Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 april 2016
Uw commissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij verzocht om op het rapport
»Societal Impact of Wireless Revolution in the Netherlands and Possible Measures»
te reageren. In eerste instantie ga ik in op uw verzoek om een reactie op de stelling
in het rapport dat in de thuiszorg en in verpleeghuizen problemen kunnen ontstaan
door het uitvallen van draadloze apparatuur. Uw vraag was ook aanleiding om een andere
vraag te beantwoorden, te weten is de organisatorische infrastructuur in de zorg in
Nederland zodanig dat individuele organisaties over voldoende kennis kunnen beschikken
om een adequate veiligheidsanalyse te maken. Het beantwoorden van deze laatste vraag
en een administratieve omissie waardoor de brief uit het zicht is geraakt, zijn er
debet aan dat u mijn antwoord pas na geruime tijd ontvangt.
Het rapport van de rijksuniversiteit Groningen in opdracht van het Agentschap Telecom
gaat in op risico’s van draadloze verbindingen. In essentie stelt het rapport dat
er in de langdurige zorg onvoldoende risicomanagement aanwezig is en dat daardoor
het risico van falende draadloze verbindingen niet zal worden opgemerkt en er geen
terugval optie is geregeld. Het rapport noemt als voorbeeld in de langdurige zorg
tweezijdige video- en spraakverbindingen.
De stelling in het rapport dat in de langdurige zorg onvoldoende risicomanagement
aanwezig is, zie ik genuanceerder. Juist in de experimenten die het rapport noemt,
waar video conferencing wordt toegepast, is hier vrij uitgebreid bij stilgestaan.
Dit is echter geen technische toepassing die in de langdurige zorg al breed wordt
toegepast. Op andere technische gebieden in de langdurige zorg, waar meer domotica
en techniek worden toegepast en waar sprake is van (draadloze) verbindingen, is er
eveneens de nodige aandacht voor veiligheid en terugvalscenario’s.
In principe ligt de verantwoordelijkheid voor risicomanagement en het verlenen van
verantwoorde zorg bij het bestuur van instellingen in de zorg; de Inspectie voor de
gezondheidszorg (IGZ) ziet daar vervolgens op toe. Instellingen maken zelf een inschatting
van de kans op falen en de ernst van de consequenties.
Per risico wordt dan de noodzaak van beperken van het falen en/of de noodzaak van
terugvalmogelijkheden en de haalbaarheid daarvan bepaald. Technische verbindingen,
dit betreft ook draadloze, spelen nu al een rol bij de meest toegepaste domotica,
zoals personeelsalarmering en bewegingsdetectoren.
Ik heb geen aanwijzigen dat er nu grote structurele problemen zijn of zullen ontstaan
of dat er sprake is van structureel ontbrekend risicomanagement.
Een andere vraag is, hoe relevante nieuwe digitale technische kennis, in dit geval
de kennis in het rapport over het risico van falende draadloze verbindingen, onder
de aandacht van het veld komt. Gebruikelijk is dat ik rapporten van deze aard onder
de aandacht van relevante koepelorganisaties breng met het verzoek die onder hun leden
te verspreiden. Voor het verspreiden van deze kennis bestaat nog geen structureel
pad. Daarom heb ik, ook in overleg met Actiz, voorgesteld om dit soort kennis die
van belang is voor patiëntveiligheid te verspreiden via een CERT (Computer Emergency
Response Team) voor de zorg. Zorg-CERT is een zorgbreed initiatief van de NVZ. Inmiddels
is afgesproken dat NVZ, NFU en GGZ Nederland van start gaan met het opzetten van CERT-activiteiten,
en daarbij afstemmen met sectorale CERT-initiatieven van gemeenten (de Informatiebeveiligingsdienst
gemeenten IBD) en zorgverzekeraars. Andere partijen kunnen in de volgende fase bij
deze Zorg-CERT aansluiten. Onderdeel van de diensten die de Zorg-CERT aanbiedt, is
een informatie- en waarschuwingsdienst, die instellingen actief informeert over potentiële
kwetsbaarheden in de informatievoorziening.
Ten slotte zal het Agentschap Telecom in het kader van het programma Telekwetsbaarheid
met het departement van VWS en zo nodig met de IGZ bezien in hoeverre de bewustwording
in de zorgsector zou kunnen worden vergroot en waar nodig er handelingsperspectieven
kunnen worden aangereikt.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn