34 172 Initiatiefnota van de leden Agnes Mulder en Omtzigt over late betalingen: «Leverancierskrediet na 2 maanden niet langer gratis»

Nr. 2 INITIATIEFNOTA

Rekeningen betaal je op tijd. Dit is een normaal principe. Voor het handelsverkeer is het essentieel dat betalingsafspraken worden nagekomen. Om dit te garanderen is sinds 16 maart 2013 een wet in werking getreden: «De wet bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties». In de praktijk blijkt dat deze wet op belangrijke onderdelen tekort schiet. Afnemers maken misbruik van de uitzonderingsclausules. Er worden betalingstermijnen afgedwongen die de 60 dagen ruimschoots overschrijden. De normale termijn volgens de wet is 30 dagen, met uitloop tot 60 dagen.

Het MKB zit in een afhankelijke positie ten opzichte van haar afnemers en is niet in staat om bij overeenkomsten haar recht op een normale leveringstermijn af te dwingen. Hierdoor wordt het MKB gedwongen om een krediet te verschaffen aan haar afnemers, het leverancierskrediet.

Deze initiatiefnota doet een concrete oplossing om de problemen met excessief late betalingstermijnen tegen te gaan zonder de contractvrijheid van beide partijen in te perken. Het voorstel neemt het financiële voordeel voor de afnemer weg om een leverancierskrediet af te dwingen. De wettelijke handelsrente gaat van rechtswege gelden indien de betalingstermijn de 60 dagen overschrijdt.

Inleiding

De initiatiefnota gaat in op het probleem van late betalingen. Verschillende bedrijven en overheden betalen facturen te laat. Om dit probleem op te lossen is er een Europese Richtlijn betreffende de bestrijding van late betalingen (Richtlijn 2011/7/EU) opgesteld. In Nederland heeft de implementatie plaatsgevonden op 16 maart 2013. Problemen blijven zich echter voordoen, waarbij een groot knelpunt ligt bij betalingen van het grootbedrijf aan het midden- en kleinbedrijf.

Er is sprake van een onwenselijke situatie waarbij grote bedrijven een kredietfaciliteit bedingen bij hun leveranciers door contractueel langere betalingstermijnen af te spreken dan de normale termijn van 60 dagen. Ten koste van het MKB ontstaat hierdoor een «leverancierskrediet» voor het grootbedrijf. Dit leverancierskrediet is gratis. Voor het grootbedrijf is het een bewuste keuze om betalingstermijnen op te rekken en daarmee de eigen kredietfaciliteit bij hun bank minder te gebruiken. Hierin ligt een aanzienlijk kostenvoordeel voor het grootbedrijf verscholen. Deze kosten worden afgewend op het MKB. Vanwege de machtspositie van het grootbedrijf als afnemer zijn ondernemers niet in staat om bij contractonderhandelingen een normale betalingstermijn van 60 dagen af te spreken voor de door hen geleverde goederen of diensten.

Het afwentelen van de kosten op het MKB is slecht voor de Nederlandse economie als geheel. Het MKB heeft meer moeite om zich te financieren ten opzichte van het grootbedrijf. Met name werkkapitaal is lastig te financieren. Late betalingen hebben een keteneffect en zetten de liquiditeitspositie van het MKB verder onder spanning.

De financiering van het MKB staat dan ook terecht al geruime tijd hoog op de agenda van de Tweede Kamer. Recentelijk heeft Minister Kamp het Aanvullend Actieplan MKB Financiering gepresenteerd.

Het tegengaan van late betalingen is een maatregel die op korte termijn de financieringspositie van het MKB kan verbeteren. De indieners zien het tegengaan van late betalingstermijnen dan ook als essentiële schakel om de MKB als motor van de Nederlandse economie weer op volle toeren te laten draaien.

De indieners zetten met deze initiatiefnota een concrete oplossing uiteen om het probleem van late betalingen aan te pakken. Hierbij wordt geen inbreuk gemaakt op de contractvrijheid.

Het voorstel van de indieners is om bij betalingstermijnen van langer dan 60 dagen de wettelijke rente van rechtswege te doen gelden. Dit is een effectieve en eenvoudige manier om de financiële prikkel weg te nemen voor de afnemer om de betalingstermijnen te rekken.

Binnen de huidige wetgeving worden leveranciers gedwongen om betalingstermijnen overeen te komen die de normale termijn van 60 dagen overschrijden. Afnemers maken een bewuste beleidskeuze om met het oogpunt op financieel voordeel laat te betalen. Hierdoor dwingen zij bij hun leveranciers een kredietfaciliteit af. Met het voorstel van de indieners is deze kredietfaciliteit niet langer gratis.

Volgens het voorstel van de indieners gaat de wettelijke rente alleen gelden indien de overeenkomst wordt gesloten tussen een grote onderneming en een MKB-onderneming. Om te bepalen welke bedrijven onder het voorstel vallen hanteren de indieners de Europese regels1 voor de definitie van het MKB.

1. Aanleiding en doel

Het MKB lijdt sterk onder facturen die te laat worden betaald. Te late betalingen vormen voor MKB bedrijven een risico en een grote kostenpost. Het leidt tot liquiditeitsproblemen, doordat zij zelf betalingsachterstanden krijgen of rood staan bij de bank. Veel kleinere bedrijven hebben namelijk geen buffer om uitblijvende inkomsten op te vangen. In het ergste geval kan het bedrijf zelfs failliet gaan. Daarnaast moeten MKB bedrijven duur geld lenen indien ze hun werkkapitaalpositie gezond willen houden.

Op dit moment bestaat er voor grote bedrijven een prikkel om niet op tijd te betalen. Late betalingen leveren rentevoordeel op en werkkapitaal dat kan worden gebruikt om dure investeringen te doen, zoals overnames. Vaak zijn grotere bedrijven in de positie om langere betalingstermijnen af te dwingen. Kleinere bedrijven durven grote opdrachtgevers vaak niet aan te spreken op betalingsachterstanden uit angst de klant kwijt te raken.

Een brede politieke wil in de Tweede Kamer en bij de ministeries.

In de Tweede Kamer wordt breed gedragen dat het laat betalen door bedrijven en overheden een probleem vormt. In de Tweede Kamer is het besef doorgedrongen dat tijdige betaling van rekeningen van wezenlijke invloed is op de financiële positie van ondernemingen. Vele partijen hebben hier specifiek aandacht voor gevraagd. Voorbeelden zijn onder meer de motie Ziengs/Schouten2 over verbetering van het betaalgedrag van overheidsdiensten en gemeenten, de motie Dijkgraaf3 c.s. over ongewenste overschrijding van wettelijke betalingstermijnen voor transacties tussen bedrijven onderling, de motie Graus4 over het beschermen van ondernemers tegen wanbetalende gemeenten, de schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen5 over de betaaltermijnen van gemeenten, de mondelingen vragen van het lid Verhoeven6 over het effect van de wet late betalingen en de vragen van het lid Nijboer aan Ministers Kamp en Dijsselbloem tijdens het algemeen overleg kredietverlening van 4 februari 20157. De indieners wijzen verder op de initiatiefnota «Een eerlijke boterham, over het versterken van de voedselketen»8 van het lid Geurts. In deze initiatiefnota worden de problematieken omtrent late betalingen en de afhankelijkheid van leveranciers van enkele afnemers helder uiteengezet.

De betaaltermijnen die door de overheid worden gerealiseerd staan al enige tijd terecht in de belangstelling van de Kamer en de verschillende Ministers. Met name omdat de overheid op dit punt een voorbeeldfunctie heeft te vervullen. In de afgelopen jaren zijn hier ook maatregelen getroffen. De rijksoverheid monitort sinds 2009 de eigen gerealiseerde betaaltermijnen. In 2014 hebben de Ministeries van Economische Zaken en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) en VNONCW/MKB-Nederland ook een monitor9 voor gemeentelijke betaaltermijnen opgezet. Daarnaast zijn er andere initiatieven ontstaan. De Nationale ombudsman heeft in december 2013 en januari 2014 een meldpunt10 opengesteld voor ondernemers om meldingen te doen over het betaalgedrag van overheden. Of dit genoeg is moet nog blijken, mogelijk zijn meer maatregelen gewenst.

Deze initiatiefnota geeft weer dat naast het laat betalen van overheden, ook het laat betalen tussen bedrijven onderling een groot probleem vormt. De indieners hopen dat ook op dit gebied stappen kunnen worden gezet om de problemen met late betalingen aan te pakken.

Het uiteindelijke doel van het voorstel is dat MKB-ondernemers ook bij transacties tussen bedrijven onderling binnen een normale termijn van 60 dagen de betaling ontvangen waar zij recht op hebben.

Problemen van late betalingen:

De jaarlijkse kosten van achterstallige betalingen worden geraamd op 2,5 miljard euro11. Het MKB heeft als gevolg van late betalingen meer moeite om een sterke financiële positie op te bouwen. De liquiditeitspositie van ondernemingen komt verder onder druk te staan, de kasstroom wordt onvoorspelbaarder en de ruimte voor bedrijven om slechtere maanden op te vangen, of om juist snel investeringen te doen, wordt kleiner. Het grootste probleem van late betalingen in dezen betreft het effect op het werkkapitaal. Het moet worden opgemerkt dat bij de kleinste bedrijven een onbetaalde factuur vaak direct leidt tot een persoonlijk inkomensverlies van de ondernemer.

Het effect van late betalingen op het werkkapitaal:

Werkkapitaal is voor Nederlandse bedrijven de voornaamste reden om vreemd vermogen aan te trekken12. Een totaal van 36% van het MKB noemt dit als reden voor een banklening. Dit wordt mede bevestigd door Minister Kamp in zijn Voortgangsreportage Ondernemingsfinanciering13 van 31 december 2014. Uit de Financieringsmonitor14 van Panteia van november 2014 blijkt verder dat ondernemers geld lenen vanwege niet of laat betaalde facturen.

Werkkapitaal is moeilijker te financieren voor banken dan investeringen of overnames. Bij werkkapitaal is het daadwerkelijke onderpand lastig vast te stellen – er worden bijvoorbeeld geen machines gekocht – en het is lastig voor banken om na te gaan voor welke doeleinden het aangetrokken vreemd vermogen wordt gebruikt.

Jaren van recessie en late betalingen:

De Nederlandse economie is in het jaar 2014 weer gaan groeien. Het herstel is nog broos maar lichtpunten zijn zeker op te tekenen. Jaren van recessie hebben een effect gehad op de betalingsmoraal van ondernemingen. Tegelijkertijd hebben late betalingen ook zelf een remmend effect op de economie. Uit de European Payment Index 2014 blijkt dat 36% van de bedrijven, vanwege de combinatie van de periode van recessie enerzijds en late betalingen anderzijds, investeringen in het jaar 2014 hebben uitgesteld. Hierbij komt dat als gevolg van de recessie en late betalingen een totaal van 41% van de Nederlandse ondernemingen minder organische groei rapporteert15.

Late betalingen als ketenprobleem:

Bedrijven die in financiële problemen komen doordat zij worden geconfronteerd met late betalingen door afnemers hebben moeite om hun eigen leveranciers te betalen. De late betaling van de eerste afnemer in de keten heeft daardoor niet alleen effect op het eerste bedrijf, maar werkt door tot aan de afnemers van het bedrijf dat wordt benadeeld. De voornoemde problemen van uitgestelde investeringen of gedwongen leningen om de liquiditeitspositie te verbeteren verspreiden zich in de gehele keten.

Late betalingen en de afhankelijkheid van enkele opdrachtgevers:

De problemen omtrent late betalingen nemen toe naarmate een ondernemer meer afhankelijk is van slechts enkele afnemers. Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van het bedrijf om zich niet in een positie te brengen waar de afhankelijkheid van één of enkele afnemers zeer groot wordt. Echter, in sectoren zoals bijvoorbeeld Agro- en Food sector is het niet ongebruikelijk dat een ondernemer aan slechts enkele grote multinationals of inkooporganisaties levert. Een ondernemer heeft dan geen alternatief. Het stoppen van levering leidt dan tot een zeer grote daling van de omzet. In deze gevallen zal een ondernemer zich schikken in het lot en de late betaling accepteren om de klant niet te verliezen.

Zelfregulering werkt niet, de wet schiet te kort:

Er is vaak sprake van een ongelijkwaardige relatie tussen het MKB, in de rol van leverancier, en het grootbedrijf, in de rol van afnemer. Dit speelt vooral in die situaties waarin het aandeel van de leveringen in het totaal aanzienlijk is en/of het product of dienst onvoldoende uniek is binnen een zeer competitieve «kopersmarkt».

Leverancierskrediet kan door het grootbedrijf daarom feitelijk worden afdwongen. Omdat leverancierskrediet «gratis» is komt het grootbedrijf in haar kosten/baten afwegingen op een natuurlijke wijze tot een beleidskeuze waarbij het MKB de rekening krijgt. Zelfregulering is geen middel om deze bewuste financiële beleidskeuzes ten koste van het MKB te voorkomen. De indieners hebben nadrukkelijk overwogen of de bovenstaande problemen zijn te ondervangen door zelfregulering. In de ogen van de indieners is zelfregulering niet toereikend. Dit wordt verder onderstreept door Minister Kamp van Economische Zaken. Tijdens het Algemeen Overleg in de Tweede Kamer over financiering van het bedrijfsleven van 5 februari jongstleden gaf de Minister aan dat in het bedrijfsleven eerder een trend naar verdere verlenging te bespeuren valt dan een verkorting.

Dit wordt verder versterkt door onderzoek van adviesbureau EY. Uit het rapport «EU Late Payment Directive, een papieren tijger»16 blijkt dat de termijnen zoals gesteld in de Europese Richtlijn Late Betalingen door inkopers nauwelijks wordt gezien als een belemmering om betalingstermijnen langer dan 60 dagen af te spreken. Uit het onderzoek komt naar voren dat er slechts enkele gevallen bekend zijn waar een onredelijke betalingstermijn van langer dan 60 dagen heeft geleid tot het opleggen van invorderingskosten en het rekenen van rente door leveranciers17. De belangrijkste reden hiervoor is de angst om de relatie te verstoren met afnemers.

De implementatie van de Richtlijn Late Betalingen heeft op een aantal punten geleid tot beter betalingsgedrag. Helaas verre van afdoende. Er is in zekere mate sprake van druk op met name grote bedrijven om binnen de termijn van 60 dagen te betalen uit angst voor reputatieschade. Vooral financiële dienstverleners houden hierdoor rekening met de wettelijke termijnen18. Bij financiële instellingen speelt mee dat zij vaak niet alleen afnemers zijn van producten en diensten maar – in hun rol in het betalingsverkeer en kredietverstrekker – ook klant van hun eigen klanten.

In de maatschappij leeft er grote onvrede over het onderwerp late betalingen. In het geval van bijvoorbeeld Hema, Albert Heijn en Plus, waarbij eenzijdig de voorwaarden voor leveranciers werden gewijzigd, heeft dit geleid tot krantenartikelen19. Eveneens een tekenend voorbeeld hiervan is te vinden in de bouwsector, zoals een artikel in het FD recentelijk illustreerde20. Deze gevallen zijn exemplarisch voor het probleem en laten tegelijkertijd zien dat zelfregulering geen optie is. Reputatieschade is een drijver voor grote bedrijven die in de belangstelling staan. Het heeft geen effect op het deel van de bedrijven dat zich niet aan de regels houdt maar zich aan de aandacht weet te onttrekken. Bij leveranciers is er grote angst om naar de rechter te stappen, laat staan naar de media, omdat zij hierdoor het risico lopen hun klanten te verliezen.

Op dit laatste punt haken de indieners in met deze initiatiefnota. De wet schiet tekort wat betreft het beschermen van de zwakkere partij in de contractverhouding. De juiste oplossing wordt in het volgende deel van deze initiatiefnota uiteengezet.

Rekenvoorbeeld

Situatie huidige wetgeving:

«Appelboer X levert voor een bedrag van 10.000,00 euro appels aan supermarktketen Y. Dit doet Appelboer X zes keer per jaar. Supermarktketen Y heeft 100 vergelijkbare leveranciers waar gemiddeld zes keer per jaar voor 10.000,00 euro appels worden gekocht.

Appelboer X levert aan kleine supermarkten uit de buurt en aan particulieren. Een groot deel van de omzet van Appelboer X komt echter van de grote supermarktketen. In de onderhandelingen over de leveringen heeft Appelboer X een betalingstermijn van 90 dagen moeten accepteren. Anders kreeg hij geen contract om te leveren. Appelboer X weet dat hij recht heeft op een betalingstermijn van maximaal 60 dagen. Hij besluit om het erbij te laten.

Appelboer X moet zes keer per jaar drie maanden op zijn geld wachten. Hier probeert hij zoveel mogelijk rekening mee te houden. In sommige periodes is het moeilijk. In de maand mei krijgen de werknemers vakantiegeld, aan het einde van het jaar worden er kerstpakketten gekocht en organiseert het bedrijf een teamuitje. In deze periodes staat Appelboer X vaak een paar duizend euro rood. Investeringen of onderhoudsuitgaven worden meestal gedaan in de maand oktober, net na de derde betaling door Supermarktketen Y. Dit blijkt de periode in het jaar te zijn dat het bedrijf er qua liquiditeit het beste voorstaat.

Supermarktketen Y heeft besloten om alle leveranciers na 90 dagen te betalen. De CFO is trots op de liquiditeitspositie van het bedrijf. De rekening courant faciliteit bij de bank wordt vaak niet benut. De voorganger betaalde na 60 dagen. De CFO vond dit onverstandig. De wet kan ons eigenlijk niet tegenhouden. We kopen toch appels van onze leveranciers. Als wij zaken met ze doen, dan is dat per definitie voor hen voordelig! Waarom zou je 30 dagen rente laten liggen?

Supermarktketen Y ontvangt 2% rente op het geld dat zij op de bank zet. Een totaal van 600 leveringen per jaar à 10.000,00 euro per keer vertegenwoordigt een uitgave van 6 miljoen euro per jaar aan appels. Als supermarktketen Y alle betalingen 30 dagen uitstelt kan zij dat bedrag voor 30 dagen op de bank zetten. Bij een bankrente van 2% levert dit op jaarbasis 10.000,00 euro op. Supermarktketen Y doet dit ook voor peren, bananen, aubergines en komkommers. Doordat Supermarktketen Y een betalingstermijn is gaan hanteren van 90 dagen heeft zij een forse extra winst kunnen maken.

2. Huidige wetgeving

Op 16 maart 2013 heeft de implementatie van de Europese Richtlijn betreffende de bestrijding van late betalingen (Richtlijn 2011/7/EU) in Nederland plaatsgevonden. Deze Richtlijn is geïmplementeerd middels een wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

Deze wet heeft samenvattend tot doel om het negatieve effect van late betalingen op de economische positie van het MKB tegen te gaan.

memorie van toelichting, vergaderjaar 2011–2012, kamerstuk 33 171, nr. 3, pagina 1:

In de huidige richtlijn zijn maatregelen opgenomen om te late betaling bij handelstransacties in de Europese Unie te voorkomen. In de praktijk zijn deze maatregelen onvoldoende gebleken om betalingsachterstanden tegen te gaan. Veel betalingen voor handelstransacties tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties worden later verricht dan contractueel is overeengekomen of in de algemene handelsvoorwaarden is vastgelegd. Betalingsachterstanden bemoeilijken het financiële beheer van een onderneming en hebben een negatieve invloed op de kaspositie, het concurrentievermogen en de levensvatbaarheid van ondernemingen. Vertragingen in betaling van facturen kunnen leiden tot liquiditeitsproblemen van een bedrijf en kunnen zelfs in het meest ernstige geval een reeks faillissementen in de toeleveringsketen op gang brengen. In tijden van economische neergang, wanneer de toegang tot financiering lastiger is, laten de negatieve gevolgen van betalingsachterstanden zich nog sterker voelen. Dit geldt in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen (MKB). Zij zijn kwetsbaarder, omdat hun alternatieve bronnen van kasgeld beperkt zijn en adequate kredietbeheerssystemen en middelen om betalingsachterstanden op te vangen vaak ontbreken.

Opzet van de wet

Om bovenstaand doel te bereiken zijn de volgende bepalingen opgenomen in de wet21:

  • a. een minimumvergoeding van 40 euro voor invorderingskosten;

  • b. een maximumbetaaltermijn voor overheidsinstanties van in beginsel 30 dagen;

  • c. een maximumbetaaltermijn voor handelstransacties tussen ondernemingen van in beginsel 60 dagen;

  • d. een maximum verificatieperiode van in beginsel 30 dagen;

  • e. een verhoging van de wettelijke handelsrente met 1 procentpunt;

  • f. het stellen van grenzen aan de contractsvrijheid met de introductie van een regeling van kennelijk onbillijke contractbepalingen en kennelijk onbillijke praktijken.

De betalingstermijn voor de overheid en ondernemingen is daarmee standaard bepaald op 30 dagen. Bij transacties tussen de overheid en ondernemingen kan hier nauwelijks van worden afgeweken. Bij transacties tussen bedrijven onderling mag de betalingstermijn worden verlengd tot 60 dagen indien de contractpartijen dat overeenkomen.

Een termijn langer dan 60 dagen tussen contractpartijen mag alleen worden overeengekomen indien deze niet kennelijk onbillijk is voor één van de twee partijen en de volgende 3 bepalingen in ogenschouw worden genomen:

  • a) de vraag of de schuldenaar objectieve redenen heeft om af te wijken van de 60 dagen termijn;

  • b) de aard van de prestatie; en

  • c) elke aanmerkelijke afwijking van goede handelspraktijken.

Wanneer de partij die moet betalen, de schuldenaar, deze termijnen niet nakomt mogen er zonder aanmaning een standaard vergoeding en de wettelijke handelsrente worden gerekend aan de debiteur. De betalingstermijn is vastgesteld vanaf de vervaldatum die op de factuur wordt vermeld.

De vergoeding bedraagt minimaal 40 euro en volgt de volgende staffel:

  • 15% van het bedrag van de hoofdsom over de eerste € 2.500 van de vordering

  • 10% van het bedrag van de hoofdsom over de volgende € 2.500 van de vordering

  • 5% van het bedrag van de hoofdsom over de volgende € 5.000 van de vordering

  • 1% van het bedrag van de hoofdsom over de volgende € 190.000 van de vordering

  • 0,5% over het meerdere van de hoofdsom met een maximum van € 6.775

Problemen met de huidige wetgeving

De term «kennelijk onbillijk» is in de praktijk juridisch niet sterk genoeg om oneerlijke contractsbepalingen tussen leverancier en afnemer te voorkomen. Het probleem is hierbij niet dat «kennelijke onbillijkheid» niet bewezen kan worden, de crux zit erin dat bedrijven gewoonweg de opdracht niet krijgen indien zij niet van tevoren akkoord gaan met een langere betalingstermijn. Vervolgens vecht een leverancier uit vrees voor het in gevaar brengen van volgende opdrachten de «billijkheid» niet aan.

Problemen met afdwingen van het recht

In de praktijk zijn late betalingen door grote machtige inkooporganisaties en multinationals nog steeds een groot probleem en een lacune in de wet. Er worden betalingstermijnen afgedwongen die de termijn van 60 dagen niet respecteren met uitschieters naar 120 dagen.

Uit onderzoek van EY blijkt dat de termijnen zoals gesteld in de Europese Richtlijn Late Betalingen door inkopers nauwelijks wordt gezien als een belemmering om betalingstermijnen langer dan 60 dagen af te spreken. Uit het onderzoek komt naar voren dat er slechts enkele gevallen bekend zijn waar een onredelijke betalingstermijn van langer dan 60 dagen heeft geleid tot het opleggen van rente of het rekenen van invorderingskosten door leveranciers22. De belangrijkste reden hiervoor is de angst om de relatie te verstoren met afnemers.

In theorie heeft de kleinere partij juridisch genoeg mogelijkheden om een onredelijke betalingstermijn door de schuldenaar bij de rechter aan te vechten. Echter, vanwege de sterk afhankelijke positie van de kleinere partij ten opzichte van de afnemers – vaak is de partij afhankelijk van één of slechts enkele grotere partijen – wordt de wet in de praktijk niet afgedwongen.

De bepaling «kennelijk onbillijk» is ontoereikend om oneerlijke handelspraktijken te voorkomen. Bij een eventuele rechtszaak ligt de bewijslast bij de schuldenaar. Deze zal moeten aantonen dat de langere termijn gerechtvaardigd is. Daarbij is het afwijken van de termijn van 60 dagen ten nadele van de schuldeiser door middel van standaard contractuele bepalingen of algemene voorwaarden wettelijk niet geldig.

Het afdwingen van het wettelijk recht door de schuldeiser zal leiden tot opzegging van verdere samenwerking tussen de partijen. Hierbij heeft de grotere partij de mogelijkheid om een andere leverancier te zoeken. De leverancier heeft echter slechts enkele partijen aan wie deze kan leveren. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er zowel sprake is van falen van de markt, als dat de wet in de praktijk te kort schiet. De geest van de wet wordt in de praktijk niet nageleefd.

De implementatie van de Europese Richtlijn naar Nederlands recht is onvolledig in de zin dat de wet er niet in slaagt om de geest van de Richtlijn effectief om te zetten naar een situatie waarin de oneerlijke handelspraktijken van late betalingen niet meer voorkomen.

3. Inzet

Wettelijke rente voor betaling vanuit het grootbedrijf aan het MKB

In de huidige situatie is het een bewuste afweging in de bestuurskamer van grote bedrijven om late betalingen overeen te komen met leveranciers. Het bedrijf dwingt hierdoor een gratis krediet af bij de leverancier. Dit leverancierskrediet kan vanwege de ongelijke machtspositie worden afgedwongen. Gezien het feit dat het grootbedrijf voor een krediet op de lopende rekening bij de bank circa 5% rente betaalt is er een financiële prikkel om betalingen later dan de termijn van 60 dagen te voldoen.

De indieners stellen voor om het grootbedrijf23 de wettelijke rente op handelstransacties te laten betalen indien zij in een overeenkomst met een MKB onderneming24 een betalingstermijn afspreekt van langer dan 60 dagen. De wettelijke rente is verschuldigd over de periode dat de overeenkomst de 60 dagen overschrijdt. De wettelijke rente wordt volgens normale praktijk vastgesteld volgens art. 6:119a en 120 lid 2 BW. Ingevolge het voorstel van de indieners is het niet mogelijk voor de contractpartijen om in de overeenkomst af te spreken geen wettelijke rente te rekenen of om een lagere rente af te spreken dan deze wettelijke rente voor handelstransacties. Hierdoor is het voorstel een effectieve manier om de financiële prikkel voor grote bedrijven te ontnemen om betalingstermijnen langer dan 60 dagen af te dwingen.

Het voorstel van de indieners sluit aan bij de Europese definities voor MKB en grootbedrijf. Voor deze definities zijn op Europees niveau uitgebreide regels opgesteld25. Deze definities scheppen voldoende duidelijkheid om af te bakenen welke handelstransacties onder het voorstel van de indieners vallen.

Met het voorstel van de indieners blijft de contractuele vrijheid in stand om in het geval van gegronde redenen een betalingstermijn langer dan 60 dagen af te spreken. Na een periode van twee maanden is het leverancierskrediet alleen niet meer gratis.

De Richtlijn Late Betalingen heeft nooit de intentie gehad om betalingstermijnen van meer dan 60 dagen te faciliteren indien deze gestoeld zijn op louter financieel gewin voor één van de contractpartijen ten nadele van de andere contractpartij. Het voorstel van de indieners is een effectieve manier om de lacune in de huidige wet te repareren. Indien er toch betalingstermijnen van langer dan 60 dagen worden afgesproken na implementatie van het voorstel van de indieners dan zijn deze afspraken werkelijk gestoeld op wederzijds voordeel voor de contractpartijen.

Grote partijen kennen het probleem van late betalingen minder doordat de kosten om debiteuren na te jagen kleiner zijn, met name doordat zij efficiënter kunnen opereren in verband met schaalvoordelen. Tevens hebben zij een stevigere positie om nieuwe leverancier te vinden indien dit nodig blijkt te zijn na de gang naar de rechter. Daarnaast vormen late betalingen bij grotere partijen sowieso een kleiner risico, omdat zij voldoende liquide middelen hebben om uitblijvende uitkomsten op te vangen.

Door het gratis karakter van leverancierskrediet, verschaft door het MKB, als wetgever weg te nemen zal het grootbedrijf tot betere keuzes komen voor de gehele keten. En daar waar dit krediet toch wordt gebruikt betaalt de veroorzaker de kosten hiervan zelf. Het MKB krijgt dan meer financiële armslag en dat is goed voor de gehele Nederlandse economie.

Rekenvoorbeeld

Situatie na invoering wettelijke rente:

Supermarktketen Y heeft te horen gekregen dat de wet gaat veranderen. Over betalingen die later dan 60 dagen na levering plaatsvinden is straks de wettelijke rente verschuldigd. Alleen al voor het product appels heeft Supermarktketen Y jaarlijks afspraken gemaakt over betalingstermijnen van 90 dagen. Supermarktketen Y koopt jaarlijks voor 6 miljoen euro aan appels. Over een periode van 30 dagen moet de wettelijke handelsrente worden betaald aan de leveranciers. Deze rente is 8.15%* (*01-07-2014/01-01-2015). Supermarktketen Y is de leveranciers straks voor het product appels een bedrag van 40.750 euro verschuldigd. In plaats van winst wordt er straks verlies gemaakt op het betalingsbeleid. De CFO geeft de inkoopmanagers de opdracht om alle leveranciers, ook voor peren, bananen, aubergines en komkommers, een brief te sturen: «Onze betalingstermijn is ingekort. Voortaan wordt u binnen 60 dagen na ontvangst van de factuur betaald.» De CFO geeft zijn eigen afdeling de opdracht om alle facturen binnen 60 dagen te betalen.

Effect van het voorstel op de contractvrijheid

De initiatiefnemers hebben bij het opstellen van de initiatiefnota zorgvuldig nagedacht op welke wijze het contractrecht onaangetast blijft. De indieners vinden het namelijk belangrijk dat het de partijen in beginsel vrij staat om een overeenkomst aan te gaan met wie zij willen, op welk moment zij dat doen en om te bepalen wat de inhoud van de overeenkomst is. De indieners stellen alleen voor om een wettelijke rente op te leggen na 60 dagen. De contractuele vrijheid bestaat nog steeds om betalingsafspraken langer dan 60 dagen af te spreken. Het enige verschil is dat de afnemer na 60 dagen een wettelijke rente moet betalen.

Relatie huidige invorderingsmogelijkheden voor het MKB:

Het voorstel van de indieners beoogt niet om naast de rente ook invorderingskosten te verplichten wanneer de betalingstermijn na afspraak tussen de beide partijen de normale termijn van 60 dagen overschrijdt. De indieners benadrukken dat het voorstel juist ingaat op de situatie waarbij er een afspraak wordt gemaakt tussen afnemer en leveranciers. Er is daarom in de huidige wet niet per definitie sprake van verzuim door het grootbedrijf mits de afspraak voldoet aan de bepalingen omtrent redelijkheid en billijkheid en er objectieve redenen zijn om af te wijken. Met het voorstel van de indieners blijft dit ongewijzigd.

Situatie wanneer het grootbedrijf alsnog verzuimt om na 60 dagen de wettelijke rente te betalen:

Het voorstel van de indieners betreft de verplichting van het grootbedrijf om de wettelijke rente te betalen over het gedeelte van de betalingstermijn die de 60 dagen overschrijdt. Wanneer het grootbedrijf bij zo’n contractuele afspraak alsnog verzuimt om de wettelijke rente te betalen, dan is het bedrijf in gebreke en kan de MKB ondernemer eisen om schadeloos gesteld te worden. De invorderingskosten zijn op dat moment van toepassing, net als de wettelijke handelsrente die betaald had moeten worden, alsmede de wettelijke handelsrente gerekend over de rente waar de leverancier volgens dit voorstel recht op heeft. Vergeleken met de huidige situatie zou de afnemer echter een bewuste keuze moeten maken om te verzuimen om de rente te betalen. Dit is een wezenlijke verandering ten opzichte van de huidige situatie.

Versimpeling van de rechtsgang:

Gezien de afhankelijke positie van een MKB-leverancier aan een grote onderneming is een rechtsgang onwaarschijnlijk. Het leidt in veel gevallen tot onmiddellijke beëindiging van de samenwerking. Echter, er is ook een tweede reden dat ondernemers niet snel geneigd zijn om hun rechten bij de rechter af te dwingen. Onder de huidige wetgeving zal er met verwijzing naar artikel 119a, lid 5, BW moeten worden bewezen dat een overeenkomst kennelijk onbillijk was. Dit is mogelijk maar niet eenvoudig. Er wordt onder meer gekeken of er bij de overeenkomst objectieve redenen waren om af te wijken van de standaard maximale termijn van 60 dagen, de aard van de prestatie en de gangbare opvatting over oneerlijke handelspraktijken. De ondernemer moet de zaak hierdoor zeer gedetailleerd onderbouwen.

Ingevolge het voorstel van de indieners is veel makkelijker te bewijzen dat er van rechtswege een wettelijke handelsrente verschuldigd is aan de leverancier. De ondernemer zal aannemelijk moeten maken dat de factuur later dan 60 dagen betaalt is, dat hij MKB-ondernemer26 is en hij met een grote onderneming27 van doen heeft.

Voorstel maakt collectieve actie van MKB-bedrijven mogelijk:

Een grote onderneming die bewust beleid voert om leveranciers laat te betalen zal met het voorstel van de indieners een risico lopen dat er meerdere ondernemers op hetzelfde moment naar de rechter stappen. Onder de huidige wetgeving is de wet van de grote getallen in het voordeel van het grootbedrijf. Late betalingen aan een hele grote groep leveranciers brengt een significant financieel voordeel. Met het voorstel van de indieners wordt deze dynamiek omgedraaid. Het laat betalen van een grote groep leveranciers kan juist een zeer grote kostenpost worden indien er besloten wordt door deze leveranciers om te procederen. Gezien het feit dat de wettelijke rente van rechtswege verschuldigd is zal een afnemer ook op de balans een reservering moeten nemen voor mogelijke kosten die late betalingen met zich meebrengen. Hierdoor heeft het voorstel van de indieners dus een afschrikwekkend effect.

Betalingen tussen overheid en bedrijfsleven:

De indieners beogen niet om ook betalingen tussen de overheid en het bedrijfsleven te betrekken bij dit voorstel. Zoals beschreven in deel 1, Aanleiding en Doel, is er op dit moment een aantal initiatieven in ontwikkeling om late betalingen van overheidswege tegen te gaan. De indieners willen het effect van deze initiatieven afwachten en vervolgens mogelijke verdere maatregelen overwegen. De indieners vermoeden dat er andere dynamieken ten grondslag liggen aan late betalingen van overheidswege dan de dynamieken die ten grondslag liggen aan huidige praktijk van late betalingstermijnen in overeenkomsten tussen het grootbedrijf en kleinere ondernemers.

Bewuste beperking van het bereik van het voorstel:

Met het oog op het voorkomen van overregulering hebben de indieners er bewust voor gekozen om de wettelijke rente alleen te verplichten bij een betaling van een grote onderneming, in de functie van afnemer, naar een MKB bedrijf, in de functie van leverancier. Het voorstel van de indieners is gericht op de situatie waarin een MKB bedrijf in een afhankelijke situatie zit ten opzichte van het bedrijf dat goederen of diensten afneemt. Bij de onderhandelingen over de overeenkomst tot levering is het MKB bedrijf niet in staat om te voorkomen dat haar rechten rondom een betalingstermijn binnen 60 dagen middels het contract worden beperkt. In deel 2 is dit uitgebreid uiteengezet.

In de onderhandelingen tussen MKB bedrijven onderling, of tussen grote bedrijven onderling, is er sprake van een gelijkwaardigere positie. De indieners beogen daarom niet om de wettelijke rente te verplichten bij afgesproken betalingstermijnen van meer dan 60 dagen tussen MKB bedrijven onderling. Evenmin beoogt het voorstel om de wettelijke rente te verplichten bij afgesproken betalingstermijnen van meer dan 60 dagen tussen grote bedrijven onderling. De wettelijke rente wordt ook niet verplicht in de situatie waarin een grote onderneming levert aan een MKB bedrijf.

4. Ketenfinanciering

Ketenfinanciering wordt door het grootbedrijf als oplossing gepresenteerd. Het MKB krijgt daardoor inderdaad eerder het geld op de rekening maar de factuur wordt feitelijk niet eerder betaald. Het leverancierskrediet wijzigt daarmee alleen van vorm. De kosten van dit krediet blijven namelijk drukken op het MKB. Het gratis karakter is daarmee niet weggenomen. En het biedt het grootbedrijf zelfs een extra beleggingsmogelijkheid voor haar overtollige kasgelden. Dit geld kunnen zij dan namelijk inzetten om de ketenfinancieringsconstructies op commerciële basis te financieren.

De regering heeft onderzoeken laten doen naar de mogelijkheden van ketenfinanciering om de liquiditeitspositie van bedrijven te verbeteren. Hieruit zijn meerdere aanbevelingen gekomen die op dit moment worden bestudeerd. Reverse factoring is het meest gangbare instrument bij ketenfinanciering. In het systeem betalen grote bedrijven hun leveranciers sneller, maar dan indirect via een bank, die de betaling aan de leverancier voorschiet. Daardoor krijgen leveranciers eerder hun geld. De leverancier betaalt voor het vooruitbetalen van de rekening een vergoeding aan de bank, die doorgaans lager is dan de financieringskosten van uitstaande facturen. Immers, hun afnemer, het grote bedrijf, staat garant. Op het werkkapitaal van zowel de koper als de verkoper wordt minder beslag gelegd. De afnemer omdat deze dezelfde betalingstermijnen kan hanteren als altijd, en die zelfs kan oprekken zonder leveranciers te benadelen. De leverancier omdat door tussenkomst van de bank de factuur sneller uitgekeerd wordt dan gebruikelijk is. Een zeer groot nadeel van ketenfinanciering is dat de vergoeding voor de tussenkomst van de bank door de leverancier betaald wordt. Deze draait hierdoor op voor kosten die niet gemaakt zouden hoeven worden indien de regels omtrent late betalingen strikt zouden worden nageleefd.

In tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk, Spanje en het Verenigd Koninkrijk staat ketenfinanciering in Nederland nog in de kinderschoenen. Adviesbureaus M3 consultancy en Zanders28 noemen het gebrek aan standaardisatie in voorwaarden, contracten en boekhoudkundige verwerking de belangrijkste redenen waarom ketenfinanciering nog onderontwikkeld is. Hierdoor proberen veel partijen zelf het wiel uit te vinden, met hoge kosten als gevolg. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat er in de praktijk drie redenen zijn waardoor MKB bedrijven op korte termijn nauwelijks in aanmerking komen voor ketenfinanciering:

  • 1. Programma’s richten zich primair op de grootste leveranciers.

  • 2. Het MKB komt door haar omvang vaak niet in aanmerking voor deelname.

  • 3. Veel supply change finance programma’s richten zich (initieel) op buitenlandse leveranciers vanwege de aanzienlijke hogere arbitragevoordelen.

Ketenfinanciering heeft nog andere nadelen voor het MKB. De financiële afhankelijkheid van de leverancier neemt toe, terwijl het grootbedrijf tegelijkertijd in de verleiding komt om nog langere betaaltermijnen af te dwingen. Daarnaast voorzien veel bestaande financieringsarrangementen met huisbankiers van het MKB in de verplichting om alle financiële transacties bij de huisbankier onder te brengen. Aanpassing van deze arrangementen gaat daarom vaak ten koste van de financieringscapaciteit van de betreffende bedrijven. En daarmee wordt het paard weer achter de wagen gespannen.

Financiële instellingen, met name commercial finance partijen, presenteren ketenfinanciering als het ei van Columbus. Als leverancier van dit soort producten valt dit te typeren als «preken voor eigen parochie».

Uit de Financieringsmonitor29 van het economisch onderzoeksbureau Panteia blijkt dat slechts 9% van de grote bedrijven een ketenfinancieringsprogramma heeft om leveranciers, veelal het MKB, tegemoet te komen in hun financieringsbehoefte.

Het rapport van Adviesbureaus M3 consultancy en Zanders30 beschrijft tevens een aantal neveneffecten die verder onderzocht moeten worden. Een voorbeeld hiervan is dat toeleveranciers door gebruik van ketenfinancieringsinstrumenten zeer afhankelijk kunnen worden van hun afnemers.

In de voortgangsreportage ondernemingsfinanciering31 geeft Minister Kamp aan dat hij een kopgroep heeft gevormd van grote bedrijven die een voortrekkersrol zullen vervullen in het opzetten van een ketenfinancieringsinitiatief. De indieners verwelkomen deze ontwikkeling. Het is toe te juichen dat het grootbedrijf, onder auspiciën van de Minister, op deze manier haar verantwoordelijkheid neemt. Echter, de indieners waken ervoor om teveel resultaten te verwachten van deze kopgroep. Zoals eerder in deze nota beschreven is het essentieel dat de kosten van ketenfinanciering niet worden gedragen door het MKB. Zij heeft immers recht op betaling binnen de wettelijke termijn van 60 dagen.

De initiatiefnemers waarschuwen daarom dat dit initiatief voor ketenfinanciering verdere maatregelen wat betreft het aanscherpen van de wet late betalingen niet in de weg moet staan. In zulks een geval zou dit initiatief in de praktijk een stroman kunnen blijken en de noodzakelijke maatregelen kunnen vertragen. Gezien de ernst van de problematieken omtrent late betalingen zou dit het MKB meer schade toebrengen dan goed doen. Ook al wordt het initiatief, op zichzelf staand, verwelkomd.

Om ketenfinanciering een succes te laten zijn in het voorkomen van late betalingen zal het gebruik ervan ten dele verplicht moeten worden gesteld. Hierbij zou het grootbedrijf verplicht moeten worden om de kosten van ketenfinanciering te dragen. Dit is voor de indieners daarom niet de meest ideale route om het probleem met late betalingen te verhelpen. De indieners ondersteunen de ketenfinancieringsinitiatieven. Het verplichtstellen van ketenfinanciering zou een grotere inperking van de contractvrijheid van bedrijven behelzen dan de voorstellen die de indieners in deze initiatiefnota naar voren brengen.

Kortom, alleen ketenfinanciering is niet de ideale oplossing. Door het voorstel van deze initiatiefnota om de wettelijke rente na 60 dagen dwingend op te leggen en ketenfinanciering te stimuleren wordt het probleem van late betalingen aan het MKB aanzienlijk verkleind.

5. Oplossingen in andere landen

De indieners hebben onderzocht op welke manier late betalingen worden aangepakt in het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Scandinavië. De keuze van de indieners voor deze landen berust op het feit dat er zeer concrete ontwikkelingen zijn in deze landen die het probleem met late betalingen illustreren en dat er op verschillende manieren gepoogd wordt om late betalingen aan te pakken. Een vergelijking met de maatregelen laat zien dat de route van de indieners minder ingrijpend is dan wat er in het Verenigd Koninkrijk wordt geopperd en in Frankrijk inmiddels in gang is gezet.

Scandinavië

De Scandinavische landen lopen wat betreft het tegengaan van late betalingen voorop32. Er heerst een andere mentaliteit33. Late betalingen worden geregistreerd en reeds ruim voor de invoering van de Richtlijn Late Betalingen is er in de Scandinavische landen al wetgeving ingevoerd om late betalingen tegen te gaan. Debiteuren werden hierdoor al voor invoering van de Richtlijn verplicht om een vergoeding te betalen aan de leverancier bij het overschrijden van de wettelijke betalingstermijn34.

Verenigd Koninkrijk

In het Verenigd Koninkrijk is in 2013 van overheidswege een convenant geïnitieerd met het doel grote bedrijven te laten toezeggen zich te houden aan de Richtlijn Late Betalingen. Dit convenant is vanwege de terughoudendheid van grote bedrijven om te tekenen niet succesvol gebleken. De Britse Minister van Economische Zaken heeft in de zomer van 2013 gedreigd om bedrijven sancties op te leggen wanneer zij zich schuldig maken aan het overtreden van de Richtlijn Late Betalingen. Deze sancties zouden van overheidswege moeten worden opgelegd. Concrete gevallen van daadwerkelijk opgelegde sancties zijn bij de indieners niet bekend. In het Verenigd Koninkrijk speelt hetzelfde probleem met de Richtlijn als in Nederland, kleinere bedrijven durven uit angst voor de relatie met de afnemer problemen niet aan te kaarten. Het debat over late betalingen is ook in het Verenigd Koninkrijk op dit moment in volle gang. Er zijn nog geen indicaties welke maatregelen in het Verenigd Koninkrijk genomen gaan worden.

Frankrijk

In Frankrijk zijn ten gevolge van de Act Hamon35 van februari 2014 alleen nog de algemene voorwaarden een geldige basis voor betalingsafspraken tussen leverancier en afnemer. Hierdoor is de contractsvrijheid tussen de handelende partijen in Frankrijk fors beperkt. De boete voor bedrijven bij het niet nakomen van deze bepalingen kan oplopen tot 375.000 euro. Deze boete wordt opgelegd door de Franse autoriteit voor mededinging en consumentenbescherming.

6. Compatibiliteit Europese regelgeving

De indieners zien geen contradictie van de voorgestelde oplossingsrichting met de Europese Richtlijn betreffende Late Betalingen. De Richtlijn gaat uit van minimum harmonisatie en laat de lidstaten vrij in de keuze waarop de bepalingen uit de Richtlijn worden afgedwongen. De voorgestelde oplossingsrichting is volledig in de geest van de Richtlijn. Het advies van de indieners is dan ook om de Nederlandse oplossingsrichting ook op het niveau van de Europese Unie te bepleiten. Dit zou voorkomen dat de oneerlijke handelspraktijken waarvan nu sprake is in Nederland worden voortgezet in één of meerdere andere lidstaten van de Europese Unie. Tevens zou dit voorkomen dat lidstaten ieder eigen bepalingen invoeren om deze lacune van de Richtlijn te dichten.

In haar Werkprogramma voor 2015 heeft de Europese Commissie aangegeven de Richtlijn Late Betalingen te gaan evalueren. Het Europese wetgevingstraject gaat echter langzaam en het is niet te voorspellen wanneer een evaluatierapport zal worden gepubliceerd. In het meest gunstige geval zal een evaluatie worden uitgevoerd in 2015 waarna nieuwe wetgeving en nog zeker 18 maanden na publicatie van het rapport in werking zou kunnen treden. De aard van de lacune rechtvaardigt echter dat Nederland nu actie onderneemt. Eventuele Europese wetgeving kan hierop volgen. Nederland hoeft natuurlijk niet te wachten op andere landen om betere wetgeving in te voeren, ook niet wanneer de basis van de wetgeving Europees van aard is. Het ligt in de lijn der verwachting dat andere Europese lidstaten, dan wel de Europese Commissie, zal volgen met verdere wetgeving zodra Nederland actie onderneemt.

7. Financiële paragraaf

De verscherping heeft geen directe financiële gevolgen voor ondernemers indien binnen de betalingstermijn van 60 dagen aan de betaling wordt voldaan. Indien dit niet het geval is betaalt de afnemer een wettelijke rente aan de leverancier. Door de financiële prikkel die ontstaat om op tijd te betalen is de verwachting dat de late betalingen aan leveranciers teruglopen. Hierdoor ontstaat er meer werkkapitaal bij leveranciers, wat kan worden aangewend voor de bedrijfsvoering, groei of innovatie. Het voorstel heeft geen budgettaire effecten voor de overheid.

8. Beslispunt

Om de late betalingen van grote ondernemingen naar MKB ondernemingen terug te dringen en het financiële voordeel voor de grote onderneming om een langere betalingstermijn op te leggen dan 60 dagen weg te nemen stellen de indieners het volgende voor:

Bij een overeenkomst tussen een grote onderneming36 en een MKB onderneming37, waarbij de grote partij de rol van afnemer vervult en de kleine partij de rol van leverancier, gaat van rechtswege een wettelijke rente gelden over het deel van de betalingstermijn dat de normale termijn van 60 dagen overschrijdt. Het blijft mogelijk om de normale termijn van 60 dagen te overschrijden, maar de keuze voor een grote onderneming om betalingstermijnen op te rekken en daarmee de eigen kredietfaciliteit bij hun bank minder te gebruiken wordt hierdoor minder aantrekkelijk.

Agnes Mulder Omtzigt


X Noot
1

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, Handleiding definitie MKB, 1 mei 2014. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2014/05/01/handleiding-definitie-mkb.html.

X Noot
2

Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 31.

X Noot
3

Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 42.

X Noot
4

Kamerstuk 32 637, nr. 128.

X Noot
5

Tweede Kamer der Staten-Generaal, Aanhangsel bij de handelingen, Vergaderjaar 2009–10, 2698.

X Noot
6

Tweede Kamer der Staten-Generaal, Vergaderjaar 2013/14, 2013Z23823.

X Noot
9

Brief 31 oktober 2014 met Kamerstuknummer 34 000 B, nr. 14.

X Noot
10

Brief 4 juli 2014 met Kamerstuknummer 33 750 VII, nr. 66.

X Noot
11

EY, «EU Late Payment Directive een papieren tijger.», Februari 2014; Het Financieele Dagblad, «Late betalingen kwellen bedrijven», 6 november 2012.

X Noot
12

Panteia – Financieringsmonitor – November 2014.

X Noot
15

Intrum Justitia, Late Payment Index 2014.

X Noot
16

EY, «EU Late Payment Directive een papieren tijger.», Februari 2014.

X Noot
17

Idem.

X Noot
18

Idem.

X Noot
22

EY, Februari 2014, «EU Late Payment Directive een papieren tijger.»

X Noot
23

Europese definitie: Meer dan 249 werknemers, jaaromzet boven de 40 miljoen euro en een balanstotaal van meer dan 27 miljoen euro. http://europa.eu/legislation_summaries/other/n26001_nl.htm.

X Noot
24

Europese definitie: Minder dan 250 medewerkers, jaaromzet onder de 40 miljoen euro en een balanstotaal van minder dan 27 miljoen euro. http://europa.eu/legislation_summaries/other/n26001_nl.htm.

X Noot
25

Europese Commissie, 2009, toepassing MKB definitie: http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/files/sme_definition/sme_report_2009_en.pdf.

X Noot
26

Europese definitie: Minder dan 250 medewerkers, jaaromzet onder de 40 miljoen euro en een balanstotaal van minder dan 27 miljoen euro. http://europa.eu/legislation_summaries/other/n26001_nl.htm.

X Noot
27

Europese definitie: Meer dan 249 werknemers, jaaromzet boven de 40 miljoen euro en een balanstotaal van meer dan 27 miljoen euro. http://europa.eu/legislation_summaries/other/n26001_nl.htm.

X Noot
28

M3 consultancy en Zanders (2014): Zonder interventie zal het MKB op korte termijn niet meeprofiteren van de groeiende ketenfinancieringsmogelijkheden in Nederland.

X Noot
30

M3 consultancy en Zanders (2014): Zonder interventie zal het MKB op korte termijn niet meeprofiteren van de groeiende ketenfinancieringsmogelijkheden in Nederland.

X Noot
32

Intrum Justitia, Late Payment Index 2014.

X Noot
36

Europese definitie: Meer dan 249 werknemers, jaaromzet boven de 40 miljoen euro en een balanstotaal van meer dan 27 miljoen euro. http://europa.eu/legislation_summaries/other/n26001_nl.htm.

X Noot
37

Europese definitie: Minder dan 250 medewerkers, jaaromzet onder de 40 miljoen euro en een balanstotaal van minder dan 27 miljoen euro. http://europa.eu/legislation_summaries/other/n26001_nl.htm.

Naar boven