34 195 Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de mogelijkheid te komen tot meertalige buitenschoolse opvang

Nr. 6 HERDRUK1 VERSLAG

Vastgesteld 5 juni 2015

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

Algemeen

2

1.

Inleiding en inhoud van het wetsvoorstel

2

1.1.

Aanleiding

3

1.2.

Probleem, rechtvaardiging overheidsinterventie en doel

3

1.3.

Verklaring omtrent het gedrag

4

1.3.1.

Toelichting VOG-plicht

4

1.3.2.

Actualiteit en controle VOG

4

1.4.

Inschrijving in het personenregister

4

2.

De verhouding van het wetsvoorstel tot het recht op bescherming van persoonsgegevens

6

3.

Financiële paragraaf en regeldruk

6

4.

Ontvangen adviezen

7

5.

Nota van wijziging

7

II.

Artikelsgewijs

8

I. Algemeen

1. Inleiding en inhoud van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van bovenstaand wetsvoorstel. Deze leden hebben nog een aantal vragen over het voorstel.

De leden van de VVD-fractie zien tot hun genoegen dat continue screening effect heeft. Elke maand worden er gemiddeld zo’n 7 personen uit de peuterspeelzalen en kinderopvanginstellingen worden gefilterd die daar gevaarlijk kunnen zijn voor kwetsbare kleine kinderen. Tegelijk beseffen de leden van de VVD-fractie dat een risicoloze maatschappij niet bestaat. Een risicoloze maatschappij zou gepaard gaan met oneindige hoge toezichts- en handhavingsinspanningen en dito kosten. De vraag van de leden van de VVD-fractie is of de regering een beschouwing kan geven, gegeven het feit dat het onmogelijk is een risicoloze samenleving te creëren hoe graag we dat misschien ook zouden willen voor kwetsbare kleine kinderen, over de verhouding tussen veiligheid van kinderen en de omvang van de veiligheidsinspanning. Is die inspanning efficiënt en effectief?

De leden van de VVD-fractie vragen of mensen, platter gezegd, idioten, die kinderen willen misbruiken nu niet hun toevlucht zullen zoeken tot andere sectoren waar kleine kinderen zich ophouden, zoals sportverenigingen. Ziet de regering een verschuiving optreden?

De leden van de VVD-fractie merken op dat het wetsvoorstel erop ziet dat een ieder die structureel binnen een kinderopvang aanwezig is of werkt, voorafgaand aan het beginnen van werkzaamheden en ook tijdens de werkzaamheden voortdurend zal worden gescreend. Kan de regering dit bevestigen?

Hoe worden individuen met slechte bedoelingen, die niet structureel maar wel af en toe aanwezig zijn binnen de kinderopvang, geweerd? Hoe wordt bepaald wanneer aanwezigheid structureel is?

Kan de regering ook uitleggen hoe diegenen die nog niet in bestanden voorkomen maar wel de intentie hebben om structureel in de kinderopvang te gaan werken en kindermisbruik te plegen zullen worden tegengehouden?

Hoe zijn de verschillende bestanden aan elkaar gekoppeld en hoe verloopt de synchronisatie? Hoe wordt voorkomen dat ICT-problemen de werking van de bestanden verhinderen?

Wat zijn de verantwoordelijkheden van de kinderopvanghouder waar het gaat om veiligheid in het algemeen en bij het invoeren van een «structureel aanwezige» in de bestanden?

Heeft de regering ook onderzoek gedaan in andere landen om te bekijken hoe de kinderopvang zo veilig mogelijk kan worden? Zoja, wat waren de conclusies?

Hoe en wanneer is de regering voornemens de wetswijziging te evalueren?

De leden van de PvdA-fractie hebben met positieve belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet inzake de wijziging van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Bovengenoemde leden zijn van mening dat dit voorstel in lijn is met de veiligheids- en kwaliteitsverbeteringen in de kinderopvanginstellingen die deze regering geacht heeft doen te bereiken. De eerste fase heeft inmiddels het belang en de effectiviteit van het personenregister getoond. De leden hebben nochtans enkele vragen om tot verbetering van het personenregister te komen.

De leden van de SP-fractie staan in beginsel positief tegenover het wetsvoorstel om te komen tot een personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Herhaling van de Amsterdamse zedenzaak moet koste wat het kost opnieuw voorkomen worden en een personenregister kan daarbij in de ogen van de leden van de fractie van de SP bijdragen. Ten op zichte van de uitvoering en de praktische totstandkoming hebben deze leden nog een aantal vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Met dit wetsvoorstel wordt vervolg gegeven aan het systeem van continu screening, zoals dat in 2013 voor de kinderopvang is ingevoerd. De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van dit systeem van continu screening en achten verdere verbetering van dit systeem wenselijk en in het belang van het creëren van een veilige omgeving voor baby’s en kinderen in de kinderopvang.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met de totstandkoming van het personenregister. Deze leden onderstrepen de noodzaak om de veiligheid van kinderen binnen de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk te waarborgen. Deze leden zijn van mening dat de continue screening van alle personen die op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) moeten beschikken hier een bijgedragen aan kan leveren. De leden van de D66-fractie hebben nog enkele aanvullende vragen over de opzet en de uitvoering van het personenregister.

1.1. Aanleiding

De leden van de SP-fractie vragen of de regering een overzicht kan geven van het aantal signalen die voort zijn gekomen uit de continue screening sinds de invoering hiervan (1 januari 2013) en is het mogelijk deze signalen onder te verdelen naar type delict (zeden, geweld, drugs, wapens, fraude)?

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat sinds de invoering van de continu screening in maart 2013 er 82 signalen zijn uitgegaan over mensen die werken (of betrokken zijn bij) de kinderopvang of het peuterspeelzaalwerk. In vrijwel alle gevallen heeft het signaal er toe geleid dat de betrokken persoon niet meer werkzaam is in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk. In hoeveel gevallen was dit niet het geval? Kan de regering een verklaring en appreciatie geven van de gevallen waarin een signaal vanuit de continu screening niet leidde tot het stoppen met het werk?

1.2 Probleem, rechtvaardiging overheidsinterventie en doel

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de keuze voor «variant 3» uitvoeriger kan motiveren? Deze leden zouden graag willen weten hoe de keuze ten opzichte van de andere varianten is gemotiveerd.

De leden van de CDA-fractie merken op dat fase 1 van de continue screening plaatsvond door koppeling van bestanden. Onder andere uitzendkrachten, vrijwilligers, zelfstandigen en sommige stagiaires vielen hierdoor buiten het blikveld van het systeem. De regering schat in dat het hierbij zo’n 35.000 personen betreft. Kan de regering een inschatting geven hoeveel extra meldingen boven het genoemde aantal van 82 het sinds maart 2013 had opgeleverd als deze personen wel in beeld waren geweest binnen de continue screening?

1.3. Verklaring omtrent het Verdrag

1.3.1. Toelichting VOG-plicht

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan uitleggen hoe in de praktijk erop toegezien gaat worden dat ook daadwerkelijk alle personen, die niet op de opvanglocatie werkzaam zijn maar die vanuit hun functie wel toegang hebben tot informatie (persoonsgegevens) over de kinderen die worden opgevangen, in de personenregister terechtkomen. Kan de regering toelichten waarom er niet voor gekozen is om alle personen werkzaam in de kinderopvanginstellingen op te nemen in de personenregister? Kan de regering nader verklaren wat «structureel (met regelmaat)» inhoudt in de context van de mensen die zouden moeten voldoen aan de VOG-plicht? Zou deze toelichting ook opgenomen kunnen worden in de memorie van toelichting?

De leden van de D66-fractie constateren dat in toenemende mate onderwijs en kinderopvang samenwerken in voor- en vroegschoolse educatie, brede scholen of integraal kindcentrum. De regering maakt onderscheid in het personeel dat werkzaam is in de kinderopvang en in het onderwijs. Voor de laatste groep gelden de VOG-regels die in het onderwijs gehanteerd worden. Deze leden hebben een vraag met betrekking tot het personeel dat zowel in onderwijs als in kinderopvang werkzaam is, met bijvoorbeeld twee contracten. Kan de regering aangeven of die personen nu voor beide sectoren een VOG moeten aanvragen en zo ja, zou het ook mogelijk zijn om in dergelijke gevallen gebruik te maken van dezelfde VOG?

Is de regering het met de leden van de D66-fractie eens dat dit administratieve lasten kan verminderen en bij kan dragen aan versterken van doorgaande leerlijnen?

1.3.2. Actualiteit en controle VOG

Houders

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe het verhoudt dat een houder een aanvraag kan doen met een VOG die maximaal twee jaar oud is terwijl personen die werkzaam in de kinderopvangstelling dit alleen kunnen doen met een VOG die minder dan twee maanden oud is. In hoeverre is in acht genomen dat een periode van twee jaar kan leiden tot ongewenste situaties?

1.4 Inschrijving in het personenregister

De leden van de PvdA-fractie constateren dat personen die werkzaam willen zijn in de kinderopvangsector zichzelf moeten inschrijven in het personenregister. Op welke manier wordt gecontroleerd dat iedereen zich inschrijft in het systeem? Hoe zal de regering ervoor zorgen dat alle personen in het register komen?

Kan de regering bevestigen dat als de kinderopvanginstelling zich bevindt op dezelfde locatie als de administratie dat dan de medewerkers van beide afdelingen in het personenregister moeten ingeschreven staan?

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke manier de beheerder geselecteerd zal worden. In de memorie van toelichting staat namelijk dat de beoogde hoofdaannemer en beheerder CIBG is. Aan welke criteria moet de beheerder voldoen? Welke andere uitvoeringsorganisaties zijn doorgelicht op geschiktheid om beheerder te zijn van de personenregister? Kan de regering toelichten waarom CIBG de beoogde hoofdaannemer en beheerder is?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering een overzicht kan geven van de aantallen personen die onder het register gaan vallen. Hoeveel medewerkers, gastouders, bemiddelaars, stagiaires, vrijwilligers, zelfstandigen etc. werken er in de kinderopvang, maar ook op hoeveel personen heeft voorliggend wetsvoorstel betrekking als het gaat om het aantal bestuurders in de kinderopvang, het aantal personen dat een woonadres heeft op de locatie van de kinderopvanginstelling of peuterspeelzaal of het aantal personen dat structureel aanwezig is op een locatie van een kindcentrum? Kan de regering per groep personen de aantallen vermelden?

Kan de regering toelichten wie precies de beheerder wordt van het personenregister in de kinderopvang? Valt het register onder het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of wordt dit een aparte stichting? Wie ziet toe op een juiste uitvoering en gebruik van het personenregister? Kan de regering alle voorkomende actoren op een rijtje zetten met bijbehorende verantwoordelijkheden?

Koppelen

De leden van de PvdA-fractie vragen of het mogelijk is dat de beheer/bewerker van het register dezelfde persoon is als de houder. Op welke sanctie kan een houder rekenen als blijkt dat hij nalatig is geweest om te controleren of (nieuwe) medewerkers in het personenregister staan ingeschreven en dat deze medewerkers gekoppeld zijn aan de onderneming? Hoe wil de regering controleren of houders hierin gebreken hebben vertoond?

Op welke manier zal de regering communiceren dat ingeschrevenen de mogelijkheid hebben om de termijn van uitschrijving eenmalig te verlengen met negen maanden waardoor het mogelijk is om in totaal dertien maanden zonder houderkoppeling in het personenregister te staan?

De leden van de SP-fractie vragen aan wie een signaal uit de continue screening precies allemaal wordt verstrekt. Aan de GGD of de gemeente of ook aan de houder? Op welke wijze wordt de persoon zelf geïnformeerde over dit signaal? Krijgen deze partijen specifieke informatie over het type signaal en het type delict wat gepleegd is? Welke partij heeft de doorzettingsmacht als het gaat om het mededelen of doorzetten van eventueel ontslag van een persoon werkzaam in de kinderopvang die een delict pleegt? Zijn er ook gronden waarbij wel een delict gepleegd wordt in 1 van de type delicten (zeden, geweld, drugs, wapens of fraude) maar waarbij iemand slechts een waarschuwing krijgt, omdat het delict niet in relatie staat tot het werk in de kinderopvang? Kan dit worden toegelicht? Waar ligt precies de grens?

Blokkering van de inschrijving in het personenregister

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten wat er precies wordt bedoeld met «een signaal uit de continue screening of een andere omstandigheid op basis waarvan een VOG wordt verlangd». Wanneer volgt een signaal uit de continue screening? Is dat wanneer iemand door justitie als verdachte wordt aangemerkt of moet een persoon reeds veroordeelt zijn? Waar ligt precies de grens? Kan de regering ook concreet maken wat wordt bedoeld met «een andere omstandigheid»? Waaraan moeten de leden van de SP-fractie dan denken?

2. De verhouding van het wetsvoorstel tot het recht op bescherming van persoonsgegevens

Rechten van betrokkene

De leden van de D66-fractie vragen of de regering nader kan toelichten hoeveel tijd er zit tussen het moment dat uit de dagelijkse controle van JustiD blijkt dat een persoon die werkzaam is in de kinderopvang een overtreding of misdrijf heeft begaan (of hiervan wordt verdacht) en het moment dat het de werkgever duidelijk wordt dat de betreffende persoon niet in staat is een nieuwe VOG te overleggen. In aanvulling hierop vragen deze leden of de regering kan aangeven of het op dit moment in de praktijk niet zo uitwerkt dat de houder de medewerker reeds op non-actief zet, of anderszins actie onderneemt richting de medewerker, op het moment dat de houder door de toezichthouder wordt verzocht de medewerker een nieuwe VOG te laten overleggen. Deze leden vragen voorts hoe groot de regering het risico acht op mogelijk onterechte schade voor medewerkers. Wordt hierover gecommuniceerd door de toezichthouder met de houder?

3. Financiële paragraaf en regeldruk

Tarief

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering nader kan toelichten waarom het noodzakelijk is om een inschrijvingstarief te innen bij personen die werkzaam zullen zijn in de kinderopvangsector, ook in het kader van het profijtbeginsel. Is het mogelijk dat men dit tarief terug kan vragen bij de werkgever, net zoals dit meestal het geval is bij de aanvraag van een VOG, of is het mogelijk om de kosten (deels) terug te vorderen bij de overheid? Immers, zowel de medewerker als de samenleving hebben belang bij het personenregister.

De leden van de SP-fractie constateren dat er geen kosten zijn verbonden aan inschrijving in het personenregister op het moment van de overgangsperiode en de inwerkingtreding van het register. Kan de regering specificeren hoe lang deze overgangsperiode precies duurt en op welke wijze alle personen die in het register moeten worden opgenomen geïnformeerd worden over deze overgangsperiode?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom de kosten voor het inschrijven in het personenregister volledig aan de medewerkers in de kinderopvang worden doorberekend. Met dit wetsvoorstel wordt immers beoogd om door toepassing van een systeem van verplichte inschrijving en screening de veiligheid voor kinderen in de kinderopvang te bevorderen? Hiermee wordt nadrukkelijk een publiek belang gediend en is er sprake van het profijtbeginsel. Deze leden vragen de regering waarom zij het oordeel van de Raad van State niet deelt dat vanwege dit profijtbeginsel zowel de overheid als de medewerker de structurele kosten naar evenredigheid zouden moeten dragen. Kan de regering aangeven waarom zij hiermee afwijkt van het uitgangspunt dat handhaving van wet- en regelgeving in beginsel uit de algemene middelen wordt gefinancierd?

Regeldruk

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre kinderopvanginstellingen en gastouders beschikken over minimaal een eHerkenningsmiddel op niveau 2, zoals voor het persoonsregister vereist is en welke kosten de aanschaf met zich meebrengt.

4. Ontvangen adviezen

De leden van de VVD-fractie constateren dat Actal stelt dat de aanvraag van de VOG en de inschrijving in het personenregister samengevoegd zouden kunnen worden. Is het mogelijk dit te doen zonder dat dit de veiligheid nadelig zal beïnvloeden?

De leden van de D66-leden lezen dat het College Bescherming Persoonsgegevens adviseert om in het conceptbesluit op te nemen dat de houder aangemerkt dient te worden als bewerker, in de zin van artikel 1, onder e, Wbp, omdat de houder persoonsgegevens koppelt en ontkoppelt ten behoeve van de verantwoordelijke. De regering heeft aangegeven dit advies nader te zullen bezien en bij de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur nader in te gaan op de rol van de houder. Deze leden vragen of de regering haar overwegingen hierbij nader kan toelichten.

De leden van de D66-fractie constateren dat er nog nadere werkafspraken gemaakt zullen worden over toezicht en handhaving op het personenregister. Deze leden vragen op welk moment er sprake kan zijn van het opleggen van een boete en wat de hoogte van een mogelijke boete zal zijn.

De leden van de D66-fractie lezen dat in de bouw en ontwikkeling van het personenregister rekening is gehouden met doorgroei op de lange termijn, mocht er bijvoorbeeld aanleiding zijn om in de kinderopvang een beroepenregister in te zetten. Kan de regering aangeven in hoeverre de gedachten hierover gevorderd zijn?

5. Nota van wijziging (34 195, nr. 5)

De leden van de SP-fractie zijn minder enthousiast over de invoering van tweetaligheid in de buitenschoolse opvang en vragen waarom in het kader voor meertaligheid in de kinderopvang niet wordt aangesloten bij het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met het regelen van de mogelijkheid een deel van het onderwijs te geven in de Engelse, Duitse of Franse taal (34 031) waarbij het primair onderwijs de mogelijkheid krijgt om maximaal 15% van de onderwijstijd meertalig te verzorgen. Waarom kiest de regering voor 50% van de opvangtijd in de kinderopvang en niet voor 15% van de opvangtijd? De leden van de fractie van de SP begrijpen niet waarom de keuze voor een hoger percentage dan 15% van de opvangtijd gerechtvaardigd wordt vanwege het aantal uur dat kinderen gemiddeld in de buitenschoolse opvang aanwezig zijn. Kan de regering dit nader toelichten?

Waarom baseert de regering de stelling dat «een groeiend aantal ouders graag ziet dat hun kind op jonge leeftijd in aanraking komt met een vreemde taal»? Kan dit nader worden toegelicht en met cijfers worden onderbouwd?

Kan de regering aangeven op welke niveau er meertalig gesproken gaat worden in de buitenschoolse opvang? Hoe wordt dit niveau vastgesteld? En wordt er bij de vaststelling van het niveau rekening gehouden met de diversiteit en taalvaardigheid van de kinderen? Wordt er bij de vaststelling van het niveau ook rekening gehouden met de diversiteit in de groep kinderen, waarbij er kinderen zijn van scholen die al een deel van de onderwijstijd in een andere taal verzorgen en scholen die dat niet doen? Hoe wordt hier in de praktijk mee omgegaan?

Kan de regering aangeven of het enige motief om tot invoering van meertaligheid in de buitenschoolse opvang over te gaan puur en alleen een wens is van ouders of dat er ook economische motieven op de achtergrond spelen? Kan de regering de verschillende motieven uiteenzetten?

Is de regering het eens met een hoogleraar die zegt dat de sluipende tweetaligheid de tegenstelling versterkt tussen hogere middenklassen, die Engels steeds meer als dagelijkse taal gaan gebruiken, versus lokaalgebonden lagere klassen, die er al moeite genoeg mee hebben hun eigen taal goed te leren? Wat is de visie van de regering hierop?

Is de regering van mening dat we de tweedeling in het Nederlandse onderwijs en de kinderopvang moeten aanwakkeren door een selecte groep leerlingen – die op latere leeftijd zich op de internationale arbeidsmarkt willen bewegen – tegemoet te komen terwijl dit juist vaak de groep is die het Engels op de middelbare school toch al snel en adequaat onder de knie krijgen? Is het niet wenselijker om ons juist meer te richten op de kinderen met een taalachterstand en hen bij te leren, zodat ze op gelijke voet met kinderen zonder een taalachterstand komen te staan? Kan de regering aangeven waar haar prioriteit ligt?

Waarom is er bij scholen die al bezig zijn met meertalig onderwijs geen onderzoek gedaan naar de effecten van 15% vreemde talenonderwijs op de taalvaardigheid van de leerlingen? Is de regering bereid dit onderzoek alsnog uit te voeren?

Hoe gaat de regering voorkomen dat het voor pedagogisch medewerkers op de buitenschools opvang net zo moeizaam wordt als voor docenten op scholen om goede instructies te geven door de (grote) verschillen tussen cognitieve capaciteiten van individuele kinderen en de grote verschillen in thuissituatie?

Wat zijn de precieze effecten van meertalige opvang voor kinderen met een taalachterstand, bijvoorbeeld leerlingen die niet Nederlands als moedertaal spreken of leerlingen met dyslexie die moeite hebben met het erbij leren van een nieuwe taal? Kan de regering verzekeren dat specifiek voor de cognitief minder sterke leerlingen en voor leerlingen met taalachterstand ook geldt er het geen schade oplevert voor het leren van Nederlands? En zo ja, waarop wordt dit gebaseerd?

Is de regering van mening dat één van de taken in de buitenschoolse opvang is dat er een vreemde taal wordt aangeleerd? Of is de buitenschoolse opvang primair bedoeld voor de opvang van kinderen buiten schooltijd? Krijgen pedagogisch medewerkers bijscholing om kinderen meertalig te instrueren? Wat gebeurt er met pedagogisch medewerkers die weigeren om meertalig in de opvang te spreken en te instrueren?

II. Artikelsgewijs

De leden van de D66-fractie merken op dat onderdeel B artikel 1.48d, vijfde lid, onderdeel e ziet op de situatie dat een ingeschrevene in gebreke is gebleven met het overleggen van een vereiste nieuwe verklaring omtrent gedrag. De leden van de D66-fractie lezen dat een nieuwe VOG noodzakelijk kan zijn omdat er een melding is gedaan of omdat er om een andere reden een nieuwe VOG nodig is. Deze leden vragen of de regering nader kan toelichten om welke andere redenen dit kan gaan.

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

De griffier van de commissie, Post


X Noot
1

I.v.m. een wijziging in het opschrift.

Naar boven