34 204 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter uitvoering van verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PbEU 2014, L 257) (Wet uitvoering verordening centrale effectenbewaarinstellingen)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 21 augustus 2015

De regering is de vaste commissie voor Financiën erkentelijk voor de aandacht die zij aan het onderhavige wetsvoorstel heeft geschonken en voor de door haar daarover gestelde vragen. In onderstaande beantwoording wordt zoveel mogelijk de indeling en de volgorde van het door de commissie uitgebrachte verslag gevolgd.

1. Algemeen en inhoud van de verordening

Centrale effectenbewaarinstellingen zijn systeemrelevant voor de werking van de effectenmarkten vanwege de rol die door hen geëxploiteerde effectenafwikkelingssystemen hebben in het afwikkelingsproces. De leden van de PvdA-fractie vragen welke maatregelen de verordening centrale effectenbewaarinstellingen (hierna: de verordening) bevat om systeemrisico’s te matigen.

Allereerst beoogt de verordening door het geheel aan geharmoniseerde vereisten voor de vergunningverlening aan en het toezicht op de centrale effectenbewaarinstellingen systeemrisico’s te matigen. Centrale effectenbewaarinstellingen moeten in beginsel hun activiteiten beperken tot het verrichten van diensten waarvoor hun vergunning geldt of die zijn gemeld aan de toezichthouder. Verder moeten centrale effectenbewaarinstellingen beschikken over herstelplannen. De toezichthouder dient ervoor te zorgen dat er voor iedere centrale effectenbewaarinstelling een afwikkelingsplan wordt opgesteld. Tot slot moet ook over effectenafwikkeling die plaatsvindt door instellingen die geen centrale effectenbewaarinstelling zijn, worden gerapporteerd aan de toezichthouder.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de door artikel 5 van de verordening voorgeschreven verplichting om een transactie op de voorgenomen afwikkelingsdatum af te wikkelen afwijkt van de huidige praktijk.

Reeds op 6 oktober 2014 is in Nederland de voorgenomen afwikkelingsdatum van de in artikel 5 van de verordening bedoelde transacties verkort van drie naar twee dagen. De verordening verplicht tot deze transitie per 1 januari 2015. Vóór 6 oktober 2014 was het gebruikelijk dat een koop/verkoop van effecten uiterlijk drie dagen na de uitvoering van de transactie werd afgewikkeld.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie ten aanzien van artikel 6 van de verordening, waarin is bepaald dat centrale effectenbewaarinstellingen maatregelen vaststellen ter aanmoediging en bevordering van tijdige afwikkeling van transacties door haar deelnemers, aan welke maatregelen hierbij kan worden gedacht.

Bij de in artikel 6 van de verordening bedoelde maatregelen ter bevordering van tijdige afwikkeling van transacties kan onder meer worden gedacht aan (1) strikte tijdslijnen voor allocatie van cash en effecten en bevestiging van de transactie (2) automatisering van het matchingproces van instructies voor afwikkeling (3) tolerantiegrenzen voor matching (4) bilaterale annuleringsfaciliteit (5) recycle-verplichting voor de centrale effectenbewaarinstelling van (aanvankelijk) falende afwikkeling van een transactie (6) informatieplicht van de CSD naar participanten en (7) real-time toegang tot informatie voor participanten.

De leden van de SP-fractie vragen naar de noodzaak voor de vergunningtermijn van zes maanden die volgt uit artikel 17 van de verordening en de opvatting van de regering hierover.

Zowel in de verordening centrale effectenbewaarinstellingen als in de EMIR-verordening1 is de beslistermijn voor een vergunning gemaximeerd op zes maanden na ontvangst van een volledige aanvraag. Binnen die termijn moeten toezichthouders in staat worden geacht zich een afgewogen oordeel te kunnen vormen over of aan de onderneming een vergunning kan worden verleend. Voor bestaande centrale effectenbewaarinstellingen betekent dit overigens juist dat gedurende deze periode gelegenheid is om hun bedrijfsvoering in overeenstemming te brengen met de geldende prudentiële en toezichtvereisten.

De leden van de CDA-fractie vragen aan welke voorwaarden moet worden voldaan wil een centrale effectenbewaarinstelling bancaire nevendiensten mogen verlenen.

Voor het mogen verlenen van een bancaire nevendiensten geldt dat een aanvullende vergunning nodig is. Die aanvullende vergunning wordt slechts verleend indien de centrale effectenbewaarinstelling beschikt over een bankvergunning. Daarnaast dient de centrale effectenbewaarinstelling op grond van de verordening te voldoen aan aanvullende prudentiële en toezichtsvereisten.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts aan te geven waar de verordening zorgt voor een overdracht van bevoegdheden naar Europa en of door de verordening Nederlandse standaarden nu Europese standaarden worden.

De verordening geeft een geharmoniseerd kader voor het toezicht op centrale effectenbewaarinstellingen door bestaande wereldwijd geldende standaarden grotendeels te codificeren. Nationale toezichthouders passen dit toezichtkader toe. In zoverre is er dus geen sprake van overdracht van bevoegdheden naar Europa. Voorheen werd dit toezicht uitgeoefend namens de Minister van Financiën door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). In het vervolg oefenen De Nederlandsche Bank (DNB) en de AFM gezamenlijk het toezicht op centrale effectenbewaarinstellingen uit.2

De leden van de VVD-fractie vragen waarom er over het wetsvoorstel geen consultatie heeft plaatsgevonden.

Aangezien het wetsvoorstel dient ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen, heeft geen consultatie hierover plaatsgevonden. Wel is de inhoud van het wetsvoorstel afgestemd met de AFM en met DNB.

2. Inhoud wetsvoorstel

De leden van de SP-fractie en de VVD-fractie hebben vragen gesteld over de exacte reikwijdte van de bevoegdheid van de toezichthouder om personen de bevoegdheid tot uitoefening van leidinggevende functies bij centrale effectenbewaarinstellingen of aangewezen kredietinstellingen, te ontzeggen.

Voor welke overtredingen kan de ontzegging worden opgelegd en voor welke leidinggevende functies geldt de ontzegging?

De ontzegging kan worden opgelegd voor overtredingen van de bij of krachtens die verordening gestelde regels, mits de overtreding is gerangschikt in de hoogste boetecategorie (3). Dan gaat het bijvoorbeeld om overtreding van het voorschrift transacties op de voorgenomen datum af te wikkelen, of het actief zijn als centrale effectenbewaarinstelling zonder over de daarvoor vereiste vergunning te beschikken. De ontzegging is tijdelijk. Een permanente ontzegging kan evenwel worden opgelegd in geval van recidive. De ontzegging geldt voor het uitoefenen van leidinggevende functies bij alle centrale effectenbewaarinstellingen of aangewezen kredietinstellingen met zetel in Nederland. Daarnaast kan de toezichthouder het feit dat een dergelijke ontzegging is opgelegd door de Nederlandse toezichthouder of door een toezichthouder in een andere lidstaat betrekken bij het (her)toetsen van de geschiktheid en betrouwbaarheid van (dagelijks) beleidsbepalers van bepaalde andere financiële ondernemingen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de toezichthouder altijd vooraf de geschiktheid en betrouwbaarheid van (dagelijkse) beleidsbepalers van genoemde instellingen toetst.

Dat is het geval.

De verordening centrale effectenbewaarinstellingen maakt mogelijk dat zich in Nederland meerdere centrale effectenbewaarinstellingen vestigen. De leden van de SP-fractie en de CDA-fractie hebben gevraagd of dit ook de verwachting is van de regering en wat dit betekent in vergelijking met de huidige situatie, waarin er slechts één centrale effectenbewaarinstelling is.

De verordening centrale effectenbewaarinstellingen creëert één Europese markt en maakt het mogelijk dat centrale effectenbewaarinstellingen hun diensten grensoverschrijdend kunnen verlenen zonder dat zij aan uiteenlopende toezichtregimes behoeven te voldoen. De verordening heeft dan ook tot doel concurrentieverstoringen binnen Europa op te heffen. Het wordt dus makkelijker voor centrale effectenbewaarinstellingen die gevestigd zijn in andere lidstaten, om hun diensten ook in Nederland aan te bieden. Of de verordening ertoe leidt dat zich in Nederland daadwerkelijk meerdere centrale effectenbewaarinstellingen vestigen, zal moeten blijken.

De leden van de PVV-fractie hebben gevraagd naar hoe het opleggen van de maximaal door de toezichthouder op te leggen boete in zijn werking gaat en of het klopt dat alle centrale effectenbewaarinstellingen en aangewezen kredietinstellingen met een jaaromzet van 200 miljoen euro een boete van 10% van de jaaromzet krijgen. Ook hebben deze leden gevraagd wanneer er sprake kan zijn van een «afzonderlijke zware overtreding».

Ter zake van overtredingen begaan door centrale effectenbewaarinstellingen en aangewezen kredietinstellingen die rechtspersoon zijn, zal de toezichthouder een maximale boete kunnen opleggen van 20 miljoen euro of, indien dat meer is, 10% van de omzet in het voorafgaande boekjaar. Het betreft een bovengrens; de in een concreet geval op te leggen boete hangt af van verschillende omstandigheden, waaronder de ernst van de overtreding. Er zal dus niet aan alle centrale effectenbewaarinstellingen en aangewezen kredietinstellingen met een jaaromzet van 200 miljoen euro bij overtredingen steeds een boete van 10% van de jaaromzet worden opgelegd.

Voorts is in het algemeen deel van de toelichting bij het wetsvoorstel is abusievelijk vermeld dat het moet gaan om een afzonderlijke zware overtreding, bedoeld is te zeggen dat het moet gaan om een overtreding.

3. Bekostiging en gevolgen voor het bedrijfsleven

De leden van de CDA-fractie en de PVV-fractie hebben gevraagd naar de hoogte van de uiteindelijke doorlopende toezichtkosten die zullen worden doorbelast aan de sector.

Verwachting is dat de AFM jaarlijks een fte in zal moeten zetten voor het doorlopend toezicht op centrale effectenbewaarinstellingen, hetgeen neerkomt op een bedrag van 150.000 euro per jaar.

De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd naar een tijdspad waarop de aangekondigde wijziging van de Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft), benodigd om de toezichtlasten te kunnen doorberekenen aan de instellingen zelf, ongeveer aan de Kamer zal worden aangeboden. In navolging hierop hebben deze leden gevraagd wanneer het doorlopend toezicht van start gaat, nu dat in ieder geval niet komende 1 januari is.

De bekostiging van het doorlopend toezicht wordt door middel van een nota van wijziging alsnog geregeld in dit wetsvoorstel. Streven is dat het wetsvoorstel per 1 januari 2016 in werking treedt, zodat het doorlopend toezicht op diezelfde datum van start zal kunnen gaan.

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd naar de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten die voortvloeien uit het wetsvoorstel en de verordening. Voorts hebben deze leden gevraagd bij wie de lagere afwikkelingskosten terechtkomen en of dit dezelfde partijen zijn, die de kosten nu moeten maken.

Het wetsvoorstel geeft uitvoering aan de verordening door de Wft daarmee op punten in lijn te brengen. Voor zover er sprake is van hogere administratieve lasten of inhoudelijke nalevingskosten vloeien deze derhalve voort uit de verordening. Uit de Impact Assessment volgt dat de verwachting van de Europese Commissie is dat door efficiëntere grensoverschrijdende afwikkeling de afwikkelingskosten voor marktpartijen zullen afnemen. Dit zijn dezelfde partijen die de kosten nu maken doordat zij gebruikmaken van de diensten van centrale effectenbewaarinstellingen. De precieze hoogte van de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten als gevolg van de verordening is afhankelijk van de uitwerking van de normen in de verordening in technische standaarden door de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA). Die uitwerking is momenteel nog niet definitief.

De leden van de PVV-fractie stellen vast dat dit wetsvoorstel erin voorziet dat de kosten die de AFM maakt voor de verlening van een vergunning in werking kunnen worden gebracht bij de verzoekende effectenbewaarinstelling. De leden van de PVV-fractie vragen hoe hoog deze kosten maximaal kunnen zijn.

Het wetsvoorstel voorziet erin dat de kosten € 175 per uur dat de AFM werkzaamheden verricht, bedragen met een maximum van € 150.000.

De leden van de PVV-fractie merken op dat de Europese Commissie een Impact Assessment heeft uitgevoerd om de financiële gevolgen van de invoering van de verordening op het Europese bedrijfsleven te bepalen. Deze leden vragen wat de resultaten hiervan zijn en indien deze nog niet beschikbaar zijn, wanneer hier meer bekend over gemaakt zal worden.

De Impact Assessment van de Europese Commissie is opgesteld in het kader van de voorbereiding van het voorstel voor de verordening centrale effectenbewaarinstellingen en is terug te vinden via de website van de Commissie.3

4. Overig

De leden van de CDA-fractie maken van de gelegenheid gebruik om te informeren naar de stand van zaken rondom de nauwere samenwerking op het gebied van belasting op financiële transacties (FTT).

In het regeerakkoord is opgenomen dat Nederland zich kan aansluiten bij de versterkte samenwerking indien een heffing op de financiële sector aan drie voorwaarden voldoet, namelijk: (i) de Nederlandse pensioenfondsen blijven gevrijwaard van een financiële sector belasting; (ii) er is geen disproportionele samenloop met de huidige bankenbelasting, en; (iii) de inkomsten vloeien terug naar de lidstaten. Nederland doet niet mee aan de kopgroep omdat in het huidige voorstel pensioenfondsen wel belast worden door de FTT. Wel houdt Nederland de discussie van de elf lidstaten goed inde gaten, ook met het oog op de mogelijke effecten van deze belasting op niet participerende lidstaten. Sinds het huidige voorstel in februari 2013 is gepresenteerd, proberen de elf participerende lidstaten een akkoord te bereiken. Tot nu toe is er nog geen overeenstemming bereikt. Zodra een akkoord is bereikt, zal de regering beoordelen wat de effecten van deze belasting zijn en of de uitkomst voldoet aan de door het regeerakkoord gestelde eisen.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201).

X Noot
2

Stb. 2015, 97.

Naar boven