Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 november 2015
Op 1 april 2015 heeft het presidium van de Tweede Kamer een notitie aan de Tweede
Kamer aangeboden, waarin wordt ingegaan op de juridische mogelijkheden die naar het
oordeel van het presidium bestaan om binnen de regelingen die de Tweede Kamer zelf
vaststelt de regels omtrent fractieafsplitsing aan te scherpen.1 De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van de Raming van de Kamer voor 2016 in
algemene zin gesproken over deze notitie.2 Een inhoudelijke discussie over een aanscherping van de regels omtrent fractieafsplitsing
kan plaatsvinden indien en nadat daartoe, ter uitwerking van de notitie, concrete
voorstellen worden gedaan door het presidium. Tijdens een algemeen overleg op 22 april
2015 heb ik de Tweede Kamer toegezegd ook een bijdrage aan deze discussie te leveren.3 Daartoe strekt deze brief.
De meest ingrijpende optie om fractieafsplitsing tegen te gaan, zou zijn om een op
een lijst gekozen lid van de Kamer te dwingen diens zetel op te geven indien hij zich
afsplitst van zijn fractie. Dat zou een wijziging van de Grondwet vergen. De Grondwet
beschouwt een Kamerzetel immers niet als «eigendom» van de partij of de fractie waartoe
het Kamerlid behoort. Elk Kamerlid beschikt over een individueel mandaat van de kiezer
en artikel 67, derde lid, van de Grondwet bepaalt dat de leden stemmen zonder last.
De gronden voor beëindiging van het Kamerlidmaatschap zijn bovendien limitatief in
de Grondwet geregeld.4
Aan een grondwettelijk verbod op fractieafsplitsing kleven echter in mijn ogen meer
nadelen dan voordelen. Een dergelijk verbod zou ons partijensysteem nog dominanter
maken dan het nu is. Dit was in 2001 voor mijn ambtsvoorganger aanleiding om een verbod
op fractieafsplitsingen af te wijzen.5 Ook het huidige kabinet is niet voornemens om de mogelijkheid van fractieafsplitsingen
te heroverwegen of wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop dit thans in de (Grond)wet
is geregeld.6
Zoals hiervoor is opgemerkt, gaat ook het presidium van de Tweede Kamer niet uit van
een dergelijke fundamentele herziening van de (Grond)wet. De hiervoor genoemde notitie
heeft betrekking op de regelingen die de Tweede Kamer zelf vaststelt. In de nadere
uitwerking hiervan zullen dan ook naar verwachting de rechten die voortvloeien uit
het fractielidmaatschap centraal staan, zoals de samenstelling van commissies, de
deelname aan debatten, spreektijden en facilitaire zaken. Het kabinet wacht deze nadere
uitwerking met belangstelling af.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk