschouwd.11 Zou de regering nader kunnen uitleggen waarom het redelijk is om dit voorstel als budgetneutraal te beschouwen, gezien de verwachte stijging in bijstandsaanvragen, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Hoe aannemelijk is een stijging in de kosten van de gesubsidieerde rechtsbijstand, doordat alimentatiegerechtigden wellicht vaker via de rechter een beroep zullen doen op de versoepelde hardheidsclausule?

Artikel V (Overgangsrecht)

Hebben de leden van de CDA-fractie het goed begrepen dat wijzigingen in bestaande partneralimentaties niet geraakt zullen worden door de nieuwe regelgeving, ook niet wanneer de nieuwe wet in werking is getreden?

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Duthler

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling

Engels (D66), Kox (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Knip (VVD), Backer (D66), Schouwenaar (VVD), Van Strien (PVV), Kok (PVV), Gerkens (SP), Vlietstra (PvdA), Lokin-Sassen (CDA), Dercksen (PVV), D.J.H. van Dijk (SGP), Van Rij (CDA), Rombouts (CDA), Van de Ven (VVD), vac. (SP), Bikker (CU), Baay-Timmerman (50PLUS) Van Zandbrink (PvdA), vac. (PVV), Fiers (PvdA), Andriessen (D66), Vink (D66).

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/2019, 29 544 / 34 231, nr. 853.

X Noot
3

SCP: Emancipatiemonitor 2018: https://digital.scp.nl/emancipatiemonitor2018/.

X Noot
4

CBS: Trends in de financiële gevolgen van een echtscheiding voor man en vrouw (2017/3): https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2017/08/trends-in-de-financiele-gevolgen-van-een-echtscheiding.

X Noot
5

Zie voetnoot 2.

X Noot
7

Handelingen II 2018/2019, nr. 33, item 11, p. 10.

X Noot
8

Kamerstukken II 2015/2016, 34 231, nr. 5, p. 7–8.

X Noot
10

Kamerstukken II 2015/2016, 34 231, nr. 5, p. 8.

X Noot
11

Handelingen II 2018/2019, nr. 33, item 11, p. 10.

Naar boven