34 109 Bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed (Erfgoedwet)

I VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 30 augustus 2016

Tijdens de plenaire behandeling van de Erfgoedwet op 8 december 2015 heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de Eerste Kamer toegezegd de mogelijkheden voor ondersteuning van verdiepend wetenschappelijk onderzoek bij uitzonderlijke archeologische vondsten te verkennen en de Kamer hierover in 2016 te informeren.1 Bij brief van 20 juni 2016 heeft de Minister de Eerste Kamer over de uitvoering van deze toezegging geïnformeerd.2 De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft daarop besloten de toezegging als voldaan aan te merken. Op 12 juli 2016 zijn nog enige vragen gesteld aan de Minister.

De Minister heeft op 26 augustus 2016 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Bergman

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Den Haag, 12 juli 2016

Tijdens de plenaire behandeling van de Erfgoedwet op 8 december 2015 hebt u de Eerste Kamer toegezegd de mogelijkheden voor ondersteuning van verdiepend wetenschappelijk onderzoek bij uitzonderlijke archeologische vondsten te verkennen en de Kamer hierover in 2016 te informeren.3 Bij brief van 20 juni 2016 hebt u de Eerste Kamer over de uitvoering van deze toezegging geïnformeerd.4 De commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft daarop besloten de toezegging als voldaan aan te merken. Wel hebben de leden van de fracties van D66 en SP nog enige vragen. De leden van de PvdA-fractie sluiten zich bij de vragen van de leden van de D66-fractie aan.

De leden van de fractie van D66 zijn blij met de bereidheid van de Minister extra middelen ter beschikking te stellen ten behoeve van nader onderzoek van als uitzonderlijk te kwalificeren archeologische vondsten. Op een paar punten bestaat er bij deze leden toch behoefte aan een nadere verduidelijking:

  • het gaat om een tijdelijke regeling, maar onduidelijk is nog of de additionele middelen alleen dit jaar beschikbaar worden gesteld of dat het om een meerjarige regeling gaat. «Uitzonderlijke» vondsten zijn in de tijd niet te voorspellen, maar het ligt voor de hand te veronderstellen dat er ook in de komende jaren dergelijke vondsten zullen zijn. Een meerjarige regeling lijkt dan meer op zijn plaats dan een eenmalige.

  • de indiening moet gedaan worden door een «senior onderzoeker». Dat is een vaag begrip en hier toch een onnodige specificatie, omdat er altijd een instemmingsverklaring van de betrokken gemeente nodig zal zijn. Graag ontvangen deze leden een reactie van de Minister.

  • is er naast NWO, waar de voorstellen kunnen worden ingediend (de termijn voor indiening is wel erg kort) voorzien in een rol voor de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)? Zo ja, welke rol zal dat dan zijn? Zo nee, waarom niet, gezien toch de taak van de RCE ook op archeologisch gebied?

De leden van de fractie van de SP hebben met belangstelling kennisgenomen van de oprichting van een fonds. Zij juichen deze oprichting toe. Wel hebben zij nog enkele vragen. In het fonds is weinig aandacht voor publieksbereik en synthetisch onderzoek. Op commerciële basis worden vindplaatsen opgegraven en wordt een basisrapport gemaakt. Maar de mogelijkheden om synthetiserend wetenschappelijk onderzoek te doen zijn beperkt. Commerciële bedrijven en gemeentes hebben hier zelf (op enkele uitzonderingen na) geen geld voor. De onderzoeksbudgetten van universiteiten slinken. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is zeer fors gekrompen. Op welke wijze denkt de Minister dit te kunnen versterken?

De leden van de fractie van de SP begrijpen de keuze die de Minister heeft gemaakt voor het oprichten van een fonds waar aanvragen kunnen worden gedaan. Het is interessant om te zien hoe dit zijn beslag gaat krijgen. Kan de Minister aangeven op welke wijze deze regeling geëvalueerd wordt?

De commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangt deze graag voor het einde van het zomerreces van de Eerste Kamer.

Voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. de Vries-Leggedoor

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 augustus 2016

Met mijn brief van 20 juni 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop ik het amendement Van Veen c.s. (34 300 VIII 118) van de Tweede Kamer en de aan uw Kamer gedane toezegging ten aanzien van uitzonderlijke archeologische vondsten heb uitgevoerd. Naar aanleiding van deze brief hebben de fracties van D66, SP en PvdA enkele vragen gesteld die ik hieronder beantwoord.

De leden van de fractie van D66, daarin gesteund door de leden van de fractie van de PvdA, vragen of de «call for proposals» voor vondsten van (inter)nationaal belang via NWO meerjarig is. Dit is niet het geval. Ik zal de gekozen aanpak samen met alle betrokkenen evalueren. Deze evaluatie zal tevens dienen om tot een oordeel te komen over nut en noodzaak van een structurele voorziening. Ik wijs erop dat het amendement Van Veen c.s. alleen voor 2016 middelen ter beschikking heeft gesteld.

Ook vragen de leden van de fracties van D66 en PvdA naar verduidelijking van het begrip «senior onderzoeker». Daarmee wordt gedoeld op ervaren, gepromoveerde onderzoekers die gedurende het aanvraagproces en de gehele looptijd van het project een aanstelling hebben bij een Nederlandse kennisinstelling en/of gemeente, regio, provincie of een erkend archeologisch bedrijf. Met de voorwaarde dat de aanvraag moet worden ingediend door een senior onderzoeker stuurt NWO op de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek. De instemmingsverklaring van de betrokken gemeente heeft betrekking op het lokale draagvlak.

Tot slot vragen de leden van de fracties van D66 en PvdA naar de rol van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). De RCE heeft inhoudelijk bijgedragen aan de totstandkoming van de regeling. Zoals ik in mijn brief van 20 juni 2016 heb aangegeven, lag het niet voor de hand om de RCE een uitvoerende rol te geven bij deze regeling. Daarbij heb ik mij laten leiden door de omvang van de middelen, de uitvoeringskosten en de bij NWO aanwezige wetenschappelijke en procesmatige kennis en expertise. Uiteraard zal de RCE nauw betrokken zijn bij de eerder genoemde evaluatie.

De leden van de fractie van de SP zijn van mening dat de regeling weinig aandacht besteedt aan publieksbereik en synthetiserend onderzoek. Elke aanvraag moet een onderdeel kennisbenutting hebben. Het gaat daarbij om de presentatie van de resultaten van het onderzoek (en van de vondst) voor een breed, bovenregionaal publiek. Voor synthetiserend onderzoek zijn reeds andere middelen beschikbaar via het door de RCE uitgevoerde programma «Oogst voor Malta». Het gaat om € 250.000,- per jaar. Er worden goede resultaten mee geboekt. Zo is recent de publicatie «Vier eeuwen boeren» over boerderijen in de periode 1.250 tot 1.650 verschenen.

Evenals de leden van de fractie van de SP hecht ik veel waarde aan een goede evaluatie van de regeling. Ik zal beide Kamers voor het zomerreces van volgend jaar over de uitkomsten hiervan informeren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Toezegging T02202 op www.eerstekamer.nl

X Noot
2

Kamerstukken I 2015/16, 34 109, H.

X Noot
3

Toezegging T02202 op www.eerstekamer.nl

X Noot
4

Kamerstukken I 2015/16, 34 109, H.

Naar boven