34 224 Wijziging van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek om erfgenamen beter te beschermen tegen schulden van de erflater (Wet bescherming erfgenamen tegen schulden)

Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 9 maart 2016

Graag dank ik de leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie voor hun belangstelling voor dit wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel beoogt problemen in de huidige erfrechtpraktijk op te lossen. In de praktijk heb ik twee knelpunten gesignaleerd waardoor het erfrecht voor erfgenamen onredelijk kan uitpakken als sprake is van een negatieve nalatenschap.

Het eerste knelpunt is gelegen in de zuivere aanvaarding van een nalatenschap door gedragingen van de erfgenaam, zoals bepaald in artikel 4:192 lid 1 BW. Mij is gebleken dat veel onduidelijkheid bestaat over welke gedragingen leiden tot zuivere aanvaarding van een nalatenschap. Hierdoor wordt soms te snel aangenomen dat sprake is van zuivere aanvaarding door een erfgenaam zonder dat hij daarop bedacht is. De erfgenaam wordt dan onbedoeld met privévermogen aansprakelijk voor schulden van de nalatenschap. Als vervolgens blijkt dat de nalatenschap meer schulden dan baten bevat, kan dit leiden tot onbillijke situaties voor de erfgenaam. Om erfgenamen hiertegen beter te beschermen, worden de gedragingen die een zuivere aanvaarding van de nalatenschap tot gevolg hebben, verduidelijkt en beperkt. Alleen de gedragingen die leiden tot benadeling van schuldeisers (door nalatenschapsgoederen te verkopen, te bezwaren of anderszins aan het verhaal van schuldeisers te onttrekken), hebben een zuivere aanvaarding van de nalatenschap tot gevolg. Bij handelingen in het belang van de nalatenschap is sprake van goed beheer van de nalatenschap en niet van zuivere aanvaarding. Een voorbeeld daarvan is de erfgenaam die zich in een gerechtelijke procedure stelt en verweer voert tegen een vordering op de nalatenschapsboedel, omdat hij uit de administratie van de erflater heeft opgemaakt dat deze vordering al is voldaan. De erfgenaam handelt dan in het belang van de nalatenschap. Hij probeert te voorkomen dat een reeds betaalde vordering nogmaals uit de nalatenschap moet worden voldaan. De erfgenaam handelt daarmee niet alleen in zijn eigen belang, maar ook in het belang van de andere erfgenamen en de schuldeisers van de nalatenschap. Deze handeling zal daarom geen zuivere aanvaarding meer tot gevolg hebben.

Het tweede knelpunt wordt veroorzaakt door onverwachte schulden. Ook als erfgenamen hebben gekozen voor zuivere aanvaarding van de nalatenschap, kan een onverwachte schuld ertoe leiden dat zij onbedoeld met privévermogen aansprakelijk worden voor een schuld van de nalatenschap. Dit kan eveneens tot onbillijke situaties leiden. Erfgenamen krijgen ingevolge dit wetsvoorstel na ontdekking van de onverwachte schuld een termijn van drie maanden om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden.

Graag beantwoord ik de vragen van de verschillende fracties over dit wetsvoorstel. Ten behoeve van de overzichtelijkheid van de aan de orde gestelde onderwerpen beantwoord ik een aantal vragen gezamenlijk en heb ik enkele vragen op een andere plek gerangschikt. De wetsartikelen die hierna worden genoemd, betreffen artikelen uit het Burgerlijk Wetboek (BW).

Inhoudsopgave

blz.

     

1.

Inleiding

2

2.

Achtergrond

4

3.

Inhoud van het voorstel

9

4.

Rechtsvergelijkend onderzoek

12

5.

Adviezen

14

6.

Overgangsrecht en administratieve lasten

14

7.

Artikelen

18

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom dit wetsvoorstel nu pas voor behandeling naar de Kamer is gestuurd en of er obstakels waren die een snellere indiening in de weg stonden.

Het is juist dat u enige tijd op dit voorstel hebt moeten wachten. Echter om met goede oplossingen te kunnen komen, was het nodig om eerst te inventariseren waar de knelpunten in de praktijk precies lagen. Daarnaast wilde ik zorgvuldig kijken naar de wens van diverse partijen vanuit de rechtspraktijk om het huidige erfrechtstelsel te wijzigen in een stelsel van standaard beneficiaire aanvaarding. Ook heb ik de wijze waarop het erfrecht in andere Europese landen is geregeld, betrokken bij mijn afweging voor dit wetsvoorstel. Hiermee is de nodige tijd gepaard gegaan.

De leden van de CDA-fractie vragen of dit wetsvoorstel wel ver genoeg gaat en niet anders ingericht had kunnen of moeten worden. Zij vragen nog eens in te gaan op de alternatieve routes die de afgelopen jaren vanuit de praktijk zijn aangedragen.

In het Rapport «Erven zonder financiële zorgen» van het Centrum voor Notarieel Recht van de Radboud Universiteit Nijmegen en Netwerk Notarissen (hierna: het Rapport Erven) wordt een drietal mogelijke routes voorgesteld ter bescherming van het eigen vermogen van erfgenamen tegen schulden van de erflater. De route die de afgelopen jaren het meest is bepleit vanuit de praktijk, is de route van standaard beneficiaire aanvaarding (route 1). Bij de beantwoording van de vragen over de achtergrond van dit wetsvoorstel licht ik nader toe waarom niet voor deze alternatieve route is gekozen. In route 2 stellen de rapporteurs voor om in de wet een aanvullende termijn op te nemen waarbinnen erfgenamen de nalatenschap na zuivere aanvaarding door hun gedragingen als bedoeld in artikel 4:192 BW alsnog beneficiair mogen aanvaarden. Binnen die termijn is het eigen vermogen van de erfgenamen niet uitwinbaar is voor nalatenschapsschuldeisers. In de brief van 7 maart 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 33 400 VI, nr. 94) heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie opgemerkt dat deze route leidt tot rechtsongelijkheid tussen erfgenamen. Alleen de erfgenamen die een (onverwachte) schuld ontdekken binnen de wettelijke termijn krijgen de mogelijkheid om alsnog de nalatenschap beneficiair te aanvaarden. Erfgenamen die na het verstrijken van deze termijn kennis krijgen van een nalatenschapsschuld, wordt deze bescherming onthouden. Bovendien kan het alsnog beneficiair aanvaarden door erfgenamen na zuivere aanvaarding nadelige gevolgen hebben voor de positie van schuldeisers. Erfgenamen kunnen dan immers door hun gedragingen »als heer en meester» beschikken over alle goederen van de nalatenschap zonder de verplichting om eerst alle schulden te voldoen. Als zij vervolgens alsnog beneficiair aanvaarden, kunnen veel vermogensbestanddelen van de nalatenschap al weg zijn en kunnen schuldeisers zich hierop niet meer verhalen. Door de beneficiaire aanvaarding kunnen schuldeisers evenmin de erfgenamen in privé aanspreken tot voldoening van hun schuld. Dit kan alleen als de schuldeisers voldoen aan de bewijslast van artikel 4:184 lid 2 BW: zij moeten aantonen dat de desbetreffende erfgenamen opzettelijk goederen aan de nalatenschap hebben onttrokken of verwijtbaar de voldoening van een schuld hebben verhinderd. De bescherming van erfgenamen tegen zuivere aanvaarding door gedragingen wordt in dit wetsvoorstel geboden door de gedragingen die tot zuivere aanvaarding leiden, te beperken. Het laatste alternatief dat door de praktijk in het Rapport Erven is aangedragen – route 3 – houdt een uitzonderingsclausule in op grond waarvan een erfgenaam zijn privévermogen kan beschermen tegen onverwachte nalatenschapsschulden. Dit alternatief is overgenomen met de introductie in dit wetsvoorstel van artikel 4:194a BW.

De vraag van de leden van de PVV-fractie over de overbedelingsschuld betrek ik bij de bespreking van de inhoud van dit wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat volgens de regering de maatschappelijke en private functies van erfenissen zijn en wat de doelen van het erfrecht in algemene zin zijn.

Het erfrecht regelt wat er gebeurt met het geheel van bezittingen en schulden dat een persoon na zijn overlijden achterlaat. In artikel 4:182 BW kennen we de regeling van de «saisine». Deze regeling houdt in dat met het overlijden van de erflater zijn erfgenamen hem van rechtswege opvolgen in zijn voor overgang vatbare rechten en in zijn bezit en houderschap. De saisine regelt met andere woorden een eenvoudige overgang van rechten op de erfgenamen zonder dat daarvoor afzonderlijke (overdrachts- of leverings)handelingen nodig zijn. Het erfrecht heeft aldus als voornaamste doel dat de eigendomsovergang na een overlijden ordelijk verloopt, zonder dat voor elk goed of recht dus afzonderlijke rechtshandelingen nodig zijn. Hierin ligt ook de maatschappelijke functie van erfenissen besloten. Het huidige erfrecht geeft burgers veel vrijheid om te bepalen aan wie ze welke vermogensbestanddelen nalaten bij overlijden en door wie en op welke wijze de nalatenschap moet worden afgewikkeld. Dit kan tot in de kleinste details in een testament worden vastgelegd. Degenen die dit niet zelf willen regelen, kunnen terugvallen op de regeling van het versterferfrecht in de wet. In titel 2 en verder van Boek 4 BW wordt bepaald wie er erven en welk aandeel elke erfgenaam toekomt in geval van het ontbreken van een testament. De private functie van een erfenis kan voor een ieder verschillend zijn. Voor veel erflaters is een erfenis bedoeld om hun geliefden goed verzorgd achter te laten. Anderen maken gebruik van de mogelijkheden in het erfrecht om andere doelen te verwezenlijken, zoals bijdragen aan een goed doel of het oprichten van een stichting om een «eigen collectie» in stand te houden. Het erfrecht biedt een ieder de mogelijkheden om te bepalen wat er na hun overlijden met hun vermogen moet gebeuren.

2. Achtergrond

De leden van de PvdA-fractie constateren terecht dat de regering er niet voor heeft gekozen om de beneficiaire aanvaarding standaard in de wet op te nemen. Zij merken op dat volgens Netwerk Notarissen de maatschappelijke behoefte tot beneficiaire aanvaarding groter lijkt te zijn geworden, wat volgens deze organisatie ervoor zou pleiten om te voorzien in een automatische zuivere aanvaarding waarbij geen verhaal mogelijk is op het eigen vermogen van de erfgenaam. De leden vragen of de regering hierover overleg heeft gehad met Netwerk Notarissen.

In de consultatiereactie heeft Netwerk Notarissen laten weten route 1 uit het Rapport Erven alsnog de meest doeltreffende route te vinden. In route 1 wordt, kort gezegd, voorgesteld dat zuivere aanvaarding van de nalatenschap niet meer mogelijk is. Erfgenamen die een nalatenschap aanvaarden, aanvaarden deze automatisch beneficiair. De formele vereffeningsprocedure hoeft alleen te worden gevolgd als erfgenamen niet kunnen aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om de schulden van de nalatenschap te voldoen, zoals thans in artikel 4:202 lid 1 BW is geregeld voor de executeur. Over route 1 (en de overige inhoud van het Rapport Erven) heeft overleg plaatsgevonden met de rapporteurs. In de eerdergenoemde brief van 7 maart 20131 is vervolgens een reactie gegeven op het rapport. Ten aanzien van route 1 is daarin opgemerkt dat het schrappen van de mogelijkheid van zuivere aanvaarding ongewenst is, omdat veruit de meeste nalatenschappen positief zijn en zuivere aanvaarding ervoor zorgt dat erfgenamen zonder bemoeienis van derden en met de minste lasten een nalatenschap kunnen afwikkelen. Een stelselwijziging – in de zin van standaard beneficiaire aanvaarding – gaat te ver voor de oplossing van het probleem dat erfgenamen in uitzonderingssituaties aanvullende bescherming nodig hebben tegen schulden van de nalatenschap. De stijging in 2013 van het aantal beneficiaire aanvaardingen en het vaker voorkomen van schulden in erfenissen, doet hieraan niet af. Nog steeds is het merendeel van alle nalatenschappen positief. Het uitgangspunt dat de wet een algemene regeling geeft voor de meest voorkomende gevallen, maar rekening houdt met de uitzonderingen kan nog steeds worden toegepast. Dat is het geval in het huidige systeem waarin erfgenamen kunnen kiezen tussen zuivere en beneficiaire aanvaarding. De reactie van Netwerk Notarissen in de consultatieronde heeft dus niet tot een ander uitgangspunt geleid. De consultatie heeft wel tot een andere wijziging van het voorontwerp van dit wetsvoorstel aanleiding gegeven, te weten de wijziging van artikel 4:192 lid 1 BW. Ik meen dat met deze wijziging en de uitzonderingsclausule erfgenamen optimaal worden beschermd tegen schulden van de nalatenschap. Deze oplossing is eenvoudiger en brengt minder lasten en kosten met zich voor de meeste erfgenamen dan een systeem van standaard beneficiaire aanvaarding.

De leden van de SP-fractie vragen de regering, onder verwijzing naar het artikel in de «Gerechtsdeurwaarder» waarin staat dat beneficiaire aanvaarding als hoofdregel eenvoudiger is, nogmaals uit te leggen waarom niet is gekozen voor standaard beneficiaire aanvaarding, zoals door Netwerk Notarissen is bepleit. De leden vragen ook2 naar de voor- en nadelen van dat voorstel en of dat de in het Rapport Erven verwoorde knelpunten wegneemt.

In het verlengde hiervan vragen de leden van de CDA-fractie of het risico bij standaard beneficiaire aanvaarding voor erfgenamen niet beperkt is tot aansprakelijkheid met eigen vermogen vanwege tekort schieten op grond van artikel 4:184 lid 2 onder d BW, omdat vereffening alleen bij negatieve nalatenschappen plaatsvindt (zoals voorgesteld in route 1 van het Rapport Erven).

Het voorstel van een systeem van standaard beneficiaire aanvaarding heeft als nadeel dat erfgenamen voortaan bij elke erfenis zich tot de kantonrechter moeten wenden. Ook bij een positieve nalatenschap zullen de erfgenamen de rechter (zoals voorgesteld in route 1 van het Rapport Erven) om vrijstelling van de wettelijke vereffeningsplichten moeten vragen door aan te tonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om de nalatenschapsschulden te voldoen. Daartoe moeten de erfgenamen eerst een inventarisatie van de goederen maken en de administratie van de erflater doornemen. Dit leidt tot lasten voor zowel de erfgenamen als de rechter. Ik meen dat van vrijstelling in de zin van artikel 4:202 lid 1 BW, zoals door Netwerk Notarissen in route 1 wordt bepleit, voor erfgenamen die geen executeur zijn, geen sprake kan zijn. In par. 7 kom ik hier nog uitgebreid op terug. Van de verplichtingen in het kader van de «lichte vereffeningsprocedure», zoals het opmaken van een boedelbeschrijving, het aanschrijven van de schuldeisers en het voldoen van alle schulden voordat wordt overgegaan tot de verdeling van de nalatenschap, anders dan in de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 4:202 lid 1 BW, kan om twee redenen niet worden afgezien. Allereerst bestaan deze verplichtingen uit het oogpunt van schuldeisersbescherming. Bij beneficiaire aanvaarding moet worden voorkomen dat erfgenamen de vrije beschikking krijgen over de nalatenschapsgoederen voordat alle schulden van de nalatenschap zijn voldaan en zonder dat schuldeisers aan de hand van een boedelbeschrijving kunnen nagaan waaruit de nalatenschap op het moment van openvallen bestond. Daarnaast strekken deze verplichtingen ertoe het eigen vermogen van de erfgenamen daadwerkelijk af te schermen tegen schuldeisers. Erfgenamen kunnen door het nakomen van deze verplichtingen voorkomen dat nalatenschapsschuldeisers zich alsnog kunnen verhalen op hun privévermogen in die gevallen dat achteraf blijkt dat de nalatenschap niet positief is en de schuldeisers dus niet helemaal uit de nalatenschapsboedel kunnen worden voldaan. Erfgenamen die nalaten om een boedelbeschrijving op te maken en niet alle schuldeisers betalen voordat zij tot verdeling overgaan, krijgen te maken met een bewijsprobleem. De erfgenaam moet immers aantonen dat de nalatenschap ontoereikend is om alle schulden te voldoen. Hij moet met het geërfd vermogen instaan voor voldoening van alle schulden. Als erfgenamen (deels) de nalatenschap verdelen voordat alle schulden zijn voldaan, dan kan een nalatenschapsschuldeiser zich ingevolge artikel 4:184 lid 3 BW op het privévermogen van de erfgenaam verhalen ter hoogte van hetgeen hij verkregen heeft uit de nalatenschap. Ook als na vereffening en verdeling van de nalatenschap zich nog een schuldeiser meldt bij de erfgenaam, dan moet de erfgenaam aantonen dat hij niet meer over geërfd vermogen beschikt om de schuld te voldoen. Bij het ontbreken van een boedelbeschrijving waaruit alle baten en schulden van de nalatenschap blijken, zal het voor de erfgenaam onmogelijk zijn om aan te tonen dat hij onvoldoende uit de nalatenschap heeft verkregen om de schuld te voldoen.

Het risico bij standaard beneficiaire aanvaarding is voor erfgenamen niet beperkt tot aansprakelijkheid met eigen vermogen vanwege tekort schieten op grond van artikel 4:184 lid 2 onder d BW. Beneficiaire aanvaarding leidt daarnaast uitsluitend tot bescherming van erfgenamen als zij de daarbij behorende verplichtingen naar behoren nakomen. Een systeem van standaard beneficiaire aanvaarding waarbij erfgenamen altijd de lichte vereffeningsprocedure moeten volgen, zou voor veel erfgenamen onnodige extra kosten en lasten met zich brengen. De kosten voor afwikkeling zullen oplopen naar gelang de desbetreffende erfgenamen zelf niet in staat zijn om een boedelbeschrijving op te maken, schuldeisers aan te schrijven en de kantonrechter te informeren over de omvang van de nalatenschap. Voorts zou standaard beneficiaire aanvaarding betekenen dat de kantonrechter in alle nalatenschappen een taak krijgt, hetgeen zorgt voor een aanzienlijke belasting van het gerechtelijk apparaat in gevallen waarin dit niet nodig is. Erfgenamen die weten dat de nalatenschap positief is, zullen de nalatenschap veelal zuiver aanvaarden of, indien zij toch voor beneficiaire aanvaarding hebben gekozen, de verplichtingen naast zich kunnen neerleggen. Daarmee nemen zij dan het risico aansprakelijk te worden voor eventuele nalatenschapsschulden alsof zij zuiver hebben aanvaard, omdat zij niet kunnen aantonen aan de verplichtingen te hebben voldaan. Voor de erfgenamen die dit risico juist willen voorkomen en daardoor de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard, blijven de verplichtingen dus van belang.

De leden van de CDA-fractie willen weten of niet toch zou moeten worden uitgegaan van de in het Rapport Erven genoemde eerste route. Zij vragen voorts of de regering kan bevestigen dat met standaard beneficiaire aanvaarding het probleem van de aanvaardingsfictie wordt opgelost, omdat de aanvaarding door gedragingen van de erfgenaam dan niet tot verhaal op zijn privévermogen leidt en of dit de onduidelijkheden wegneemt die de voorgestelde aanpassing op de aanvaardingsfictie naar verwachting met zich brengt.

De door Netwerk Notarissen bepleite route van standaard beneficiaire aanvaarding gaat naar mijn mening voorbij aan de ratio van wat in de literatuur ook wel de aanvaardingsfictie wordt genoemd. Artikel 4:192 lid 1 BW is bedoeld om schuldeisers te beschermen tegen het vrijelijk beschikken door erfgenamen over de goederen van de nalatenschap waardoor zij schuldeisers de mogelijkheid kunnen ontnemen om voor voldoening van hun vordering verhaal te nemen op goederen van de nalatenschap. In het wetsvoorstel wordt een aanpassing van de aanvaardingsfictie voorgesteld die voorkomt dat nietsvermoedende erfgenamen onbewust door hun gedragingen een nalatenschap zuiver aanvaarden. Op de aanvaardingsfictie ga ik hierna nog uitgebreid in.

Zoals hiervoor ook al opgemerkt, geeft een systeem van (standaard) beneficiaire aanvaarding geen zekerheid dat erfgenamen nooit met privévermogen aansprakelijk zullen zijn voor schulden van de nalatenschap. Een dergelijke zekerheid kan alleen worden gegeven in een erfrechtsysteem waarbij erfgenamen geen beschikking krijgen over de goederen van de nalatenschap voordat onder toezicht van de rechter of een andere deskundige derde alle schulden zijn voldaan. Dit is alleen het geval bij het zogeheten «probate systeem», waarover hierna meer bij de bespreking van internationale alternatieven. Erfgenamen moeten daarnaast rekening houden met de omstandigheid dat een beneficiaire aanvaarding leidt tot wettelijke verplichtingen. Een standaard beneficiaire aanvaarding brengt het risico mee dat erfgenamen niet meer bewust kiezen voor het aanvaarden van de nalatenschap en zich dan onvoldoende verdiepen in de verplichtingen die beneficiaire aanvaarding met zich brengt. Zo zal een erfgenaam die ontdekt dat een positieve nalatenschap na verloop van tijd alsnog negatief wordt, hiervan zo spoedig mogelijk mededeling moeten doen aan de kantonrechter ingevolge artikel 4:199 lid 2 BW. Doet hij dit niet, dan schiet hij in ernstige mate tekort in zijn taak als vereffenaar en wordt hij op grond van artikel 4:184 lid 2 onder d BW alsnog met privévermogen aansprakelijk voor schulden van de nalatenschap. Dit speelt niet bij zuivere aanvaarding.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering de noodzaak om tot de onderhavige wijziging over te gaan, onderbouwt vanuit de toename van het aantal beneficiaire aanvaardingen en weigeringen. Volgens deze leden zou dit echter ook opgevat kunnen worden als een teken dat het huidige erfrecht naar behoren functioneert. Zij vragen de regering toe te lichten waarom zij dat niet zo ziet.

Voor het antwoord op deze vraag geef ik eerst een beeld van de cijfers omtrent opengevallen nalatenschappen. Daaruit valt op te maken dat het huidige erfrecht, ook naar mijn opvatting, goed functioneert.

Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat nog steeds veruit de meeste nalatenschappen een positief saldo hebben. De laatste jaren, met name tijdens de financiële crisis, zijn er echter meer negatieve nalatenschappen opengevallen. In 2011 hadden 1.230 nalatenschappen van de in totaal 117.760 nalatenschappen geen positief of een negatief saldo (1%). Dit betreft een geringe stijging ten opzichte van de statistieken in 2008 toen 111.000 nalatenschappen waren opengevallen waarvan 0,7% geen positief saldo of een negatief vermogen had. Gelijk met de stijging van het aantal negatieve nalatenschappen is sprake van een stijging van het aantal geweigerde of beneficiair aanvaarde nalatenschappen. Uit de cijfers in het Rapport Erven leid ik af dat in 2012 sprake was van een stijging van het aantal geweigerde nalatenschappen met circa 15,6% ten opzichte van 2011 naar een totaal van 2.944. Het aantal beneficiair aanvaarde nalatenschappen steeg met circa 13,4% ten opzichte van 2011 naar een totaal van 7.170.

De leden van de CDA-fractie vragen mij om bij Netwerk Notarissen navraag te doen over geactualiseerde cijfers omtrent het verwerpen of beneficiair aanvaarden van nalatenschappen.

Op mijn vraag naar de actuele cijfers over het verwerpen of beneficiair aanvaarden van nalatenschappen, heb ik een overzicht ontvangen van de jaarlijkse steekproef die Netwerk Notarissen bij vijf rechtbanken houdt. Uit dit overzicht blijkt dat de toename van het aantal beneficiaire aanvaardingen in 2013 ten opzichte van het jaar daarvoor 33,8% bedraagt. In 2014 bedroeg de procentuele toename van het aantal beneficiaire aanvaardingen 3,1 en in 2015 was dit percentage 11,4. De procentuele toename van het aantal verworpen nalatenschappen bedroeg in 2013 ten opzichte van 2012 18,1. In 2014 komt het percentage toegenomen verwerpingen uit op 11,5 en in 2015 ging het om een procentuele toename van 8,9. Het aantal overlijdensgevallen steeg in 2014 met 2,5% en in 2015 met 3,7%. Op mijn vraag naar de absolute aantallen waaraan deze cijfers zijn gerelateerd, heb ik geen reactie ontvangen.

Mijn bevindingen zijn dat ons huidige erfrechtstelsel over het algemeen naar behoren functioneert en erfgenamen voldoende beschermt tegen schulden van de erflater. De hierboven vermelde cijfers laten zien dat de mogelijkheden in de wet tot het verwerpen of beneficiair aanvaarden van nalatenschappen in de praktijk werken en voorzien in een behoefte. In tijden dat sprake is van meer negatieve nalatenschappen wordt de nalatenschap door erfgenamen vaker geweigerd of beneficiair aanvaard. Ik trek derhalve dezelfde conclusie als de leden van de ChristenUnie-fractie. De toename van het aantal beneficiaire aanvaardingen en weigeringen was niet de aanleiding voor dit wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel beoogt erfgenamen te beschermen die onbewust door hun gedragingen een nalatenschap zuiver aanvaarden of na een zuivere aanvaarding geconfronteerd worden met een schuld van de erflater die zij niet hadden kunnen voorzien. Door de beperking van de gedragingen die tot zuivere aanvaarding leiden, wordt voor erfgenamen straks duidelijker wat zij wel en niet mogen doen als zij nog niet kunnen besluiten of zij zuiver willen aanvaarden of juist niet.

Wel is, gelet op de stijging van het aantal negatieve nalatenschappen, goede voorlichting over de risico’s van het krijgen van een nalatenschap, zoals het erven van een huis dat onder water staat, van groot belang. Daarom is kritisch gekeken naar de bestaande voorlichting hierover op de website van de rijksoverheid. De informatie over de gevolgen van zuivere aanvaarding, negatieve nalatenschappen en de risico’s die gepaard gaan met het erven van een huis is uitgebreid op www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/overlijden-en-erven. Ik ben verder de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie erkentelijk voor het uitbreiden van hun brochure «Een erfenis, wat nu?» met dezelfde onderwerpen.

Hierop sluit de vraag van de leden van de CDA-fractie aan waar mogelijk nog verbeteringen zijn aan te brengen in de voorlichting.

Daarop kan ik antwoorden dat wijzigingen in het erfrecht duidelijk kenbaar worden gemaakt op de website van de rijksoverheid. Na het van toepassing worden van de regels van de Verordening erfrecht is bijvoorbeeld een nieuwsbericht op de website geplaatst om burgers te informeren over de nieuwe regels van internationaal privaatrecht op het terrein van het erfrecht (www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/overlijden-en-erven/nieuws/2015/08/06/afwikkeling-buitenlandse-erfenis-makkelijker). Verder zal een model boedelbeschrijving, zodra dit gereed is, op de website van de rijksoverheid worden geplaatst, zodat erfgenamen een voorbeeld van een boedelbeschrijving hebben.

Op de vraag van zowel de leden van de PvdA-fractie als die van de SP-fractie naar het onvoldoende toegerust zijn van erfgenamen om het saldo van de nalatenschap vast te stellen, kom ik terug bij de beantwoording van de vragen over het voorgestelde artikel 4:194a BW. De vraag van de leden van de CDA-fractie over het dubbele verhaalsrecht beantwoord ik bij de bespreking van de voorgestelde wijziging van artikel 4:192 BW.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de belangen van schuldeisers in dit wetsvoorstel zijn meegewogen. Zoals hiervoor al wel aan de orde is gekomen en ook uit de beantwoording op de volgende vragen nog zal blijken, zijn de belangen van schuldeisers bij dit wetsvoorstel, dat beoogt erfgenamen beter te beschermen tegen schulden, niet uit het oog verloren. Dit volgt uit het handhaven van de aanvaardingsfictie in plaats van schrapping daarvan en de regels inzake de vereffeningsprocedure bij beneficiaire aanvaarding, die in het belang van de schuldeisers van de nalatenschap blijven bestaan.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen voorts of het klopt dat schuldeisers voor een periode van drie maanden niet zeker kunnen zijn of zij verhaal hebben.

Op grond van artikel 4:185 lid 1 BW kunnen schuldeisers inderdaad gedurende ten minste drie maanden na het overlijden van de erflater zich in beginsel niet verhalen op de goederen van de nalatenschap. Dit recht van beraad is bedoeld om erfgenamen de gelegenheid te geven om onderzoek te doen naar de omvang en samenstelling van de nalatenschap, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken voor aanvaarding of verwerping van de nalatenschap. Mocht een schuldeiser vrezen dat hij gedurende deze termijn benadeeld wordt door de erfgenamen, dan kan hij zich tot de kantonrechter wenden voor het treffen van ordemaatregelen op grond van artikel 4:185 lid 2 BW.

De aan het woord zijnde leden vragen ook hoe de keuze voor een termijn van drie maanden in artikel 4:194a BW tot stand is gekomen. De leden van de VVD-fractie vragen waarom er niet voor een langere termijn is gekozen.3

Voor de uitzonderingsclausule in artikel 4:194a BW is aangesloten bij de uitzondering die de wet al kent in artikel 4:194 BW. Dit artikel biedt een oplossing voor erfgenamen die na zuivere aanvaarding bekend worden met een tot dan toe onbekend testament van de erflater waardoor zij worden benadeeld. Zij hebben dan de mogelijkheid om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden. De erfgenaam kan dan binnen drie maanden na het bekend worden met het testament zich tot de kantonrechter wenden. De gedachte achter deze bepaling is dat de erfgenaam, indien hij bekend was geweest met het testament, een andere keuze zou hebben gemaakt. Dit komt nu ook te gelden voor onverwachte schulden: was de erfgenaam op de hoogte geweest van de onbekende schuld, dan zou hij een andere keuze hebben gemaakt om privéaansprakelijkheid te voorkomen. Ingevolge artikel 4:194a BW heeft de erfgenaam eveneens een termijn van drie maanden, gerekend vanaf het moment dat hij bekend wordt met de onverwachte schuld, om zich tot de kantonrechter te wenden om zijn privévermogen te beschermen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen verder naar de omvang van het probleem dat erfgenamen door zuivere aanvaarding en onverwachte schulden in de financiële problemen komen. Ook de leden van de PVV-fractie vragen hoeveel erfgenamen het afgelopen jaar door zuivere aanvaarding in de financiële problemen zijn gekomen.4

In het Rapport Erven wordt op deze vragen geen antwoord gegeven. Er zijn geen cijfers bekend over hoe vaak het voorkomt dat een erfgenaam door een onverwachte schuld na zuivere aanvaarding in de financiële problemen komt. Het is ook lastig om hiernaar onderzoek te doen. Van het aantal erfgenamen dat zuiver aanvaardt, bestaat geen registratie. Bovendien kan de afwikkeling van een nalatenschap soms jaren duren en kan een aanvankelijk positieve nalatenschap na verloop van tijd alsnog negatief worden, zodat ook registratie per jaar geen goed beeld zou geven. Aangezien veruit de meeste nalatenschappen positief zijn – hiervoor is opgemerkt dat 1% van de in 2011 opengevallen nalatenschappen geen positief of een negatief saldo hadden – is mijn inschatting dat het aantal erfgenamen dat door zuivere aanvaarding in de problemen komt, klein is. Dit maakt het probleem uiteraard niet minder ernstig voor de erfgenamen die het overkomt. Daarom wordt in dit wetsvoorstel getracht te voorkomen dat erfgenamen onbewust een nalatenschap zuiver aanvaarden en wordt een uitzonderingclausule voorgesteld om erfgenamen te beschermen tegen onverwachte schulden.

3. Inhoud van het voorstel

De leden van de SP-fractie vragen of zij het goed begrijpen dat zuivere aanvaarding op grond van het voorgestelde artikel 4:192 BW ook zal worden aangenomen als schuldeisers niet zijn benadeeld, maar wellicht zelfs zijn bevoordeeld en het dus niet uitmaakt of er daadwerkelijk sprake is van schuldeisersbenadeling.

De voorgestelde wijziging van artikel 4:192 lid 1 BW betreft een verduidelijking door het beperken van de gedragingen die leiden tot een zuivere aanvaarding van de nalatenschap. De strekking van de zinsnede «een erfgenaam die zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt» in dit artikel, ziet op erfgenamen die niet de nalatenschap beheren maar hierover vrij beschikken alsof zij eigenaar van de nalatenschapsgoederen zijn geworden. Uitgangspunt van artikel 4:192 lid 1 BW blijft dat een erfgenaam die uitsluitend de nalatenschap beheert, deze niet zuiver aanvaardt. Goed beheer van de nalatenschap kan ook inhouden dat een erfgenaam goederen van de nalatenschap moet verkopen, bijvoorbeeld goederen die beperkt houdbaar zijn. Als de erfgenaam de opbrengst van de verkoop van deze goederen apart houdt (waardoor geen vermenging met het eigen vermogen ontstaat, maar beschikbaar blijft voor eventuele schuldeisers), is geen sprake van zuivere aanvaarding in de zin van artikel 4:192 BW. De voorgestelde toevoeging doet hieraan niet af, omdat in de eerste plaats wordt gekeken of sprake is van beheer van de nalatenschap of niet. Als wordt vastgesteld dat de erfgenaam handelingen heeft verricht waarbij geen sprake is van beheer, doordat hij bijvoorbeeld een fotoboek van de erflater heeft meegenomen, dan verduidelijkt de zinsnede «doordat hij goederen van de nalatenschap verkoopt, bezwaart of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers onttrekt» of hierdoor sprake is van zuivere aanvaarding. In dit voorbeeld is normaliter geen sprake van zuivere aanvaarding, omdat het meennemen van een goed dat geen economische waarde heeft, maar enkel emotionele waarde heeft, niet leidt tot het onttrekken van nalatenschapsgoederen aan het verhaal van schuldeisers. Als de erfgenaam daarentegen sieraden van de erflater heeft meegenomen, is in beginsel evenmin sprake van een daad van beheer, omdat deze veelal wel van enige waarde zijn. De genoemde zinsnede «doordat hij goederen van de nalatenschap verkoopt, bezwaart of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers onttrekt» geeft verder uitsluitsel. Van zuivere aanvaarding door onttrekking van de sieraden aan het verhaal van schuldeisers is dan geen sprake als de erflater deze kostbaarheden bijvoorbeeld na een inventarisatie van de goederen op een lijst heeft gezet en zo beschikbaar houdt voor de nalatenschap en de sieraden alleen heeft meegenomen om ze op een veiliger plek te bewaren.

De leden van de CDA-fractie vragen of het geconstateerde knelpunt dat een erfgenaam door gedragingen onbewust zuiver aanvaardt, blijft bestaan, omdat niet is afgebakend wat de rechtspraak zal verstaan onder verkopen, bezwaren of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers onttrekken. Zij vragen of er geen grijs gebied ontstaat en rechtsonzekerheid in de praktijk teweeg brengt.

Met dit wetsvoorstel wordt de aanvaardingsfictie aanzienlijk beperkt. De voorgestelde wijziging van artikel 4:192 BW benadrukt dat slechts sprake zal zijn van fictieve zuivere aanvaarding als de erfgenaam buiten zijn beheersbevoegdheden ten aanzien van de nalatenschap is getreden. Er moet sprake zijn van een beschikkingshandeling waarmee nalatenschapsgoederen worden onttrokken aan het verhaal van schuldeisers. De benadeling van schuldeisers die hiermee gepaard gaat, rechtvaardigt dat de erfgenaam geacht wordt van rechtswege te zijn overgegaan tot een zuivere aanvaarding. Hierbij is niet relevant of de schuldeiser voor een bedrag van 50 of 1.000 euro is benadeeld. Is er geen sprake van onttrekking aan het verhaal van schuldeisers, dan heeft de erfgenaam niet zuiver aanvaard, bijvoorbeeld bij de verkoop van bederfelijke waar waarbij de verkoopopbrengst voor eventueel verhaal van schuldeisers wordt veiliggesteld. Als sprake is van een beheersdaad of van een beschikkingsdaad waarmee geen goederen aan het verhaal van schuldeisers wordt onttrokken, heeft de gedraging van de erfgenaam geen zuivere aanvaarding tot gevolg. Mijn verwachting is dat erfgenamen met dit voorstel beter weten hoe zij moeten handelen en dat de rechtspraak met dit nieuwe criterium goed uit de voeten kan.

De leden van de PVV-fractie hebben gevraagd of de overbedelingsschuld, dat wil zeggen de schuld die de langstlevende heeft aan de kinderen ter grootte van de erfdelen van de kinderen op de vooroverleden partner, onder de voorgestelde uitsluitingsclausule valt.

In het verlengde hiervan vragen de leden van de SP-fractie om een reactie op de opmerking van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en de Vereniging voor Estate Planners dat in geval van niet-uitgekeerde kindsdelen of legitieme porties vrijwel nooit sprake zal kunnen zijn van een onverwachte schuld.

Ik ben het eens met deze organisaties dat bij schulden als gevolg van het overlijden van een eerdere partner veelal geen sprake zal zijn van een onverwachte schuld. De meeste erfgenamen staan immers in een familieverhouding tot de erflater en zijn bekend met het vooroverlijden van de partner en de aanwezigheid van (stief)kinderen met vorderingen in dat kader. De situatie kan zich echter voordoen dat de erfgenaam hiervan geen weet heeft. Te denken valt aan de situatie dat de eerdere partner op jonge leeftijd is overleden en de erflater gebrouilleerd is geraakt met de kinderen van de vooroverleden partner en ergens anders een nieuw leven heeft opgebouwd. De erfgenaam hoeft in dat geval geen weet te hebben van eventuele vorderingen van de stiefkinderen. In een dergelijke situatie kan dan toch sprake zijn van een onverwachte schuld.

In antwoord op de desbetreffende vraag van de leden van de SP-fractie merk ik op dat ik na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel scherp in de gaten zal houden of de wijzigingen in het erfrecht zorgen voor de beoogde aanvullende bescherming van erfgenamen die zuiver hebben aanvaard en met een onverwachte schuld worden geconfronteerd. Een afzonderlijke evaluatiebepaling acht ik daarom niet nodig.

Op de vraag van deze leden naar een reactie op de brief van de adviescommissie Familie- en jeugdrecht van de Nederlandse Orde van Advocatenorde kom ik terug bij de beantwoording van de vragen over de artikelen van dit wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of en zo ja welk effect dit wetsvoorstel heeft op de eigenwoningschuld waarmee helaas veel huishoudens te maken hebben. Zij vragen de regering hoeveel huishoudens in Nederland met een negatieve waarde kampen. Ook willen zij weten of het klopt dat een erfgenaam die na het overlijden van de erflater wordt geconfronteerd met een woning onder water, hetgeen hij uit de administratie van de erflater had kunnen afleiden, geen beroep kan doen op de uitzonderingsclausule.

Dit wetsvoorstel voorziet in een wijziging van het erfrecht teneinde erfgenamen beter te beschermen tegen nalatenschapsschulden. Dit voorstel heeft derhalve geen gevolgen voor de eigenwoningschuld als zodanig. In reactie op de vragen over de stand van zaken op de woningmarkt verwijs ik naar de brief die mijn collega voor Wonen en Rijksdienst op 13 oktober 2015 naar uw Kamer heeft gezonden (Kamerstukken II 2015/16, 32 847, nr. 203) met als bijlage de jaarrapportage 2015 over de «Staat van de woningmarkt». Uit deze rapportage blijkt dat het aantal huizen waarvan de woningwaarde lager is dan de lening die voor het huis is afgesloten in 2015 is gedaald met naar schatting 165.000. In 2014 hadden naar schatting 1,07 miljoen huishoudens te kampen met een hogere lening dan de woningwaarde. Aangezien de huizenprijzen weer stijgen en er (meer) wordt afgelost, zal deze trend zich ook dit jaar doorzetten. Bij een gemiddelde prijsstijging van 2% per jaar staat in 2025 nog 3% van de huizen onder water, terwijl dat nu 25% bedraagt (zie tabel 3.3.1 op p. 41 van de rapportage).

De veronderstelling van de leden van de CDA-fractie dat een hypotheekschuld niet kan worden aangemerkt als een onverwachte schuld, is juist. Van erfgenamen wordt verwacht dat zij bij het erven van een huis nagaan of er een hypotheekschuld is en wat hiervan de hoogte is, zodat per definitie een hypotheekschuld geen onverwachte schuld kan zijn. Als er een hypotheekschuld is die mogelijk hoger is dan de waarde van het huis, doet een erfgenaam er verstandig aan de nalatenschap beneficiair te aanvaarden en zal dat in de praktijk ook aan de erfgenaam worden geadviseerd.

De aan het woord zijnde leden vragen zekerheidshalve nog of het onderhavige wetsvoorstel niets verandert aan het uitgangspunt dat wettelijke vertegenwoordigers van minderjarigen of van meerderjarigen die onvoldoende in staat zijn om voor hun belangen op te komen, een erfenis voor deze erfgenamen altijd beneficiair moeten aanvaarden.

Deze vraag kan ik bevestigend beantwoorden. Dit wetsvoorstel brengt geen verandering in de regeling van artikel 4:193 BW. Een wettelijk vertegenwoordiger van een erfgenaam heeft slechts een beperkte keuzemogelijkheid: hij kan namens de vertegenwoordigde niet zuiver aanvaarden en mag alleen verwerpen met machtiging van de kantonrechter.

4. Rechtsvergelijkend onderzoek

De leden van de SP-fractie vragen om een nadere toelichting ten aanzien van het verwerpen van de internationale alternatieven. In het bijzonder willen zij weten waarom er niet is gekozen voor een eenvoudiger en eenduidiger systeem, zoals in Finland en Zweden.

De leden van de PVV-fractie vragen of kan worden toegelicht wat wordt bedoeld met een «probate system».

Met dit laatste wordt het systeem van erfrechtelijke afwikkeling bedoeld zoals deze plaatsvindt in het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Cyprus en Denemarken. In deze landen volgt na een overlijden standaard een gerechtelijke procedure. In deze procedure wordt een beheerder van de nalatenschap aangewezen, die als voornaamste taak heeft om alle schulden van de nalatenschap inclusief belastingen te voldoen. Deze persoon heeft vergaande bevoegdheden om alle schulden te kunnen betalen. Zo kan hij goederen uit de nalatenschap verkopen, verhuren en bezwaren. Alleen als na voldoening van alle schulden een positief saldo overblijft, komen de erfgenamen in beeld voor de verdeling van de nalatenschap. Het voordeel is dat erfgenamen geen enkel risico lopen op het erven van schulden. Daar staat tegenover dat erfgenamen geen rol spelen bij de vereffening van de nalatenschap en moeten afwachten of er überhaupt iets overblijft nadat de beheerder klaar is met de vereffening. Er is vanuit de rechtspraktijk in voornoemde landen veel kritiek op dit systeem, gelet op de hoge kosten die met deze wijze van nalatenschapsafwikkeling gepaard gaan. Ik verwijs naar hetgeen hierover wordt opgemerkt door Vegter in WPNR 1996/6229, p. 486. Het «probate system» brengt als zodanig geen extra kosten en lasten voor erfgenamen met zich, maar zorgt wel voor afwikkelingskosten in de vorm van salaris voor de beheerder en advocaatkosten voor het starten van de verplichte gerechtelijke procedure. Deze kosten komen ten laste van de nalatenschap die daardoor in omvang afneemt.

In het systeem dat Finland kent, zijn erfgenamen verplicht om binnen drie maanden na het overlijden van de erflater een boedelbeschrijving op te maken. Ditzelfde geldt in het Zweedse recht. Het verschil tussen beide landen is dat naar Zweeds recht erfgenamen niet vrij kunnen beschikken over de goederen van de nalatenschap voordat de boedelbeschrijving is opgemaakt. Naar Fins recht kan dat wel. Als erfgenamen schulden betalen van de erflater waardoor andere schuldeisers van de nalatenschap worden benadeeld, legaten voldoen, goederen van de nalatenschap verkopen, bezwaren of op andere wijze wegmaken en deelnemen aan de verdeling van de nalatenschap, worden zij met hun privévermogen aansprakelijk voor de schulden van de nalatenschap. Het doel van de boedelbeschrijving in deze landen is tweeledig. Enerzijds strekt het tot bescherming van de belangen van alle betrokkenen bij de nalatenschap, zoals erfgenamen, legatarissen en schuldeisers. Anderzijds is het een middel op grond waarvan de erfbelasting kan worden vastgesteld.

Naar Fins recht worden erfgenamen die binnen de termijn van drie maanden een boedelbeschrijving deponeren bij het gerecht aangemerkt als erfgenamen die de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard. Erfgenamen die niet binnen deze termijn een boedelbeschrijving deponeren zijn met hun privévermogen aansprakelijk voor de schulden van de nalatenschap. Als uit de boedelbeschrijving blijkt dat de nalatenschap niet toereikend is om alle schulden te voldoen, moeten de erfgenamen binnen een maand na de totstandkoming van de boedelbeschrijving een procedure starten waarin het faillissement van de nalatenschapsboedel wordt uitgesproken of moeten zij de rechter verzoeken om een beheerder van de nalatenschap aan te wijzen die zorgt voor de vereffening van de schulden. Laten de erfgenamen na om deze maatregelen tijdig te treffen, dan worden zij alsnog met hun privévermogen aansprakelijk voor de schulden van de nalatenschap. Ook ontstaat privéaansprakelijkheid voor schulden van de nalatenschap als erfgenamen met opzet onjuiste informatie hebben verstrekt ten aanzien van de goederen en schulden van de nalatenschap bij het opmaken van de boedelbeschrijving.

Naar Zweeds recht geldt dat de nalatenschap aansprakelijk is voor alle schulden en niet de erfgenamen. Uitkeringen die vanuit de nalatenschap zijn gedaan (aan erfgenamen of legatarissen) voordat alle schulden zijn betaald, worden teruggedraaid. Wel kunnen erfgenamen die niet op juiste wijze zorgdragen voor de vereffening van de schulden door schuldeisers worden aangesproken voor vergoeding van hun schade dientengevolge.

Hoewel de erfrechtsystemen in Finland en Zweden onderling verschillen, is het uitgangspunt vergelijkbaar met ons systeem van beneficiaire aanvaarding. Voordat een boedelbeschrijving wordt opgemaakt, mogen (of kunnen in Zweden) erfgenamen niet vrij beschikken over de goederen van de nalatenschap. Door op juiste wijze de nalatenschap te vereffenen, wordt aansprakelijkheid voor schulden (of een schadevergoedingsplicht in Zweden) voorkomen. Het systeem in Finland en Zweden is niet eenvoudiger en eenduidiger dan ons erfrechtsysteem, waarin kan worden gekozen voor beneficiaire aanvaarding. Met de verplichte boedelbeschrijving zoals deze in Finland en Zweden geldt, worden erfgenamen evenmin beter beschermd tegen onverwachte schulden dan in dit voorstel. Er is daarom niet nader onderzocht of het Scandinavische systeem in Nederland kan worden doorgevoerd en wat hiervan de kosten zijn.

Mijn conclusie bij het vergelijken van de internationale alternatieven is dat elk erfrechtsysteem zijn eigen voor- en nadelen heeft. Het verkrijgen van een erfenis gaat nu eenmaal gepaard met rechten en plichten. Een erfgenaam die zijn verplichtingen niet naar behoren nakomt en daarmee schuldeisers benadeelt, zal in alle gevallen met zijn privévermogen aansprakelijk worden jegens de benadeelde schuldeisers. Uitzondering hierop is het eerdergenoemde probate-systeem waarin de erfgenamen geen enkele zeggenschap hebben over de nalatenschap, voordat alle schulden zijn voldaan. De keuze voor bescherming van erfgenamen ligt derhalve besloten in de vraag hoeveel vrijheid en verantwoordelijkheid men aan hen wilt geven. Zoals ik in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel al heb doen blijken, gaat mijn voorkeur uit naar een systeem dat uitgaat van vrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor erfgenamen om die keuzes te maken die hen het beste passen. Dit wetsvoorstel geeft erfgenamen de benodigde tijd en ruimte om een weloverwogen beslissing te nemen over het wel of niet aanvaarden van een nalatenschap, waardoor erfgenamen zelf kunnen voorkomen dat zij met hun privévermogen aansprakelijk worden voor schulden van de nalatenschap zonder dat op voorhand extra afwikkelingskosten moeten worden gemaakt. Een erfgenaam die wordt geconfronteerd met een (dreigende) negatieve of complexe nalatenschap doet er verstandig aan om voor beneficiaire aanvaarding te kiezen en om, voor zover nodig, de hulp van derden in te schakelen om hem te helpen bij de afwikkeling van de nalatenschap.

Op de vraag van de leden van de PVV-fractie door wie het rechtsvergelijkend onderzoek is opgesteld, kan ik antwoorden dat paragraaf 4 van de memorie van toelichting is opgesteld aan de hand van drie bronnen ter zake het erfrecht in Europa, te weten «International succession, Oxford university press 2010», bewerkt door Louis Garb en John Wood, 3e editie, «Erbrecht in Europa», Süβ, 2e editie, 2008 en «European Succession Laws», Hayton, 2e editie, 2002. Het betreft geen WODC-onderzoek, maar een ambtelijk literatuuronderzoek om mogelijke alternatieven voor bescherming van erfgenamen tegen elkaar te kunnen afwegen.

5. Adviezen

De leden van de CDA-fractie vragen de regering in hoeverre in dit wetsvoorstel rekening is gehouden met de recente ontwikkelingen in de notariële praktijk, zoals het maatschappelijk debat over schulderfenissen, de lossere band tussen familieleden en het bewustzijn van elkaars financiële positie en de stijging van het aantal beneficiaire aanvaardingen en verwerpingen van nalatenschappen.

Dit wetsvoorstel houdt met deze ontwikkelingen rekening doordat het ervoor zorgt dat erfgenamen minder snel een nalatenschap onbewust zuiver aanvaarden. Juist in geval van een negatieve nalatenschap en wanneer men door een lossere band met de erflater niet op de hoogte is van diens financiële positie is het van belang dat een erfgenaam een weloverwogen beslissing neemt over het wel of niet aanvaarden van een nalatenschap en niet onbedoeld door gedragingen de nalatenschap zuiver aanvaardt. Voor de vraag of deze ontwikkelingen niet nopen tot een ander uitgangspunt ten aanzien van dit wetsvoorstel, verwijs ik naar de bespreking van de verschillende routes en de genoemde cijfers over het aantal beneficiaire aanvaardingen en verwerpingen.

De leden van de PVV-fractie vragen waarop de verwachting van de Raad voor de rechtspraak is gebaseerd dat de toename van het aantal rechtszaken niet zodanig groot zal zijn dat dit structureel tot een lastenverzwaring leidt.

De consultatie zag op een voorontwerp van dit wetsvoorstel waarin een uitzonderingsclausule voor onverwachte schulden werd geïntroduceerd, het thans voorgestelde artikel 4:194a BW. Het betreft hier deels codificatie van rechtspraak, waarin de rechter in enkele uitzonderingsgevallen erfgenamen de mogelijkheid heeft geboden om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden. Dit wetsvoorstel vult nader in wanneer het redelijk is dat erfgenamen in uitzonderingssituaties, als sprake is van een onverwachte schuld, de mogelijkheid moet worden gegeven om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden. Dit voorstel zal dan ook niet een aanzienlijke toestroom van zaken tot gevolg hebben en brengt daarom geen wezenlijk lastenverzwaring met zich.

6. Overgangsrecht en administratieve lasten

De leden van de CDA-fractie vragen of de beperking van het voorgestelde artikel 4:192 lid 1 BW tot gevolg heeft dat de goedwillende erfgenaam niet snel zuiver aanvaardt en daarom de gang naar de rechter zal moeten maken om zijn verklaring uit te brengen, hetgeen een lastenverzwaring betekent.

De voorgestelde beperking van artikel 4:192 lid 1 BW heeft tot gevolg dat de goedwillende erfgenaam niet onbewust – en dus niet te snel – zuiver aanvaardt. Om zuiver te aanvaarden hoeft hij niet naar de rechter. Als een erfgenaam zuiver wil aanvaarden, bijvoorbeeld omdat hij heeft vastgesteld dat de nalatenschap positief is, kan hij in samenspraak met de overige erfgenamen tot afwikkeling van de nalatenschap overgaan. De erfgenamen zullen in dat geval de schuldeisers voldoen. Om alle schuldeisers te kunnen voldoen, zullen zij beschikken over de goederen van de nalatenschap. In dat geval is sprake van zuivere aanvaarding in de zin van artikel 4:192 lid 1 BW. Ditzelfde geldt als erfgenamen om te kunnen beschikken over een goed van de nalatenschap een verklaring van erfrecht door de notaris laten opmaken of als zij de nalatenschap onderling verdelen. Ook dan geven de erfgenamen ondubbelzinnig en zonder voorbehoud te kennen dat zij de nalatenschap zuiver aanvaarden. Dit wetsvoorstel leidt dan ook niet tot een lastenverzwaring voor erfgenamen.

Voornoemde leden menen dat de erfgenaam in veel gevallen beneficiair zal aanvaarden, waarna de erfgenaam de gang naar de rechter zal moeten maken en de vereffeningsprocedure moet doorlopen. Zij willen van de regering graag een reactie op de ogenschijnlijk uit onderhavig wetsvoorstel voortvloeiende lastenverzwaring en vragen of dit niet anders is in een alternatief scenario, waarin alleen zou moeten worden vereffend als de nalatenschap negatief is.

Elke nalatenschap moet worden vereffend. Vereffening houdt in dat de erfgenamen inventariseren uit welke goederen en schulden de nalatenschap bestaat en vervolgens alle schulden voldoen. Op erfgenamen rust dus altijd de verplichting om de nalatenschap te vereffenen. De keuze voor beneficiaire aanvaarding heeft slechts invloed op de wijze waarop vereffend moet worden. Ingevolge dit wetsvoorstel krijgen erfgenamen de tijd om weloverwogen te kiezen of beneficiaire aanvaarding nodig is. Op dit moment gaan veel erfgenamen uit voorzorg over tot beneficiaire aanvaarding: zij vrezen door handelingen de nalatenschap zuiver te aanvaarden, terwijl zij nog niet weten of er meer schulden dan baten in de nalatenschap zitten. Dit wetsvoorstel brengt hierin verandering. Zolang erfgenamen geen schuldeisers benadelen door goederen van de nalatenschap te verkopen, bezwaren of op andere wijze aan verhaal te onttrekken, is er geen sprake van zuivere aanvaarding van de nalatenschap. In de meeste gevallen is de nalatenschap positief en hoeft er geen gerechtelijke vereffening van de nalatenschap plaats te vinden. Erfgenamen lopen in dat geval geen risico dat zij met hun privévermogen schulden van de nalatenschap moeten voldoen. Een erfgenaam hoeft in die gevallen dan ook niet de nalatenschap beneficiair te aanvaarden om zijn privévermogen te beschermen. Wordt een erfgenaam in het uitzonderlijke geval na verloop van tijd met een onverwachte schuld geconfronteerd en kan deze schuld niet meer uit het nalatenschapsvermogen worden voldaan, dan kan de erfgenaam met een beroep op de voorgestelde uitzonderingsclausule van artikel 4:194a BW voorkomen dat hij alsnog met zijn eigen vermogen aansprakelijk wordt voor de voldoening van deze schuld. Hij moet zich daarvoor tot de rechter wenden, maar zal bereid zijn deze gang naar de rechter te maken om zijn privévermogen te beschermen. Dit wetsvoorstel brengt voor erfgenamen dan ook geen lastenverzwaring mee.

De leden van de CDA-fractie merken voorts op dat voor beneficiaire aanvaarding twee belemmeringen bestaan: ten eerste de verklaring die door de erfgenamen daartoe bij de griffie van de rechtbank moet worden afgelegd en ten tweede het griffierecht dat daarvoor wordt geheven. Zij vragen of de regering mogelijkheden ziet om deze belemmeringen weg te nemen. Ook vragen zij of als uitgangspunt in de wet kan worden vastgelegd dat schuldeisers zich nimmer kunnen verhalen op het vermogen dat erfgenamen vóór het overlijden van de nalatenschap reeds hadden.

Het schrappen van de noodzaak tot het afleggen van een verklaring van beneficiaire aanvaarding bij de griffie van de rechtbank, hangt samen met de vraag of standaard beneficiaire aanvaarding wenselijk is. Daarvoor is niet gekozen. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen van deze leden over de zogenoemde route 1 in het Rapport Erven. De verklaring van beneficiaire aanvaarding maakt duidelijk op welke wijze de erfgenamen de nalatenschap hebben aanvaard en blijft dus voor onder meer schuldeisers van belang. Het griffierecht dat wordt geheven voor het afleggen van een verklaring van beneficiaire aanvaarding bedraagt thans € 123. Dit is een bijdrage ter vergoeding van de werkzaamheden van de griffie van de rechtbank. De kosten van het griffierecht kunnen worden beperkt in geval er meerdere erfgenamen zijn die beneficiair willen aanvaarden. Erfgenamen kunnen in één gezamenlijke akte de nalatenschap beneficiair aanvaarden en de kosten van het griffierecht delen. Voor onvermogende erfgenamen bestaat een vrijstelling van de heffing van het griffierecht voor het afleggen van een verklaring van beneficiaire aanvaarding (artikel 1 lid 1 onder j Regeling griffierechten burgerlijke zaken).

Het voorgestelde uitgangspunt dat schuldeisers zich nimmer zouden kunnen verhalen op het eigen vermogen dat erfgenamen vóór het openvallen van de nalatenschap hadden, past niet bij onze regeling van de «saisine», ingevolge welke regeling erfgenamen van rechtswege schuldenaar worden van de schulden van de erflater die niet met zijn overlijden tenietgaan (artikel 4:182 lid 2 BW). Als er sprake is van schulden of als een erfgenaam daarover twijfelt, kan hij de nalatenschap beneficiair aanvaarden en zijn eigen vermogen beschermen tegen verhaal door de nalatenschapsschuldeisers. Aan het voorgestelde uitgangspunt staat voorts de aansprakelijkheid met eigen vermogen vanwege tekortschietend handelen op grond van artikel 4:184 lid 2 BW in de weg.

De aan het woord zijnde leden merken op dat de regering de indruk wekt dat een lichte vereffeningsprocedure die volgt na beneficiaire aanvaarding van een positieve nalatenschap gepaard gaat met veel extra kosten en administratieve lasten. Zij vragen of dit wel een juiste veronderstelling is.

Als sprake is van een positieve nalatenschap leidt een zuivere aanvaarding door erfgenamen ertoe dat zonder bemoeienis van derden en naar eigen inzicht de nalatenschap kan worden vereffend. Een erfgenaam is dan niet aan strikte termijnen en formaliteiten gebonden en rechterlijke tussenkomst is niet nodig. Dat is anders in geval van beneficiaire aanvaarding. De nalatenschap wordt bij een beneficiaire aanvaarding vereffend onder toezicht van de kantonrechter. Een erfgenaam moet dan de lichte vereffeningsprocedure doorlopen. Ingevolge de wettelijke voorschriften moet hij met bekwame spoed een boedelbeschrijving opmaken (artikel 4:211 lid 3 BW), alle bekende schuldeisers per brief oproepen (artikel 4:214 lid 2 BW) en vervolgens de schulden betalen. Van deze vereffeningsplichten kan niet worden afgezien, omdat deze noodzakelijk zijn om vast te stellen dat inderdaad sprake is van een positieve nalatenschap. De kantonrechter kan de erfgenamen op grond van artikel 4:221 lid 1 BW aanvullende verplichtingen opleggen, zoals de verplichting om de boedelbeschrijving ter inzage te leggen, de schuldeisers openbaar op te roepen en een rekening en verantwoording met uitdelingslijst ter inzage te leggen bij de griffie. Hoewel in de meeste gevallen de extra kosten en administratieve lasten van de lichte vereffeningsprocedure voor de individuele erfgenaam minimaal zijn en ook niet heel bezwaarlijk, zal een wetswijziging waarbij alle nalatenschappen, inclusief alle positieve nalatenschappen, onder toezicht van de kantonrechter moeten worden afgewikkeld tot extra kosten en een lastenverzwaring voor burgers en gerechten leiden.

Op de vraag van de leden van de CDA-fractie naar de mogelijkheden tot verbetering van de vereffeningsprocedure, zodat administratieve lasten en kosten tot een minimum kunnen worden beperkt, kan ik antwoorden dat op dit moment door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie in samenspraak met de Rechtspraak wordt gewerkt aan een model boedelbeschrijving. Zodra dit model gereed is, zal het op de website van de rijksoverheid worden geplaatst om erfgenamen een voorbeeld te geven van hoe een boedelbeschrijving eruit moet zien.

In reactie op de vraag van de leden van de CDA-fractie of het mogelijk is dat de aangifte voor de erfbelasting ook fungeert als boedelbeschrijving, is mijn antwoord ontkennend. Hiervoor bestaat een aantal redenen. In een boedelbeschrijving moet een erfgenaam een overzicht geven van alle bezittingen en schulden van de nalatenschap. De aangifte voor de erfbelasting wijkt op verschillende punten beduidend af van de boedelbeschrijving. Zo geschiedt de aangifte erfbelasting in de praktijk veelal per nalatenschap, maar dit kan ook per erfgenaam. Ook kunnen er enkele verschillen bestaan tussen de bezittingen en schulden in een boedelbeschrijving en de aangifte erfbelasting. Erfgenamen hebben voorts in beginsel acht maanden de tijd na het overlijden om aangifte erfbelasting te doen. Erfgenamen hoeven niet altijd een aangifte erfbelasting te doen. Voor de partner geldt een vrijstelling van ruim zes ton en (klein)kinderen hebben een vrijstelling van € 20.047,-. De vraag van de genoemde leden of een standaardformulier is te ontwerpen dat zowel voor de aangifte als voor de boedelbeschrijving kan dienen, moet derhalve ook ontkennend worden beantwoord.

De leden van de CDA-fractie vragen verder welk probleem zich voordoet als bij positieve nalatenschappen de vereffeningsregels niet goed worden nageleefd, omdat in dat geval er voldoende goederen zijn om alle schuldeisers van de nalatenschap te voldoen.

De vereffeningsregels zijn bedoeld om problemen te voorkomen. Door de regels na te leven, zoals het opmaken van een boedelbeschrijving en het aanschrijven van alle schuldeisers, kunnen de erfgenamen vaststellen dat er voldoende goederen zijn om alle schulden te betalen. Bij het niet goed naleven van deze regels lopen erfgenamen het risico dat zij onvoldoende overzicht hebben van (de hoogte van) alle nalatenschapsschulden en dat zij ten onrechte aannemen dat de nalatenschap positief is. Als zij daardoor de rechter niet tijdig informeren over het negatief zijn of worden van de nalatenschap, leidt dit tot privéaansprakelijkheid voor schulden. Wanneer voor de erfgenamen duidelijk is dat de nalatenschap zonder meer positief is, hoeven zij de nalatenschap niet gerechtelijk te vereffenen. In dat geval kunnen de erfgenamen na zuivere aanvaarding in onderling overleg de nalatenschap afwikkelen.

Voor het antwoord op de vraag van de leden van de PVV-fractie of is onderzocht hoeveel erfgenamen afgelopen jaar door zuivere aanvaarding in de financiële problemen zijn gekomen, verwijs ik naar het slot van paragraaf 2, waar ik reeds op deze vraag tezamen met een vergelijkbare vraag van de ChristenUnie-fractie ben ingegaan.

De leden van de SGP-fractie merken op dat er geen overgangsrecht is opgenomen in het wetsvoorstel. Zij vragen of ook voor nalatenschappen die reeds voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zijn vrijgevallen de nieuwe regeling onverkort geldt en dus bij onverwachte schulden geen verhaal op erfgenamen mogelijk is.

De voorgestelde wijzigingen werken vanaf het moment dat de wet in werking treedt (dus ongeacht of de nalatenschap reeds is opengevallen). Erfgenamen komt vanaf dat moment een beroep op de uitzonderingsclausule toe voor schulden die na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zijn ontdekt. Dit betekent evenwel niet dat erfgenamen nu geen bescherming genieten tegen onverwachte schulden. De uitzonderingsclausule ziet grotendeels op een uitwerking en verduidelijking van bestaande jurisprudentie. In de rechtspraak is de laatste jaren met enige regelmaat aan erfgenamen de mogelijkheid geboden om hun eigen vermogen te beschermen tegen schulden van de nalatenschap door deze alsnog beneficiair te kunnen aanvaarden op grond van de redelijkheid en billijkheid (artikel 3:12 BW). Een overgangsregeling acht ik daarom niet nodig.

7. Artikelen

a. Artikel I, onderdeel A

De leden van de VVD-fractie vragen waarom in het wetsvoorstel het principe van het dubbele verhaalsrecht wordt gehandhaafd.

Ook de leden van de CDA-fractie hebben hiernaar gevraagd bij de achtergrond van het wetsvoorstel en vragen in het verlengde van hun vraag waarom het maatschappelijk gezien wenselijk is dat bij een negatieve nalatenschap de positie van schuldeisers wordt versterkt ten koste van de erfgenamen die zuiver hebben aanvaard.

In de literatuur wordt soms gesproken van een «dubbel verhaalsrecht». Hiermee wordt bedoeld dat schuldeisers zowel verhaal kunnen nemen op de nalatenschapsgoederen als op het privévermogen van de zuiver aanvaard hebbende erfgenamen. Strikt genomen is dit geen juiste aanduiding. Ons erfrechtstelsel kent geen dubbel verhaalsrecht. In de parlementaire geschiedenis wordt dan ook nergens gesproken van een dubbel verhaalsrecht voor schuldeisers. Het erfrecht is juist ingericht met het oog op de belangen van erfgenamen en niet om de schuldeisers van de nalatenschap te bevoordelen door hen naast verhaal op de nalatenschap ook een recht van verhaal op het privévermogen van erfgenamen te geven. Een erfgenaam wordt eerst met zijn eigen vermogen aansprakelijk voor schulden van de nalatenschap nadat hij zuiver heeft aanvaard. Het verhaal op dit privévermogen is pas aan de orde als het nalatenschapsvermogen ontoereikend is om de schulden van de nalatenschap te voldoen. Ons erfrechtstelsel gaat ervan uit dat een erfgenaam een positieve nalatenschap zuiver aanvaardt en een negatieve nalatenschap beneficiair aanvaardt. De erfgenaam die niet wil erven, kan verwerpen. Om ervoor te zorgen dat het erfrechtstelsel in de praktijk ook daadwerkelijk de uitwerking heeft zoals is bedoeld, worden in dit wetsvoorstel maatregelen getroffen om te voorkomen dat erfgenamen door hun gedragingen onbewust een nalatenschap zuiver aanvaarden waardoor zij onbedoeld met privévermogen voor nalatenschapsschulden aansprakelijk worden. Dit wetsvoorstel leidt kortom niet tot een dubbel verhaalsrecht en versterkt evenmin de positie van schuldeisers bij negatieve nalatenschappen ten koste van erfgenamen. Voor de cijfers over het aantal beneficiaire aanvaardingen in de praktijk verwijs ik naar par. 2, uit welke cijfers ik afleid dat ons huidige erfrechtstelsel over het algemeen naar behoren functioneert en erfgenamen voldoende beschermt tegen schulden van de erflater. Een erfgenaam die wordt geconfronteerd met een onverwachte schuld waardoor de nalatenschap alsnog negatief wordt, krijgt de mogelijkheid om zijn privévermogen tegen uitwinning door nalatenschapsschuldeisers te beschermen met een beroep op de uitzonderingsclausule in artikel 4:194a BW.

Voor de vraag van de leden van de VVD-fractie waarom bij de uitzonderingsclausule niet is gekozen voor een langere termijn dan drie maanden, verwijs ik eveneens naar par. 2, waar ik op deze vraag en die van de ChristenUnie-fractie heb opgemerkt dat is aangesloten bij de regeling van artikel 4:194 BW.

De aan het woord zijnde leden vragen voorts naar een reactie op de opmerking van de adviescommissie familie- en jeugdrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) om de tekst van artikel 4:194a lid 2 BW aan te passen. Ook de leden van de SP-fractie hebben hieromtrent een reactie van de regering gevraagd.

Ik verwijs hiervoor naar de nota van wijziging, die met deze nota wordt ingediend. De adviescommissie van de NOvA heeft terecht opgemerkt dat een bevoordeling krachtens last ook een verkrijging krachtens erfrecht is die in dit artikel moet worden meegenomen. Dit voorstel is daarom overgenomen. De erfgenaam kan dan worden ontheven van de verplichting om een lastbevoordeling uit zijn vermogen te voldoen voor zover deze niet kan worden voldaan uit hetgeen hij krachtens erfrecht uit de nalatenschap heeft ontvangen.

b. Artikel I, onderdeel B

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze een erfgenaam kan vaststellen of een goed louter emotionele waarde heeft of niet, waarbij zij het voorbeeld van een oude vaas noemen.

Zoals deze leden opmerken, kan een oude vaas die voor de erflater slechts emotionele waarde heeft, veel geld waard blijken te zijn. In dit wetsvoorstel wordt met louter emotionele waarde gedoeld op die goederen die enkel enige waarde voor de erfgenamen vertegenwoordigen vanwege de herinneringen die eraan kleven, zoals foto’s, zonder dat zij ook economische waarde in het maatschappelijk verkeer (kunnen) hebben. Er is geen risico voor de erfgenaam als hij niet steeds besef heeft van de waarde van goederen of erfstukken en bijvoorbeeld de kostbare vaas voor een waardeloze heeft aangezien. De erfgenaam zal de nalatenschap zuiver aanvaarden als deze positief is. Als hij vervolgens de vaas weggeeft aan de kringloopwinkel omdat hij in de veronderstelling verkeert dat deze van weinig waarde is, is het vervelend als later blijkt dat het een kostbare vaas is die hij heeft weggegeven. De nalatenschap is desondanks vermoedelijk positief, anders zou de erfgenaam niet tot zuivere aanvaarding zijn overgegaan. Als de erfgenaam bepaalde goederen niet op waarde kan schatten, kan hij besluiten om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden, omdat hij niet weet of er meer schulden dan baten zijn. De erfgenaam loopt dan evenmin enig risico.

De leden van de VVD-fractie vragen verder welke bezwaren er bestaan tegen het voorstel van de adviescommissie van de NOvA om een verklaring van zuivere aanvaarding te introduceren.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar artikel 4:191 lid 1 BW op grond waarvan erfgenamen een verklaring van zuivere aanvaarding bij de griffie van de rechtbank kunnen afleggen. Het verplichten tot het afleggen van een verklaring van zuivere aanvaarding leidt tot onnodige kosten voor erfgenamen die juist de nalatenschap willen aanvaarden zonder enige bemoeienis van derden en administratieve lasten. Daarom wil ik niet tot zo’n verplichting overgaan.

Deze leden vragen ook wanneer de regering het gerechtvaardigd acht dat de erfgenaam met zijn gehele vermogen aansprakelijk wordt, ook al leidt dit tot een verbetering van de positie van de nalatenschapsschuldeisers.

Zoals ik hiervoor heb opgemerkt, is ons erfrecht niet ingericht om schuldeisers van de nalatenschap te bevoordelen en beoogt dit wetsvoorstel dus ook niet de positie van schuldeisers te bevorderen. Wel worden schuldeisers van de nalatenschap door het handhaven van een beperkte aanvaardingsfictie beschermd tegen beschikkingshandelingen van erfgenamen waarbij nalatenschapsgoederen worden onttrokken aan het verhaal van schuldeisers. De benadeling van schuldeisers die hierdoor ontstaat, rechtvaardigt dat de erfgenaam door zijn gedraging de nalatenschap zuiver aanvaardt. Zoals ik ook al eerder opgemerkt, is daarbij niet relevant voor welk bedrag een schuldeiser is benadeeld.

Het antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie of er grenzen worden gesteld aan de benadelingshandeling, luidt aldus ontkennend. Een erfgenaam die nalatenschapsgoederen verkoopt, bezwaart of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers onttrekt, terwijl deze handelingen niet nodig zijn in het kader van het beheer over de nalatenschap, aanvaardt daardoor de nalatenschap zuiver.

De leden van de SP-fractie verwijzen bij hun vraag naar een casus die speelde in een arrest van de Hoge Raad van 22 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1284). De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het opportuun is om dit arrest, waarin is bepaald dat geen sprake is van zuivere aanvaarding door de erfgenamen, te codificeren.

De Hoge Raad heeft in dit arrest bepaald dat een overleg onder het nuttigen van een maaltijd op de sterfdag als in dit geval aan de orde, kan worden gerekend tot handelingen die erop zijn gericht de erflater een passende uitvaart te bezorgen. Het maken van redelijke kosten daarvoor ten laste van de nalatenschap kon daarom niet worden aangemerkt als een daad van aanvaarding in de zin van artikel 4:192 lid 1 BW. De kosten van de maaltijd, betaald met de pinpas van de erflater, konden onder die omstandigheden tot zodanige kosten worden gerekend. Het betreft hier een oordeel over een specifieke casus, waarin is beslist dat geen sprake is van een beschikkingshandeling van de erfgenamen in de zin van artikel 4:192 lid 1 BW omdat de handelingen zagen op het regelen van de uitvaart van de erflater, zodat de erfgenamen niet zuiver hebben aanvaard. De Hoge Raad geeft hiermee een voorbeeld van wat niet als beschikkingshandeling heeft te gelden. Nadere codificatie acht ik niet goed mogelijk, noch nodig.

In reactie op de vraag van de leden van de VVD-fractie of de regering het wenselijk acht dat in dit soort gevallen wordt geprocedeerd tot aan de Hoge Raad, is mijn antwoord uiteraard ontkennend. Met de voorgestelde wijzigingen en de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel wordt beoogd meer duidelijkheid te geven ten aanzien van wat beschikkingshandelingen zijn en wat niet, zodat onnodige procedures kunnen worden voorkomen.

Verder merken de leden van de VVD-fractie op dat zij geneigd zijn de adviescommissie van de NOvA te steunen in hun standpunt dat schrapping van artikel 4:192 lid 1 BW de erfgenamen meer zekerheid biedt. Dit zou naar verwachting tot minder procedures leiden. Zij vragen de regering om een reactie.

In de memorie van toelichting heb ik opgemerkt dat schrapping van artikel 4:192 lid 1 BW verder gaat dan voor het bereiken van het doel – voorkomen dat erfgenamen onbewust de nalatenschap zuiver aanvaarden – nodig is. Sterker nog, schrapping van dit artikellid leidt ertoe dat erfgenamen niet meer aangesproken kunnen worden op hun verantwoordelijkheden en dat de belangen van schuldeisers van de nalatenschap uit het oog worden verloren. Het leidt ertoe dat erfgenamen vrij kunnen beschikken over de goederen van de nalatenschap zonder dat zij eerst een keuze hoeven te maken, waardoor zij zonder risico goederen aan het verhaal van schuldeisers kunnen onttrekken. De schuldeiser die zich vervolgens niet meer kan verhalen op goederen van de nalatenschap moet, om zijn vordering alsnog voldaan te krijgen, aantonen dat een erfgenaam opzettelijk goederen van de nalatenschap aan zijn verhaal heeft onttrokken of dat de erfgenaam een verwijt kan worden gemaakt dat zijn schuld niet wordt voldaan. Dit kan mijns inziens leiden tot complexe procedures, waarbij schuldeisers alsnog verhaal proberen te halen op het vermogen van erfgenamen en erfgenamen zullen moeten aantonen dat de nalatenschap ontoereikend is voor voldoening van de schulden. Daarnaast zullen naar mijn inschatting schuldeisers voortaan uit voorzorg de rechter verzoeken om een vereffenaar te benoemen op grond van artikel 4:204 BW om te voorkomen dat zij zich niet meer kunnen verhalen op de nalatenschapsgoederen. Dit zou de nalatenschap en de rechtspraak extra belasten.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of met de verkoop van de woning van de erflater, het vestigen van een (tweede) hypotheek op de woning of het verdelen van de antiekcollectie tussen de erfgenamen onderling, een limitatieve opsomming is gegeven van handelingen die leiden tot zuivere aanvaarding of dat ook andere handelingen schuldeisers kunnen benadelen.

Het gaat hier om enkele voorbeelden van handelingen die een zuivere aanvaarding tot gevolg hebben en betreft zeker geen limitatieve opsomming. Een erfgenaam dient voordat hij een keuze heeft gemaakt ten aanzien van de aanvaarding van de nalatenschap, slechts het beheer over de nalatenschap te voeren om schuldeisersbenadeling te voorkomen. Een erfgenaam zal voor het maken van zijn keuze inventariseren waaruit de nalatenschap bestaat en daarbij ook een schatting maken van de waarde van de goederen. Uitgangspunt in het erfrecht blijft dat erfgenamen de goederen van de erflater ongemoeid moeten laten totdat zij een keuze hebben gemaakt of zij de nalatenschap willen aanvaarden, tenzij dit in het kader van goed beheer van de nalatenschap nodig is. Hiervoor – op een vraag van de leden van de VVD-fractie – ben ik al ingegaan op de mate waarin erfgenamen gehouden zijn te onderzoeken wat de waarde is van goederen uit de nalatenschap alvorens zij deze bijvoorbeeld weggeven aan de kringloopwinkel, en de risico’s die erfgenamen daarbij zouden kunnen lopen. Ik verwijs kortheidshalve naar mijn antwoord op de eerste vraag in dit artikelsgewijze deel.

De leden van de SGP-fractie merken op dat in de tekst van artikel 4:192 lid 1 BW staat dat het gaat om het ondubbelzinnig aanvaarden van de erfenis, wat blijkt uit handelingen gericht op verkoop of onttrekken aan de nalatenschap. Zij vragen of hieraan moet worden toegevoegd dat het niet gaat om handelingen die gericht zijn op het beheer van de nalatenschap en de waarde ervan zoveel mogelijk in stand laten. De voorbeelden die de leden van deze fractie hierbij noemen (de verkoop van goederen die aan bederf onderhevig zijn of dieren die verzorging nodig hebben) zijn geen gedragingen die leiden tot zuivere aanvaarding. Hoewel ook in die gevallen sprake is van verkoop of onttrekking aan de nalatenschap, wordt door een erfgenaam gehandeld in het belang van de nalatenschap en de schuldeisers, mits de erfgenaam de verkoopopbrengst beschikbaar houdt voor het voldoen van eventuele nalatenschapsschulden. In dat geval kan niet worden gezegd dat hij zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt. Kortom, de handelingen die gericht zijn op het beheer van de nalatenschap en de waarde ervan zoveel mogelijk in stand laten, worden reeds uitgesloten door de in artikel 4:192 lid 1 BW genoemde gedragingen.

c. Artikel I, onderdeel C

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom erfgenamen niet de mogelijkheid wordt geboden om tot drie maanden na ontdekking van een onverwachte schuld de erfenis te weigeren in plaats van deze beneficiair te aanvaarden, omdat in geval van een onverwachte negatieve erfenis de uitkomst toch zal zijn dat de erfgenaam de erfenis alsnog zal weigeren.

Het uitgangspunt in de wet is dat een eenmaal gemaakte keuze voor aanvaarding of verwerping van de nalatenschap onherroepelijk is (artikel 4:190 lid 4 BW). In het belang van de rechtszekerheid, zowel voor schuldeisers als erfgenamen en andere gerechtigden tot de nalatenschap, ontstaat op enig moment duidelijkheid over wie de erfgenamen zijn en kan hierin nadien geen wijziging meer worden aangebracht. Duidelijk moet zijn wie gerechtigd zijn tot de nalatenschap en wie daarmee ook verantwoordelijkheid aanvaardt voor de afwikkeling ervan. De aanvaarding met alle bijkomende verantwoordelijkheden is onherroepelijk en hoort dat naar mijn mening ook te blijven, zodat het alsnog verwerpen van de nalatenschap niet in de rede ligt. Uit billijkheidsoverwegingen wordt aan erfgenamen in uitzonderingssituaties de mogelijkheid geboden om na zuivere aanvaarding alsnog beneficiair te aanvaarden om zo verhaal op het privévermogen te voorkomen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het denkbaar is dat erfgenamen goederen van de erflater verkopen zonder de wil te hebben gehad om de erfenis zuiver te aanvaarden. Zij willen weten op welke manier de erfgenamen worden voorgelicht over de gevolgen van hun handelen met betrekking tot de erfenis.

Voor een erfgenaam moet duidelijk zijn dat als hij goederen van de nalatenschap onttrekt aan het verhaal van schuldeisers doordat hij deze verkoopt of bezwaart, hij hierdoor de nalatenschap zuiver heeft aanvaard. Men mag nu eenmaal alleen goederen verkopen die van jezelf zijn en niet van een ander. Dit is in het erfrecht niet anders, tenzij in het kader van goed beheer aan zaakwaarneming wordt gedaan, zoals het verkopen van beperkt houdbare goederen. Pas als men de nalatenschap aanvaardt en daarmee erfgenaam is geworden, mag men over de goederen van de nalatenschap «als heer en meester» beschikken. Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal de voorlichting hierover op de website van de rijksoverheid worden aangepast. Ook zal de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie worden verzocht om hun voorlichting aan erfgenamen op dit punt aan te passen. Erfgenamen die bij het openvallen van een nalatenschap niet in contact komen met een notaris, kunnen dan uitgaan van deze openbare informatie.

De leden van de PvdA-fractie, de leden van de SP-fractie en de leden van de CDA-fractie vragen hoe het gestelde in de memorie van toelichting, dat erfgenamen doorgaans onvoldoende zijn toegerust om te kunnen vaststellen dat het saldo van de nalatenschap ruimschoots toereikend is om alle schulden te voldoen, zich verhoudt tot de bescherming van artikel 4:194a BW dat alleen geldt als erfgenamen voldoende hebben onderzocht waaruit de nalatenschap bestaat.

Op deze vraag en de daarop aansluitende vragen met betrekking tot een al dan niet op erfgenamen rustende onderzoeksplicht, ga ik hierna in. Er spelen hier twee verschillende zaken. De erfgenamen moeten eerst beslissen of en zo ja, hoe zij de nalatenschap willen aanvaarden. Om tot een goede beslissing te komen over de vraag of zij zuiver of beneficiair zullen aanvaarden, maken erfgenamen voor zichzelf een overzicht van alle goederen en schulden van de nalatenschap. De erfgenamen moeten derhalve onderzoeken waaruit de nalatenschap bestaat. Ik verwijs in dit verband ook naar mijn antwoord hierna op de vraag van de PvdA over de bewijslast. Doorgaans zal voor erfgenamen duidelijk zijn welke rekeningen nog betaald moeten worden, wat het saldo op de bankrekening(en) van de erflater is en welke overige eigendommen de erflater heeft. Dit kan anders zijn als de erflater geen (goede) administratie voerde of de nalatenschap complex is. In die gevallen zullen erfgenamen doorgaans met de hulp van een erfrechtspecialist, zoals een notaris, inventariseren waaruit de nalatenschap bestaat. Deze deskundige zal de erfgenamen adviseren om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden als geen duidelijk beeld van alle schulden kan worden verkregen. Ditzelfde advies zal worden gegeven als niet zeker is dat het eindsaldo van de nalatenschap positief zal zijn, zoals wanneer de waarde van bepaalde goederen kan fluctueren of onzeker is (denk aan een niet-courant huis of een omvangrijke aandelenportefeuille). Kortom, erfgenamen zullen een nalatenschap waarvan de omvang eenvoudig is vast te stellen en die positief is, zuiver aanvaarden. Is een nalatenschap niet positief of kan dat door de erfgenamen niet met zekerheid worden vastgesteld vanwege de complexiteit of onduidelijkheid over de waarde van bepaalde bestanddelen van de nalatenschap of omvang van de schulden, dan is beneficiaire aanvaarding de aangewezen weg. Vervolgens komen de verantwoordelijkheden die horen bij de afwikkeling van de nalatenschap aan de orde. Als zuiver is aanvaard, kunnen de erfgenamen zonder enig risico in onderling overleg de schulden betalen en overgaan tot verdeling van de nalatenschap. Mocht zich alsnog een onbekende schuldeiser melden bij de erfgenamen, dan kunnen de erfgenamen zich zo nodig beroepen op de voorgestelde uitzonderingsclausule van artikel 4:194a BW.

Als erfgenamen hebben besloten om beneficiair te aanvaarden vanwege het negatieve saldo van de nalatenschap, dan biedt de wettelijke vereffeningsprocedure waarborgen voor zowel erfgenamen (geen privéaansprakelijkheid na het doorlopen van de vereffeningsprocedure) als schuldeisers (zij krijgen conform hun rangorde (een deel van) hun vordering voldaan), waarna de vereffening eindigt. Hebben erfgenamen zekerheidshalve beneficiair aanvaard omdat zij twijfelen of het saldo van de nalatenschap na betaling van alle schulden positief zal zijn, dan bepaalt de kantonrechter op welke wijze er moet worden vereffend. Wordt uitgegaan van een positief saldo dan geldt in beginsel de «lichte vereffeningsprocedure». Dat houdt in dat erfgenamen een boedelbeschrijving moeten opmaken, alle bekende schuldeisers aanschrijven en vervolgens de schulden betalen. Deze verplichtingen bieden waarborgen voor erfgenamen en schuldeisers. Erfgenamen kunnen zo tijdig vaststellen wanneer de nalatenschap alsnog negatief wordt en hierover de kantonrechter berichten en schuldeisers weten waaruit de nalatenschap bestaat en welke andere schuldeisers zij eventueel in rang moeten laten voorgaan. De wet biedt een uitzondering op het moeten doorlopen van de lichte vereffeningsprocedure in artikel 4:202 lid 1 onder a BW voor de executeur. Als de erflater bij testament een executeur heeft aangewezen die kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen, dan hoeven de «lichte vereffeningsverplichtingen» niet te worden nagekomen. Voor de meeste nalatenschappen wordt echter geen testament opgemaakt en wordt er geen executeur aangewezen. Dat doet een erflater doorgaans bij een testament enkel als sprake is van een omvangrijke of complexe nalatenschap. Degene die als executeur wordt aangewezen kan een erfrechtspecialist zijn zoals een notaris, maar ook een erfgenaam, dikwijls is dat dan een vertrouwenspersoon van de erflater. Hij weet wat de wensen van de erflater zijn en is daarom beter dan de (overige) erfgenamen op de hoogte van de financiële omstandigheden van de erflater. Een persoon die als executeur is aangewezen in het testament hoeft zijn benoeming als executeur niet te aanvaarden. Hij zal doorgaans afzien van deze taak als hij op het moment van benoeming niet meer op de hoogte is van de vermogenspositie van de erflater of geen deskundigheid ter zake meer heeft. De wet gaat er derhalve wel degelijk vanuit dat een executeur meer verstand van zaken heeft dan een gemiddelde erfgenaam. Daarom wordt de executeur in artikel 4:202 lid 1 onder a BW een bijzondere positie gegeven. Van de executeur wordt verwacht dat hij kan vaststellen dat er geen onverwachte schulden zullen opkomen. Dat rechtvaardigt waarom de executeur – als hij kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden te voldoen – mag afzien van het opmaken van een boedelbeschrijving en het aanschrijven van alle schuldeisers. In het belang van de erfgenamen en de schuldeisers van de nalatenschap kan van de verplichtingen van de lichte vereffeningsprocedure niet worden afgezien als er geen executeur is die zorgdraagt voor de vereffening van de nalatenschap.

In reactie op de vraag van de leden van de PvdA-fractie wie in dit soort situaties de bewijslast heeft, is mijn antwoord dat een erfgenaam netjes behoort te vereffenen. Als hij weet heeft van een schuld die is aangegaan, dan ligt het op zijn weg om bij de schuldeiser navraag te doen of de schuld nog open staat als de administratie van de erflater hierover onvoldoende duidelijkheid geeft. Doorgaans zullen schuldeisers zich zelf melden bij de erfgenamen. De hoeveelheid werkzaamheden voor de erfgenamen hangt af van de persoon van de erflater en de omvang van de nalatenschap. Om tot een goede schuldeninventarisatie te kunnen komen, zullen erfgenamen allereerst moeten nagaan welke betalingsverplichtingen de erflater had, uiteenlopend van woonlasten (hypotheek of huur, energieleveranciers en onderhoudscontracten), lidmaatschappen van verenigingen en (sport)clubs, abonnementen tot kredieten (creditcards, kortlopende kredieten etc.). Er zal daarom niet snel sprake zijn van een onverwachte schuld. Schuldeisers hoeven dus niet hun vorderingen in een openbaar register te laten opnemen om de kans te verkleinen dat hun schuld later bij de erfgenamen volstrekt onbekend en onverwacht is. Voldoende is dat schuldeisers op tijd facturen sturen voor geleverde goederen of verrichte diensten. In geval van niet tijdige betaling van facturen kunnen zij de schuldenaar bovendien een herinnering of aanmaning sturen, zodat hun vordering kenbaar is voor de erfgenamen.

Op de vraag van de leden van de SP-fractie of met het voorgestelde artikel 4:194a BW alsnog veel verantwoordelijkheid wordt gelegd bij de erfgenamen, antwoord ik ontkennend. Het aanvaarden van een nalatenschap gaat nu eenmaal gepaard met verantwoordelijkheden. Erfgenamen hebben als taak om gezamenlijk voor een goede vereffening van de nalatenschap zorg te dragen. Om alle schulden van de nalatenschap te kunnen voldoen, in de juiste volgorde, is het nodig dat erfgenamen weten welke schulden er zijn. Dit betekent dat erfgenamen de administratie van de erflater moeten raadplegen en moeten nagaan of er schulden zijn en wat hiervan de hoogte is. Ook schulden die niet uit de administratie blijken maar waarvan de erfgenaam weet, omdat hij bij het aangaan van de schuld aanwezig was, moeten worden meegenomen in de inventarisatie van schulden.

De leden van de SP-fractie vragen ook naar de ervaringen met het huidige artikel 4:194 BW en of er knelpunten zijn waarmee bij het vormgeven van artikel 4:194a BW rekening is gehouden.

Dit artikel blijkt in de praktijk niet of nauwelijks te worden toegepast. Mij zijn daarom geen knelpunten in de rechtspraktijk bekend als het gaat om de toepassing van dit artikel.

Voor de vraag van de leden van de CDA-fractie over de bescherming van het voorgestelde artikel 4:194a BW en het al dan niet voldoende toegerust zijn om het saldo van de nalatenschap te kunnen vaststellen, verwijs ik naar de gezamenlijke beantwoording van de vragen van deze leden en die van de PvdA- en de SP-fractie hierover. Voor de vraag of in de wet kan worden opgenomen dat een erfgenaam die de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard in beginsel niet hoeft te vereffenen, tenzij de nalatenschap later negatief blijkt, verwijs ik naar mijn antwoord in par. 6, waar ik heb opgemerkt dat elke nalatenschap moet worden vereffend.

Lid 1

De leden van de PvdA-fractie vragen of het voor betrokken erfgenamen duidelijk is in welke gevallen een termijn van beraad volstaat en in welke gevallen het verstandiger is om beneficiair te aanvaarden.

De termijn van beraad van artikel 4:185 BW is bedoeld om de erfgenamen in de gelegenheid te stellen om na te gaan of het verstandiger is om beneficiair te aanvaarden. Schuldeisers kunnen gedurende drie maanden na het overlijden van de erflater geen verhaal nemen op goederen van een nalatenschap. De erfgenamen krijgen zodoende de tijd – zonder dat zij lastiggevallen worden door schuldeisers – om een keuze te maken voor aanvaarding van de nalatenschap. De erfgenamen zijn niet verplicht om binnen deze termijn van drie maanden een keuze te maken. Als zij meer tijd nodig hebben voor hun keuze, omdat bijvoorbeeld de nalatenschap te omvangrijk of complex is om alle schulden en baten te inventariseren, dan kunnen zij hiervoor meer tijd nemen. Schuldeisers hebben dan echter wel de mogelijkheid om de erfgenamen een termijn te stellen voor het maken van een keuze op grond van artikel 4:192 lid 2 BW. De erfgenaam kan de kantonrechter op zijn beurt weer verzoeken om verlenging van deze termijn. De wet biedt derhalve de erfgenaam voldoende tijd om tot een weloverwogen beslissing over de aanvaarding van de nalatenschap te komen.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe strikt de rechter de termijn van drie maanden dient te hanteren ten aanzien van verzoeken om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden.

Een erfgenaam moet binnen de termijn van drie maanden na ontdekking van de onverwachte schuld zijn verzoek hebben ingediend. In het belang van de rechtszekerheid moet strikt aan deze termijn worden vastgehouden. Is de erfgenaam te laat, dan zal de rechter hem niet ontvankelijk moeten verklaren in zijn verzoek.

Lid 2

De leden van de SP-fractie vragen hoe de rechter bij een beroep op het tweede lid van artikel 4:194a BW kan vaststellen of er nog een positief vermogen is als er veelal sprake is van vermenging, bijvoorbeeld doordat het geld op de privérekening staat van de erfgenaam.

Als de erfgenaam na aanvaarding van de nalatenschap de bank heeft verzocht om het rekening-couranttegoed van de erflater op zijn rekening over te maken, dan zal van deze transactie bewijs te leveren zijn aan de rechter. Vervolgens zal de erfgenaam aan de rechter inzichtelijk moeten maken welke schulden hij van de erflater heeft voldaan en of hij nog andere goederen van de erflater heeft ontvangen. Aan de hand van het overzicht en bewijsstukken die de erfgenaam aan de rechter overlegt, kan de rechter vaststellen over hoeveel geërfd vermogen de erfgenaam nog beschikt.

De aan het woord zijnde leden constateren voorts terecht dat artikel 4:205 BW alleen ingeroepen kan worden bij een positieve nalatenschap. Een privéschuldeiser van een erfgenaam die de nalatenschap met een positief saldo heeft verworpen, kan als hij klaarblijkelijk benadeeld wordt door deze verwerping de rechtbank verzoeken om de nalatenschap mede in zijn belang te laten vereffenen. Er is pas sprake van een klaarblijkelijke benadeling in de zin van dit artikel als degene die heeft verworpen onvoldoende eigen vermogen heeft om zijn schuldeiser te betalen en dit geld wel zou hebben gehad als hij de nalatenschap had aanvaard. De rechter kan in dat geval een vereffenaar benoemen. Ingevolge artikel 4:219 BW wordt de vordering van de privéschuldeiser meegenomen door de vereffenaar. Echter de schuldeiser van deze vordering krijgt niet dezelfde positie als andere schuldeisers, maar heeft een achtergestelde positie. De vordering wordt alleen voldaan voor zover een restant van de vereffende nalatenschap zou zijn toegekomen aan de erfgenaam-schuldenaar als deze niet had verworpen. De overige erfgenamen hoeven de schuld alleen te voldoen uit het restant van de vereffende nalatenschap dat aan de erfgenaam-schuldenaar zou zijn toegekomen als hij niet had verworpen, maar nu door die verwerping ten deel valt aan de overige erfgenamen. De nalatenschap wordt door deze schuld niet negatief, zodat een beroep op de uitzonderingsclausule in artikel 4:194a BW niet aan de orde is.

De leden van de CDA-fractie willen weten of de onbekende schuldeisers benadeeld worden ten opzichte van de bekende schuldeisers die reeds zijn voldaan.

De voorgestelde uitzonderingsclausule heeft tot doel om het privévermogen van erfgenamen te beschermen tegen onverwachte schulden. De achterliggende gedachte is dat als de erfgenamen bekend waren geweest met de onbekende schuld, zij de nalatenschap niet zuiver hadden aanvaard maar beneficiair. De schuldeisers zouden als gevolg hiervan enkel verhaal hebben gehad op de goederen van de nalatenschap en niet op het privévermogen van de erfgenamen. De uitzonderingsclausule van artikel 4:194a BW corrigeert in dit geval de negatieve gevolgen voor erfgenamen van zuivere aanvaarding als sprake is van een onverwachte schuld. Dit betekent voor de onverwachte schuldeiser dat hij zijn vordering alleen nog betaald krijgt voor zover de erfgenaam over geërfd vermogen beschikt. De onverwachte schuldeiser wordt hierdoor niet benadeeld, omdat als er sprake was geweest van beneficiaire aanvaarding zijn positie niet anders was geweest. De erfgenamen zouden in dat geval – na ontdekking van de onverwachte schuld – de kantonrechter geïnformeerd hebben over het negatief worden van de nalatenschap. Ook in dat geval zouden de erfgenamen slechts verplicht zijn met geërfd vermogen in te staan voor voldoening van deze schuld.

De leden van de CDA-fractie vragen verder wat onder de begrippen verdeling en gelegateerd moet worden verstaan.

Met verdeling in artikel 4:194a lid 2 BW wordt bedoeld de verdeling van de goederen van de nalatenschap onder de erfgenamen. Als eenmaal alle goederen van de nalatenschap zijn verdeeld onder de erfgenamen, hetgeen doorgaans gebeurt nadat alle schulden zijn betaald, heeft het geen zin meer om alsnog beneficiair te aanvaarden. Een wettelijke verdeling of ouderlijke boedelverdeling houdt in dat sprake is van een verkrijging, van rechtswege of op grond van het testament, van alle goederen van de nalatenschap door de langstlevende echtgenoot. De voldoening van de schulden komt dan voor rekening van de langstlevende. Als de langstlevende de (bekende) schulden van de nalatenschap heeft voldaan, zal hem of haar een beroep op het tweede lid van artikel 4:194a BW toekomen. Heeft nog geen vereffening plaatsgevonden, dan geldt het eerste lid van deze bepaling. Ditzelfde geldt voor de partiële verdeling. Als de erfgenamen na voldoening van de schulden al deels de nalatenschap hebben verdeeld, dan komt hen een beroep op het tweede lid van artikel 4:194a BW toe. Zijn daarentegen nog niet alle bekende schulden voldaan en is sprake van een partiële verdeling, dan zal op grond van lid 1 alsnog de nalatenschap vereffend moeten worden aan de hand van de wettelijke vereffeningsvoorschriften. Bij nota van wijziging is de verwijzing naar legaat geschrapt en wordt in de nieuwe formulering van het tweede lid van artikel 4:194a lid 2 BW verduidelijkt dat de erfgenaam met al hetgeen hij krachtens erfrecht uit de nalatenschap heeft verkregen moet instaan voor de schulden van de nalatenschap.

d. Artikel A, onderdelen D en E

De leden van de CDA-fractie vragen wat ter zake de vereffening thans nog de toegevoegde waarde is van publicatie in de Staatscourant ten opzichte van uitsluitend opname in het boedelregister en of het boedelregister niet reeds voldoende is. Ook vragen zij hoe het gesteld is met het onderzoek naar de mogelijkheid om het erfrechtelijk boedelregister te centraliseren.

In het boedelregister schrijven alleen de griffiers van de rechtbanken feiten in die voor de rechtstoestand van opengevallen nalatenschappen van belang zijn. De oproeping van de schuldeisers en de bekendmaking van de neerlegging van de rekening en verantwoording alsook de uitdelingslijst door de vereffenaar als bedoeld in respectievelijk artikel 4:214 lid 1 en 4:218 lid 2 BW kunnen dus niet in het boedelregister worden opgenomen. Voor de publicatieverplichtingen van de vereffenaar biedt de elektronische Staatscourant een laagdrempelige informatievoorziening. Schuldeisers en andere belanghebbenden hoeven zich niet tot de griffie van de rechtbank te wenden om informatie te krijgen over bijvoorbeeld de benoeming van een vereffenaar.

Het boedelregister wordt thans nog decentraal gehouden bij de gerechten. De Raad voor de rechtspraak had de afgelopen jaren een volle digitaliseringsagenda. De focus werd daarbij gelegd op de centralisering van registers die door wet- en regelgeving is ingegeven, zoals het centraal gezagsregister en het centraal curatele- en bewindregister. Op dit moment wordt onderzocht of ook verdergaande digitalisering en centrale ontsluiting van andere registers mogelijk is. Het boedelregister is een van de registers waarnaar wordt gekeken.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Kamerstukken II 2012/13, 33 400 VI, nr. 94.

X Noot
2

Bij de vragen over de inhoud van het voorstel.

X Noot
3

Bij hun vragen over Artikel I, onderdeel A.

X Noot
4

Bij hun vraag over administratieve lasten.

Naar boven