Besluit van 19 februari 2015 tot wijziging van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten in verband met de uitvoering en handhaving van verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PbEU 2014, L 257)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 14 oktober 2014, FM/2014/1535 M, directie Financiële Markten;

Gelet op de artikelen 1:24, derde lid, 1:25, derde lid, 1:50a, 1:79, eerste lid, onderdeel b, 1:80, eerste lid, onderdeel b, en 1:81 van de Wet op het financieel toezicht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 december 2014, nr. W.06.14.0394/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 16 februari 2015, FM/2014/1989 M, directie Financiële Markten;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van het artikel door een puntkomma een definitie toegevoegd, luidende:

verordening (EU) nr. 909/2014 (centrale effectenbewaarinstellingen):

verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PbEU 2014, L 257).

B

Aan artikel 2 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • m. voor verordening (EU) nr. 909/2014 (centrale effectenbewaarinstelllingen):

    • 1°. ten aanzien van de artikelen 9, voor zover het een bank betreft, 39 tot en met 47, 54 tot en met 57 en 59 en 60: de Nederlandsche Bank;

    • 2°. ten aanzien van de artikelen 3 tot en met 7, 9, voor zover het een andere onderneming dan een bank betreft, 16 tot en met 20, 23, 26 tot en met 38 en 48 tot en met 53: de Autoriteit Financiële Markten.

C

Artikel 2a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De Nederlandsche Bank vraagt advies aan de Autoriteit Financiële Markten voordat zij:

    • a. beslist op een aanvraag als bedoeld in de artikelen 14, 15 en 17 van verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR), of in het kader van artikel 3:28a van de wet, voor zover betrekking hebbend op de artikelen 26 tot en met 35 en 51 tot en met 54 van die verordening, indien in dat kader dient te worden beoordeeld of wordt voldaan aan het bij of krachtens het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen bepaalde; of

    • b. een vergunning intrekt op grond van artikel 20 van verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR).

2. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De Autoriteit Financiële Markten brengt het advies schriftelijk uit binnen zes weken na het verzoek.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt «de vergunning of de instemming» vervangen door: de vergunning, instemming of intrekking.

D

Na artikel 2a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2b

  • 1. Indien de Autoriteit Financiële Markten voornemens is een vergunning te verlenen als bedoeld in de artikelen 16 of 19 van verordening (EU) nr. 909/2014 (centrale effectenbewaarinstellingen), een vergunning in te trekken op grond van artikel 20 van die verordening of op grond van artikel 1:79 of 1:80 van de wet een besluit te nemen ter zake van overtreding van de artikelen 26 tot en met 31 en 48 tot en met 53 van die verordening, stelt zij de Nederlandsche Bank van het voorgenomen besluit in kennis.

  • 2. Indien de Nederlandsche Bank naar aanleiding van een inkennisstelling als bedoeld in het eerste lid, oordeelt dat zwaarwegende redenen betreffende de soliditeit van de betrokken onderneming of de stabiliteit van het financiële stelsel daar aanleiding toe geven, kan zij een bindende aanbeveling doen aan de Autoriteit Financiële Markten omtrent een besluit als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Een bindende aanbeveling als bedoeld in het tweede lid is met redenen omkleed en wordt binnen zes weken na de inkennisstelling, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk ingediend.

  • 4. De Autoriteit Financiële Markten geeft uitvoering aan de bindende aanbeveling, bedoeld in het tweede lid. Indien de Autoriteit Financiële Markten uitvoering geeft aan de aanbeveling door een besluit te nemen, maakt de aanbeveling deel uit van het te nemen besluit.

E

Aan bijlage 1 wordt toegevoegd:

Verordening (EU) nr. 909/2014 (centrale effectenbewaarinstellingen):

Artikelen 3, 5, eerste en tweede lid, 6, eerste tot en met vierde lid, 7, eerste tot en met derde en achtste tot en met tiende lid, 9, eerste lid, 16, eerste, derde en vierde lid, 18, eerste tot en met derde lid, 19, eerste, derde, vijfde, zesde en achtste lid, 20, vijfde lid, 23, eerste, derde, zesde en zevende lid, 26, eerste tot en met zevende lid, 27, eerste tot en met zevende lid, 28, eerste tot en met derde lid, vijfde en zesde lid, 29, eerste en tweede lid, 30, eerste tot en met vierde lid, 32, eerste en tweede lid, 33, eerste tot en met vierde lid, 34, eerste tot en met achtste lid, 35, 36, 37, eerste tot en met derde lid, 38, eerste tot en met zevende lid, 39, eerste tot en met derde lid en vijfde tot en met zevende lid, 40, 41, eerste tot en met derde lid, 42, 43, 44, 45, eerste tot en met zesde lid, 46, eerste tot en met vijfde lid, 47, eerste en tweede lid, 48, eerste tot en met negende lid, 49, eerste tot en met vierde lid, 50, 51, 52, eerste en tweede lid, 53, eerste tot en met derde lid, 54, eerste en zevende lid, 56, eerste lid, 57, vijfde lid, en 59, eerste tot en met vierde lid.

F

Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tabel met de opsomming van artikelen met bijbehorende boetecategorienummers vervalt onder de aanduiding «Verordening (EU) nr. 236/2012 (short selling en kredietverzuimswaps)» het volgende artikel met bijbehorende boetecategorienummer:

15

1

2. Aan de bijlage wordt toegevoegd:

Verordening (EU) nr. 909/2014 (centrale effectenbewaarinstellingen):

Boetecategorie 1: artikelen 7, achtste lid, 9, eerste lid, 19, achtste lid, 26, vierde lid, 28, zesde lid, 29, eerste en tweede lid, 30, derde lid, 34, eerste tot en met achtste lid, 35, 38, zesde lid en 48, zevende lid.

Boetecategorie 2: artikelen 6, eerste tot en met vierde lid, 7, eerste, tweede, negende en tiende lid, onderdelen b en c, 19, vijfde lid, 20, vijfde lid, 23, derde, zesde en zevende lid, 26, eerste tot en met derde, en vijfde tot en met zevende lid, 27, eerste tot en met zevende lid, 28, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, 30, eerste en tweede lid, 32, eerste en tweede lid, 33, eerste tot en met vierde lid, 36, 37, eerste tot en met derde lid, 38, zevende lid, 39, eerste tot en met derde lid en vijfde tot en met zevende lid, 40, 41, eerste tot en met derde lid, 42, 43, 44, 45, eerste tot en met zesde lid, 46, eerste tot en met vijfde lid, 47, eerste en tweede lid, 48, eerste, derde tot en met zesde lid, en achtste en negende lid, 49 eerste tot en met vierde lid, 50, 51, eerste en tweede lid, 52, eerste en tweede lid, 53, eerste tot en met derde lid, 54, zevende lid en 57, vijfde lid.

Boetecategorie 3: artikelen 3, 5, eerste en tweede lid, 7, derde lid, 16, eerste, derde en vierde lid, 18, eerste tot en met derde lid, 19, eerste, derde en zesde lid, 23, eerste lid, 30, vierde lid, 38, eerste tot en met vijfde lid, 48, tweede lid, 54, eerste lid, 56, eerste lid en 59, eerste tot en met vierde lid.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 19 februari 2015

Willem-Alexander

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Uitgegeven de vijfde maart 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012, PbEU 2014, L 257 (hierna: verordening) voorziet in Europees geharmoniseerde regels op het gebied van het afwikkelen van effectentransacties. De verordening heeft tot doel de risico’s van afwikkeling verder te verkleinen, de efficiëntie ervan te verhogen en geharmoniseerde eisen te stellen aan centrale effectenbewaarinstellingen (Central Securities Depositories, CSD’s). De verordening bevat geharmoniseerde vereisten voor de vergunningverlening aan en het toezicht op centrale effectenbewaarinstellingen.

Dit besluit voorziet erin dat in het kader van de uitvoering en handhaving van de verordening zowel de Nederlandsche Bank (DNB) als de Autoriteit Financiële Markten (AFM) worden aangewezen als bevoegde autoriteit. Ten behoeve van de verdeling van bevoegdheden tussen DNB en de AFM is telkens gekeken naar de specifieke verantwoordelijkheden en deskundigheden van beide toezichthouders. Daarnaast wijst dit besluit de artikelen uit de verordening aan, bij overtreding waarvan een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Voorts krijgt DNB de mogelijkheid om – mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan – met betrekking tot enkele onderwerpen uit de verordening ten aanzien waarvan de AFM als bevoegde autoriteit wordt aangewezen, een negatief bindend advies aan de AFM te geven.

Artikelsgewijs

Artikel I

A

Onderdeel A voegt de verordening toe aan de definities in artikel 1 van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten.

B

In artikel 2 is ten aanzien van de relevante bepalingen uit de verordening telkens aangegeven welke toezichthouder wordt aangewezen als bevoegde autoriteit. Voor de uitvoering en handhaving van de bepalingen uit de verordening die vooral betrekking hebben op ordelijke en transparante financiële marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten of financiële ondernemingen, is de AFM aangewezen als toezichthouder. DNB is aangewezen als toezichthouder ten aanzien van de bepalingen uit de verordening die vooral betrekking hebben op de soliditeit van de op de financiële markten werkzame ondernemingen of de stabiliteit van het financiële stelsel.

C

Artikel 2a is ingevoerd met het Wijzigingsbesluit financiële markten 2014 en gewijzigd bij het Wijzigingsbesluit financiële markten 2015. Daarbij is evenwel verzuimd om artikel 20 van verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR)1 op te nemen in de opsomming van artikel 2a, eerste lid, van het besluit. Deze omissie wordt hierbij hersteld. Concreet betekent dit dat DNB in het vervolg ook in het kader van de intrekking van een vergunning (artikel 18 van verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR)) advies moet vragen aan de AFM.

D

Op grond van artikel 1:50a Wft kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de samenwerking tussen de toezichthouders. Artikel 2b van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten bevat een regeling met betrekking tot de samenwerking tussen de AFM en DNB in het kader van de verlening van een vergunning (artikelen 16 en 19 van de verordening), de intrekking van een vergunning (artikel 20 van de verordening) en de handhaving van bepaalde artikelen uit de verordening. Deze regeling is afgestemd met beide toezichthouders. Het eerste lid bepaalt dat de AFM de niet-vergunningverlenende toezichthouder (DNB) op de hoogte stelt indien de AFM voornemens is op grond van de verordening een vergunning te verlenen, in te trekken of handhavend op te treden bij overtreding van bepaalde artikelen uit de verordening. Naar aanleiding van het voorgenomen besluit kan nadere afstemming tussen de toezichthouders plaatsvinden. Dit neemt echter niet weg dat in een concrete situatie tussen beide toezichthouders verschil van inzicht kan bestaan met betrekking tot de vraag of een vergunning al dan niet zou moeten worden verleend of ingetrokken. Bepaald wordt dat indien het verschil van inzicht ook na onderlinge afstemming niet te overbruggen blijkt te zijn, het standpunt van DNB ten aanzien van het besluit of al dan niet een vergunning wordt verleend of ingetrokken of handhavend moet worden opgetreden onder bepaalde omstandigheden doorslaggevend is. Indien DNB constateert dat zwaarwegende redenen betreffende de soliditeit van de betrokken onderneming of de stabiliteit van het financiële stelsel daar aanleiding toe geven, kan DNB een bindende aanbeveling doen. In het derde lid wordt geregeld dat een bindende aanbeveling binnen zes weken na de in kennisstelling door de AFM dient te worden gegeven. Na het verstrijken van de daarvoor geldende termijn van zes weken, is DNB niet langer bevoegd een bindende aanbeveling te geven. Voorts wordt bepaald dat een bindende aanbeveling altijd met redenen omkleed moet zijn. In het vierde lid wordt geregeld dat de AFM een bindende aanbeveling altijd dient te volgen. Dit betekent dat de AFM (de vergunningverlenende toezichthouder) in voorkomende gevallen een besluit dient te nemen met inachtneming van de gemotiveerde bindende aanbeveling van DNB.

Een bindende aanbeveling kwalificeert als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat tegen een bindende aanbeveling in beginsel bezwaar en beroep mogelijk is. Dit zou betekenen dat de AFM in bezwaar kan gaan en beroep kan instellen tegen een door DNB gegeven bindende aanbeveling. Het is echter onwenselijk dat de uitvoering van de verordening kan worden belemmerd door geschillen tussen DNB en de AFM. Om dit te voorkomen, zal in het thans in voorbereiding zijnde wetsvoorstel ter uitvoering van de verordening een bepaling worden opgenomen waarmee artikel 2b wordt toegevoegd aan de zogeheten negatieve lijst van hoofdstuk 1 van bijlage 2 bij de Awb. Zodoende zal een bindende aanbeveling zijn uitgesloten van de mogelijkheid van bezwaar en beroep. De uitzondering van een bindende aanbeveling van de mogelijkheid van bezwaar en beroep doet niet af aan de rechtsbescherming van belanghebbenden. Doordat een bindende aanbeveling van DNB deel uitmaakt van het besluit van de AFM waarbij uitvoering wordt gegeven aan die bindende aanbeveling, kan een belanghebbende door bezwaar en beroep in te stellen tegen dat besluit opkomen tegen de bindende aanbeveling.

E en F

Door middel van de wijzigingen in deze onderdelen is vastgesteld bij welke overtredingen van de verordening een last onder dwangsom of bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Bij de bepaling in welke boetecategorie overtredingen vallen, is zoveel mogelijk rekening gehouden met alle mogelijk relevante omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van de overtreding. De lichtere, administratieve verplichtingen, zoals het (al dan niet periodiek) verstrekken van bepaalde informatie door een centrale effectenbewaarinstelling aan de toezichthouder, zijn opgenomen in boetecategorie 1. Zwaardere informatieverplichtingen, zoals bepaalde meldplichten, alsmede eisen aan de interne bedrijfsvoering van centrale effectenbewaarinstellingen, zijn opgenomen in boetecategorie 2. In boetecategorie 3 zijn voorschriften opgenomen die betrekking hebben op de meest essentiële eisen die de verordening stelt, zoals de vergunningplicht voor centrale effectenbewaarinstellingen.

Voorts wordt artikel 15 (en het bijbehorende boetecategorienummer) van de verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PbEU 2012, L 86) geschrapt uit bijlage 2. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 72 van de verordening. Dat artikel schrapt artikel 15 uit de hiervoor genoemde verordening.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. Afgeweken wordt van de regel van de vaste verandermomenten. De reden hiervoor is dat met dit besluit uitvoering wordt gegeven aan Europese regelgeving.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli inzake otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven