34 126 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de herziening van de regeling inzake de meerdaadse samenloop in strafzaken (herziening regeling meerdaadse samenloop in strafzaken)

Nr. 10 AMENDEMENT VAN HET LID GROOTHUIZEN

Ontvangen 13 maart 2018

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

Artikel I, onderdeel E, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het voorgestelde tweede lid vervalt onder vernummering van het voorgestelde derde lid tot tweede lid.

2. Het tweede lid (nieuw) komt te luiden:

  • 2. De rechter kan dit artikel, met de redenen daarvan in zijn vonnis omkleed, buiten toepassing laten, indien een gegeven dat tijdens het opsporingsonderzoek of gedurende de fase van vervolging aan de officier van justitie of de rechter niet bekend was en dat op zichzelf of in verband met feiten of omstandigheden het ernstige vermoeden had doen ontstaan dat, indien het gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot het opleggen van vrijheidsstraf. De rechter mag dit artikel alleen buiten toepassing laten, indien het strafbare feit een misdrijf betreft dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer. De rechter legt in een dergelijk geval een gevangenisstraf op van niet meer dan een derde van het op dat feit gestelde maximum.

Toelichting

De indiener constateert dat het voorgestelde tweede lid betekent dat alleen de eerste veroordeling na de pleegdatum wordt meegenomen bij de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De volgorde waarin strafzaken worden afgedaan is echter soms toevallig, waardoor er per verdachte of tussen verdachten met vergelijkbare zaken en veroordelingen grote verschillen kunnen ontstaan voor wat betreft het op te leggen strafmaximum.

Indiener denkt bovendien dat in bijzondere gevallen door toepassing van artikel 63 Sr een oude zaak met dit voorstel niet meer kan worden bestraft, of met een relatief lage straf worden bestraft, indien de verdachte tussen het plegen van het delict en de berechting daarvan is veroordeeld voor een ander feit zoals bedoeld in lid 2 van artikel 63 van het wetsvoorstel. Een beperkte toepassing van de regels van meerdaadse samenloop zoals dit wetsvoorstel voorstelt biedt dus niet in alle gevallen uitkomst. Het nadeel van de cesuurwerking uit het wetsvoorstel is immers dat zij afhankelijk is van de toevalligheid welk feit als eerstvolgende is berecht en welke straf daarbij is opgelegd. Als de verdachte dan tot een forse vrijheidsstraf is veroordeeld, dan blijft er alsnog – relatief – weinig over, tenzij levenslange gevangenisstraf wordt opgelegd.

Met dit amendement beoogt indiener beide problemen op te lossen, zonder het strafmaximum volledig los te laten.

De rechter krijgt daarbij de mogelijkheid in bijzondere gevallen artikel 63 Sr buiten toepassing te laten, maar de straf is daarbij wel gemaximeerd en de rechter zal die keuze moeten motiveren.

Groothuizen

Naar boven