34 104 Langdurige zorg

Nr. 118 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Ontvangen ter Griffie op 21 maart 2016.

Het besluit tot het doen van een aanwijzing kan niet eerder wordengenomen dan op 20 april 2016.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 maart 2016

Mensen die zijn aangewezen op zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) hebben recht op zorg die past bij hun zorgbehoefte. Voor het merendeel van de Wlz-cliënten zijn de bestaande zorgprofielen en de daarbij behorende bekostiging toereikend om adequate zorg te organiseren. Voor een kleine groep cliënten is het zorgprofiel en de daarbij behorende bekostiging ontoereikend. Voor cliënten van wie de zorgvraag substantieel hoger is dan de zorg waar rekening mee is gehouden in het hoogste zorgprofiel of zorgzwaartepakket (zzp), bestaat er de mogelijkheid om een beroep te doen op een aanvulling via de regeling meerzorg. Indien aan de gestelde voorwaarden in artikel 2.2. van de Regeling langdurige zorg is voldaan, is het mogelijk om in de uitwerking meer inzet van zorg mogelijk te maken. In deze brief gaat het over zorg die binnen instellingen wordt geleverd en niet over zorg in de thuissituatie waarvoor een maatwerkprofiel wordt ontworpen.1

Proeftuinen meerzorg 2.0

Ik heb eerder bij de parlementaire behandeling van de Wlz (onder andere Kamerstuk 33 891, nr. 12) aangegeven dat ik samen met onder andere Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) en het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) wil bezien op welke wijze ik gebruik kan maken van de positieve ervaringen die zijn opgedaan in het experiment regelarme instellingen met een andere inzet van meerzorg.

In mijn brief over meerzorg en maatwerk van 30 november 2015 (Kamerstuk 34 104, nr. 87) heb ik aangegeven dat er in instellingen een beweging zichtbaar is om de meerzorg minder op cliëntniveau, maar meer op afdelingsniveau of op instellingsniveau te beoordelen.

Het CCE heeft eind 2014 het initiatief genomen om samen met ZN, VGN en in overleg met cliëntenvertegenwoordigers te zoeken naar een andere manier van invulling van de meerzorgregeling die meer de nadruk legt op kwaliteit en daarbij kijkt naar de cliënt in zijn context. Verbetering voor een cliënt berust ten slotte meestal op een mix van cliëntgerichtheid en een omgevingsgerichte aanpak. Deze manier van werken neemt het effect op een groep cliënten of de omgeving mee en niet alleen op het op individueel niveau maken van afspraken. In de huidige meerzorg praktijk ligt – zo was de gedachte volgens partijen – de focus op het «labelen» van cliënten om zo de benodigde extra middelen te verwerven. In een tiental proeftuinen wordt het accent verlegd naar betere uitkomsten voor de cliënt. Veelal kan het effectiever zijn om te investeren in de randvoorwaarden en de omgeving van de cliënt in plaats van het leveren van (nog) meer zorg. Essentieel is het gesprek tussen professionals en de focus op ontwikkeling en perspectief voor de cliënt. In de proeftuinen wordt daar meer ruimte voor gemaakt. Het CCE faciliteert dat gesprek als gesprekspartner en adviseur. Zorgaanbieders en Wlz-uitvoerders maken onderling afspraken over de besteding van de meerzorg-middelen. Door dit traject (genoemd «proeftuinen meerzorg 2.0») hebben alle betrokken partijen inclusief cliëntenvertegenwoordigers elkaar gevonden en samen zoeken ze naar andere manieren om met minder (of gelijke) inzet van middelen meer resultaten te kunnen bereiken.

Ruimte creëren door middel van Wmg-experiment

De proeftuinen meerzorg 2.0 betreffen mede de bekostiging van de zorg en daarmee de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). Zij raken de regelgeving van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Bijvoorbeeld waar het gaat om het buiten werking stellen van (onderdelen) van de regeling administratieve organisatie en interne controle, het verminderen van de registratie en het aanpassen van declaratieregels. In de praktijk is gebleken dat er spanning bestaat tussen de werkwijze van de proeftuinen meerzorg 2.0 en de regelgeving van de NZa. Om te bereiken dat de lopende experimenten ruimte houden om de nieuwe werkwijze in de praktijk te toetsen, ben ik voornemens deze een experimenteerstatus te geven op grond van de Wmg.

De NZa is op grond van artikel 58 Wmg bevoegd experimenten te faciliteren, echter niet dan nadat ik de NZa een daartoe strekkende aanwijzing heb gegeven (art. 59, aanhef en onder f, Wmg). Om de NZa in staat te stellen datgene te doen wat – voor zover het de Wmg betreft – nodig is om de proeftuinen meerzorg 2.0 optimaal de ruimte te geven in de regelgeving, ben ik van plan haar een dergelijke aanwijzing te geven op grond van artikel 7 van de Wmg.

Ik informeer u hierbij, op grond van artikel 8 van de Wmg, over de zakelijke inhoud van mijn voornemen tot het geven van deze aanwijzing. Overeenkomstig genoemd artikel zal tot het geven van deze aanwijzing niet eerder worden overgegaan dan nadat dertig dagen zijn verstreken na verzending van deze brief. Van de vaststelling van de aanwijzing doe ik mededeling door publicatie in de Staatscourant.

Zakelijke inhoud van de voorgenomen aanwijzing

Ik wil dit experiment zo regelarm mogelijk inrichten. Daarom ben ik van plan de NZa een algemene opdracht te geven die haar de armslag geeft om zoveel mogelijk naar bevind van zaken te handelen en de experimenten proeftuinen meerzorg 2.0 zo goed mogelijk te kunnen faciliteren, mits voldaan wordt aan het uitgangspunt dat partijen in gezamenlijkheid streven naar een andere werkwijze bij de meerzorg die per saldo leidt tot een bredere (en daarmee wellicht betere) inzet van de middelen die beschikbaar zijn voor de meerzorg. Aangezien de proeftuinen meerzorg 2.0 al in 2015 zijn gestart, zal ik de NZa opdragen het experiment met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2015 in werking te laten treden. Instellingen hebben zelf kunnen aangeven of ze mee wilden doen met de proeftuinen meerzorg 2.0. Op basis van die aanmeldingen heeft CCE een selectie uitgevoerd van instellingen die deel mogen nemen aan dit experiment. Het experiment proeftuinen meerzorg 2.0 kent een looptijd van maximaal 3 jaar.

Ik wil de NZa als uitgangspunten meegeven dat de cliënt geen nadeel mag ondervinden van de experimenten en dat de betrokken zorgaanbieders geen extra geld krijgen voor deelname aan het experiment. Als de NZa het niet langer verantwoord vindt een experiment onveranderd voort te zetten, laat zij mij dat onmiddellijk weten. Het experiment zal door de NZa worden geëvalueerd vanuit Wmg-invalshoek.

Na evaluatie van de resultaten van de experimenten zal worden besloten of er reden is tot wijziging van de regels.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Brief «waardig leven met zorg» Kamerstuk 34 104, nr. 105

Naar boven