34 200 VII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2014

Nr. 5 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 juni 2015

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het Jaarverslag Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2014 (Kamerstuk 34 200 VII, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni 2015. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Berndsen-Jansen

De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

1

Hoe ver is het onderzoek naar het gebruik van de Zondagswet door gemeenten gevorderd?

Antwoord: Op 16 oktober jl. heb ik de Tweede Kamer bericht dat er weinig bekend is over de werking van de Zondagswet in de praktijk (Kamerstuk 34 000 VII, nr. 6). De regering acht het daarom van belang eerst te onderzoeken hoe de wet op dit moment in de praktijk functioneert. Momenteel onderzoekt de Vrije Universiteit wat de juridische en grondrechtelijke aspecten zijn van de Zondagswet. Het onderzoeksbureau Necker van Naem onderzoekt daarnaast hoe vaak de Zondagswet wordt toegepast en hoe burgemeesters de werking van de wet en het eventuele intrekken ervan ervaren. In dit kader wordt ook een expertmeeting met burgemeesters georganiseerd. Deze onderzoeken worden naar verwachting in de zomer afgerond. Over de uitkomsten wordt de Kamer nader geïnformeerd.

2

Wat is de laatste stand van zaken rondom de lobby van Nederland bij de voorbereiding van de Europese Urban Agenda?

Antwoord: Met de Urban Agenda wil het kabinet het EU-beleid meer «Urban Proof» maken. Hierdoor kunnen steden het volle groeipotentieel voor groei en banen gaan realiseren, en maximaal gaan bijdragen aan een duurzaam, concurrerend en leefbaar Europa. Hiertoe beoogt de Europese Urban Agenda een betere betrokkenheid van steden bij het EU-beleid en nauwere samenwerking tussen steden, lidstaten en Europese Commissie bij het verbeteren van het huidige EU-beleid. De Urban Agenda richt zich daarbij op betere Europese regelgeving voor steden («Better Regulation»), minder belemmeringen bij het gebruik van Europese fondsen voor steden en betere kennisdeling en samenwerking tussen steden.

De vormgeving van de Urban Agenda wordt gezamenlijk gedaan met de Europese instellingen, lidstaten en Nederlandse steden/provincies en de vertegenwoordigende koepels (VNG/IPO). Dit is een continu dialoog. Op nationaal niveau is de taskforce Urban Agenda hier het gremium voor. Op Europees niveau wordt er gesproken in de Urban Development Group (lidstaten en EU instellingen).

Een laatste ontwikkeling is de publicatie van het rapport «Results of the Public Consultation on the key features of an EU Urban Agenda» van de Europese Commissie gepresenteerd op 2 juni. In samenwerking met bovenstaande partijen en in de benoemde gremia zal dit worden besproken.

3

Hoeveel initiatieven zijn reeds gemeld voor de experimentenwet aangaande democratische vernieuwing?

Antwoord: In maart 2015 hebben het Ministerie van BZK en de VNG een open uitvraag gedaan aan gemeenten om met voorstellen voor de Experimentenwet te komen. Deze uitvraag heeft geleid tot ruim 75 voorstellen van 25 gemeenten, waarbij een zorgvuldige beoordeling met betrokken departementen en gemeenten moet uitwijzen welke initiatieven zich lenen voor het opnemen in een experimentenwet

4

Hoeveel gemeenten zijn aangesloten op mijn.overheid.nl?

Antwoord: Er zijn 38 gemeenten aangesloten op mijn.overheid.nl

5

Welke bevoegdheden en doorzettingsmacht heeft de Nationaal Commissaris Digitale Overheid precies?

Antwoord: De Digicommissaris heeft van het kabinet de opdracht gekregen om als overheidsbrede regisseur «beleidsontwikkeling en vernieuwing aan te jagen, daarmee de totstandkoming van (voorzieningen voor) de Digitale Overheid te bevorderen, het beheer van essentiële voorzieningen te borgen en het gebruik van die voorzieningen te stimuleren» (Kamerstuk 26 643, nr. 314). Hij heeft uitdrukkelijk een onafhankelijk positie. De governance is dusdanig vormgegeven dat de Digicommissaris direct toegang heeft tot de Ministeriele Commissie Digitale Overheid.

6

Welke mogelijkheden bestaan er sinds de vervanging van de GBA door de BRP om voor baby's, die voor het moment van aangifte van de geboorte in een andere gemeente dan zij geboren zijn overlijden, het proces van aangifte van geboorte en overlijden te versimpelen, zodanig dat beide akten in eenzelfde gemeente aan te vragen zijn, en de toch al belaste ouders niet meer naar twee verschillende gemeenten hoeven te gaan?

Antwoord: De aangifte van geboorten en overlijden betreft de burgerlijke stand en heeft geen verband met de invoering van de Wet BRP in 2014. Akten worden altijd opgemaakt in de gemeente waar het feit zich heeft voorgedaan (Burgerlijk Wetboek Boek 1) en zullen dus ook opgevraagd moeten worden in de gemeente waar de akte zich bevindt. Overigens wordt de aangifte van overlijden door de begrafenisondernemer gedaan, en wordt de burger hier niet mee belast.

7

Wat gaat u ondernemen om te zorgen dat ook die 19% van de gemeenten die niet voldoen aan de eisen van de inrichting, werking en beveiliging van de BRP uiteindelijk wel voldoen aan de gestelde eisen? Op welke termijn verwacht u hiervan welke resultaten? Is daarvan een kostenreductie te verwachten?

Antwoord: Er is een verbeterplan opgesteld voor gemeenten die onder de norm scoren. Inmiddels zijn deze slechtst scorende gemeenten al benaderd om verbeteringen door te voeren. Zij krijgen hierbij ondersteuning vanuit het Ministerie van BZK (door de Rijksdienst voor de Identiteitsgegevens). Verwacht wordt dat deze gemeenten bij de volgende meting – de jaarlijkse uitvoering van het evaluatie-instrument BRP – beter zullen scoren op die onderdelen waar zij eerst niet aan voldeden. Overigens ziet het College Bescherming Persoonsgegevens toe op de uitvoering van de Wet BRP en kan gemeenten sancties opleggen. Er is geen kostenreductie te verwachten, aangezien het hier gaat om het voldoen aan normen.

8

Op welke termijn zal de risicogerichte aanpak landelijk worden uitgerold en welke resultaten kunnen op welke termijn worden ingeboekt van de investering van 13 miljoen euro om extra adresfraude op te sporen en relevante gegevens proactief te delen via een nieuw op te richten samenwerkingsverband van overheden en instanties? Op welke termijn verwacht u 42 miljoen euro per jaar aan baten vanwege de opgespoorde fraude? Waar slaan deze veronderstelde baten precies neer?

Antwoord: De risicogerichte aanpak is in 2015 begonnen met een opstartfase. In het opstartjaar zal met minimaal 135 gemeenten ervaren worden hoe effectief deze aanpak is. Daarbij worden 10.000 huisbezoeken afgelegd en 5000 administratieve adresonderzoeken uitgevoerd. De verwachting is in de opstartfase 7.500 potentiële fraudegevallen te vinden, waarbij een resultaat van € 21 miljoen aan baten wordt verwacht, vanwege de opgespoorde fraude. Ook wordt in deze periode het nieuw op te richten samenwerkingsverband vormgegeven. Aansluitend zal een evaluatie plaatsvinden, waarna een jaarlijkse structurele opbrengst van € 42 miljoen aan baten vanwege opgespoorde fraude wordt verwacht. De veronderstelde baten zullen deels aan de inkomstenkant van de rijksbegroting neerslaan in de vorm van bijvoorbeeld geïnde openstaande belastingaanslagen of onterecht afgetrokken hypotheekrente van de inkomstenbelasting en deels aan de uitgavenkant in de vorm van onterecht verstrekte uitkeringen en toeslagen waaronder huurtoeslag en kinderopvangtoeslag.

9

Hoe vordert het instellen van de Referendumcommissie ter uitvoering van de Wet raadgevend referendum?

Antwoord: Momenteel worden de beoogd voorzitter en leden van de referendumcommissie benaderd. De Kamers worden, conform hetgeen in de Wet raadgevend referendum daarover is bepaald, binnen 4 weken na inwerkingtreding van de wet geïnformeerd over de samenstelling van de commissie.

10

Welk nut dient de zinsnede in het jaarverslag «Het kabinet wacht met de inwerkingtreding van de wet totdat in ieder geval de behandeling van voorstel tot wijziging van de wet van de leden Fokke, Voortman en Schouw strekkende tot opneming van een horizonbepaling en een opkomstdrempel in de wet is afgerond.» nu de behandeling van deze wet op het moment van publiceren van het jaarverslag reeds enige tijd is afgerond?

Antwoord: Op 20 januari jl. heeft de Eerste Kamer het voorstel van wet van de leden Fokke, Voortman en Schouw tot wijziging van de Wet raadgevend referendum, houdende opneming van een opkomstdrempel en een horizonbepaling aanvaard. Ten aanzien van de bekrachtiging van dit voorstel heb ik op 26 februari beide Kamers geïnformeerd (Kamerstuk 33 934, letter F). De publicatie in het Staatsblad heeft in maart 2015 plaatsgevonden. De Wet raadgevend referendum is gelijktijdig in het Staatsblad gepubliceerd. De inwerkingtreding vindt dan plaats op de eerste dag van de vierde maand na publicatie in het Staatsblad, dus op 1 juli 2015.

11

Kunt u de onderzoeksopzet en de verwachte datum van presentatie van de voor 2015 aangekondigde twee onderzoeken ten aanzien van de vraag welke problemen slachtoffers van identiteitsfraude en -fouten ervaren, en hoe overheidsorganen hen behandelen, nader toelichten?

Antwoord: Door middel van interviews worden organisaties in de publieke en private sector bevraagd naar de manier waarop zij omgaan met slachtoffers van identiteitsfraude. Daarbij wordt aandacht besteed aan onder andere de schade die slachtoffers oplopen, de obstakels die zij ondervinden als zij deze schade willen herstellen en de eventuele compensatie waar zij een beroep op kunnen doen. Streven is om in het najaar de resultaten te kunnen presenteren. Tegelijkertijd is de Belastingdienst in gesprek met slachtoffers van identiteitsfraude om hun persoonlijke ervaringen in kaart te brengen. Er wordt gestreefd naar oplevering van de resultaten eind 2015.

12

Wanneer kan nadere invulling van het co-loceren van de AIVD en MIVD verwacht worden?

Antwoord: Op basis van een nieuwe uitwerking wordt rond de zomer van dit jaar een actualisatie uitgevoerd waarover de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd, zoals ik u in de bestuurlijke reactie naar aanleiding van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer bij de AIVD heb toegezegd.

13

Betekenen ontvangstentegenvallers voor de uitvoering van veiligheidsonderzoeken bij de AIVD dat mede daardoor bezuinigd moet worden op de uitgaven? Zo nee, hoe moet de desbetreffende passage onder het kopje «uitgaven» op p. 27 dan wel worden gelezen?

Antwoord: De AIVD heeft gestuurd op het opvangen van de tegenvaller op de ontvangsten binnen de eigen begroting. Hiervoor is geen bezuiniging noodzakelijk geweest aangezien de personeelsuitgaven in 2014 een meevaller kende, doordat bijna de volledige uitstroom van de reorganisatie al in 2014 was gerealiseerd.

14

Waaruit bestaat precies de onderbesteding op de uitgaven bij de AIVD ter waarde van 5,5 miljoen euro?

Antwoord: Zie antwoord op vraag 13.

15

Op welke wijze zijn in 2014 de aanbevelingen uit het WRR-rapport iOverheid (verder) geïmplementeerd en opgevolgd?

Antwoord: Kern van het rapport van de WRR is dat digitale datastromen een cruciale rol zijn gaan spelen in het verkeer tussen overheid, burgers en private partijen. In de kabinetsreactie op het WRR-rapport is aangegeven dat het kabinet alleen regie kan hebben op het eigen handelen en daarbij geen aparte instituten wil oprichten die hierin een functie hebben. Dit omdat de digitalisering in al het overheidshandelen speelt en daarom intrinsiek in het handelen van de overheid moet worden geïncorporeerd. De focus ligt daarbij op:

  • het op orde brengen en houden van het overheidshandelen in de iOverheid en iSamenleving

  • het equiperen van burgers om zichzelf te beschermen en eventuele problemen of misstanden recht te zetten

Wat betreft de eerste doelstelling is de richting ingeslagen om te handelen vanuit één overheid. Om deze doelstelling verder te brengen is in 2014 door de Minister van BZK de DigiCommissaris ingesteld die als doel heeft de voorzieningen die hiervoor noodzakelijk zijn te doen realiseren en de samenhang daarbinnen te bewaken. Voorts wordt gewerkt aan regelgeving om dit verder vast te gaan leggen.

Om burgers bij te staan die als het gaat om hun gegevens dreigen vast te lopen in de digitale overheid is eveneens door de Minister van BZK het CMI (Centraal Meldpunt Identiteitsfraude en -fouten) opgericht. Daarnaast heeft een aantal uitvoeringsorganisaties speciale teams opgericht om burgers bij te staan bij problemen (bijv. het STELLA-team bij de Belastingdienst).

16

Waaruit is de onderbesteding van ongeveer een derde van de begrote uitgaven op de post «« Vermindering regeldruk en administratieve lasten» verklaarbaar? Welke invloed heeft dit gehad op het bereiken van de beleidsdoeleinden?

Antwoord: Met de Najaarsrapportage Regeldruk van 5 december 2014 (Kamerstuk 29 362, nr. 225) is de Tweede Kamer, in vervolg op de programma-brief «Goed Geregeld», over de voortgang van de kwantitatieve doelstelling bij vermindering van regeldruk geïnformeerd. Het afgelopen jaar is het deel voor burgers en professionals verder ingevuld tot ruim € 800 mln. Daarmee wordt ruimschoots aan de kabinetsdoelstelling van € 400 mln. lastreductie voldaan. Daarnaast is synergie gevonden met andere trajecten, zoals Digitaal 2017. Vanwege voorspoedige realisatie van de doelstellingen in 2014 is er minder aanvullende beleidsinspanning noodzakelijk gebleken.

17

Bestaat het risico dat het ontwikkelen en onderhouden van de digitale infrastructuur van de overheid blijvend duurder is dan voorzien?

Antwoord: Met het aanstellen van de Digicommissaris, de afspraken over het inrichten van een generieke digitale infrastructuur, de financiële kaders en de nieuw ingerichte governance, heeft de overheid maatregelen getroffen die bijdragen aan het minimaliseren van financiële risico’s.

18

Wanneer kunt u de Kamer informeren over de mogelijkheden om het eID-middel op een bestaande drager te plaatsen?

Antwoord: In de brief van 9 februari 2015 (Kamerstuk 26 643, nr. 349) is aan de Kamer gemeld dat de vraag of het mogelijk is een publiek eID-middel te realiseren op de bestaande wettelijke identiteitsdocumenten (WIDs) in interdepartementaal verband positief beantwoord is. In die brief is ook gemeld dat in 2015 wordt gestart met pilots. Het overleg over de start van pilots met een eID-middel op de Nederlandse Identiteitskaart en op het rijbewijs is gaande. In het Algemeen Overleg van 20 mei jl. heeft de Minister van BZK toegezegd dat hij over de voorwaarden en de criteria voor de evaluatie van de pilots nog voor de zomer een brief aan de Kamer zal sturen.

19

Wanneer worden de resultaten bekend van de verkenning van de feitelijke effecten die te verwachten zijn van de in het regeerakkoord afgesproken verdere uitbreiding van de werkingssfeer van de WNT?

Antwoord: De planning is erop gericht de Kamer nog voor het zomerreces ter zake te informeren.

20

Wanneer wordt de «integrale visie rechtspositie politieke ambtsdragers» zoals genoemd in de memorie van toelichting bij wetsvoorstel met Kamerstuk 34112 naar de Kamer gestuurd?

Antwoord: De integrale visie rechtspositie politieke ambtsdragers «Bijzondere ambten, een toegesneden rechtspositie» zal in de eerste helft van juni 2015 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Naar boven