34 184 Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en enkele aanverwante wetten in verband met het invoeren van profielen in het voorbereidend beroepsonderwijs en het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, alsmede de actualisatie en flexibilisering van het beroepsgerichte deel van de examenprogramma's in het voorbereidend beroepsonderwijs

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 26 januari 2016

1. Inleiding

Graag wil ik de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap danken voor de vragen die zij in het voorlopig verslag hebben gesteld. Ik ben verheugd dat de leden van de VVD-fractie met belangstelling hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en dat de leden van de PVV-fractie met tevredenheid hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.

In het onderstaande ga ik in op de vragen die de leden van de vaste commissie in het voorlopig verslag hebben gesteld. De leden van de PvdA-fractie hebben zich aangesloten bij de vragen van de leden van de VVD-fractie. Bij de beantwoording van de vragen van de commissie zal de volgorde worden aangehouden die zij zelf hanteert.

2. Het nieuwe systeem

Het in de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel voorziet erin dat leerlingen die de theoretische leerweg volgen de mogelijkheid krijgen om bovenop hun vakkenpakket een beroepsgericht keuzevak te kiezen en te volgen. Zo krijgt de leerling meer keuzeruimte en wordt de aansluiting met het vervolgonderwijs verbeterd. De leden van de VVD-fractie vinden het vergroten van de keuzemogelijkheden van leerlingen een wenselijke ontwikkeling. Wel zitten hieraan voor scholen uitvoeringsvraagstukken. De leden van de VVD-fractie vragen of het, overeenkomstig het amendement-Straus (Kamerstukken II 2015/16, 34 184, nr. 16), een recht wordt van de leerling om beroepsgerichte vakken te kiezen. Of is het een keuze voor scholen om leerlingen deze mogelijkheid al dan niet te bieden, vragen deze leden.

Het vergroten van de keuzemogelijkheden van leerlingen in de theoretische leerweg is inderdaad een wenselijke ontwikkeling. Het amendement-Straus expliciteert in de wet dat leerlingen in de theoretische leerweg de mogelijkheid moeten krijgen om, naast het reguliere programma, één of meer beroepsgerichte keuzevakken te volgen. Op grond van de huidige wetgeving is het voor leerlingen in de theoretische leerweg al mogelijk om extra vakken, zoals een van de huidige afdelingsvakken, intra- of intersectorale programma’s uit de gemengde leerweg, te volgen. In 2015 zijn er zo 558 leerlingen in de theoretische leerweg geslaagd die ook een beroepsgericht vak als extra vak in hun examenpakket hadden.

Scholengemeenschappen met zowel vbo als mavo, kunnen de leerlingen in de theoretische leerweg beroepsgerichte keuzevakken uit de gemengde leerweg aanbieden, als de leerling dat wil en het roostertechnisch mogelijk is. Scholen voor mavo die niet zelf de beroepsgerichte leerwegen aanbieden, kunnen hun leerlingen voor het volgen van een beroepsgericht keuzevak uitbesteden aan scholen die deze leerwegen wel aanbieden. Ook kunnen scholen onderling samenwerken of hun aanbod in samenwerking met het vervolgonderwijs vorm geven. Ten slotte kan ook een deel van het aanbod worden verzorgd door medewerkers van bedrijven gastlessen te laten verzorgen.

Het kan voor leerlingen geen afdwingbaar recht worden om bepaalde keuzevakken (al dan niet beroepsgericht) te mogen volgen. Eén en ander zal altijd afhankelijk blijven van de mogelijkheden die de school heeft om vakken aan te bieden en de mogelijkheden die het rooster biedt om deze vakken te volgen. Wel krijgen leerlingen in de theoretische leerweg met het amendement-Straus meer mogelijkheden om zich middels een beroepsgericht keuzevak te oriënteren op het mbo. Het amendement verlaagt de drempel voor scholen om beroepsgerichte vakken aan te bieden aan leerlingen in de theoretische leerweg. De beroepsgerichte keuzevakken betreffen immers relatief kleine vakken, ontwikkeld op een omvang van circa 100 klokuren (ter vergelijking: een profielvak wordt ontwikkeld op circa 400 klokuren). Dat maakt ze beter als extra vak in te passen dan in de huidige situatie het geval is.

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze wordt voorzien in de financiering van deze keuzevakken.

Scholen ontvangen bekostiging op basis van hun aantal leerlingen. Deze bekostiging is afdoende om deze leerlingen de totale benodigde onderwijstijd te bieden. Binnen deze uren kunnen scholen hun vrije ruimte inzetten voor het aanbieden van (al dan niet beroepsgerichte) keuzevakken. Op deze manier hebben scholen dus voldoende financiële middelen voor het aanbieden van deze vakken.

Scholen hoeven de beroepsgerichte keuzevakken overigens niet altijd volledig zelf aan te bieden. Schoolbesturen kunnen de oplossing ook zoeken in samenwerking met andere scholen voor voortgezet onderwijs of met instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs of bedrijven in de regio.

Kan de regering ten slotte aangeven op welke wijze deze vakken meegewogen worden in de zak/slaagregeling van de theoretische leerweg, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Extra gevolgde beroepsgerichte keuzevakken in de theoretische leerweg wegen alleen mee in de uitslagbepaling in de situatie waarin dat ook voor de gemengde leerweg het geval zou zijn. Dat wil zeggen als een leerling in de theoretische leerweg een volledig beroepsgericht programma uit de gemengde leerweg heeft gevolgd (bestaand uit een profielvak en twee beroepsgerichte keuzevakken).

Wanneer in de theoretische leerweg slechts een enkel beroepsgericht keuzevak als extra vak is gevolgd, dan is de omvang van het extra programma ten opzicht van het programma in de gemengde leerweg onvoldoende om het meewegen van het eindcijfer in de uitslagregeling te rechtvaardigen. Wel wordt het extra gevolgde vak, inclusief het behaalde (eind)cijfer, vermeld op de cijferlijst bij het diploma.

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering er zicht op heeft of – en zo ja, welke – scholen de overstap naar de profielstructuur in 2016 of 2017 mogelijk niet gaan redden (of deze mogelijk niet zien zitten).

Scholen zien de nieuwe profielen als een oplossing voor problemen die zij ervaren met de organiseerbaarheid van de huidige programma’s. Eind april 2015 bleek uit de nulmeting van de Stichting Platforms vmbo (SPV) dat 82 procent van de schoolbesturen aangaf de nieuwe examenprogramma’s te kunnen invoeren op 1 augustus 2016. Van de schoolbesturen gaf 18 procent toen aan dat niet per 1 augustus 2016 te doen, vanwege nieuwbouw, een fusie of overleg met andere schoolbesturen in de regio over hun onderwijsaanbod. Het bestuur van deze scholen heeft de mogelijkheid om voor de betreffende school de profielen een jaar later in te voeren. Geen enkele respondent heeft aangegeven niet te kunnen of te willen starten met de nieuwe beroepsgerichte examenprogramma’s. In het eerste helft van 2016 wordt de meting herhaald.

In juli 2015 zijn alle schoolbesturen met een vmbo-vestiging, middels een brief geïnformeerd over hun toegestaan onderwijsaanbod per 1 augustus 2016 of – naar keuze – 1 augustus 2017. Ik heb naar aanleiding van deze brief geen signalen ontvangen dat er scholen zijn die de overstap niet zullen of kunnen doorvoeren per augustus 2016 of augustus 2017. Ook zijn er via de vele regionale voorlichtingsbijeenkomsten, conferenties en bijeenkomsten die door het scholenveld zelf zijn georganiseerd geen signalen binnengekomen dat er scholen zijn die de overstap niet gaan redden.

Mocht – op welke manier dan ook – blijken dat er scholen zijn die er niet in slagen om de nieuwe structuur per augustus 2016 of augustus 2017 in te voeren, dan zal ik deze gevallen op individuele basis laten onderzoeken en begeleiden.

Wat zijn de gevolgen voor (de kwaliteit van) het onderwijs, in brede zin, wanneer scholen de overstap naar de profielstructuur in 2016 of 2017 niet zullen (kunnen) doorvoeren, zo vragen deze leden.

Op basis van gesprekken met schoolleiders, docenten en bestuurders en de hiervoor genoemde nulmeting van de SPV hebben mij geen signalen bereikt dat scholen niet in staat zijn om de nieuwe beroepsgerichte examenprogramma’s uiterlijk in schooljaar 2017–2018 in te voeren. Mochten er zwaarwegende omstandigheden zijn waardoor een school aangeeft hier niet in te slagen dan zal tijdig samen met de school naar een passende oplossing worden gezocht.

Tot slot vragen de leden van de PVV-fractie of de regering mogelijk een verschil ziet in «waarde» tussen diploma's van vóór en ná de overstap naar de profielstructuur?

Er is geen verschil in het civiel effect tussen het diploma «oude stijl», van voor de profielstructuur, en het diploma «nieuwe stijl», na de invoering van de profielen. Wel worden er uiteraard met deze beleidswijziging diverse verbeteringen nagestreefd, zoals een betere aansluiting met het vervolgonderwijs en de regionale arbeidsmarkt, waardoor wellicht de gepercipieerde waarde van het diploma in de loop van de jaren na invoering kan veranderen ten opzichte van nu.

De invoering van de profielen in het vmbo zal in opdracht van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek worden gemonitord en geëvalueerd. Het doel van het evaluatieprogramma is om na te gaan in hoeverre de doelstellingen van deze vernieuwing worden bereikt. Uiteraard wordt ook onderzocht wat de vernieuwingen betekenen voor de onderwijskwaliteit en wat de effecten zijn op de examenresultaten.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

Naar boven