34 200 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2014

Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 juni 2015

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het rapport van de Algemene Rekenkamer «Resultaten verantwoordingsonderzoek 2014 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)» (Kamerstuk 34 200 VIII, nr. 2).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni 2015. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic

1

Hoe gaat u ervoor zorgen dat de 1,2 miljard euro, die beschikbaar is gesteld voor de professionalisering van leraren, ook daadwerkelijk wordt besteed aan de professionalisering van leraren?

Deze € 1,2 miljard is bedoeld voor professionalisering van circa 200.000 leraren in het basis- en voortgezet onderwijs. Dit bedrag is door de ARK zelf berekend op basis van de begroting, het jaarverslag (2014) en aanvullende informatie van OCW.Het gaat om bedragen die worden uitgekeerd via de lumpsum, de Prestatiebox en subsidies en die in de OCW begroting bij artikel 1, 3 en 9 worden vermeld. Bij de berekening is de ARK uitgegaan van de vuistregel dat schoolbesturen ongeveer 10 procent van hun budget voor personeel in de lumpsum beschikbaar hebben voor nascholing. Van deze € 1,2 miljard is respectievelijk 88 procent in PO (€ 570 miljoen) en 87 procent in het VO (€ 478,3 miljoen.) onderdeel van de lumpsumfinanciering. Daarvoor geldt dat scholen hierbij bestedingsvrijheid hebben omdat zij zelf het beste kunnen bepalen hoe zij hun middelen kunnen inzetten. De lumpsumfinanciering doet wel een beroep op goede en transparante verantwoording door scholen zelf. Hierin kunnen scholen zich nog verbeteren; OCW stimuleert scholen gericht hiertoe.

Een klein deel van de € 1,2 miljard (8 procent in PO, € 55 miljoen en 6 procent in VO, € 32 miljoen) verloopt via de prestatiebox. De middelen in de prestatiebox zijn gekoppeld aan landelijke kwaliteitsafspraken met de sectorraden. Een ander klein deel wordt via subsidieregelingen aan scholen c.q. leraren uitgekeerd. Respectievelijk 4 procent in het PO (€ 23,4 miljoen) en 6 procent in het VO (€ 31 miljoen) wordt uitgekeerd via de Lerarenbeurs. Dat geld gaat voor een gedeelte naar de leraar zelf als studiekostenvergoeding en verder naar de schoolbesturen, om de leraar te vervangen tijdens diens studieverlof. In het VO wordt daarnaast 1 procent (€ 5,4 miljoen) besteed aan een subsidie voor proefprojecten met «professionele leergemeenschappen» en voor begeleiding van startende leraren.

De Algemene Rekenkamer (ARK) publiceerde op 4 juni het onderzoek «Onderwijsmonitor, Ontwikkelingen in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs in beeld» dat de ARK op verzoek van de Tweede Kamer heeft uitgevoerd. Doel van dit onderzoek is indicatoren te ontwikkelen die iets zeggen over de mate waarin aan randvoorwaarden wordt voldaan voor het realiseren van goed onderwijs. OCW heeft daarnaast een set van indicatoren ontwikkeld die iets zeggen over de output en outcome van onderwijs, op landelijk niveau.

2

Welke maatregelen wilt u nemen om de jaarrekening en het jaarverslag van schoolbesturen te verscherpen?

Het jaarverslag is een belangrijk instrument bij het vormen van een oordeel over de wijze waarop de scholen de middelen inzetten voor de onderwijsprestaties. De inrichtingsvereisten voor het jaarverslag schrijven dan ook voor dat de instellingen in hun jaarverslag moeten rapporteren over onderwijskundige zaken en de onderwijskundige prestaties in het verslagjaar. Dat moet voldoende basis zijn voor de verantwoording en op dit moment wordt dan ook geen nadere aanscherping van de Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs overwogen waar het gaat om het expliciet benoemen van onderwerpen. Om te stimuleren en te borgen dat de instellingen verbeteringen aanbrengen bij het rapporteren over de resultaten zal dit punt nadrukkelijk worden uitgedragen. Ook in het periodieke overleg met de brancheorganisaties zal worden aangedrongen op het belang van een volledig jaarverslag, waarin over de onderwijsprestaties op adequate en inzichtelijke wijze wordt gerapporteerd.

3

Worden de resterende problemen bij het subsidiebeheer van de Dienst Uitvoering Onderwijs in 2015 definitief opgelost?

De Algemene Rekenkamer beschrijft in paragraaf 4.1.1. de problematiek met betrekking tot het subsidiebeheer. Daarin wordt aangegeven dat de opzet van het subsidieproces op orde is. De resterende problemen zitten met name in de werking van het proces: bij de controle zijn er nog teveel financieel- beheerfouten aangetroffen. De Algemene Rekenkamer geeft aan dat het zaak is nu de werking van het proces op voldoende niveau te krijgen.

Door implementatie van een nieuw, digitaal ondersteund, subsidieproces en door een verbeterde interne controle in de eerste helft 2015, verwacht OCW de resterende problemen in 2015 op te lossen. In het nieuwe digitaal ondersteunde subsidieproces wordt de uiteindelijke toets op correcte subsidieverstrekking expliciet door de uitvoerder DUO gedaan.

4

Worden de verantwoordingsrichtlijnen, die voor schoolbesturen gelden, veranderd en geharmoniseerd? Zo ja, wanneer?

Op dit moment geldt voor alle onderwijsinstellingen één geharmoniseerde richtlijn voor de inrichting van zowel de jaarrekening als het jaarverslag. De verantwoording biedt inzicht in zowel de financiële positie van de instellingen als in de wijze waarop zij de middelen inzetten om hun doelen te bereiken.

5

Leidt de constatering dat de prestaties die zijn gefinancierd uit de prestatiebox slechts globaal worden genoemd, niet tot de conclusie dat dit deel van de bekostiging niet rechtmatig is besteed?

Nee, deze conclusie is niet juist.

De prestatiebox is geen subsidie met een specifieke verantwoordingslast, maar betreft aanvullende bekostiging. Deze aanvullende bekostiging wordt door schoolbesturen verantwoord in de jaarrekening en de jaarverslaglegging, zoals bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. De controleverklaring bij de jaarrekening bevat daarmee tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de middelen uit de prestatiebox.

6

Wanneer verwacht u het verbetertraject rondom het «schatkistbankieren» te hebben afgerond?

Voor het verbetertraject zijn verschillende acties uitgezet. Een van de acties is het uitvoeren van een onderzoek naar het risicobeheer en de risicobeheersing van het schatkistbankieren binnen OCW. Dit onderzoek zal na de zomer starten. Het rapport hierover zal met een beleidsreactie voor het zomerreces 2016 aan de Tweede Kamer worden verstuurd. Daarnaast geeft OCW invulling aan het aandachtspunt van de Algemene Rekenkamer over de dossiervorming.

7

Is er een plan van aanpak, zoals ook eerder aan de Kamer was toegezegd, om de onvolkomenheden die inmiddels twee tot drie jaar achtereen zijn geconstateerd zo spoedig mogelijk te verhelpen?

Voor elk van de onvolkomenheden is een separaat plan van aanpak gemaakt. De uitvoering van de plannen van aanpak heeft op het terrein van subsidiebeheer, financieel beheer NA en financieel beheer RCE inmiddels geleid tot de implementatie van nieuw ontworpen processen die in opzet in orde zijn. 2015 staat in het teken van het ordelijk uitvoeren van deze processen.

Voor de onvolkomenheden met betrekking tot de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst voor het bestuursdepartement en DUO (BIR) zijn ook plannen van aanpak opgesteld. De Algemene Rekenkamer stelt vast dat OCW in 2014 flinke stappen heeft gezet op het terrein van de informatiebeveiliging. OCW neemt de aanbeveling van de AR over om in 2015 de BIR zo volledig mogelijk verder te implementeren en onderzoek te laten verrichten naar de werking van enige maatregelen zoals het uitvoeren van zelf-assessments en aandacht voor toegang.

8

Welke actie wordt er ondernomen naar aanleiding van de constatering van de Autoriteit Financiële Markten dat de wettelijke (accountants) controle bij 60 procent van de beoordeelde controles bij (semi-)publieke organisaties onder de maat is?

In het onderwijs heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) een sturende en controlerende taak bij het toezicht op de uitvoering van de controletaken door de instellingsaccountants. Het beperkte aantal en de omvang van de daarbij geconstateerde omissies geven aan dat dit systeem adequaat functioneert. Naar aanleiding van de in het rapport van de Autoriteit Financiële Markten geconstateerde tekortkomingen is op initiatief van het Ministerie van Financiën nader verleg gevoerd over de mogelijke uitbreiding van het aantal instellingen dat als zogeheten Organisatie van Openbaar Belang (OOB) onderworpen is aan een aangescherpte procedure bij het afgeven van de controleverklaring bij de jaarrekening. Daarbij is ook de onderwijssector in beschouwing genomen, vanwege de belangrijke rol die accountants hebben bij het toezicht. Uit de wijze waarop toezicht wordt gehouden en de inspectie haar toezicht op de accountants uitvoert, blijkt dat er voldoende waarborgen zijn en dat het verlenen van de OOBstatus aan onderwijsinstellingen weinig toegevoegde waarde zal hebben. Alleen de grotere instellingen voor wetenschappelijk onderzoek, die niet passen in de toezichtstructuur van de inspectie, zijn aangedragen als OOB instelling.

9

Wat is de oorzaak van de te vroege vooruitbetaling aan het Commissariaat van de Media?

Deze te vroege vooruitbetaling is het gevolg van een samenloop van omstandigheden, als gevolg van ziekte, tijdelijke vervanging en het niet kennen van specifieke handelingen die rond de jaarafsluiting in het systeem moeten worden verricht. Inmiddels zijn er maatregelen genomen, gericht op het aanscherpen van het betaalproces rond de jaarafsluiting waardoor deze fouten niet meer kunnen voorkomen. Tevens is OCW samen met de zogenaamde «3F» departementen (SZW, VWS en Financiën) en DUO bezig met vernieuwing van het financiële systeem en aansluiting op het bestaande «3F» samenwerkingsverband. Daarmee wordt ook het betaalproces naar de toekomst geborgd. Over deze betaling bent u geïnformeerd met de brief van 3 februari 2015, Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 82.

Naar boven