34 182 Wijziging van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 (wijzigingen naar aanleiding van evaluatie, nascholing beroepschauffeurs, bestuursrechtelijke handhaving en enkele verbeteringen)

Nr. 28 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 november 2018

Op 26 november is door de leden Laçin, Van Aalst, Sienot en Von Martels een gewijzigd amendement met Kamerstuk 34 182, nr. 27 ingediend ter vervanging van het amendement met Kamerstuk 34 182, nr. 18. Dat amendement regelt dat de sanctie op het niet behalen door een rijinstructeur van de vijfjaarlijkse praktijkbegeleiding wordt veranderd. Uw Kamer heeft op 27 november de stemming over bovengenoemde wetsvoorstel uitgesteld en mij verzocht om binnen een week aan te geven wat de gevolgen zijn van dit amendement voor het wetsvoorstel (Handelingen II 2018/19, nr. 28, Regeling van Werkzaamheden). Hierbij voldoe ik aan dat verzoek.

De wijziging in het amendement betreft de verplichting van de instructeur om tijdens de zesmaandelijkse verlenging praktische bijscholing te volgen op onderdelen waarop hij als onvoldoende is beoordeeld. Die praktische bijscholing betreft dan niet alleen de praktijkbegeleiding, maar ook een verplichte (praktische) bijles. De vorm en inhoud van de praktische bijscholing tijdens de zesmaandelijkse verlenging zouden moeten worden vastgelegd in de lagere regelgeving, gebaseerd op de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 (WRM) en de examenprocedures bij IBKI, het aangewezen exameninstituut voor de WRM.

Allereerst wil ik benadrukken dat ook het gewijzigde amendement inhoudt dat uitsluitend het deelnemen aan de bijscholingsactiviteiten al voldoende is om verzekerd te zijn van een verlenging van de bevoegdheid als rijinstructeur. Deze verlenging kan een onbeperkt aantal keren plaatsvinden. Omdat dit naar mijn oordeel nog steeds betekent dat de bijscholingsactiviteiten een te vrijblijvend karakter zullen krijgen ten opzichte van de huidige situatie, ontraad ik het amendement ook in de gewijzigde vorm.

Voor wat betreft de overige gevolgen is het beeld, mede na consultatie van IBKI, dat het amendement weliswaar uitvoerbaar zou zijn binnen de kaders van de WRM, maar dat het een aanzienlijke uitvoeringslast tot gevolg heeft. Deze last ligt zowel bij het uitwerken van de lagere regelgeving als bij de implementatie daarvan in de procedures bij IBKI. De inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal hierdoor in ieder geval vertraging oplopen tot 1 januari 2020 en mogelijk nog verder.

De belangrijkste uitvoeringskwesties die zullen moeten worden geadresseerd, zijn de volgende:

  • Het bepalen van de onderdelen waarop de instructeur als onvoldoende kan worden beoordeeld en de daaraan verbonden praktische bijles.

  • Het nader bepalen van de studielast en de inhoud van de praktische bijles.

  • Het benaderen van marktpartijen voor het ontwikkelen van deze bijlessen en het opzetten van een stelsel van certificering daarvoor.

  • Het verstrekken van een zesmaandelijkse bevoegdheidspas aan de instructeur, die weer vernieuwd zal moeten worden na het afleggen van een praktijkbegeleiding.

  • De relatie tot het herintrederstraject, dat een mogelijkheid biedt om na verlies van de bevoegdheid deze weer te behalen door een lichter traject dan het geheel opnieuw behalen van de bevoegdheid.

  • Het overleggen van de VOG bij de eerste zesmaandelijkse verlenging, waardoor de VOG-frequentie bij sommige instructeurs uit de pas gaat lopen met de voorziene terugkijktermijn van vijf jaar.1

  • Aanpassingen in de administratieve organisatie en de IT-systemen van IBKI.

  • Het bepalen van de kosten van de wijzigingen bij IBKI en de doorbelasting via de tarieven daarvan aan de betrokken instructeurs.

Voor de meeste wijzigingen geldt dat de rijschoolbranche hierover zal moeten worden geconsulteerd onder meer via inspraak op de lagere regelgeving en via de Centrale Examencommissie WRM bij IBKI.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


X Noot
1

Overigens is via het amendement niet geregeld dat, indien een instructeur langer dan vijf jaar in een «verlengingstraject» zit, opnieuw een VOG moet overleggen bij een verlenging. Om een gelijkwaardig niveau van de VOG na vijf jaar te waarborgen, zal een additionele wetswijziging nodig zijn binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de wet.

Naar boven