34 224 Wijziging van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek om erfgenamen beter te beschermen tegen schulden van de erflater (Wet bescherming erfgenamen tegen schulden)

D VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 31 augustus 2016

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 6 juli 20162, waarin hij een reactie geeft op de brief van de Voorzitter van de Eerste Kamer over een mogelijk foutieve woordkeuze in de Wet bescherming erfgenamen tegen schulden3, waarvan het wetsvoorstel als hamerstuk is afgedaan op 7 juni 2016. Deze brief is verwezen naar de commissie voor Veiligheid en Justitie.

Naar aanleiding hiervan heeft de commissie de Minister op 20 juli 2016 een brief gestuurd.

De Minister heeft op 29 augustus 2016 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Minister van Veiligheid en Justitie

Den Haag, 20 juli 2016

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie hebben met belangstelling kennis-genomen van uw brief van 6 juli 20164, waarin u een reactie geeft op de brief van de Voorzitter van de Eerste Kamer over een mogelijk foutieve woordkeuze in de Wet bescherming erfgenamen tegen schulden5, waarvan het wetsvoorstel als hamerstuk is afgedaan op 7 juni 2016. De Voorzitter is geattendeerd op de mogelijk foutieve woordkeuze na de aanvaarding van het wetsvoorstel en heeft derhalve gemeend u hiervan op de hoogte te moeten stellen, gelet op de kwaliteit van wetgeving, die de Kamer hoog in het vaandel heeft staan als medewetgever. Uw brief is verwezen naar de commissie voor Veiligheid en Justitie.

Tot dusver is in de briefwisseling de vraag besproken of in artikel 4:192, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), zoals dat na inwerkingtreding van de wet op 1 september aanstaande zal komen te luiden, het woord «verkoopt» eigenlijk het woord «vervreemdt» zou moeten zijn. U geeft in uw brief aan dat u van mening bent dat de woordkeuze in de desbetreffende wet niet onjuist is. De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie maken echter naar aanleiding van uw brief de volgende opmerkingen.

Als het de bedoeling van de wet is te bepalen dat reeds met het sluiten van obligatoire overeen-komsten, zoals de koopovereenkomst, door de erfgenaam sprake is van een gedraging waaruit blijkt dat de erfgenaam zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt, dan is de tekst van artikel 4:192, eerste lid, van het BW nog steeds inconsistent. De term «bezwaart» is namelijk beperkter, omdat daar niet onder valt het sluiten van een overeenkomst waarmee de erfgenaam de verplichting op zich neemt om een beperkt recht ̶ bijvoorbeeld een hypotheekrecht op een goed van de nalatenschap te vestigen. Ook de formulering «of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers onttrekt» is beperkter, omdat daar niet reeds onder valt het enkele verrichten van rechtshandelingen die strekken tot het onttrekken van goederen van de nalatenschap aan het verhaal van schuldeisers. Uitgaande van de bedoeling van de wettekst zoals in uw brief geformuleerd, passen derhalve de term «bezwaart» en de formulering «of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers onttrekt» niet bij de term «verkoopt».

Tot slot wijzen de leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie nog op het volgende. Ook de term «verkoopt» is – gezien de uit uw brief blijkende bedoeling van de wettekst – mogelijk te beperkt, omdat deze term niet omvat de schenkingsovereenkomst betreffende een goed van de nalatenschap. Voorts is het duiden van de koopovereenkomst (of welke andere obligatoire overeenkomst ook) als beschikkingshandeling terminologisch onjuist. Onder de civielrechtelijke term «beschikken» vallen wel het vervreemden en bezwaren van een goed, maar niet het sluiten van overeenkomsten die daartoe verplichten. Voorbeelden van wel correcte formuleringen zijn te vinden in artikel 1:88, eerste lid, onder a, van het BW («overeenkomsten strekkende tot vervreemding, bezwaring [...]») en artikel 1:345, eerste lid, onder a, van het BW («aangaan van overeenkomsten strekkende tot beschikking over goederen van [...]»).

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie zien uw reactie – bij voorkeur voor 1 september 2016 – met belangstelling tegemoet.

Voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, A.W. Duthler

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 augustus 2016

Naar aanleiding van mijn brief van 6 juli 2016 (Kamerstukken I 2015/16, 34 224, C) over een volgens uw Kamer mogelijk foutieve woordkeuze in de Wet bescherming erfgenamen tegen schulden, heeft de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie mij gevraagd om een nadere reactie op de gebruikte terminologie in artikel 4:192 lid 1 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Het nieuwe eerste lid van artikel 4:192 BW betreft een open norm. De hierin genoemde gedragingen beogen te verduidelijken wanneer een erfgenaam met betrekking tot de nalatenschap handelingen verricht die naar algemene maatschappelijke opvattingen verder gaan dan in het kader van een goed beheer van de nalatenschap noodzakelijk is. Bij de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer heb ik opgemerkt dat geen limitatieve opsomming is gegeven, maar dat het gaat om voorbeelden van gedragingen die zuivere aanvaarding van een nalatenschap tot gevolg hebben.6 De door uw Kamer genoemde schenkingsovereenkomst betreffende een goed van de nalatenschap valt onder «het op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers onttrekken» zoals bedoeld in artikel 4:192 lid 1 BW.

Uitgangspunt in het erfrecht is dat een erfgenaam, voordat hij een keuze maakt over het wel of niet aanvaarden van de nalatenschap, slechts het beheer over de nalatenschap dient te voeren om benadeling van schuldeisers van de nalatenschap te voorkomen. Beheershandelingen leveren geen daad van zuivere aanvaarding op. Hierbij valt te denken aan het verrichten van handelingen van conserverende aard, zoals het verkopen van bederfelijke waar of het laten uitvoeren van reparaties om verdere schade aan goederen van de nalatenschap te voorkomen. Wanneer een erfgenaam echter goederen aan zich trekt door daarover bijvoorbeeld te beschikken zonder dat dit een in het kader van het beheer als normaal te achten handeling is, aanvaardt hij op grond van artikel 4:192 lid 1 BW de nalatenschap zuiver.7 Het geven van een opdracht tot verkoop van een goed van de nalatenschap is reeds een daad van zuivere aanvaarding.8

Ook het door de vaste commissie genoemde artikel 1:88 lid 1, onder a, BW, strekt zich uit tot het sluiten van verbintenisscheppende overeenkomsten. Ingevolge deze bepaling, waarin is geregeld voor welke rechtshandelingen een echtgenoot de toestemming van de andere echtgenoot behoeft, is de toestemming reeds vereist in de obligatoire fase. In geval van verkoop van de echtelijke woning of de daarbij behorende inboedel is de regeling derhalve ook relevant bij het sluiten van de koopovereenkomst en niet pas bij de levering van de zaak. Met het woord «strekkende» in die bepaling is buiten twijfel gesteld dat ook het verlenen van een koopoptie onder de werking van het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 lid 1, onder a, BW valt.9

De bedoeling van de onderhavige wet staat naar mijn mening niet ter discussie. Wel lijkt de precieze formulering van het genoemde artikellid voor verbetering vatbaar. Ten behoeve van de rechtszekerheid zal ik daarom artikel 4:192 BW verduidelijken door terminologisch meer aan te sluiten bij de formulering van artikel 1:88 lid 1, onder a, BW.

Ik zal deze wijziging van juridisch-technische aard meenemen bij een eerstvolgende reparatiewet van mijn ministerie.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Engels (D66), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Backer (D66), Knip (VVD), Barth (PvdA), Beuving (PvdA), Hoekstra (CDA), Popken (PVV), Schouwenaar (VVD), Schrijver (PvdA), Bikker (CU), Bredenoord (D66), Van Dijk (SGP), Markuszower (PVV), Van Rij (CDA), Rombouts (CDA), Van Weerdenburg (PVV), Wezel (SP), Van de Ven (VVD)

X Noot
2

Kamerstukken I 2015/16, 34 224, C.

X Noot
3

Kamerstukken 34 224.

X Noot
4

Kamerstukken I 2015/16, 34 224, C.

X Noot
5

Kamerstukken 34 224.

X Noot
6

Kamerstukken II 2015/16, 34 224, nr. 5, p. 21.

X Noot
7

Handboek Erfrecht (2011), M.J.A. van Mourik (red.), p. 439.

X Noot
8

Asser/Perrick 4, 2013/520 (p. 557–558). Zie ook p. 440 van het in de vorige voetnoot genoemde Handboek, waarin in een voorbeeld van daden waaruit de wil tot zuivere aanvaarding kan worden afgeleid, verkoop of bezwaring in een adem worden genoemd onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad van 25 juni 1926, NJ 1926, p. 1023 en het hof ’s-Hertogenbosch van 5 januari 1926, NJ 1926, 750.

X Noot
9

Van Duijvendijk-Brand, T&C Burgerlijk Wetboek, art. 1:88 BW, aant. 3c, met verwijzing naar MvT, Parl. Gesch. Aanp. BW, p. 18.

Naar boven