34 091 Voorstel van wet van de leden Segers, Kuiken, Van Nispen en Kuik tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES, houdende de invoering van de strafbaarstelling van misbruik van prostitué(e)s die slachtoffer van mensenhandel zijn (Wet strafbaarstelling misbruik prostituees die slachtoffer zijn van mensenhandel)

F BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 oktober 2019

In het voorlopig verslag over het voorstel van wet van (inmiddels) de leden Segers (CU), Kuiken (PvdA), Van Nispen (SP) en Kuik (CDA) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES, houdende de invoering van de strafbaarstelling van misbruik van prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel (34 091) hebben de leden van de CDA-fractie een drietal vragen gesteld over voornoemd wetsvoorstel die (mede) aan de regering zijn gericht. Graag ben ik bereid deze vragen namens de regering te beantwoorden.

De leden van CDA-fractie hebben gevraagd het primaire doel van het voorstel nog eens helder te verwoorden, of de primaire betekenis een symbolische is en hoe dit moet worden gezien in het licht van een effectieve bestrijding van misstanden en het doel van strafwetgeving in het bijzonder.

Mensenhandel is een zeer ernstig misdrijf. Het leidt tot uitbuitingssituaties en mensonterende omstandigheden. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de prostitutiesector kwetsbaar is voor misstanden. Het kabinet zet stevig in op het intensiveren van de aanpak van mensenhandel en andere misstanden in de prostitutie (Vertrouwen in de toekomst Regeerakkoord 2017 – 2021). Eén van de maatregelen die het regeerakkoord noemt is de voortzetting van de behandeling in de Eerste Kamer van dit initiatiefwetsvoorstel. De initiatiefnemers stellen zich ten doel mensenhandel binnen de prostitutie te verminderen en richten zich nadrukkelijk op de vraagzijde en de rol van de klant bij de instandhouding van een netwerk van seksuele uitbuiting.

Het wetsvoorstel sluit aan bij de doelstellingen van het kabinetsbeleid dat is gericht op zowel het voorkomen als het bestrijden van mensenhandel binnen de prostitutie. Van strafbaarstelling van de klant van een prostituee die slachtoffer is van mensenhandel gaat een normatieve werking uit. Klanten worden aangespoord hun verantwoordelijkheid te nemen en bij signalen van mensenhandel af te zien van het gebruik van diensten van een prostituee. Daarnaast maakt het wetsvoorstel een versterkte strafrechtelijke aanpak mogelijk. Door zelfstandige strafbaarstelling van de klant worden de mogelijkheden voor politie en openbaar ministerie voor opsporing en vervolging van seksuele uitbuiting verruimd.

De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd naar de samenhang tussen het initiatiefvoorstel en het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche en de meerwaarde van het initiatiefwetsvoorstel voor de bescherming van slachtoffers. Deze leden hebben tevens gevraagd of zij het goed zien dat tegen illegale prostitutie kan worden opgetreden op grond van de Wrp ongeacht of sprake is van mensenhandel en of bij de opsporing van illegale gevallen van prostitutie de gevallen die het onderhavige initiatiefvoorstel beoogt te bestrijken eveneens worden aangepakt.

In het regeerakkoord staat dat de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche wordt aangepast om een uniform vergunningstelsel voor alle vormen van bedrijfsmatige seksuele dienstverlening te introduceren. Hieraan wordt uitvoering gegeven via een nieuw wetsvoorstel regulering sekswerk (Wrs). Dit wetsvoorstel is naar verwachting in het najaar van 2019 gereed voor (internet)consultatie. De Wrs maakt het mogelijk om strafrechtelijk op te treden tegen prostitutieactiviteiten die zonder vergunning worden verricht. Dit optreden kan plaatsvinden ongeacht of sprake is van mensenhandel. Bij de opsporing en vervolging van illegale prostitutie kan ook de klant in beeld komen. Voor zover een klant misbruik maakt van een prostituee die slachtoffer is van mensenhandel is strafrechtelijke aanpak van de klant op grond van het initiatiefwetsvoorstel mogelijk.

De leden van de CDA-fractie hebben de regering gevraagd of het feit dat iemand slachtoffer is van mensenhandel en tevens in de prostitutie werkzaam is per definitie betekent dat er sprake is van gedwongen prostitutie en of de samenhang tussen deze situaties in het licht van de formulering van de voorgestelde strafbepaling nog eens scherp benoemd kan worden.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel hebben de initiatiefnemers uiteengezet dat daar waar in het kader van de strafbaarstelling van de klant wordt gesproken over slachtoffers van mensenhandel of uitbuiting wordt

gedoeld op degenen die zich onder de in artikel 273f, eerste lid, onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling. De regering sluit zich aan bij de nadere toelichting van de initiatiefnemers in de memorie van antwoord dat voor een bewezenverklaring van misbruik van een prostituee die slachtoffer is van mensenhandel in de zin van het nieuwe artikel 273g Sr geen bewezenverklaring van alle bestanddelen van het delict mensenhandel is vereist. Wel moet bewezen worden dat sprake is van een uitbuitingssituatie. Hiervan is sprake als een prostituee zich bevindt in een kwetsbare situatie die de gelegenheid tot uitbuiting geeft. De klant dient wetenschap of een ernstig vermoeden te hebben dat een prostituee zich onder deze omstandigheden beschikbaar stelt voor seksuele dienstverlening.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven