Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 maart 2024
Met deze brief kom ik, mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat, tegemoet
aan het verzoek van het lid Stoffer (SGP) van 5 maart jl. (kenmerk: 2024Z03500) om te reageren op het nieuwsbericht van de Telegraaf van 28 februari jl. Hierbij
wordt in aanvulling op mijn eerdere brief (Kamerstuk 34 225, nr. 46) ingegaan op de stelling uit het artikel dat «de werf Naval Group, deels in staatshanden,
grotere risico’s kan nemen en kan leveren tegen prijzen waar een commerciële werf
nauwelijks tegenop kan». Ik licht hieronder kort toe dat er geen aanleiding is om
hiervan uit te gaan.
In 2020 is in de beantwoording van Kamervragen over de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 25) reeds een toelichting gegeven op de selectie van de buitenlandse kandidaat-werven.
De drie geselecteerde kandidaat-werven zijn alle gevestigd in een EU-lidstaat. Dit
betekent dat de werven en de nationale overheden van de drie betreffende landen gebonden
zijn aan dezelfde EU-wetgeving die er toe strekt om marktverstorende staatssteun uit
te bannen. De Europese staatssteunregels zorgen ervoor dat ondernemingen niet zonder
meer financieel ondersteund of bevoordeeld kunnen worden door overheden. De Europese
Commissie is – onder toezicht van het Hof van Justitie – exclusief bevoegd ten aanzien
van de toetsing van de verenigbaarheid van staatssteun van EU-lidstaten met de Europese
regels. Defensie is geen toezichthouder en moet bij het betreden van de markt dus
afgaan op de oordeelsvorming van de Europese Commissie. In dit kader was er destijds
bij de selectie van de kandidaat-werven geen noodzaak of rechtvaardiging om één van
de drie kandidaat-werven uit te sluiten van inschrijving en hetzelfde geldt voor het
doorlopen traject sindsdien.
Indien een inschrijving voor een opdracht abnormaal laag lijkt in verhouding tot de
te verrichten werken, leveringen of diensten, kan de aanbestedende dienst de inschrijver
verduidelijkingen over de samenstelling van de desbetreffende inschrijving vragen.
Hoewel ik in aanloop naar de bekendmaking van het voorlopig gunningsbesluit geen inhoudelijke
mededelingen kan doen over de offertebeoordeling, kan ik u in aanvulling op het bovenstaande
melden dat Defensie gedurende de dialoogfase in verschillende stadia om een prijsindicatie
heeft gevraagd. De antwoorden van de werven gedurende de dialoogfase en de prijsinformatie
in de ingediende offertes hebben geen aanleiding gegeven verduidelijkingen hieromtrent
te vragen. Daarnaast heeft Defensie met de werven in de dialoogfase en in de beoordelingsfase
gelijke afspraken gemaakt en zijn aan de werven in de offerte-aanvraag (uiteraard)
dezelfde eisen gesteld. Het beoordelingsproces is daarbij door Defensie op een zodanige
manier ingericht en gevolgd dat de integriteit van het proces, het gelijke speelveld
en de herleidbaarheid van oordelen, beslissingen en waarderingen zijn gewaarborgd.
Ik herhaal mijn streven om uw Kamer medio maart met een D-brief over het voorlopig
gunningsbesluit te informeren. Defensie geeft graag gehoor aan het verzoek van uw
Kamer om na het versturen van de D-brief in een (vertrouwelijke) technische briefing
een nadere toelichting te geven op de totstandkoming van het voorlopig gunningsbesluit.
De Staatssecretaris van Defensie, C.A. van der Maat