34 191 Wijziging van wetten teneinde misslagen en omissies in wetten op het terrein van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport herstellen, de broninhouding van eigen bijdragen voor beschermd wonen te kunnen voortzetten en het College bouw zorginstellingen op te heffen (Veegwet VWS 2015)

Nr. 13 TWEEDE NADER VERSLAG

Vastgesteld 3 februari 2016

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het nader verslag (nr. 10) en de daarbij gevoegde derde nota van wijziging (nr. 11) besloten tot het uitbrengen van een tweede nader verslag.

Onder het voorbehoud dat de in het tweede nader verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Lodders

De adjunct-griffier van de commissie, Sjerp

Inhoudsopgave

blz.

     

1.

Algemeen

2

2.

Opheffing van het college bouw zorginstellingen

2

3.

Kwaliteitsstandaard

3

4.

Artikelsgewijs

3

5.

Derde nota van wijziging

4

1. Algemeen

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het nader verslag en de derde nota van wijziging bij de Veegwet VWS 2015. Alvorens zij ingaan op beide stukken, willen deze leden aangeven dat zij het betreuren dat de wijzigingen in deze wet een sterk inhoudelijk karakter kennen. De officiële omschrijving van de wet geeft aan dat, naast de broninhouding en het opheffen van het College bouw zorginstellingen, deze wet ertoe moet dienen misslagen en omissies te herstellen. Genoemde leden zijn van mening dat de inhoudelijke punten via een Wijzigingswet aangebracht zouden moeten worden.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het nader verslag en de derde nota van wijziging bij de Veegwet VWS 2015. Naar aanleiding hiervan hebben genoemde leden nog enkele vragen en opmerkingen.

2. Opheffing van het College bouw zorginstellingen (CBZ)

De leden van de SP-fractie zijn er allerminst van overtuigd dat het definitief opheffen van het College bouw zorginstellingen (CBZ) een goed idee is. De regering stelt dat uit onderzoek uit 2010 zou blijken dat het afschaffen van het bouwregime in 2008 en 2009 voor de cure respectievelijk de care, geleid heeft tot een doelmatiger bouw en gebruik van vastgoed. Genoemde leden vragen hoe betrouwbaar de uitkomsten van dit onderzoek zijn gezien de zeer korte termijn van amper een jaar na de afschaffing van het bouwregime. Heeft de regering recenter onderzoek naar de investeringen in zorgvastgoed laten verrichten? Zo ja, kan de Kamer daarover geïnformeerd worden? Zo nee, waarom niet?

De van de SP-fractie verwijzen ook naar de beantwoording van de regering op vragen over een evaluatie naar het Waarborgfonds voor de zorgsector.1 Daaruit komt juist naar voren dat de kapitaallasten van zorginstellingen sinds de afschaffing van het bouwregime in 2008 met 25 procent oftewel 1,1 miljard euro per jaar, zijn gestegen. Hoe zijn die twee onderzoeken met elkaar te rijmen? Hoe kan de regering spreken over een «zorgvuldig overgangsregime» indien zorginstellingen jaarlijks ruim een miljard euro aan zorggeld kwijt zijn aan kapitaallasten? Voorts vragen deze leden of de regering een relatie ziet tussen de afschaffing van het bouwregime, megalomane vastgoedprojecten en bijbehorende financieringsproblemen zoals de nieuwbouw van het Erasmus MC, het Isala Ziekenhuis in Zwolle en het Medisch Spectrum Twente in Enschede. Zij verwachten hierop een uitgebreide beantwoording van de regering.

De leden van de SP-fractie zijn verbijsterd dat de regering geen overzicht kan reproduceren van de hoeveelheid zorgvastgoed en hier klaarblijkelijk dus geen enkel zicht op heeft. Hoe zorgt de regering ervoor dat dit kapitaal, dat veelal met publiek geld is gefinancierd, behouden blijft voor maatschappelijke doelen? Hoe garandeert de regering dat door wanbeleid en/of faillissementen van zorginstellingen, dit met publiekelijk opgebouwd kapitaal niet in private zakken verdwijnt? Genoemde leden dringen er bij de regering opnieuw op aan een overzicht aan te leveren van het zorgvastgoed, de waarde die dit representeert en hoe die ontwikkeling sinds het afschaffen van het bouwregime is geweest.

3. Kwaliteitsstandaard

De leden van de SP-fractie blijven van mening dat evenals bij het voorgaande punt, de regering het onterecht doet voorkomen als «geen beleidsrijke» beslissing. De beantwoording van de regering op vragen doen geen recht aan de inhoudelijke discussie die in beide Kamers is gevoerd over de professionele standaard. De regering doet alsof het puur om de begripsomschrijving gaat. De discussie concentreerde zich echter rond de vraag wat de professionele standaard is en met medewerking van welke partijen deze tot stand komt.

4. Artikelsgewijs

Artikel III Jeugdwet, onderdeel G, J en I

De leden van de SP-fractie hebben vragen gesteld over de bureaucratie die gepaard ging met de decentralisatie van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Zij vragen de regering welke redenering ten grondslag lag om geen landelijke kaders te stellen voor het administratieve proces en de inkoop van zorg. Na invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en de Jeugdwet werd al snel duidelijk dat er 140.000 verschillende productcodes werden gehanteerd door gemeenten. Hoewel dit is teruggebracht naar 400 productcodes voor de Wmo 2015 en 30 productcodes voor de Jeugdwet willen genoemde leden alsnog weten welke kosten hiermee gemoeid zijn geweest. Is de regering bereid dit alsnog in kaart te brengen? Is voorafgaand de decentralisaties deze toename van bureaucratie in kaart gebracht als risico voor hogere kosten? Kan de regering dit toelichten? Voorts willen de leden van de SP-fractie weten wat de werkagenda «administratie en ICT» heeft gekost. Tevens willen zij weten hoeveel en welke administratieve lasten met de decentralisaties zijn verminderd, zoals de regering aangaf en hoeveel bedraagt dit ongeveer? Tot slot willen deze leden weten welke maatregelen de regering gaat treffen om de huidige bureaucratie in de Wmo 2015 en de Jeugdwet aan te pakken, specifiek als het gaat om zorgaanbieders die met verschillende gemeenten zorgafspraken maken?

Artikel III Jeugdwet, artikel 12.3, zesde lid, onderdeel a

De leden van de SP-fractie begrijpen dat de discussie omtrent de bewaartermijn ingewikkeld is aangezien zij raakvlakken heeft met meerdere wetten. Genoemde leden begrijpen daarom dat het verstandig is om hieromtrent een apart wetsvoorstel voor in te dienen. Echter de suggestie om hierover pas te spreken wanneer dit wetsvoorstel behandeld gaat worden wijzen deze leden af. Reeds in het advies van de commissie Deetman, ruim 4 jaar geleden, en in het advies van de commissie Samson, bijna 2 jaar geleden, is aangedrongen op een langere bewaartermijn voor dossiers. Nu deze discussie uitstellen zonder (tijdelijke) maatregelen te nemen zal ertoe leiden dat in de tussentijd vele dossiers vernietigd zullen worden. Wanneer is de regering voornemens dit wetsvoorstel aan de Kamer te sturen? Is de regering bereid om in de tussentijd door middel van een tijdelijke maatregel de vernietiging van dossiers op te schorten totdat de discussie over de bewaartermijn met de Kamer gevoerd is? Zo nee, waarom niet?

Artikel VII (Wet donorgegevens en kunstmatige bevruchting)

De leden van de SP-fractie constateren dat er een stijging zichtbaar is in het aantal verzoeken om persoonsidentificerende gegevens over de donor door donorkinderen van zestien jaar of ouder (en tevens een stijging in alle andere vormen van verzoeken). Is het voor de Stichting die deze zorgvuldige afweging moet maken, haalbaar om alle verzoeken zorgvuldig te behandelen zeker als deze stijging door mocht zetten, zo vragen deze leden. Zij benadrukken het van belang te vinden dat deze afweging door de Stichting geheel onafhankelijk plaats moet vinden. Het is mogelijk om tegen het besluit een bezwaar in te dienen, kan de regering aangeven in hoeveel gevallen er een bezwaar is ingediend, wat de bezwaren waren en hoe de afhandeling van deze bezwaren eruit zag?

Artikel IX (Wet langdurige zorg), onderdeel D

De leden van de SP-fractie constateren dat het mogelijk is voor mensen die Wlz-zorg krijgen om gebruik te maken van Wlz-uitvoerders buiten Nederland (maar binnen de EU/EER), zolang er maar een contract is afgesloten. Genoemde leden vragen met hoeveel zorgaanbieders buiten Nederland (maar binnen de EU/EEG) de Wlz-uitvoerders contracten hebben afgesloten en in welke landen dat is. Is dit aantal contracten (sterk) verschillend van het aantal contracten afgesloten binnen de AWBZ?

Artikel IX (Wet langdurige zorg), onderdeel N

De leden van de SP-fractie vragen om een nadere duiding van wat het zorgkantoor ziet als doelmatig, als het gaat over het overnemen dan wel verstrekken van een hulpmiddel. Wanneer is het wel doelmatig en wanneer is het niet doelmatig om een goed en op de persoon aangepast (vaak duur) hulpmiddel mee te kunnen nemen bij overgang naar bijvoorbeeld een andere gemeente of bij verhuizing naar een verpleeghuis?

5. Derde nota van wijziging

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de derde nota van wijzigingen. Zij willen graag weten welke andere taken de regering aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op wil dragen. Tevens willen zij van deze (mogelijke) taken weten waarom deze opgedragen moeten worden aan de NZa en waarom dit per ministeriële regeling zou moeten.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de derde nota van wijziging bij de Veegwet VWS 2015. Deze leden vragen waarom er een grondslag in de Wet marktordening gezondheidszorg wordt opgenomen voor een ministeriële regeling voor het kunnen opdragen van andere taken aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) Aan wat voor taken moeten deze leden daarbij denken? Genoemde leden willen ook graag weten waarom de behoefte is ontstaan om nu een aparte grondslag in het leven te roepen.

Deze leden hebben hierover ook nog een tweetal andere vragen. Waarom zijn dit taken die bij ministeriële regeling, en dus zonder expliciete betrokkenheid van de Kamer, aan de NZa opgedragen moeten worden? Verder willen deze leden graag weten waarom deze grondslag in dit wetsvoorstel wordt opgenomen, terwijl de regering ook heeft aangegeven nog met een wetsvoorstel te komen dat in brede zin het functioneren van de NZa betreft.


X Noot
1

Kamerstukken II 2014/15, 34 000 XVI, nr. 108

Naar boven